Einde inhoudsopgave
Procedurele waarborgen in materiële EVRM-rechten 2017/2.3
2.3 Artikel 13 EVRM
T. de Jong, datum 01-03-2017
- Datum
01-03-2017
- Auteur
T. de Jong
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht / Mensenrechten
Staatsrecht / Algemeen
Voetnoten
Voetnoten
Zie over artikel 13 EVRM onder meer: Harris e.a. 2014, p. 764-782; White & Ovey 2014, p. 129-142.
Barkhuysen 1998, p. 40.
Vandelanotte & Haeck (red.) 2004a, p. 80.
Barkhuysen 1998, p. 44. Vgl. ook: White & Ovey 2014, p. 130; Vande Lanotte & Haeck (red.) 2004a, p. 80.
Barkhuysen 1998, p. 70 en 112.
Barkhuysen 1998, p. 55 e.v.
White & Ovey 2014, p. 132; Harris e.a. 2014, p. 767;Vande Lanotte & Haeck 2004a, p. 92 e.v.; Barkhuysen 1998, p. 57.
Vande Lanotte & Haeck 2004a, p. 93; Barkhuysen 1998, p. 58.
Barkhuysen 1998, p. 111; Vande Lanotte & Haeck (red.) 2004a, p. 92.
Uzman 2013, p. 242.
Terecht merkt Uzman op dat de verdedigbaarheid van de klacht en het kennelijk ongegrond zijn van de klacht niet te allen tijde samenvalt. Nu een klacht die door het Hof als kennelijk ongegrond wordt afgedaan niet per definitie niet verdedigbaar is. Zie Uzman 2013, p. 244.
Uzman 2013, p. 244. Vgl. ook: Harris e.a. 2014, p. 768; White & Ovey 2014, p. 132.
Barkhuysen 1998, p. 150.
Wenders (Wenders 2010, p. 120) noemt de zaak Sürmeli t. Duitsland (EHRM 8 juni 2006, EHRC 2006, 100, m.nt. A.M.L. Jansen) waarin het Hof deze eisen op hoofdlijnen herhaalt. Voor een uitgebreide uiteenzetting van de eisen waaraan een effectief rechtsmiddel moet voldoen zie: Barkhuysen 1998, p. 120-143.
Mirgaux 2013b, p. 1112 e.v.
Vgl. ook Barkhusyen 1998, p. 117-118.
Wenders 2010, p. 120 e.v.
Vgl. Uzman 2013, p. 246; Rapport VAR- Commissie Rechtsbescherming 2004, p. 49; Vande Lanotte & Haeck (red.) 2004a, p. 100 e.v.
Barkhuysen 1998, p. 159-160; Barkhuysen, Damen e.a. 2007, p. 123.
Mirgaux 2013b, p. 1121-1123.
White & Ovey 2014, p. 137-139.
White & Ovey 2014, p. 137.
EHRM 26 oktober 2000, EHRC 2000, 89, m.nt. J. van der Velde (Grote Kamer) (Kudla t. Polen).
Harris e.a. 2014, p. 778; EHRM 26 oktober 2000, EHRC 2000, 89, m.nt. J. van der Velde, par. 147, 155 en 158 (Grote Kamer) (Kudla t. Polen).
Vgl. ook: Harris e.a. 2014, p. 764-765.
White & Ovey 2014, p. 139.
Artikel 13 EVRM voorziet in een effectief rechtsmiddel.1
‘Een ieder wiens rechten en vrijheden die in dit Verdrag zijn vermeld, zijn geschonden, heeft recht op een daadwerkelijk rechtsmiddel voor een nationale instantie, ook indien deze schending is begaan door personen in de uitoefening van hun ambtelijke functie.’
Om te beginnen heeft artikel 13 EVRM een accessoir karakter. Dit betekent dat een klacht over artikel 13 EVRM doorgaans in combinatie met een ander materieel EVRM-recht, of een recht uit een van de aanvullende protocollen moet worden ingediend.2 Artikel 13 EVRM biedt dus geen zelfstandige grondslag voor een klacht.3 Tegelijkertijd heeft artikel 13 EVRM toch een autonoom karakter. Dit houdt in dat een zelfstandige schending van artikel 13 EVRM wel mogelijk is: een schending van artikel 13 hoeft dus niet per se gekoppeld te zijn aan een schending van een materieel recht.4
Het is echter wel van belang dat sprake is van een arguable claim. Naast het accessoire karakter van artikel 13 EVRM is dit een tweede belangrijk element. Dit houdt in dat de klacht verdedigbaar moet zijn. Voorkomen moet worden dat het Hof zich moet uitspreken over zogenaamde ‘onzinklachten’, zo merkt Barkhuysen op.5 Het vereiste van een arguable claim kan dus worden aangemerkt als een beperking van de autonome betekenis van artikel 13 EVRM.6 Aanknopingspunten bij het vaststellen van de verdedigbaarheid van de klacht vindt het Hof in de feiten van de zaak en de aard van de juridische problematiek. De wijze waarop het Hof het vereiste van een arguable claim inkleurt en vormgeeft is zaaksgebonden.7 Het gaat er om dat klager onderbouwd aan kan geven dat een van zijn rechten zoals vervat in de Conventie en/of een aanvullend protocol is geschonden.Vande Lanotte & Haeck 2004a, p. 92 e.v. Een schending van het materiële recht maakt in ieder geval dat voldaan is aan voornoemd vereiste.8 Zoals gezegd, hoeft van een daadwerkelijke schending echter geen sprake te zijn: een aantoonbare (in de zin van verdedigbare) vermeende schending volstaat om de claim als verdedigbaar te kwalificeren.9
Helder brengt Uzman de gezichtspunten in kaart die het Hof hanteert bij de bepaling of sprake is van een arguable claim.10 Zo is de klacht dus verdedigbaar op het moment dat de toets aan het materiële recht resulteert in een inbreuk op dat recht. Daarnaast is de klacht volgens de maatstaven van het EHRM verdedigbaar als de klacht op nationaal niveau ten gronde is onderzocht. Ten slotte is de klacht doorgaans11 niet verdedigbaar op het moment dat het Hof de klacht kennelijk ongegrond verklaart (artikel 35 EVRM, derde lid sub a), en de klacht dus niet ontvankelijk is.12
Zodra sprake is van een arguable claim rust op de Staten op grond van artikel 13 EVRM de plicht om te zorgen dat in het nationale recht een middel voor handen is met behulp waarvan een vermeende schending kan worden geconstateerd.13 In artikel 13 EVRM wordt gesproken van een ‘daadwerkelijk rechtsmiddel’, een effective remedy.
Bij de beoordeling van de effectiviteit van het rechtsmiddel wordt gelet op de volgende aspecten.14 Allereerst is het van belang dat het rechtsmiddel daadwerkelijk bestaat. Het dient zowel in theorie als in praktijk te bestaan.15 Verder moet het middel ook voldoende toegankelijk zijn voor klager. Het middel moet voorts doelmatig en voldoende doeltreffend zijn.16 Daarnaast moet het mogelijk zijn om een inhoudelijke toets uit te kunnen voeren: een te beperkte toets van de vermeende EVRM-schending volstaat niet.17 Ook moet de uitspraak bindend zijn waarbij rechtsherstel moet kunnen worden geboden. In dit verband wordt ook wel gesproken van ‘adequate uitspraakbevoegdheden’. Het Hof stelt overigens geen eisen aan de inhoud van de beslissing: zowel vernietiging als schadevergoeding of een andere vorm van redres kan volstaan.18 Een beperking van het recht op een effectief rechtsmiddel is toegestaan mits deze de kern van het recht niet aantast. Daarnaast dient de beperking voorzienbaar en proportioneel te zijn.19
In de tekst van artikel 13 EVRM is verder te lezen dat dit daadwerkelijke rechtsmiddel voor een nationale instantie dient te kunnen worden aangewend. Geen vereiste is dat dit een rechterlijke instantie is. Ook een administratieve instantie kan volstaan. Wel moet het orgaan beschikken over bepaalde bevoegdheden en macht. Bovendien moet de betreffende instelling onafhankelijk en onpartijdig zijn. Tot slot moeten de beslissingen bindende kracht hebben en aan bepaalde procedurevoorschriften voldoen.20
In relatie tot artikel 6 EVRM kan het volgende worden gezegd. Artikel 6 EVRM overlapt voor een groot deel met artikel 13 EVRM, en absorbeert als het ware grotendeels artikel 13 EVRM.21 De eisen van artikel 13 EVRM zijn minder strikt.22 Voor zover het echter gaat om een excessieve duur van de procedure behandelt het Hof artikel 13 EVRM afzonderlijk, zo heeft het Hof bepaald in de zaak Kudla tegen Polen.23 Artikel 13 EVRM kan dan op nationaal niveau voorzien in een middel waarmee de procedure kan worden versneld.24 Dit laatste is ook in lijn met het subsidiariteitsbeginsel waarbij wordt uitgegaan van de gedachte dat de nationale autoriteiten primaire beschermers dienen te zijn van de grond/mensenrechten.25 Voor het overige blijft bestaan dat artikel 6 EVRM artikel 13 EVRM grotendeels absorbeert.26