Einde inhoudsopgave
Procedurele waarborgen in materiële EVRM-rechten 2017/2.2.2.1
2.2.2.1 Procedurele eisen in de tekst van artikel 6 EVRM, eerste lid
T. de Jong, datum 01-03-2017
- Datum
01-03-2017
- Auteur
T. de Jong
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht / Mensenrechten
Staatsrecht / Algemeen
Voetnoten
Voetnoten
Zie begin paragraaf 2.2.
De eerlijke behandeling wordt in de literatuur en jurisprudentie ook wel aangeduid met het begrip eerlijk proces of fair trial. Vgl. Vande Lanotte & Haeck 2004a, p. 451; Van Dijk e.a. 2006, p. 578; Harris e.a. 2014, p. 370 e.v. en Barkhuysen, Van Emmerik & Gerards 2009, p. 14.
Zie voor een meer uitgebreide bespreking van dit vereiste in de Straatsburgse jurisprudentie: Vande Lanotte & Haeck (red.) 2004a, p. 431; Van Dijk e.a. 2006, p. 602 en Harris e.a. 2014, p. 439-446.
Jansen 2004, p. 50.
Wenders 2010, o.m. op p. 95 en p.109. In het kader van het beginsel van hoor en wederhoor wijst zij op de ‘proper administration of justice’ als achterliggend doel van dit beginsel (Wenders 2010, p. 93).
Harris e.a. 2014, p. 433 en p. 436; Barkhuysen & Van Emmerik 2011, p. 59.
EHRM 12 juli 2001, zaaknr. 33071/96, par. 55 (Grote Kamer) (Malhous t. Tsjechië).
EHRM 8 december 1983, zaaknr. 8273/78, par. 32 (Axen t. Duitsland).
De uitzonderingen worden in het betreffende lid als volgt verwoord: ‘(…). De uitspraak moet in het aar worden gewezen maar de toegang tot de rechtszaal kan aan de pers en het publiek worden ontzegd, gedurende de gehele terechtzitting of een deel daarvan, in het belang van de goede zeden, van de openbare orde of nationale veiligheid in een democratische samenleving, wanneer de belangen van minderjarigen of de bescherming van het privé leven van procespartijen dit eisen of, in die mate als door de rechter onder bijzondere omstandigheden strikt noodzakelijk wordt geoordeeld, wanneer de openbaarheid de belangen van een behoorlijke rechtspleging zou schaden [cursivering: TdJ].’ Zie verder: Harris e.a. 2014, p. 434 e.v.
Harris e.a. 2014, p. 437-438.
Harris e.a. 2014, p. 436. Zie ook: EHRM 19 februari 1998, JB 1998, 24, m.nt. A.W. Heringa (Allan Jacobsson t. Zweden).
EHRM 12 april 2006, zaaknr. 58675/00, par. 42-44 (Grote Kamer) (Martinie t. Frankrijk).
Zie voor een heldere weergave van voorbeelden uit de Straatsburgse jurisprudentie t.a.v. beperkingen en uitzonderingen op het in het openbaar uitspreken van de uitspraak: Harris e.a. 2014, p. 438-439.
White & Ovey 2014, p. 274.
Het redelijke termijn-vereiste kan namelijk ook gelden in de besluitvormingsfase, zie ook verderop in dit hoofdstuk.
Harris e.a. 2014, p. 440. In strafrechtelijke procedures komt daar nog bij dat iemand die beschuldigd wordt niet te lang in onzekerheid mag verkeren over zijn lot, aldus Harris e.a. op voornoemde pagina.
Aanknopingspunten bij het bepalen van de hoogte van de schadevergoeding bieden de zaken: EHRM 10 november 2004, EHRC 2005, 22, m.nt. Van der Velde, JB 2005, 1, m.nt. A.M.L. Jansen, JIN 2005, m.nt. Jansen (Pizatti t. Italië) en de latere Grote Kamer-uitspraak: EHRM 29 maart 2016, JB 2006, 134, m.nt. A.M.L. Jansen (Grote Kamer) (Pizatti t. Italië). EHRM 29 juli 2004, EHRC 2004, 94, m.nt. J. van der Velde (Scordino t. Italië nr. 1) en de daarna gewezen Grote Kamer uitspraak: EHRM 29 maart 2006, AB 2006, 94, m.nt. T. Barkhuysen & M.L. van Emmerik, EHRC 2006, 61, m.nt. J. van der Velde (Grote Kamer) (Scordino t. Italië nr.1).
Vgl. Harris e.a. 2014, p. 443-444; White & Ovey 2014, p. 275. Schadevergoeding kan overigens onder omstandigheden wel soelaas bieden. Zie voor de mogelijkheden die naar nationaal recht bestaan (naast andere juridische remedies): White & Ovey 2014, p. 274.
EHRM 26 oktober 2000, EHRC 2000, 89, m.nt. J. van der Velde (Grote Kamer) (Kudla t. Polen); recenter: EHRM 28 oktober 2014, zaaknr. 18393/09, par. 60 (Panju t. België). Vgl.: Jansen 2004, p. 71 e.v.; Barkhuysen & Van Emmerik 2006, p. 137; Wenders 2010, p. 117 e.v; White & Ovey 2014, p. 275.
Wenders 2010, p. 111, vgl. verder: Harris e.a. 2014, p. 440; White & Ovey 2014, p. 273-274.
Vgl.: Barkhuysen & Van Emmerik 2006, p. 136; Wenders 2010, p. 111. Zie ook paragraaf 2.2.3.
Jansen 2004, p. 71.
Barkhuysen & Van Emmerik 2006, p. 138. Vgl. ook: Jansen 2004, p. 71; EHRM 19 maart 1997, JB 1997, 98, m.nt. A.W. Heringa (Hornsby t. Griekenland): ten uitvoerlegging van het rechterlijk oordeel telt mee voor vaststelling redelijke termijn(overschrijding).
Wenders 2010, p. 111; Kuijer 2013, p. 781 e.v.; White & Ovey 2014, p. 273; Harris e.a. 2014, p. 440 e.v.; EHRM 27 juni 2000, zaaknr. 30979/96, par. 43 en 45 (Grote Kamer) (Frydlender t. Frankrijk).
Zie voor een beschrijving van het begrip gerecht: Van den Eijnden 2013, p. 372-375; Harris e.a. 2014, p. 446-447.
Harris e.a. 2014, p. 447, en de verwijzing naar: EHRM 16 juli 1971, zaaknr. 2614/65, par. 95 (Ringeisen t. Oostenrijk).
Van den Eijnden 2013, p. 331.
EHRM 28 juni 1984, zaaknrs. 7819/77; 7878/77, par. 78 (Campbell en Fell t. Verenigd Koninkrijk).
Vgl. o.m.: Van den Eijnden 2013, p. 331; Harris e.a. 2014, p. 448; White & Ovey 2014, p. 270. Zie voor een uitvoerige bespreking van deze afzonderlijke criteria: Van den Eijnden 2013, p. 344-355.
Harris e.a. 2014, p. 450; Van den Eijnden 2013, p. 355-372.
Vgl. Van den Eijnden 2013, p. 358 -359; Harris e.a. 2014, p. 450 e.v.; White & Ovey 2014, p. 268.
Harris e.a. 2014, p. 450-457; White & Ovey 2014, p. 268; Van den Eijnden 2013, p. 355-358. Zie EHRM 4 maart 2014, zaaknr. 36073/04, par. 37 e.v. (Fazli Aslaner t. Turkije), waarin in de appelinstantie deels dezelfde rechters zitting namen, die al eerder over de zaak hadden geoordeeld en EHRM 23 april 2015, EHRC 2015, 141, m.nt. J. Soeharno & J.D.A. den Tonkelaar (Grote Kamer) (Morice t. Frankrijk) (o.m. gebrek aan onpartijdige rechters in smaadprocedure).
Vgl. o.m.: Van den Eijnden 2013, p. 372-377; Harris e.a. 2014, p. 458.
Harris e.a. 2014, p. 458.
Van den Eijnden 2013, p. 375.
Harris e.a. 2014, p. 458.
In de tekst van het eerste lid van artikel 6 EVRM1 lezen we achtereenvolgens de volgende procedurele eisen: het recht op een eerlijke2en openbare behandeling, het beginsel van de redelijke termijn,3 de voorwaarde van een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat bij wet is ingesteld en het vereiste van de openbaarheid van de uitspraak. In de Straatsburgse jurisprudentie zijn deze eisen verder uitgewerkt.4
In het hierna volgende komen deze procedurele eisen afzonderlijk aan bod. Hoewel ik deze eisen afzonderlijk bespreek, moet daarbij wel worden opgemerkt dat de eisen/beginselen nauw verband houden met elkaar en samen het recht op een eerlijk proces vormgeven.5 De samenhang tussen deze beginselen komt voort uit de gedeelde ratio van de verschillende eisen. Deze ratio ziet op het uitdragen van de beginselen van de rechtsstaat, waarbij het gaat om het vergroten van de legitimiteit van de rechtspraak en het vertrouwen in de rechtspraak.6
Openbare behandeling en openbaarheid uitspraak
Bij het recht op de openbare behandeling van een zaak gaat het erom dat de behandeling van de zaak in het openbaar plaatsvindt. Dit betekent dus de vraag naar de toegestane aanwezigheid van publiek. Daarnaast is een mondelinge behandeling (oral hearing) van de zaak ook onderdeel van artikel 6 eerste lid EVRM, hoewel dit niet met zoveel woorden in de Verdragstekst is te lezen.7
De openbare behandeling van een zaak zorgt ervoor dat controle door het publiek op de rechtspraak mogelijk is (public scrutiny). Op die manier draagt het bij aan de doelstelling van artikel 6 EVRM, namelijk een eerlijk proces. Daarnaast draagt de openbare behandeling bij aan het behouden van het vertrouwen in de rechtspraak.8 Om te beoordelen of de behandeling van de zaak voldoende in de openbaarheid heeft plaatsgevonden, kijkt het EHRM naar de volledige procedure (procedure as a whole).9 Verder is het recht op een openbare behandeling niet absoluut: beperkingen zijn op grond van de tweede volzin van het eerste lid toegestaan.10 Ook kan betrokkene afzien van zijn recht op een openbare behandeling van de zaak.11
Van een mondelinge behandeling van de zaak kan worden afgezien als de zaak veelal technisch van aard is, of wanneer het alleen gaat om rechtsvragen.12 De zaak kan dan puur schriftelijk worden afgedaan. Ook kan een beperking van het recht op een mondelinge behandeling gerechtvaardigd zijn onder de voorwaarde dat door de persoon in kwestie alsnog om een openbare behandeling kan worden gevraagd.13
De beperkingseisen van artikel 6, eerste lid van het EVRM zijn niet van toepassing op het in het openbaar uitspreken van de uitspraak. Toch is het niet zo dat het Hof te allen tijde van de nationale rechters verwacht dat de uitspraak mondeling en in het openbaar wordt gedaan. Openbaarmaking van de uitspraak kan ook plaatsvinden middels publicatie van de uitspraak.14
Redelijke termijn uitspraak
In Straatsburg zien veel klachten op de vermeende schending van de redelijke termijn.15 Bij dit 6 EVRM-deelvereiste mag de uitspraak van de rechter en/of het besluit van de uitvoerende autoriteit16 niet onredelijk lang op zich laten wachten.
Het achterliggende doel van het redelijke termijn-vereiste is dat procespartijen moeten worden beschermd tegen excessieve vertragingen en daarnaast benadrukt dit beginsel het belang van tijdige rechtspraak, opdat de effectiviteit en geloofwaardigheid van de rechtspraak niet in gevaar wordt gebracht.17 Bij voorkeur wordt overschrijding van de redelijke termijn zoveel mogelijk voorkomen, in plaats van dat achteraf schadevergoeding18 wordt betaald.19 Bij dreigende langslepende procedures is het dan van belang dat betrokkene over een nationaal rechtsmiddel beschikt (artikel 13 EVRM) om de procedure te kunnen versnellen.20
De aanvang van de redelijke termijn bij een criminal charge is bij een bestuurlijke boete het boetebesluit zelf. Bij een andere (strafrechtelijke) leed toevoegende sanctie kan dit de ‘daad van vervolging jegens klager’ zijn. Soms is dit zelfs het moment dat ‘de situatie van de verdachte “substantially affected” kan zijn door een andere handeling.’21
Bij de civil rights and obligations vangt de termijn doorgaans aan vanaf het moment dat een geschil bestaat: het moment waarop de procedure aanhangig is bij de rechter. Voor het bestuursrecht geldt echter dat de termijn aanvangt op het moment dat bezwaar wordt gemaakt: de bestuurlijke voorprocedure telt hier bij de berekening en vaststelling van de redelijke termijn al mee.22 Met de uitspraak van de hoogste rechterlijke instantie op nationaal niveau, of de ten uitvoerlegging van de uitspraak (met name in bestuursrechtelijke procedures)23 komt een einde aan de redelijke termijn.24
Bij de vaststelling van de duur van de redelijke termijn let het EHRM op de complexiteit van de zaak, het gedrag van klager, de behandelingswijze van het bestuur respectievelijk de rechter en de belangen die op het spel staan voor klager.25
Onafhankelijk en onpartijdig gerecht
Tot slot moet op grond van artikel 6, eerste lid EVRM een onafhankelijk en onpartijdig gerecht26 bij wet zijn ingesteld.
Bij het eerste criterium (onafhankelijk) gaat het er om dat de rechters niet afhankelijk zijn van de uitvoerende macht of de procespartijen.27 Het EHRM hanteert hierbij de volgende criteria (geen limitatieve opsomming): 28
‘In determining whether a body can be considered to be “independent” – notably of the executive and of the parties to the case, the Court has had regard to the manner of appointment of its members and the duration of their term of office, the existence of guarantees against outside pressures and the question whether the body presents an appearance of independence.’29
Het gaat dus om de wijze en de duur van de benoeming, de aanwezigheid van garanties tegen druk van buitenaf en dat de schijn van afhankelijkheid ontbreekt.30
Bij het tweede criterium, de onpartijdigheid van het gerecht, dient vooringenomenheid of een vooroordeel te ontbreken.31 Het Hof maakt bovendien een onderscheid tussen objectieve en subjectieve onpartijdigheid. Bij de objectieve onpartijdigheid toetst het Hof de aanwezigheid van objectieve factoren die ertoe kunnen leiden dat gerechtvaardigde twijfel (legitimate doubt) bestaat ten aanzien van de onpartijdigheid van het gerecht.32 De subjectieve onpartijdigheid ziet op de vraag naar de onpartijdigheid van een individuele rechter in een bepaalde zaak. De rechter is onpartijdig, totdat het tegendeel is bewezen.33
Tot slot het derde criterium: het gerecht dient bij wet te zijn ingesteld.34 Dit voorkomt dat de rechterlijke macht te zeer afhankelijk wordt van de uitvoerende macht. Bovendien reflecteert dit vereiste ook het principe van de rule of law.35 Het is aan de wetgevende macht voorbehouden om gerechten in het leven te roepen en jurisdictie te geven.36 Bij wet ingesteld betekent ook dat de inrichting van het gerecht conform de wet gebeurt. Bij dit laatste kan dan gedacht worden aan de aanstelling van rechters.37