Einde inhoudsopgave
De dwangsom in het burgerlijk recht (BPP nr. V) 2006/6.4.4.3.1
6.4.4.3.1 Vordering tot afgifte geïndividualiseerd geldsbedrag
Mr. M.B. Beekhoven van den Boezem, datum 19-12-2006
- Datum
19-12-2006
- Auteur
Mr. M.B. Beekhoven van den Boezem
- JCDI
JCDI:ADS381578:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
HR 19 januari 1990, NJ 1990, 814(A./B.), ten aanzien van de toelaatbaarheid van een veroordeling tot lijfsdwang; zie ook Hof Amsterdam 5 november 1970, NJ 1971, 190 ten aanzien van art. 611a Rv (oud) (instemmend besproken door Luijten, die stelt dat het hier betrof herstel van de bestuursverhoudingen in de huwelijksgemeenschap), zie Luijten 1975.
HR 9 november 1990, NJ 1992, 212 (Nahar/Comes I), zie Van Mierlo 1998, p.259; zie voorts Hof Arnhem 28 juni 1955, NJ 1956, 79 en Hof Arnhem 2 april 1958, NJ 1958, 587.
Ook het Belgische recht onderscheidt deze categorie, zie voor wat betreft de Belgische jurisprudentie bijvoorbeeld Rb. Huy 23 februari 1982, JT 1982, 546.
HR 9 september 1949, NJ 1950, 595(Houtappel/Hoofdgroep), m.nt. Veegens.
Zie HR 19 januari 1990, NJ 1990, 814(A./B.); vgl. Hof Amsterdam 19 januari 1989, NJ 1990, 720.
HR 22 januari 1982, NJ 1982, 505(VNZ/Fysiotherapeuten), m.nt. Heemskerk.
Hof Amsterdam 6 november 1970, NJ 1971, 93, ten aanzien van art. 611a Rv (oud).
Hof 's-Gravenhage 16 mei 1986, KG 1986, 328.
Pres. Rb. 's-Gravenhage 7 december 1983, KG 1984, 27; zie voorts Pres. Rb. Utrecht 19 februari 1982, KG 1982, 43 (betreffende de verplichting van de bank tot overmaking van eisers saldo); Pres. Rb. 's-Gravenhage 30 juli 1986, KG 1986, 362 (betreffende de veroordeling van een bestuurder van een vennootschap in fondsen te voorzien opdat de vennootschap jegens eiser betalingsverplichtingen zou kunnen nakomen, alsmede een verbod iets aan die betaling in de weg te leggen); Pres. Rb. Haarlem 15 april 1988, KG 1988, 321 (betreffende de verplichting tot het vaststellen van premiespecificaties alsmede het voldoen van die premie); Pres. Rb. Groningen 14 september 1988, KG 1990, 67 (betreffende een verbod aan de man om zich te onthouden van medewerking aan een besluit van zijn maten om tot betaling van het door hem aan alimentatie verschuldigd bedrag over te gaan); Pres. Rb. Amsterdam 12 oktober 1989, KGK 1989, 1179 (een veroordeling tot het stellen van een depot).
Rb. Rotterdam 18 juli 1996, gesanctioneerd door het Hof 's-Gravenhage bij arrest van 3 februari 2004, te kennen uit HR 6 januari 2006, RvdW 2006, 75(Fortuna/Léséleuc).
Zie bijvoorbeeld M. Storme 1981.
Vred. Brussel, 7de kant., 21 januari 1980, aangehaald in D'Hoore 1981.
Kort ged. Kh. Brussel, 10 januari 1986, T. Aann. 1986, 166.
BenGH 24 mei 2004, NJ 2004, 566(Commerzbank A-G/Sabena).
In de eerste plaats wordt blijkens de jurisprudentie van de Hoge Raad niet als vordering tot betaling van een geldsom beschouwd een veroordeling die ziet op het terugbrengen van een geldsom in een onverdeelde boedel1 of nalatenschap,2 die daaruit zonder recht is weggenomen.3 Nog onder de oude wettelijke regeling had de Hoge Raad al eens geoordeeld dat een vordering tot afgifte van eens anders penningen geen vordering tot betaling van een geldsom als bedoeld in art. 611a Rv (oud) inhield.4 Volgens Veegens erkende de Hoge Raad met dit arrest de mogelijkheid van een revindicatie van geld; bij een vordering van dergelijke aard bleef de uitzondering ex art. 611a Rv (oud) buiten toepassing. Ook in de jurisprudentie van recenter datum lijkt voor toelaatbaarheid van een dwangsomveroordeling bepalend of in rechte wordt gevorderd betaling van een niet nader bepaalde som geld - in welk geval de uitzondering van art. 611a Rv van toepassing is - dan wel een met een revindicatie te vergelijken afgifte van een bepaald, geïndividualiseerd geldsbedrag, dat een ander toebehoort. Naar huidig recht spreekt men in het laatste geval, waar het geldsbedragen betreft, in principe niet van revindicatie. Voor de toelaatbaarheid van de dwangsomveroordeling wordt blijkens de jurisprudentie in dit geval beslissend geacht het feit dat herstel van een aangebrachte wijziging in een feitelijke situatie wordt gevraagd, van welke veroordeling reële executie niet mogelijk is.5
De redactie van het petitum is dus waar het de toelaatbaarheid van de dwangsomveroordeling betreft van groot belang. Dit wil echter niet zeggen dat ook overigens in de Nederlandse jurisprudentie een vordering nooit als geldvordering wordt beschouwd, zodra deze als vordering tot een handelen of nalaten wordt gepresenteerd. Zo oordeelde de Hoge Raad - zij het niet ten aanzien van de toelaatbaarheid van een dwangsomveroordeling, maar ten aanzien van de vraag of in casu toewijzing van een geldvordering in kort geding werd gevraagd - dat een vordering tot het verlenen van medewerking aan de totstandkoming van het besluit van het bestuur van een stichting tot uitkering van het vermogen van die stichting aan een andere (beheers )stichting, wel degelijk moest worden beschouwd als een 'vordering die strekt tot verkrijging van betaling van een geldsom'.6 Ook de vrouw die een veroordeling wenste van haar ex-man, om zich jegens haar te onthouden van onrechtmatig gedrag, dat bestond in verzuim van de verplichting alimentatie te betalen, werd geacht in wezen een vordering tot betaling van een som geld in te stellen en bleef aldus van een dwangsomveroordeling verstoken.7
Toch blijkt in onze lagere jurisprudentie ook weer niet altijd inhoud boven vorm te gaan, waar het de kwalificatie van vorderingen betreft. Een aantal uitspraken in kort geding sanctioneert wel degelijk de creatieve redactie van eisers vordering, getuige de dwangsomveroordelingen die bijvoorbeeld werden verbonden aan een veroordeling van gezamenlijke erfgenamen om zodanige maatregelen te treffen dat een mede-erfgenaam een voorschot zou ontvangen,8 een veroordeling van een bank om een cliënt krediet te verschaffen9 en een veroordeling van een verzekeraar om de in het dictum van het vonnis gespecificeerde schadegevallen goed te keuren.10 De Belgische interpretatie lijkt in het bijzonder ruimhartig in dit opzicht. In de Belgische literatuur zijn 'als doen te beschouwen gedragingen' vaak zelfs uitdrukkelijk van het verbod ex art. 611a Rv uitgezonderd; een vordering die als zodanig is geredigeerd komt in deze ruime opvatting steeds voor versterking met een dwangsomveroordeling in aanmerking.11 Veroordelingen tot het storten van een waarborgsom voor aanvang van een huurcontract,12 tot het storten van een geldsom op een geblokkeerde rekening13 en tot het aanleggen van provisie voor het betalen van een opzeggingsvergoeding14 werden door Belgische lagere rechters op straffe van verbeurte van een dwangsom toegewezen.
Het arrest van het Benelux-Gerechtshof inzake Commerzbank/Sabena lijkt de hier bedoelde praktijk inmiddels aan banden te leggen.15 De veroordeling in kort geding om een geldsom ter beschikking te stellen van een andere partij, in het kader van een voorlopige regeling van de contractuele betrekkingen, kon in dit arrest naar het oordeel van het Benelux-Gerechtshof niet met een dwangsomveroordeling worden versterkt. Achtergrond voor dit oordeel vond het Benelux-Gerechtshof gelegen in de omstandigheid dat de betreffende hoofdveroordeling rechtstreeks geëxecuteerd kon worden.
Het arrest van het Benelux-Gerechtshof verdient naar mijn mening bijval. Omdat iedere vordering tot betaling van een geldsom in beginsel kan worden omgevormd tot een veroordeling die tot een handelen of nalaten verplicht, zou het accepteren van een uitzondering van deze omvang het in art. 611a Rv neergelegde verbod zinledig maken. Wil men werkelijk de geldveroordelingen onder toepassing van de dwangsomregeling brengen - en daarvoor is veel te zeggen - dan lijkt mij het schrappen van de beperking een meer directe weg om tot dit resultaat te komen.