De dwangsom in het burgerlijk recht
Einde inhoudsopgave
De dwangsom in het burgerlijk recht (BPP nr. V) 2006/6.4.4.4:6.4.4.4 Praktische functie van de dwangsomveroordeling
De dwangsom in het burgerlijk recht (BPP nr. V) 2006/6.4.4.4
6.4.4.4 Praktische functie van de dwangsomveroordeling
Documentgegevens:
Mr. M.B. Beekhoven van den Boezem, datum 19-12-2006
- Datum
19-12-2006
- Auteur
Mr. M.B. Beekhoven van den Boezem
- JCDI
JCDI:ADS375524:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Toon alle voetnoten
Voetnoten
Voetnoten
Zie hieromtrent Van der Kwaak 1997b, p. 233 e.v.
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
Het aantal rechterlijke uitspraken dat met het verbod van art. 611a Rv niet overeenstemt, is opmerkelijk, gezien het feit dat de redactie van art. 611a Rv weinig onduidelijkheid laat bestaan. Een en ander moet wel tot de conclusie leiden dat aan de mogelijkheid om geldveroordelingen met een dwangsom te versterken in de praktijk wel degelijk behoefte bestaat. De waardevolle functie die een dwangsomveroordeling in de praktijk zou kunnen vervullen, waar het de versterking van een veroordeling tot betaling van een som geld betreft, laat zich dan ook gemakkelijk voorstellen. Het blijkt niet altijd eenvoudig om met behulp van de bestaande executiemiddelen een eenmaal in rechte verkregen geldveroordeling ten uitvoer te leggen.1 Verhaalsonderzoek, beslag en uitwinning vergen uiteraard de nodige tijd en kosten in het geval vrijwillige voldoening door de schuldenaar uitblijft. Moet de veroordeling in het buitenland ten uitvoer worden gelegd, dan geldt een en ander nog in sterkere mate. Daarbij bestaat bovendien nog eens de kans dat de debiteur ondertussen moedwillig probeert vermogensbestanddelen aan het verhaal te onttrekken, zelfs in weerwil van een eventueel gelegd beslag. Slaagt de crediteur - ondanks deze onwelwillende opstelling of zelfs tegenwerking - er uiteindelijk in om zijn vordering op het vermogen van de debiteur te verhalen, dan is deze laatste met betrekking tot de periode van de vertraging wettelijke rente over de hoofdsom verschuldigd. Weliswaar geldt in handelstransacties als bedoeld in art. 6:119a BW inmiddels een relatief hoog rentepercentage, maar het risico voor de debiteur blijft beperkt als men bedenkt dat zijn weerspannige houding er anderzijds toe kan leiden dat de crediteur in kwestie het doorzetten van de executie staakt. In gevallen waarin art. 6:119a BW niet van toepassing is, bestaat bij het niet naleven van de veroordeling een nog veel geringer risico.
De functie van de dwangsomveroordeling ter versterking van de verplichting tot betaling van een som geld is dan ook niet beperkt in die zin, dat zij de crediteur slechts de moeite, tijd en kosten van het nemen van executiemaatregelen bespaart. Veel belangrijker nog is dat een dwangsomveroordeling de risicoloosheid van het traineren of verhinderen van de executie kan wegnemen. Een debiteur die een niet denkbeeldig risico loopt als gevolg van zijn onwelwillende opstelling na enige tijd het veelvoudige van de hoofdsom te zullen moeten betalen, en die voorziet zijn vermogensbestanddelen niet tot in lengte van dagen voor zijn schuldeiser te kunnen verbergen, zal er uiteraard eerder voor kiezen zonder vertraging uit zichzelf aan de veroordeling te voldoen. Bovendien zal hij als gevolg van de dwangsomveroordeling een crediteur tegenover zich vinden, die in het oplopen van de verschuldigde som steeds hernieuwde motivatie zal vinden te blijven pogen zijn vordering te verhalen.