Einde inhoudsopgave
De dwangsom in het burgerlijk recht (BPP nr. V) 2006/6.4.1
6.4.1 Toewijsbaarheid en afdwingbaarheid van de hoofdveroordeling
Mr. M.B. Beekhoven van den Boezem, datum 19-12-2006
- Datum
19-12-2006
- Auteur
Mr. M.B. Beekhoven van den Boezem
- JCDI
JCDI:ADS381548:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
Bijvoorbeeld kan worden gedacht aan de mogelijkheid om de wederpartij op straffe van dwangsommen een verbod op te leggen een procedure te beginnen: de zgn. 'anti-suit-injunction', zie bijvoorbeeld Rb. Almelo 14 augustus 2002, NJ 2002, 491; zie ook Vzngr. Rb. 's-Gravenhage 5 augustus 2004, NJ 2004, 597. Een bijzonder bezwaar tegen de dwangsom als executiemiddel kan eveneens bestaan in geval van een extraterritoriale verplichting. De mogelijkheid om een dwangsom-veroordeling in verband met een grensoverschrijdend verbod uit te spreken is door de Hoge Raad aanvaard, zie HR 24 november 1989, NJ 1992, 404(Focus/Lincoln), m.nt. Verkade; BenGH 26 maart 1993, NJ 1993, 328(MB/Mattel), m.nt. Verkade. In de lagere jurisprudentie is bijvoorbeeld de vraag aan de orde geweest of met behulp van een dwangsomveroordeling procesrechtelijke verrichtingen in buitenlandse procedures zouden moeten kunnen worden afgedwongen. Pres. Rb. Middelburg 25 januari 1985, NJ 1987, 114.1n deze uitspraak werd toegewezen de vordering tot opheffing van een conservatoire maatregel in de Verenigde Staten; de vordering tot het intrekken van een procedure aldaar werd afgewezen. Schultz merkt in dit verband in zijn noot onder het vonnis van de Arnhemse rechtbank op dat in dit opzicht uiterste terughoudendheid geboden is , zie Rb. Arnhem 24 augustus 1984, NJ 1986, 86, m.nt. Schultz. Zie voorts hieromtrent Brinkhof 1996, 258; Van Nispen 1998, p. 181 en 243. Zie wat betreft het Belgische recht Wagner 2003, p. 202-205.
Zie zijn annotatie onder het arrest HulskortefVan der Lek. In het voorgaande bleek echter dat de bedoelde morele bezwaren door de Hoge Raad in het betreffende geval niet doorslaggevend werden geacht. Een illustratief voorbeeld van een geval, waarin bij de afdwingbaarheid van eerlijkheid en fatsoen vraagtekens rijzen, behelst voorts de met dwangsom versterkte kortgedingveroordeling van de President van de Rechtbank Utrecht, die strekte tot het ondertekenen van een verklaring 'dat erfgename geen (andere) schenking heeft ontvangen van erflaatster, indien die verklaring in overeenstemming is met de waarheid', zie Pres. Rb. Utrecht 9 maart 1989, KG 1989, 163.
De aard van de verplichting is relevant in dit verband, niet de hoedanigheid van de rechter die de dwangsom oplegt, zie BenGH 6 februari 1992, NJ 1992, 353(Nusgens/Region Wallone), besproken in Jongbloed 1992; zie voorts BenGH 19 december 1997, NJ 1998, 279(Kanen/Eindhoven), zie ook Van Mierlo 1998, p. 253. Buiten het vermogensrecht kan de dwangsom worden toegepast voor zover de aard van de betrokken rechtsverhouding zich daartegen niet verzet, zie Hugenholtz/ Heemskerk 2006, p. 273, die in dit verband verwijst naar art. 3:326 BW. Het Nederlands bestuursrecht kent een eigen dwangsomregeling in de art. 5:32-36 en 8:72 lid 7 Awb. Deze laatste bepaling verklaart de art. 611a t/m i Rv op de door de bestuursrechter uitgesproken dwangsom-veroordeling van overeenkomstige toepassing.
Op grond van art. 611a Rv respectievelijk art. 7:659 BW, zie voor een nadere bespreking 6.43 en 6.4.4.
Het kan zich in dit verband voordoen dat een vonnis waarbij iemand op straffe van verbeurte van dwangsommen wordt gelast een verplichting na te leven, inbreuk maakt op een grondrecht. Zie hieromtrent Van Nispen 1978, p. 224-235; R.M. Blaauw 1980, p. 53; Wagner 2003, p. 122-127.
Tegen een veroordeling die tot het naleven van procesrechtelijke verplichtingen strekt, kunnen in enkele gevallen voorts bezwaren van morele aard worden ingebracht.1 'Eerlijkheid en fatsoen laten zich niet dwingen', stelde Heemskerk bijvoorbeeld ten aanzien van de hiervoor behandelde getuigplicht.2 Dat de aard van de prestatie in het algemeen aan toewijzing van de hoofdveroordeling in de weg kan staan, is in art. 3:296 BW woordelijk bepaald.
Als de hoofdveroordeling zich gezien haar aard voor toewijzing niet leent, wordt aan de vraag of een dwangsomveroordeling kan worden uitgesproken vanzelfsprekend niet toegekomen. Leent de hoofdveroordeling zich daarvoor wel, dan betekent dit echter niet noodzakelijkerwijs dat die hoofdveroordeling in alle gevallen ook met behulp van een dwangsomveroordeling kan worden afgedwongen.
Allereerst is in dit opzicht vereist dat de verplichting ten aanzien waarvan eiser een dwangsomveroordeling vordert, binnen het toepassingsgebied van de dwangsomregeling valt. Weliswaar is het toepassingsgebied ruim: in het algemeen geldt slechts de eis dat de hoofdveroordeling een verplichting op grond van het burgerlijk recht betreft.3 Een tweetal uitzonderingen is in de wet echter vastgelegd: een dwangsom-veroordeling kan niet worden verbonden aan een verplichting tot betaling van een geldsom of aan een verplichting tot het verrichten van arbeid.4
Ook indien de dwangsomregeling in beginsel toepasselijk is, moet vervolgens de vraag naar de toewijsbaarheid van de dwangsomveroordeling onafhankelijk van de vraag naar de toewijsbaarheid van de hoofdveroordeling worden beantwoord. In dit verband wijst Van Nispen op de omstandigheid dat het soms juist kan zijn om af te zien van dreiging met executiemaatregelen, maar dat wel wenselijk kan zijn dat van een veroordeling op zichzelf een morele pressie op de debiteur uitgaat.5
Hierna bespreek ik drie categorieën hoofdveroordelingen in het bijzonder, waar het de afdwingbaarheid door middel van dwangsommen betreft. Allereerst bespreek ik de hoofdveroordeling die op verplichtingen van familierechtelijke aard ziet. De omstandigheid dat toepassing van de dwangsom in het familierecht bijzondere (morele) vragen kan doen rijzen, rechtvaardigt een afzonderlijke bespreking van deze categorie. Vervolgens komen de veroordeling tot naleving van de arbeidsverplichting en de geldveroordeling aan de orde. Het feit dat de beide veroordelingen uitdrukkelijk van het toepassingsgebied van de dwangsom zijn uitgesloten, vormt in deze gevallen de aanleiding voor een nadere bespreking.