Einde inhoudsopgave
De dwangsom in het burgerlijk recht (BPP nr. V) 2006/6.4.4.2
6.4.4.2 De reikwijdte van de beperking
Mr. M.B. Beekhoven van den Boezem, datum 19-12-2006
- Datum
19-12-2006
- Auteur
Mr. M.B. Beekhoven van den Boezem
- JCDI
JCDI:ADS380389:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
Zie Meijers 1946, p. 274; Van Opstal11955, p. 8-10; Van Opstal11961, p. 134-135; Van Opstal11972, p. 476; zie voorts Conclusie A-G Langemeijer en annotatie Veegens bij HR 9 september 1949, NJ 1950, 595(Houtappel/Hoofdgropep), m.nt. Veegens; Van Opstall 1961, p. 135; Van Compernolle 1992, p. 52; Jongbloed 1992b, p. 439.
Zie bijvoorbeeld Ballon 1980a, p. 53; M. Storme 1980, p. 222-240.
Zie bijvoorbeeld Ktr. Leiden 22 december 1948, NJ 1950, 281; Pres. Rb. 's-Gravenhage 27 februari 1980, Prg. 1980, p. 500.
Pres. Rb. Middelburg 10 maart 1986, KG 1986, 186, zie ook Prg. 1986, p. 422 e.v., m.nt. Jongbloed; Pres. Rb. Middelburg 18 september 1987, KG 1987, 442; Pres. Rb. Roermond, 12 februari 1987, KG 1987, 123; zie voorts Van Mierlo 1998, p. 259; Jongbloed 1992b, p. 438.
Pres. Rb. Middelburg 10 maart 1986, KG 1986, 186, zie ook Prg. 1986, p. 422 e.v.
HR 19 februari 1988, NJ 1988, 658(De Rooy/Dzcan); zie voorts in deze zin HR 19 januari 1990, NJ 1990, 814(A./B.); Hof 's-Hertogenbosch 26 oktober 1987, KG 1987, 498; Pres. Rb. Haarlem 6 januari 1987, KG 1987, 59; Pres. Rb. Zutphen 23 september 1987, KG 1987, 464; Hof Amsterdam 14 april 1943, NJ 1943, 66.
BenGH 24 mei 2004, NJ 2004, 566(Commerzbank A-G/Sabena).
In de literatuur zijn sinds invoering van de dwangsomregeling diverse bedenkingen naar voren gebracht tegen het feit dat de geldveroordeling van toepassing van die regeling is uitgesloten.1 Dikwijls is bepleit dat de uitzondering, zo niet geschrapt, dan toch in ieder geval beperkt uitgelegd zou moeten worden.2 Ook uit de jurisprudentie omtrent toepassingsgebied en strekking van art. 611a Rv wordt duidelijk dat de beperking niet enkel voorstanders kent: een aantal rechterlijke beslissingen lijkt de niet mis te verstane bewoordingen van art. 611a Rv in de wind te slaan, dan wel daarop een vergaande uitzondering toe te laten.3
Zo werd een poging om de dwangsomveroordeling voor de kortgedingpraktijk op dit terrein als dwangmiddel te bewaren, ondernomen door een aantal rechtbankpresidenten, die aannamen dat het - weliswaar uitdrukkelijke - verbod uit art. 611a Rv in kort geding niet zou gelden.4 Juist in kort geding zou behoefte bestaan aan een dwangsomveroordeling, nu immers in deze procedure het spoedeisend belang van eiser reeds vast zou staan, aldus de president te Middelburg in zijn vonnis van 10 maart 1986.5 Voorts zou het samenstel van wettelijke bepalingen zich niet verzetten tegen het niet toepasselijk achten van de beperking in kort geding. Overigens geeft de opmerking van de president ten aanzien van de ratio voor de beperking, dat deze 'in de literatuur terecht als zwak wordt bestempeld', wel aanleiding te vermoeden dat zijn beslissing contra legem veeleer een protest inhoudt tegen het bestaan van de beperking op zich. De Hoge Raad bleek over de kwestie een andere mening toegedaan, getuige zijn arrest van 19 februari 1988.6 Ten overvloede, en zonder daarvoor overigens enige nadere motivering noodzakelijk te achten, werd in dit arrest bepaald dat het Hof Amsterdam in hoger beroep van een kort geding in strijd met art. 611a Rv een dwangsom had verbonden aan zijn veroordeling tot betaling van een geldsom.
Dat het Benelux-Gerechtshof ten aanzien van de kortgedingveroordeling evenmin een uitzondering toelaatbaar vindt, blijkt ten slotte uit zijn arrest inzake Commerzbank AG/Sabena Interservice Center.7