Einde inhoudsopgave
De dwangsom in het burgerlijk recht (BPP nr. V) 2006/6.4.4.3.2
6.4.4.3.2 Vordering tot betaling aan een derde
Mr. M.B. Beekhoven van den Boezem, datum 19-12-2006
- Datum
19-12-2006
- Auteur
Mr. M.B. Beekhoven van den Boezem
- JCDI
JCDI:ADS374360:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
BenGH 9 juli 1981, NJ 1982, 190(Geens/Scholten). Het BenGH oordeelt deze omstandigheid eveneens relevant in het arrest Commerzbank/Sabena (BenGH 24 mei 2004, NJ 2004, 566). Zie voorts Rb. Utrecht 16 april 1973, NJ 1976,155; Pres. Rb. Amsterdam 22 augustus 1986, KG 1986, 407; Pres. Rb. 's-Gravenhage 1 oktober 1987, KG 1987,451; Pres. Rb. Haarlem 15 april 1988, KG 1988, 321; Hof Amsterdam 16 maart 1989, NJ 1990,13; Pres. Rb. 's-Hertogenbosch 5 juli 1990, KG 1990, 273; Pres. Middelburg 3 april 1992, KG 1992, 166; zie wat de Belgische jurisprudentie betreft Cass. 9 september 1988, RW 1988-89, p. 541; Rb. Gent (kg) 14 juli 1981, RW 1981-82, kol. 690; Vred. St.-Truiden 16 juni 1983, RW 1985-86, kol. 1642.
Hof Amsterdam 16 maart 1989, NJ 1990,13; zie ook Pres. Rb. Haarlem 15 april 1988, KG 1988, 321; Pres. Rb. Utrecht 10 november 1988, SES 1991, 84; in het vonnis van de President van de Rb. Middelburg van 1 november 1989 (KG 1989, 420) werd de bank op straffe van een dwangsom veroordeeld om betalingsopdrachten uit te voeren.
Een girale betaling levert op een rechtstreekse betaling aan de schuldeiser; het moet dus naar Nederlands recht in dit verband niet een rekening betreffen, die voor girale betalingen is bestemd, zie Asser/Hartkamp 1 2004 , p. 478, Parlementaire Geschiedenis Boek 6, p. 1219.
Voorz. Rb. Mechelen 23 januari 1989, RW 1988-89,1034-1035; TBBR 1990,175; ook het vonnis van de President van de Rechtbank te 's-Gravenhage d.d. 16 juni 1989 betrof de verplichting om een ten name van eiser bij de bank openstaande schuld af te lossen, welke veroordeling met een dwangsom werd versterkt. Het vonnis gaf aanleiding tot het arrest van de Hoge Raad van 22 januari 1993, NJ 1993, 598(Rupako/Karsten), m.nt Snijders, maar de vraag naar de toelaatbaarheid van de dwangsomveroordeling wegens de aard van de hoofdveroordeling bleef in beroep en cassatie buiten beschouwing.
Deze uitspraak is overigens in België niet zonder kritiek gebleven, zie Lindemans 1991, p. 76.
Zie Pres. Rb. Middelburg 3 april 1992, KG 1992,166; zie voorts Hof 's-Hertogenbosch 1 maart 1989, NJ 1989, 795. In laatstgenoemde uitspraak werd niet eiser, maar de derde in kwestie geacht een rechtstreekse executiemogelijkheid te hebben en werd de dwangsomveroordeling om die reden afgewezen.
Hof Amsterdam 14 juli2005, LJN AU5251, 1364, 04.
Een tweede soort veroordeling die blijkens de jurisprudentie niet wordt begrepen onder het verbod van art. 611a Rv is die, welke strekt tot betaling van een geldsom aan een ander dan degene die deze in rechte heeft gevorderd. Reden voor de hier bedoelde uitzondering is dezelfde als die, welke ten aanzien van de vordering tot afgifte van een geïndividualiseerd geldsbedrag in ons land werd aangenomen: versterking met een dwangsomveroordeling is mogelijk, omdat ten aanzien van deze veroordeling de schuldeiser geen directe wijze van executie ter beschikking staat.1 Zo achtte het Benelux-Gerechtshof een dwangsomveroordeling toelaatbaar ter versterking van een veroordeling van een man, op vordering van zijn ex-vrouw, om huur te betalen aan de verhuurder van de door de vrouw bewoonde echtelijke woning. Evenzo kon een werkgever op vordering van de vakbond door het Hof Amsterdam worden veroordeeld om, op straffe van een dwangsom, ten behoeve van zijn werknemers betalingen te doen aan het Sociaal Fonds.2
In de jurisprudentie is niet uitgekristalliseerd in welke gevallen een veroordeling werkelijk een betalingsverplichting aan een derde inhoudt en in welke gevallen een vordering weliswaar als zodanig is ingericht, maar in werkelijkheid strekt tot betaling aan eiser zelf. Misbruik laat zich bijvoorbeeld denken wanneer de schuldeiser in kwestie een derde inschakelt bij de incasso van geldvorderingen. Ook laat zich denken dat een schuldeiser, die aan zijn bank geld verschuldigd is, zal trachten veroordeling van zijn schuldenaar te verkrijgen om het aan hem verschuldigde op straffe van een dwangsom aan de bank te betalen.3 Het laatste geval deed zich in België voor, in de casus die aanleiding gaf tot het vonnis van de Voorzitter van de Rechtbank Mechelen van 23 januari 1989.4 Een vennootschap had krediet opgenomen bij een bank en verkreeg vervolgens veroordeling van de Belgische Staat om een bedrag ter hoogte van dat krediet aan de bank over te maken, onder verbeurte van een dwangsom.5
Omdat het Benelux-Gerechtshof in zijn arrest van 9 juli 1981 expliciet heeft overwogen dat het de uitzondering met betrekking tot betaling aan een derde uitsluitend toestond, omdat eiseres in het concrete geval elke mogelijkheid tot reële executie ontbrak, lijkt onwaarschijnlijk dat een geldvordering in een geval als hierboven beschreven eveneens onder bedoelde uitzondering begrepen kan worden. Als een directe wijze van executie bestaat, maar alleen de redactie van de vordering een probleem in dit verband oplevert, is de door het Hof aangevoerde rechtvaardiging om van art. 611a Rv af te wijken immers niet voorhanden. Wil men de bedoeling van de Beneluxwetgever en het Benelux-Gerechtshof nastreven - wat overigens van de juistheid van die bedoeling ook zij - dan zal men dan ook niet slechts de vorm, maar ook de inhoud steeds in ogenschouw moeten nemen bij kwalificatie van een vordering. Of de crediteur al dan niet op directe wijze het beoogde resultaat had kunnen verwezenlijken, zal voor de toelaatbaarheid van de dwangsomveroordeling in dit verband doorslaggevend moeten zijn.6
Men moet anderzijds waken voor een te strenge interpretatie van de door het Benelux-Gerechtshof geformuleerde regel. Zo kan ik mij bijvoorbeeld niet vinden in het oordeel van het Hof Amsterdam in zijn arrest van 14 juli 2005:7 Het Hof vond in dit arrest een gevorderde dwangsom niet toewijsbaar, onder verwijzing naar het in de vorige paragraaf behandelde Sabena-arrest. Het betrof hier echter naar mijn mening een schoolvoorbeeld van een vordering tot betaling aan een derde, namelijk een aanspraak van een werknemer op affinanciering van zijn pensioen.