De zaak tegen de medeverdachte [medeverdachte 2] (nr. 15/04666) is momenteel eveneens in cassatie aanhangig.
HR, 08-11-2016, nr. 14/03928
ECLI:NL:HR:2016:2646
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
08-11-2016
- Zaaknummer
14/03928
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2016:2646, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 08‑11‑2016; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHDHA:2014:2407, Bekrachtiging/bevestiging
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2016:1145, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2016:1145, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 20‑09‑2016
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2016:2646, Gevolgd
- Vindplaatsen
Uitspraak 08‑11‑2016
Inhoudsindicatie
Gewapende roofoverval op juwelierszaak in Rijnsburg. Bewijsklacht gekwalificeerde diefstal met geweld. Beschadiging systeemplafond in een poging zich te verstoppen voor de politie. HR: art. 81.1 RO. Samenhang met nr. 14/04348.
Partij(en)
8 november 2016
Strafkamer
nr. S 14/03928
SLU
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 17 juli 2014, nummer 22/003971-12, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1988.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft W.H. Jebbink, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak wat betreft de strafoplegging, tot vermindering van de straf en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De raadsman heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van het eerste, het tweede en het derde middel
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beoordeling van het vierde middel
3.1.
Het middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
3.2.
Het middel is gegrond. Voorts doet de Hoge Raad uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Een en ander brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van vijf jaren.
4. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze vier jaren en zes maanden beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier S.P.J. Lugtenburg, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 november 2016.
Conclusie 20‑09‑2016
Inhoudsindicatie
Gewapende roofoverval op juwelierszaak in Rijnsburg. Bewijsklacht gekwalificeerde diefstal met geweld. Beschadiging systeemplafond in een poging zich te verstoppen voor de politie. HR: art. 81.1 RO. Samenhang met nr. 14/04348.
Nr. 14/03928 Zitting: 20 september 2016 | Mr. F.W. Bleichrodt Conclusie inzake: [verdachte] |
Het gerechtshof Den Haag heeft bij arrest van 17 juli 2014 de verdachte wegens 1 eerste cumulatief/alternatief “diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen”, 2. “opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen” en 3. “diefstal” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren, met aftrek als bedoeld in art. 27 Sr, en met verbeurdverklaring en bewaring ten behoeve van de rechthebbende van in beslag genomen voorwerpen, zoals in het arrest omschreven. Voorts heeft het hof de vorderingen van drie benadeelde partijen toegewezen en aan de verdachte schadevergoedingsmaatregelen opgelegd, één en ander zoals in het arrest vermeld. Daarnaast heeft het hof de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling toegewezen, gelast dat de verdachte alsnog het door hem niet ondergane deel van de vrijheidsstraf dient te ondergaan en dit deel vastgesteld op 425 dagen.
Deze zaak hangt samen met de zaak tegen de medeverdachte [medeverdachte 1] (nr. 14/04348), waarin ik vandaag eveneens concludeer.1.
3. Namens de verdachte is beroep in cassatie ingesteld en heeft mr. W.H. Jebbink, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur vier middelen van cassatie voorgesteld.
4. Het eerste middel behelst de klacht dat het hof de bewezenverklaring van feit 1 ontoereikend heeft gemotiveerd en/of ontoereikend gemotiveerd is voorbij gegaan aan het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt van de raadsvrouwe van de verdachte dat de verdachte niet één van de overvallers was.
5. Ten laste van de verdachte is onder 1 bewezen verklaard dat:
“hij op 2 november 2011 te Rijnsburg tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen horloges en ringen en kettingen en armbandjes en andere sieraden, toebehorende aan [betrokkene 1] en/of " [A] ", welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen [betrokkene 1] en tegen [betrokkene 2] en tegen [betrokkene 3] en [betrokkene 4] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat verdachte en zijn mededaders
- een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op [betrokkene 1] en [betrokkene 2] en [betrokkene 3] en [betrokkene 4] heeft gericht en gericht gehouden en
- een moker aan [betrokkene 3] heeft getoond en
- met een moker glazen vitrines heeft ingeslagen en
- [betrokkene 2] met kracht in het gezicht heeft geslagen.”
6. Uit de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen blijkt dat het hof ten aanzien van dit feit het volgende heeft vastgesteld. Op 2 november 2011 hebben de verdachte en de medeverdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] een gewapende roofoverval gepleegd op de juwelierszaak “ [A] ” in Rijnsburg, waarbij zij gebruik hebben gemaakt van een vuurwapen, met mokerhamers de vitrines kapot hebben geslagen en een groot aantal sieraden en horloges in twee big shopper tassen hebben weggenomen (bewijsmiddelen 1 tot en met 4, 12 en 22). Op het moment dat de verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] met bivakmutsen de juwelierszaak binnen kwamen, waren naast de eigenaar ( [betrokkene 1] ) ook zijn vrouw ( [betrokkene 2] ), een vertegenwoordiger ( [betrokkene 3] ) en een klant ( [betrokkene 4] ) in de winkel aanwezig (bewijsmiddelen 1 t/m 4). Onder bedreiging van een vuurwapen zijn deze personen naar de achterkant van de zaak geleid, terwijl één van de overvallers een vuurwapen op hen heeft gericht en een andere overvaller ( [medeverdachte 2] ) [betrokkene 2] in haar gezicht heeft geslagen (bewijsmiddelen 1, 2, 3, 5 en 12). Nadat het [betrokkene 2] was gelukt het pand via de achterdeur te verlaten, zijn de drie overvallers er op een blauwe scooter van het merk Suzuki vandoor gegaan (bewijsmiddelen 1, 2 en 6). Vervolgens hebben zij geprobeerd te vluchten in een - door [medeverdachte 3] bestuurde - rode auto van het merk Hyundai, die zij uiteindelijk op een provinciale weg hebben achtergelaten (bewijsmiddelen 6, 7, 8, 9, 10, 11 en 15). Na een achtervolging te voet, waarbij één van de overvallers zijn vuurwapen op een achtervolgende agent heeft gericht, zijn de overvallers uiteindelijk door de politie aangehouden (bewijsmiddelen 7 en 11). De verdachte is aangehouden, nadat hij uit de auto was gesprongen, op een gestolen fiets is weggereden en zich had verstopt in het systeemplafond op een toilet van een restaurant (bewijsmiddel 13). In de buurt van de achtergelaten vluchtauto zijn een bivakmuts, een zwarte handschoen en een zwarte pet aangetroffen, terwijl in de auto een herenjas, handschoenen en twee boodschappentassen zijn gevonden en in de juwelierszaak een mokerhamer is achtergelaten (bewijsmiddelen 1, 15, 16 en 18). Voorts wees DNA-onderzoek op deze voorwerpen uit dat op een handschoen, het petje en de mokerhamer celmateriaal is aangetroffen dat afkomstig kan zijn van de verdachte, dat op de bivakmuts celmateriaal is aangetroffen dat afkomstig kan zijn van [medeverdachte 1] en dat op de jas en de mokerhamer celmateriaal is aangetroffen dat afkomstig kan zijn van [medeverdachte 2] (bewijsmiddelen 17 tot en met 22). Ten slotte heeft het hof de bekennende verklaring van de medeverdachte [medeverdachte 2] voor het bewijs gebruikt (bewijsmiddel 12).
7. Zoals blijkt uit de op de terechtzitting in hoger beroep van 3 juli 2014 overgelegde pleitnota, heeft de raadsvrouwe van de verdachte bepleit dat de verdachte van feit 1 dient te worden vrijgesproken, aangezien essentiële schakels om tot de door de rechtbank gehanteerde bewijsconstructie te komen ontbreken. Daartoe heeft de raadsvrouwe onder meer het volgende aangevoerd. De verdachte dient op basis van zijn huidskleur te worden uitgesloten als overvaller in de juwelier. De aangevers en de getuigen hebben verklaard over drie negroïde overvallers c.q. mannen met een donkere huidskleur, terwijl de verdachte een Marokkaanse man met een licht gekleurde huid is. De DNA-onderzoeken zijn onbetrouwbaar en dienen van het bewijs te worden uitgesloten, aangezien er gebreken aan deze onderzoeken kleven. Daarbij komt dat op basis van het aantreffen van het DNA op de mokerhamer niet kan worden vastgesteld dat de verdachte in de juwelier is geweest. Bovendien levert het aangetroffen DNA op de kledingstukken geen zelfstandig bewijsmiddel op, terwijl uit geen enkel ander bewijsmiddel kan volgen dat de kleding die is aangetroffen in de vluchtauto bij de overval is gebruikt. Er is geen bewijs voor de omstandigheid dat op de fiets van de zoon van [betrokkene 5] een Marokkaan is weggefietst, zodat deze omstandigheid niet kan worden ingelezen als schakel op weg naar de schuilplaats van de verdachte, aldus de raadsvrouwe.
8. Voorts heeft de verdachte op de terechtzitting in hoger beroep van 29 oktober 2013 verklaard dat hij niet betrokken is geweest bij de overval op de juwelier. Hij is op 2 november 2011 in de auto van een bekende, die hij was tegengekomen in een coffeeshop, meegereden. Deze persoon heeft de auto geparkeerd bij een speelpleintje, waarna de verdachte de politie en een helikopter heeft gehoord. Omdat de verdachte een enkelband om had, een Marokkaan is en daarom vaker zou worden aangehouden door de politie, is hij uitgestapt en naar het toilet gegaan. Nadat er pepperspray onder de deur van het toilet was gespoten, is hij in het plafond geklommen, waarna hij door de politie naar beneden is getrokken en is aangehouden. Het aantreffen van zijn DNA-sporen (op de mokerhamer) kan worden verklaard door het feit dat hij twee of drie weken vóór de overval heeft meegewerkt aan de verbouwing van een coffeeshop, alwaar hij de medeverdachte [medeverdachte 2] heeft gezien, aldus de verdachte.
9. Mede in reactie op dit verweer heeft het hof onder “nadere bewijsoverweging”, voor zover hier van belang, het volgende overwogen:
“Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsvrouw vrijspraak bepleit. Zij heeft daartoe - kort en zakelijk weergegeven - onder andere aangevoerd dat sprake is van onvoldoende wettig en overtuigend bewijs, nu essentiële schakels in de keten van bewijsmiddelen, zoals door de rechtbank is gebezigd, ontbreken vanwege afwezigheid van de daartoe benodigde bewijsmiddelen, dan wel dat de schakels die als bewijsmiddelen zijn opgevoerd niet als zodanig dienst kunnen doen en daarmee de keten verbreken. De uitkomsten ten aanzien van het DNA-onderzoek dienen te worden uitgesloten van het bewijs, nu deze rapporten wegens fouten onbetrouwbaar zijn. (…)
Op basis van de gebezigde bewijsmiddelen gaat het hof uit van de navolgende feiten en omstandigheden en overweegt als volgt.
Op 2 november 2011 vindt een overval plaats op de juwelier aan de [a-straat] in Rijnsburg. Blijkens de aangiften komen er rond 12.00 uur drie overvallers de winkel binnen. De aanwezigen in de winkel, te weten de eigenaar van de winkel en zijn echtgenote, tevens eigenaresse van de winkel, een vertegenwoordiger en een klant, worden bedreigd. Een van de overvallers heeft een op een vuurwapen gelijkend voorwerp in zijn handen en dreigt daarmee door het op de aanwezigen te richten om hen te dwingen zich naar achter in de zaak te verplaatsen. De twee andere overvallers slaan met mokers de glazen vitrines in en nemen aanwezige sieraden weg. De eigenaresse van de winkel komt met de overvaller in worsteling en wordt daarbij door hem in het gezicht geslagen. Zij vlucht vervolgens via de achterzijde naar buiten en schakelt hulp in. De overvaller met het wapen verlaat aan de achterzijde het pand. De twee andere overvallers verlaten het pand korte tijd later via de voorzijde. In de winkel is een van de gehanteerde mokers achtergebleven.
Op 2 november 2011 omstreeks 11.40 uur rijden twee met toezicht belaste verbalisanten op de Christinalaan te Rijnsburg. Zij zien blijkens het proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1613 2011166216-42 dan twee negroïde mannen lopen in de richting van de [a-straat] . De mannen vallen op doordat zij de verbalisanten schichtig aankijken en wegduiken in hun kraag. Omstreeks 11.50 uur horen de verbalisanten via de portofoon van een overval op de juwelier aan de [a-straat] te Rijnsburg. Rijdend op de Koningin Julianalaan zien zij een blauwe scooter met drie mannen vanuit de richting van de Christinalaan komen rijden. Een van de mannen houdt een grote boodschappentas (big shopper) vast. Een van de verbalisanten herkent een van de opzittenden van de scooter als een van de twee mannen die hij eerder, omstreeks 11.40 uur als hierboven vermeld, heeft zien lopen. Achter deze drie mannen op de scooter rijdt een man op een crèmekleurige scooter aan, die, al wijzend naar de blauwe scooter schreeuwt: "Overvallers van de juwelier".
De verbalisanten keren hun voertuig en rijden achter de blauwe scooter aan. Op de Frederiksoordlaan zien zij één negroïde man rennen. Voorts zien zij een bordeaux rode Hyundai, voorzien van kenteken [AA-00-BB] in hun richting rijden. In de auto zitten drie mannen. De auto rijdt, met hoge snelheid, negeert een rood licht en rijdt in de richting van de Rijksweg A44, richting Amsterdam. De verbalisanten geven hun bevindingen door aan de meldkamer. De verbalisanten rijden terug naar de Frederiksoordlaan en treffen daar een blauwe scooter van het merk Suzuki, met kenteken [CC-00-DD] aan, met draaiende motor.
Verbalisant Simons hoort, terwijl hij belast is met een snelheidscontrole op de Parklaan te Sassenheim, dat er een overval heeft plaatsgevonden in Rijnsburg en dat moet worden uitgekeken naar een rode Hyundai met kenteken [AA-00-BB] . Blijkens het proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1644 2011166216-30 ziet hij omstreeks 12.15 uur de auto met vier inzittenden aan komen rijden. De verbalisant besluit de auto te achtervolgen. In de Kerkstraat te Noordwijkerhout ziet de verbalisant dat een opvallend politievoertuig tussen zijn auto en de rode Hyundai in is komen rijden. Gekomen in de Ericalaan ziet hij een van de inzittenden uitstappen en besluit achter die persoon aan te gaan. Hij ziet dat die persoon de Kerkstraat in rent. Vervolgens rent hij een braakliggend stuk terrein op. Op dit terrein ziet de verbalisant dat die persoon een vuurwapen, een zwarte revolver, op hem probeert te richten. De verbalisant besluit dan de achtervolging te staken.
Blijkens het proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1611 2011166216-33 ziet verbalisant [verbalisant 1] , die de melding van de overval ook heeft gehoord, op 2 november 2011 omstreeks 12.15 uur de auto met kenteken [AA-00-BB] rijden in de Kerkstraat te Noordwijkerhout. Hij rijdt achter de auto aan en ziet de auto in de Ericastraat stoppen en ziet dat de achterportier aan de rechterzijde van de auto opengaat. Hij ziet een negroïde man uitstappen en wegrennen in de richting van de Kerkstraat. Vanaf dat moment zitten er nog drie mannen in de auto. Gedurende de achtervolging, die gepaard gaat met zeer hoge snelheden, is de verbalisant de Hyundai geen enkel moment uit het oog verloren. Op de N206 in de richting van Noordwijk ziet de verbalisant de auto stoppen en een persoon - naar later blijkt de medeverdachte [medeverdachte 2] - uitstappen en wegrennen. Tijdens de rit ziet de verbalisant dat er een bivakmuts, een zwart petje en zwarte handschoenen uit het voertuig werden gegooid. Deze goederen zijn veiliggesteld.
Een paar honderd meter verder stopt het voertuig opnieuw en springt - naar later blijkt - de verdachte [verdachte] uit de auto. De bestuurder van de auto wordt hierna aangehouden. Dit betreft de inmiddels veroordeelde [medeverdachte 3] .
Dat het [medeverdachte 2] is geweest die als een van de inzittenden is uitgestapt op de N206 en voorts is aangehouden, blijkt uit het proces-verbaal van aanhouding met nummer PL1612 2011166216-14 (pagina 172 e.v.) en uit diens getuigenverklaring die hij op 9 januari 2014 ten overstaan van de raadsheer-commissaris heeft afgelegd. Verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] rijden met een onopvallend voertuig op de N206, zien een van de inzittenden uitstappen en gaan hem achterna. Zij zien op dat moment dat collega [verbalisant 1] de bestuurder van de auto aanhoudt. Van de politiehelikopter begrijpen de verbalisanten dat de helikopter zicht heeft op de uitgestapte medeverdachte. De medeverdachte [medeverdachte 2] wordt even later aangehouden.
Na tijdens de zoekactie in Noordwijkerhout een melding te hebben gekregen over een persoon die een spijkerbroek heeft uitgetrokken, in een afvalbak heeft gestopt en voorts een fiets gestolen heeft - zwart van kleur en met een dubbele stang - ziet verbalisant [verbalisant 4] een dergelijke fiets op het BAVO terrein bij het restaurant ' [C] ' staan. Verbalisant [verbalisant 5] gaat kijken bij de fiets en wordt vervolgens aangesproken door medewerkers van het restaurant, die hem mededelen dat de persoon die de politie zoekt, wellicht op het toilet in het restaurant zit. Het lukt de verbalisanten uiteindelijk de deur van het toilet met een loper te openen en zij treffen de persoon op de muur, in een systeemplafond, aan. De persoon geeft geen gehoor aan het aanroepen om naar beneden te komen, waarop hij naar beneden wordt getrokken. De aangetroffen persoon blijkt de verdachte [verdachte] te zijn.
(…)
De eerder genoemde uit de auto gegooide bivakmuts en het zwarte petje worden bemonsterd.
Blijkens onderzoek door het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) wordt op het petje celmateriaal aangetroffen dat afkomstig is van minimaal drie personen. Het na onderzoek verkregen DNA-mengprofiel matcht met het DNA-profiel van de verdachte [verdachte] .
Ook de bivakmuts wordt bemonsterd. Het onderzoek van het NFI van een speekselspoor aan de binnenzijde rondom het mondgat levert een DNA-profiel op dat matcht met het DNA- profiel van de medeverdachte [medeverdachte 1] .
In de Hyundai met kenteken [AA-00-BB] worden twee grote big shopper tassen met sieraden en horloges aangetroffen. Daarnaast wordt in de auto kleding aangetroffen. Ook op deze voorwerpen wordt celmateriaal gevonden waarvan het na onderzoek verkregen DNA-profiel matcht met het DNA- profiel van de medeverdachte [medeverdachte 2] .
Op een handschoen wordt celmateriaal aangetroffen waarvan na onderzoek een DNA-mengprofiel is verkregen. Het DNA- profiel van de verdachte [verdachte] en van minimaal twee andere personen matchen met dat DNA-mengprofiel.
Op de bemonstering van de moker die in de juwelierszaak is achtergebleven is eveneens celmateriaal aangetroffen, waarvan het na onderzoek verkregen DNA-mengprofiel matcht met de DNA-profielen van de verdachte [verdachte] , de medeverdachte [medeverdachte 2] en van minimaal één andere persoon.
Op grond van het dossier kan worden vastgesteld dat er drie personen bij de overval bij de juwelier in Rijnsburg in de winkel zelf aanwezig waren. Uit de latere vluchtauto zijn vervolgens drie personen gevlucht; de vierde persoon die in de auto heeft gezeten is de bestuurder [medeverdachte 3] geweest.
Voor zover de raadsvrouw betoogt dat waar getuigen spreken van drie negroïde mannen, het uitgesloten is dat de verdachte, die immers (licht) getint is, dan 1 van die mannen is geweest, overweegt het hof het volgende.
Het hof acht het niet uitgesloten dat de getuigen die spreken over drie negroïde mannen (eerst) de medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] hebben waargenomen en dat toen zij (vervolgens) verdachte in gezelschap van die twee - negroïde - mannen zagen, terwijl zij de verdachte (mogelijk mede vanwege de verhullende kleding) op zichzelf niet goed hebben kunnen waarnemen, zelf onbewust hebben aangenomen dan wel ingevuld dat de verdachte, de derde man dus, dan ook wel negroïde zal zijn geweest. Dat de door de getuigen -verstrekte signalementen van de drie overvallers niet in alle gevallen overeen komen, doet daar niet aan af, te meer niet waar gebruikte begrippen als "donker", "mediterraan" en dergelijke, naar het oordeel van het hof, heel subjectief zijn.
De stelling van de raadsvrouw dat de verdachte op grond van de gegeven signalementen uitgesloten dient te worden als een van de overvallers wordt door het hof verworpen.
Anders dan de raadsvrouw is het hof van oordeel dat de gebezigde wettige bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang dienen te worden bezien. De keten van bewijsmiddelen zoals hierboven is weergegeven, vindt steun in de bevindingen van de onderzoeken van het NFI. Hetgeen de raadsvrouw heeft aangevoerd ten aanzien van de sporenonderzoeken maakt dat niet anders. Het hof overweegt dat het, anders dan de raadsvrouw, na de behandeling ter terechtzitting in hoger beroep van 3 juli 2014 geen reden ziet om te twijfelen aan de inhoud van de door het NFI opgestelde en deels herziene rapportages.
De verdachte ontkent enige betrokkenheid bij de overval. Het alternatieve scenario van de verdachte houdt kort gezegd in dat hij samen met een vriend - wiens naam hij niet noemt - in Noordwijkerhout was en tien minuten op hem in de auto moest wachten. Op het moment dat hij de politie en de helikopter hoorde is hij uitgestapt - omdat hij een Marokkaan is, een enkelband om heeft en om die - reden vaak wordt aangehouden - om bij een gebouw de weg te vragen. Daarna is hij bij dit gebouw naar het toilet gegaan. Op het moment dat hij weer naar buiten wil en politie ziet, keert hij terug naar het toilet, waar hij even later wordt aangehouden. Het aantreffen van sporen die matchen met zijn DNA-profiel op kleding en mokerhamer kan hij verklaren omdat hij een tijd met [medeverdachte 2] verbleven heeft bij de vader van [medeverdachte 2] en twee of drie weken voor de overval heeft meegewerkt aan de verbouwing van een coffeeshop, waarbij gebruik is gemaakt van een mokerhamer.
Het hof is van oordeel dat het alternatieve scenario, waarmee de verdachte eerst is gekomen na kennisname van het dossier, strijdig is met de door het hof gebezigde bewijsmiddelen en overigens ook niet aannemelijk is geworden naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep.
Het hof verwerpt de verweren.”
10. Zoals blijkt uit de toelichting, bevat het middel in de eerste plaats de klacht dat het hof zijn oordeel dat de verdachte één van de overvallers in de juwelier was, heeft gebaseerd op ontoereikend gemotiveerde aannames.
11. In de hiervoor onder 9 weergegeven overwegingen ligt als het oordeel van het hof besloten dat de verdachte kan worden aangemerkt als één van de overvallers op de juwelier in Rijnsburg op 2 november 2011. Daarbij heeft het hof de stelling van de raadsvrouwe van de verdachte, inhoudende dat het op grond van de door de getuigen gegeven signalementen uitgesloten is dat de verdachte één van de overvallers was, verworpen op de onder 9 weergegeven gronden.
12. In het licht van de vrije selectie en waardering van het bewijsmateriaal door de rechter die over de feiten oordeelt, acht ik dit feitelijke oordeel van het hof niet onbegrijpelijk. Gelet op hetgeen de verdediging ter onderbouwing van haar verweer naar voren heeft gebracht, was het hof niet gehouden tot een nadere motivering. De steller van het middel merkt terecht op dat de verbalisanten [verbalisant 6] en [verbalisant 7] in bewijsmiddel 6 hebben gerelateerd dat zij drie negroïde mannen hebben gezien, zij het dat de term ‘negroïde’ tussen haken is geplaatst. Uit de hiervoor onder 9 weergegeven bewijsoverweging leid ik af dat het hof heeft aangenomen dat de verbalisanten zich bij de beschrijving ‘negroïde’ ten aanzien van één van de gesignaleerde personen hebben vergist. Dat betekent dat het hof het desbetreffende onderdeel van de verklaring abusievelijk tot het bewijs heeft gebezigd. De bewijsvoering leent zich in dit verband voor een verbeterde lezing.2.Het hof heeft in de bewijsoverweging gemotiveerd waarom het tot deze slotsom is gekomen. Daarbij heeft het hof in aanmerking genomen dat de verbalisanten in hun politievoertuig hun waarneming hebben gedaan op het moment dat zij de overvallers, die met hoge snelheid vluchtten op een scooter respectievelijk in een auto, achtervolgden. Dat het hof in het licht van die omstandigheden geen geloof heeft gehecht aan de waarneming dat alle drie mannen negroïde mannen betroffen, stond het hof als feitenrechter vrij en behoefde geen nadere motivering. Daarbij wijs ik er nog op dat uit de gebezigde bewijsmiddelen (bewijsmiddelen 1, 2 en 3) volgt dat de drie overvallers donkere kleding aan hadden. De verdachte wordt in de gebezigde bewijsmiddelen omschreven als een getinte man met zwart haar en donkere kleding (bewijsmiddelen 13 en 24). Ook is de verdachte herkend als één van de mannen die uit de vluchtauto is gesprongen (bewijsmiddel 8). Ten overvloede wijs ik erop dat de door getuigen gegeven signalementen verschillen hebben vertoond. Zo overwoog de rechtbank dat tegenover de verklaringen van de aangevers en de getuigen die spreken van drie negroïde dan wel donker getinte mannen diverse verklaringen staan van getuigen die spreken over een lichtbruine/licht getinte man, mogelijk een Turk of een Marokkaan, dan wel een blanke jongen.3.
13. Voor het overige is de klacht gericht tegen overwegingen van het hof waarop diens oordeel dat de verdachte kan worden aangemerkt als één van de overvallers slechts ten dele steunt. Het hof is tot dit oordeel gekomen op grond van de gebezigde bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien en heeft daarbij onder meer verwezen naar een aantal aannames, die in de toelichting op het middel worden aangevallen. De bestreden overwegingen, die van feitelijke aard zijn, acht ik overigens niet onbegrijpelijk.4.
14. Zoals blijkt uit de toelichting, keert het middel zich voorts tegen de overweging van het hof dat in de auto van het merk Hyundai, die de verbalisanten [verbalisant 6] en [verbalisant 7] ter hoogte van de Frederiksoordlaan in Rijnsburg tegemoet kwam rijden, drie mannen zaten.
15. Ook voor deze klacht geldt dat het oordeel van het hof dat de verdachte kan worden aangemerkt als één van de overvallers slechts ten dele steunt op de overweging die in de toelichting op het middel wordt aangevallen. Reeds daarom faalt de klacht.5.
16. Voorts verwijs ik naar hetgeen ik hiervoor heb opgemerkt ten aanzien van het kennelijk abusievelijk opnemen van de omschrijving ‘negroïde’ in bewijsmiddel 6. Voor zover het middel klaagt over vaststellingen ten aanzien van het aantal personen dat zich in de vluchtauto bevond, kan het de verdachte reeds niet baten omdat uit bewijsmiddel 8 blijkt dat de verdachte uit de vluchtauto is gesprongen.
17. Zoals blijkt uit de toelichting, behelst het middel ten slotte de klacht dat het hof niet toereikend gemotiveerd heeft beslist op het standpunt van de verdediging dat het DNA van de verdachte, dat in een mengprofiel is aangetroffen op de mokerhamer, een match is zonder statistische onderbouwing.
18. Naar mijn mening heeft het hof het tot vrijspraak strekkende verweer van de raadsvrouwe van de verdachte op goede gronden en toereikend gemotiveerd verworpen. Anders dan in de toelichting op het middel wordt betoogd, was het hof in het licht van hetgeen de raadsvrouwe ten aanzien van de bewezenverklaring van feit 1 heeft aangevoerd, niet gehouden tot een nadere motivering. De motiveringsplicht van art. 359, tweede lid, tweede volzin, Sv gaat ten aanzien van een bewijsverweer niet zo ver dat bij de verwerping daarvan op ieder detail van de argumentatie moet worden ingegaan.6.
19. In het licht van de vrije selectie en waardering van het bewijsmateriaal door de rechter die over de feiten oordeelt, stond het het hof vrij het herziene rapport van het NFI van 11 november 2013 betreffende het DNA-onderzoek op de mokerhamer die in de juwelier is achtergelaten, voor zover inhoudende dat daarop celmateriaal is aangetroffen dat afkomstig kan zijn van de verdachte, tot het bewijs te bezigen. Anders dan de steller van het middel betoogt, doet daaraan niet af dat ten aanzien van dit DNA-profiel geen matchkans is berekend.
20. De bewezenverklaring van feit 1 is toereikend gemotiveerd.
21. Het middel faalt.
22. Het tweede middel bevat de klacht dat de bewezenverklaring van feit 3 ontoereikend is gemotiveerd.
23. Ten laste van de verdachte is onder 3 bewezen verklaard dat:
“hij op 02 november 2011 te Noordwijkerhout met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een fiets (type opoefiets met dubbele stang), toebehorende aan [betrokkene 6] ”
24. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
(i) Een proces-verbaal van bevindingen van de politie van 2 november 2011, opgemaakt door de opsporingsambtenaren [verbalisant 8] en [verbalisant 9] , voor zover inhoudende als relaas van de verbalisanten (bewijsmiddel 23):
“Op 2 november 2011 hebben wij tussen ongeveer 12.35 uur en 13.50 uur een onderzoek ingesteld in verband met een melding van een gewapende overval. Wij, verbalisanten, reden over de Herenweg te Noordwijkerhout in de richting van de Koninginneweg. Aldaar stond een vrouw bij het Total pompstation. Dit bleek te zijn [betrokkene 5] , geboren [geboortedatum] 1955 te [geboorteplaats] . Zij vertelde ons dat er kort geleden een manspersoon een fiets zou hebben gestolen. Hij zou bij haar in de tuin een broek uit hebben getrokken en vervolgens uit de achtertuin een fiets hebben weggenomen. Dit betrof een zwarte herenfiets met een dubbele stang.
Gezien de locatie van het wegnemen van de fiets en de rijrichting die [betrokkene 5] ons vertelde ben ik, verbalisant [verbalisant 8] , naar het Total pompstation gelopen om de camerabeelden te bekijken. Hierop was de verdachte al rijdend te zien op de zojuist weggenomen fiets.
De fiets was eigendom van haar zoon zijnde [betrokkene 6] geboren [geboortedatum] 1988 te [geboorteplaats] .”
(ii) Een op 7 november 2011 bij de politie afgelegde verklaring van [betrokkene 5] , voor zover inhoudende (bewijsmiddel 24):
“Op woensdag 2 november 2011, omstreeks 12.15 uur, bevond ik mij samen met mijn zoon in mijn woning op de [a-straat 1] in Noordwijkerhout. Ik hoorde buiten sirenes en een helikopter. Op een gegeven moment hoorde ik mijn zoon roepen dat er iemand achter de biobak zat. Ik zag een man staan achter de biobak. Toen ik buiten stond zag ik deze man op de fiets van mijn zoon. De fiets stond in de achtertuin van de woning. De fiets van mijn zoon betreft een Opoefiets met dubbele stang en was zwart van kleur. De fiets stond niet op slot. Ik zag dat de man wegfietste in de richting van De Brink. Ik rende achter deze man aan om hem tegen te houden.
Het signalement van de man was: licht getint, tussen de 20 en 25 jaar oud, tussen de 170 cm en 175 cm lang, normaal postuur, kort zwart haar, donkere broek en bovenkleding.”
25. Zoals blijkt uit de op de terechtzitting in hoger beroep van 3 juli 2014 overgelegde pleitnota, heeft de raadsvrouwe van de verdachte bepleit dat de verdachte van feit 3 dient te worden vrijgesproken, aangezien het “fietsverhaal” geen zelfstandige veroordeling voor dit feit kan opleveren. De raadsvrouwe heeft daartoe het volgende aangevoerd. Er is geen bewijs voor het feit dat op de fiets van de zoon van [betrokkene 5] een Marokkaan is weggefietst. De onduidelijke camerabeelden, waarop een fietser is te zien, leveren niet het bewijs op dat het hier gaat om de persoon die door [betrokkene 5] is waargenomen. Bovendien rijst de vraag of de fiets die is aangetroffen de gestolen fiets is. Voor de koppeling tussen de verdachte en de fiets is geen herkenning en geen technisch of forensisch bewijs voorhanden.7.
26. Het hof heeft ten aanzien van dit feit in de bestreden uitspraak onder “nadere bewijsoverweging” het volgende overwogen:
“Na tijdens de zoekactie in Noordwijkerhout een melding te hebben gekregen over een persoon die een spijkerbroek heeft uitgetrokken, in een afvalbak heeft gestopt en voorts een fiets gestolen heeft - zwart van kleur en met een dubbele stang - ziet verbalisant [verbalisant 4] een dergelijke fiets op het BAVO terrein bij het restaurant ' [C] ' staan. Verbalisant [verbalisant 5] gaat kijken bij de fiets en wordt vervolgens aangesproken door medewerkers van het restaurant, die hem mededelen dat de persoon die de politie zoekt, wellicht op het toilet in het restaurant zit. Het lukt de verbalisanten uiteindelijk de deur van het toilet met een loper te openen en zij treffen de persoon op de muur, in een systeemplafond, aan. De persoon geeft geen gehoor aan het aanroepen om naar beneden te komen, waarop hij naar beneden wordt getrokken. De aangetroffen persoon blijkt de verdachte [verdachte] te zijn.
Het hof gaat er van uit dat voornoemde bij ' [C] ' aangetroffen zwarte fiets met dubbele stang de door de verdachte gestolen fiets is.”
27. Anders dan de steller van het middel aanvoert, heeft het hof uit de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen, in samenhang bezien met zijn nadere bewijsoverwegingen, kunnen afleiden dat de verdachte op 2 november 2011 in Noordwijkerhout met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening een fiets van [betrokkene 6] heeft weggenomen. Daarbij neem ik in aanmerking dat de verbalisanten [verbalisant 8] en [verbalisant 9] hebben gerelateerd dat zij op de camerabeelden van een tankstation hebben gezien dat de verdachte op de fiets van [betrokkene 6] reed (bewijsmiddel 24). Voorts volgt uit het proces-verbaal van aanhouding betreffende de verdachte (bewijsmiddel 13) dat de herenfiets met dubbele stang is aangetroffen bij het restaurant waar de verdachte uiteindelijk door de politie is aangehouden. De bewezenverklaring van feit 3 is aldus toereikend gemotiveerd. In het licht van hetgeen de raadsvrouwe van de verdachte ten aanzien van dit feit naar voren heeft gebracht, was het hof niet gehouden tot een nadere motivering.
28. Aan de begrijpelijkheid van het oordeel van het hof doet niet af dat het proces-verbaal van bevindingen van 2 november 2011 (bewijsmiddel 23) vermeldt dat [betrokkene 5] heeft verteld dat het om een herenfiets gaat, terwijl [betrokkene 5] op 7 november 2011 bij de politie (bewijsmiddel 24) heeft verklaard dat het om een opoefiets gaat. Beide bewijsmiddelen houden immers in dat het gaat om een zwarte fiets met een dubbele stang. Van innerlijke tegenstrijdigheid ten aanzien van de kenmerken van de fiets is dan ook geen sprake.
29. Het middel faalt.
30. Het derde middel behelst de klacht dat het hof ten aanzien van feit 2 ontoereikend gemotiveerd heeft geoordeeld dat de verdachte een plafond en een lamp heeft vernield.
31. Ten laste van de verdachte is onder 2 bewezen verklaard dat:
“hij op 02 november 2011 te Noordwijkerhout opzettelijk en wederrechtelijk een systeemplafond en een lamp, toebehorende aan [B] , heeft beschadigd door toen en daar opzettelijk en wederrechtelijk systeemplafondplaten te verwijderen om zich boven het plafond te verstoppen.”
32. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
(i) Een proces-verbaal van aanhouding van de politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaren [verbalisant 4] , [verbalisant 10] en [verbalisant 5] , voor zover inhoudende als relaas van de verbalisanten (bewijsmiddel 13):
“Verdachte
Achternaam: [achternaam verdachte]
Voornamen: [voornaam verdachte]
Geboren: [geboortedatum] 1988
Geboorteplaats/land: [geboorteplaats] .
Op 2 november 2011 kregen wij, verbalisanten, melding van een overval in Rijnsburg op juwelier [betrokkene 1] . Wij zijn gelijk gaan uitkijken naar verdachten in de omgeving van Rijnsburg. Wij hoorden dat er twee verdachten werden aangehouden en nog twee verdachten voortvluchtig waren.
Ook hoorden wij dat een van de verdachten een herenfiets met dubbele stang had gestolen in Noordwijkerhout. Wij zijn vervolgens gaan uitkijken naar die herenfiets. Ik, verbalisant [verbalisant 4] ,- reed op dat moment op het BAVO terrein in Noordwijkerhout. Ik zag een fiets staan met een dubbele stang op de [b-straat] te Noordwijkerhout ter hoogte van nummer 3, een restaurant voor de bewoners van het BAVO terrein, genaamd ' [C] '.
Ik, verbalisant [verbalisant 5] , ben gelopen naar de herenfiets met de dubbele stang. Toen ik bij de herenfiets met dubbele stang stond werd ik aangesproken door medewerkers van het restaurant [C] . Ik hoorde hen zeggen dat de persoon die wij zochten mogelijk op een toilet in het restaurant zou zitten. Wij, verbalisanten, zijn vervolgens het restaurant in gegaan waar een medewerker van het restaurant het toilet aanwees waar de man, een getinte man met donkere kleding, was ingegaan. Ik, verbalisant [verbalisant 10] , heb vervolgens geprobeerd de eerste toiletdeur te openen met de loper. Ik, verbalisant [verbalisant 4] , keek omhoog en zag dat er een plafondplaat uit het plafondsysteem was. Ik zag toen een persoon op de muur, in het systeemplafond, van het toilet zitten.
Wij verbalisanten hebben de man met luide stem op niet mis te verstane wijze aangeroepen dat hij naar beneden moest komen.”
(ii) Een op 2 november 2011 bij de politie afgelegde verklaring van [betrokkene 7] , voor zover inhoudende (bewijsmiddel 14):
“Ik doe namens de [B] aangifte van vernieling van twee toiletruimtes in het gebouw van [B] , genaamd [C] , aan de [b-straat] 3 te Noordwijkerhout. Het bleek dat een man die gezocht werd door de politie zich verstopt had in een van de toiletruimtes van het pand. De man had daarbij het plafond van de kleine toiletruimte vernield.
Op woensdag 02 november 2011 werd ik gebeld door een collega. Het bleek dat een man zich in het naastgelegen invalidentoilet had verstopt. Ik zag in het invalidentoilet dat een groot gedeelte van het plafond naar beneden was gekomen. Ik keek hierna in de toiletruimte naast het invalidentoilet. Ik zag dat ook hier het systeemplafond was vernield. Ik zag dat hier geen systeemplaat en geen drager meer in het plafond zaten. Ook de enige lamp die in het systeemplafond gemonteerd zat was met de plaat naar beneden gekomen.”
33. Uit de op de terechtzitting in hoger beroep van 3 juli 2014 overgelegde pleitnota blijkt dat de raadsvrouwe van de verdachte heeft bepleit dat de verdachte van feit 2 dient te worden vrijgesproken op de grond dat de verdachte geheel buiten zijn schuld uit zijn schuilplaats is getrokken, waardoor goederen zijn vernield. De raadsvrouwe heeft daartoe het volgende aangevoerd. Voorwaardelijk opzet van de verdachte op de vernieling ontbreekt, omdat hij nimmer rekening heeft gehouden met de mogelijkheid dat hij met geweld en dus met kans op aanzienlijk letsel door de politie letterlijk uit het plafond zou worden getrokken.8.
34. Het hof heeft dit verweer onder “nadere bewijsoverweging” als volgt samengevat en verworpen:
“Voorts is door de raadsvrouw naar voren gebracht dat de verdachte geen opzet had op de hem ten laste gelegde vernieling, omdat hij geen rekening heeft gehouden met de mogelijkheid dat hij met geweld door de politie uit het plafond zou worden getrokken.
(…)
Na tijdens de zoekactie in Noordwijkerhout een melding te hebben gekregen over een persoon die een spijkerbroek heeft uitgetrokken, in een afvalbak heeft gestopt en voorts een fiets gestolen heeft - zwart van kleur en met een dubbele stang - ziet verbalisant [verbalisant 4] een dergelijke fiets op het BAVO terrein bij het restaurant ' [C] ' staan. Verbalisant [verbalisant 5] gaat kijken bij de fiets en wordt vervolgens aangesproken door medewerkers van het restaurant, die hem mededelen dat de persoon die de politie zoekt, wellicht op het toilet in het restaurant zit. Het lukt de verbalisanten uiteindelijk de deur van het toilet met een loper te openen en zij treffen de persoon op de muur, in een systeemplafond, aan. De persoon geeft geen gehoor aan het aanroepen om naar beneden te komen, waarop hij naar beneden wordt getrokken. De aangetroffen persoon blijkt de verdachte [verdachte] te zijn.
(…)
Voorts acht het hof - gelet op de gedragingen van de verdachte - bij de verdachte op zijn minst voorwaardelijk opzet op de aangerichte beschadiging aanwezig.
De ter zake gevoerde verweren van de raadsvrouw worden door het hof verworpen.”
35. Zoals blijkt uit de toelichting, bevat het middel in de eerste plaats de klacht dat het hof de grondslag van de tenlastelegging heeft verlaten.
36. Deze klacht neemt tot uitgangspunt dat het hof zou hebben bewezen verklaard dat de beschadiging van het plafond en de lamp heeft plaatsgevonden nadat de verdachte door de politie was ontdekt, terwijl de tenlastelegging inhoudt dat de verdachte het plafond en de lamp heeft beschadigd voorafgaand aan het verstoppen. Dit uitgangspunt berust op een verkeerde lezing van de bewezenverklaring en mist daardoor feitelijke grondslag. Ten laste van de verdachte is immers bewezen verklaard dat hij opzettelijk en wederrechtelijk een systeemplafond en een lamp heeft beschadigd door systeemplafondplaten te verwijderen om zich boven het plafond te verstoppen. Uit de bewezenverklaring volgt dat de verdachte de beschadiging heeft begaan op het moment dat hij zich trachtte te verstoppen voor de politie en dat de beschadiging niet pas is ontstaan nadat hij door de politie was gevonden.
37. Zoals blijkt uit de toelichting, behelst het middel voorts de klacht dat het hof ontoereikend gemotiveerd heeft geoordeeld dat de verdachte een systeemplaat heeft verwijderd, aangezien uit de gebezigde bewijsmiddelen slechts volgt dat voorafgaand aan de ontdekking van de verdachte door de politie een systeemplaat uit het plafond was.
38. Deze klacht stuit af op het voor het bewijs gebruikte proces-verbaal van aanhouding van de politie (bewijsmiddel 13), voor zover inhoudende dat verbalisant [verbalisant 4] voorafgaande aan de aanhouding van de verdachte heeft gezien dat er een plafondplaat uit het plafondsysteem was en dat hij de verdachte in het systeemplafond van het toilet zag zitten. Voorts heeft [betrokkene 7] in zijn tot het bewijs gebezigde aangifte (bewijsmiddel 14) verklaard dat een man die gezocht werd door de politie zich had verstopt in één van de toiletruimtes van het pand en dat hij daarbij het plafond van de kleine toiletruimte had vernield. Het in het bestreden arrest besloten liggende oordeel van het hof dat het in het licht van de uit de bewijsmiddelen blijkende feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het de verdachte is geweest die de desbetreffende systeemplaat had verwijderd, acht ik niet onbegrijpelijk.
39. In de toelichting op het middel wordt er vervolgens over geklaagd dat het hof niets heeft vastgesteld over enige handeling jegens de lamp, terwijl daaromtrent evenmin iets valt af te leiden uit de bewijsvoering.
40. Deze klacht stuit af op de voor het bewijs gebruikte aangifte van [betrokkene 7] (bewijsmiddel 14), voor zover inhoudende dat de enige lamp, die in het systeemplafond gemonteerd zat, met de plaat naar beneden was gekomen.
41. Zoals blijkt uit de toelichting, behelst het middel ten slotte de klacht dat het hof ten onrechte heeft geoordeeld dat de verdachte, door zich te verstoppen en na ontdekking door de politie geen gehoor te geven aan haar oproepingen om tevoorschijn te komen, de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de politie de omgeving, waarin de verdachte zich had verscholen, zou gaan vernielen.
42. Deze klacht neemt tot uitgangspunt dat het hof bewezen zou hebben verklaard dat de politieagenten het plafond hebben beschadigd op het moment dat zij de verdachte bij zijn aanhouding door het plafond hebben getrokken. Dit uitgangspunt berust op een verkeerde lezing van de bewezenverklaring, de nadere bewijsoverwegingen en de aanvulling bewijsmiddelen en mist daardoor feitelijke grondslag. Daaruit blijkt immers dat de verdachte zelf, voorafgaand aan zijn aanhouding door de politie in een poging zich voor de politie te verstoppen, het plafond heeft beschadigd. Hieraan doet niet af dat het hof in zijn nadere bewijsoverwegingen heeft overwogen dat de verdachte door de politie naar beneden is getrokken, nadat hij geen gehoor had gegeven aan de roep om naar beneden te komen.
43. De bewezenverklaring van feit 2 is toereikend gemotiveerd.
44. Het middel faalt.
45. Het vierde middel bevat de klacht dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden.
46. Namens de verdachte, die zich zowel ten tijde van het instellen van het cassatieberoep als ten tijde van de betekening van de aanzegging in cassatie niet in voorlopige hechtenis bevond, is op 22 juli 2014 beroep in cassatie ingesteld. De stukken zijn op 5 november 2015 ter griffie van de Hoge Raad binnengekomen, zodat de inzendingstermijn van acht maanden is overschreden. Voorts zal de Hoge Raad uitspraak doen nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dit brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM inderdaad is overschreden. Het middel is terecht voorgesteld. Dit moet leiden tot strafvermindering.
47. Voor zover in de toelichting op het middel nog wordt betoogd dat de aanvulling op het verkorte arrest van het hof niet binnen de ingevolge art. 365a, derde lid, Sv voorgeschreven termijn van vier maanden is opgemaakt, miskent de steller van het middel dat de wetgever op de niet-inachtneming van deze termijn geen sanctie heeft gesteld, zodat overschrijding daarvan niet tot nietigheid leidt.9.
48. Het vierde middel slaagt. De overige middelen falen en kunnen worden afgedaan met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende overweging. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
49. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf. De Hoge Raad kan de hoogte daarvan verminderen naar de gebruikelijke maatstaf. Voor het overige strekt deze conclusie tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 20‑09‑2016
Vgl. HR 7 juni 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ3148 en HR 16 november 2010, ECLI:NL:HR:2010:BN8211.
Zie het vonnis van de rechtbank in eerste aanleg, p. 16.
Vgl. A.J.A. van Dorst, Cassatie in strafzaken, achtste druk, Deventer: Kluwer 2015, p. 212, HR 26 januari 2016, ECLI:NL:HR:2016:105, NJ 2016/100, rov. 6.2, HR 4 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:487, NJ 2014/374 m.nt. Keulen, rov. 3.5, HR 13 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BN1014, NJ 2010/464, rov. 4.3, HR 19 mei 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH7284, NJ 2009/443, rov. 4.2 en HR 8 mei 1984, DD 84.416, rov. 6.
Vgl. A.J.A. van Dorst, a.w., p. 212, HR 26 januari 2016, ECLI:NL:HR:2016:105, NJ 2016/100, rov. 6.2, HR 4 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:487, NJ 2014/374 m.nt. Keulen, rov. 3.5, HR 13 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BN1014, NJ 2010/464, rov. 4.3, HR 19 mei 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH7284, NJ 2009/443, rov. 4.2 en HR 8 mei 1984, DD 84.416, rov. 6.
Vgl. HR 11 april 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU9130, NJ 2006/393 m.nt. Buruma, rov. 3.8.4 onder d.
Zie pleitnota in hoger beroep van 3 juli 2014, p. 20-25.
Zie pleitnota in hoger beroep van 3 juli 2014, p. 26.
Vgl. HR 27 maart 2012, ECLI:NL:HR:2012:BT6254, rov. 5.3, HR 21 september 1999, NJ 1999/786, rov. 3.3 en HR 24 maart 1998, NJ 1998/557, rov. 5.