RvdW 2022/679:Herziening. Medeplegen afdreiging en poging afdreiging (art. 318 lid 1 Sr). Aangevoerd is dat medeverdachten betrokken waren bij de poging afdreiging waarvoor alleen aanvrager is veroordeeld. Ook wanneer dit feitelijk juist zou zijn, zou dat hooguit kunnen leiden tot bijvoorbeeld het oordeel dat aanvrager het feit tezamen en in vereniging met anderen heeft gepleegd, maar niet tot een van de in art. 457 lid 1 sub c Sv genoemde beslissingen. V.zv. aanvraag betoogt dat hof aan aanvrager een lagere straf zou hebben opgelegd indien het met de betrokkenheid van de medeverdachten bekend was geweest, kan de aanvraag — nog daargelaten dat hof bekend is geweest met de inhoud van de stukken die ten grondslag zijn gelegd aan de aanvraag — al niet slagen omdat onder ‘een minder zware strafbepaling’ in de zin van art. 457 lid 1 sub c Sv moet worden verstaan een strafbepaling die een minder zware straf bedreigt. De oplegging door de rechter van een andere (minder zware) sanctie of het achterwege laten van de oplegging van een sanctie valt daar niet onder. Aanvraag is kennelijk ongegrond. Vervolg op eerdere herzieningsaanvraag HR 18 januari 2022 (RvdW 2022/155).