RvdW 2022/674:Beklag, beslag ex art. 94 Sv op geldbedragen onder partner van klaagster t.z.v. verdenking van handel in harddrugs, waarna broer van haar partner is veroordeeld voor overtreding van Opiumwet en witwassen met verbeurdverklaring van geldbedragen. Klaagschrift a.b.i. art. 552b Sv tegen beslissing tot verbeurdverklaring. Rb heeft overwogen dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat strafrechter, later oordelend, inbeslaggenomen geldbedragen zal verbeurdverklaren, omdat er ‘vragen rijzen omtrent eigendom en herkomst’ van geldbedragen en klaagster zelf verdachte is. Daarmee heeft Rb miskend dat betreffende geldbedragen al onherroepelijk door Pr zijn verbeurdverklaard en dat het in beklagprocedure van art. 552b Sv gaat om beoordeling of klager of klaagster kan worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van art. 552b lid 1 Sv en, zo ja, of (mede gelet op art. 33a lid 2 sub a Sr) grond bestaat voor herroeping van die verbeurdverklaring. Ongegrondverklaring van beklag is daarom ontoereikend gemotiveerd. Volgt vernietiging en terugwijzing.