Onder meer herhaald in HR 29 januari 2020, ECLI:NL:HR:2019:112 en HR 16 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:1023.
HR, 21-09-2021, nr. 19/04135
ECLI:NL:HR:2021:1285
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
21-09-2021
- Zaaknummer
19/04135
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Bijzonder strafrecht (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2021:1285, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 21‑09‑2021; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2021:839
ECLI:NL:PHR:2021:839, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 22‑06‑2021
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2021:1285
- Vindplaatsen
JIN 2021/161 met annotatie van Oort, C. van
Uitspraak 21‑09‑2021
Inhoudsindicatie
Medeplegen opzettelijk telen hennep (art. 3.B Opiumwet) en medeplegen diefstal elektriciteit (art. 311.4 Sr). Bewijsklacht m.b.t. medeplegen diefstal elektriciteit t.b.v. hennepkwekerij. HR: In gevallen als het onderhavige, waarin het aantreffen van een hennepkwekerij gepaard gaat met het aantreffen van aanwijzingen dat elektriciteit die wordt gebruikt voor die kwekerij, kort gezegd, ‘buiten de meter om’ wordt afgenomen, en verdachte op die grond (ook) diefstal van elektriciteit wordt verweten, verdient die diefstal zelfstandige aandacht in bewijsvoering. De betrokkenheid van verdachte bij de teelt van hennep brengt immers op zichzelf nog niet mee dat hij zich ook schuldig maakt aan opzettelijk wegnemen van daarbij gebruikte elektriciteit (vgl. ECLI:NL:HR:2021:511). Bewezenverklaring kan, v.zv. bewezenverklaring inhoudt dat verdachte tezamen en in vereniging met een of meer anderen elektriciteit heeft weggenomen, niet uit bewijsvoering worden afgeleid. Bewezenverklaring is daarom onvoldoende gemotiveerd. Volgt (partiële) vernietiging en terugwijzing. CAG: anders. Samenhang met 19/04937.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 19/04135
Datum 21 september 2021
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 2 september 2019, nummer 21-006256-17, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1986,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben R.I. Takens en T.P.A.M. Wouters, beiden advocaat te Amsterdam, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot vernietiging van de uitspraak van het hof, doch uitsluitend wat betreft de strafoplegging en tot terugwijzing naar het hof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, opdat de zaak ten aanzien daarvan opnieuw wordt berecht en afgedaan en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3. Beoordeling van het tweede cassatiemiddel
3.1
Het cassatiemiddel klaagt over de bewezenverklaring van de onder 2 tenlastegelegde diefstal door twee of meer verenigde personen.
3.2.1
Ten laste van de verdachte is onder 2 bewezenverklaard dat:
“hij in of de periode van 1 april 2016 tot en met 20 juli 2016 te [plaats] tezamen en in vereniging met een of meer anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid stroom toebehorende aan Stedin.”
3.2.2
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
“1. Een ambtsedig proces-verbaal nr. PL0900-2016159439-1, op 1 november 2016 gesloten en ondertekend door [verbalisant 1] , hoofdagent van politie, Eenheid Midden-Nederland (blz. 15 tot en met 22 van het proces-verbaal nr. PL0900-2016316639), voor zover -zakelijk weergegeven - inhoudende als relaas van voornoemde verbalisant:
blz. 15, 16 en 17
Op woensdag 25 mei 2016 omstreeks 14:30 uur stelde ik een onderzoek in op de woonblok van [001] woonlagen. De ramen zijn sinds maart 2016 volledig afgedekt met vitrages. Achter de vitrages is nog een stof aangebracht, zodat de ramen zijn verduisterd.
Ik zag dat er boven het voordeurslot een extra slot was geplaatst. Dit was opvallend, omdat de overige woningen geen extra slot hadden bevestigd op de voordeur. Toen ik mijn oor tegen de deur plaatste hoorde ik het geluid van een afzuiger. Ik herkende dit geluid als het geluid van een luchtafzuiger die ik vaker heb gehoord bij hennepkwekerijen.
In voornoemde woning werd op 20 juli 2016 binnengetreden. Op genoemd adres bleek dat een hennepkwekerij aanwezig was, waarvan de planten kennelijk waren geoogst. Na het binnentreden zag ik dat de kweekruimte in één van de slaapkamers was gezet. Ik zag dat de volledige slaapkamer vol stond. Ik zag dat er scharen in één van de bakken stonden. Ik zag dat drie blauwe plastic zakken gevuld met hennepresten stonden. In totaal hadden er 90 hennepplanten gestaan.
Ik, verbalisant, constateerde, gezien de waargenomen uiterlijke kenmerken, kleur en vorm, en daarnaast de herkenbare geur, dat de aangetroffen planten hennepplanten betroffen.
blz. 18 en 19
Op een vuilniszak goednummer […] , spoornummer […] , werd een vingerafdruk aangetroffen. De vingerafdruk heeft geleid tot een persoon die geregistreerd staat in de landelijke vinger- en handpalmafdrukken. De persoon staat geregistreerd onder de personalia: [betrokkene 1] .
Ter plaatse heb ik een buurtonderzoek uitgevoerd. Hieruit zijn vier getuigen voort gekomen: [getuige 1] , [getuige 2] , [getuige 3] en [getuige 4] .
De getuige [getuige 1] verklaarde in het kort het volgende:
- dat er op woensdag 14 juli 2016 een vuilniszak naar beneden werd gegooid;
- dat de vuilniszak werd meegenomen door een jongen op een scooter.
De getuige [getuige 2] verklaarde in het kort het volgende:
- dat het appartement [a-straat 1] te [plaats] in augustus 2015 verkocht is;
- dat hij nooit iemand zag, dus het idee had dat er niemand woonde;
- dat men gepoogd heeft om een welkomstgesprek te voeren met de eigenaar [medeverdachte] , maar dat dit niet lukte;
- dat er plotseling vitrage hing;
- dat er in april of mei diverse goederen naar boven zijn gebracht;
- dat de goederen in bruine dozen zaten;
- dat de brievenbus van de bewoner vol zat met post;
- dat verschillende bewoners hadden aangegeven dat men het gevoel had dat de situatie omtrent de [a-straat 1] te [plaats] niet klopt.
De getuige [getuige 3] verklaarde in het kort het volgende:
- dat zij vijf maanden geleden een wit busje had zien staan;
- dat men verhuisdozen aan het uitladen was;
- dat een van deze dozen was open en zij kon zien dat er kitspuiten lagen.
De getuige [getuige 4] verklaarde in het kort het volgende:
- dat hij de eigenaar van de woning aan de [a-straat 1] een jaar geleden in de lift heeft gezien met vier kledingkasten;
- dat hij de bewoner in april 2016 weer tegen kwam;
- dat de eigenaar weer in het bijzijn was van bouwvakkers;
- dat hij vanaf dat moment klusgeluiden hoorde;
- dat hij onder andere het geluid van boren en het bevestigen van latten hoorde;
- dat hij de man omschrijft als licht getint, ouder dan dertig jaar, 1.72 meter lang, gespierd en een kaal hoofd.
De getuige van [getuige 2] heeft camerabeelden beschikbaar gesteld die opgenomen zijn vanaf de achtste etage aan de [a-straat ] te [plaats] . Deze camerabeelden zijn veiliggesteld door getuige [getuige 2] en overgedragen aan mij. De camerabeelden zijn opgenomen vanaf de hal die gericht was op de voordeur van de [a-straat 1] te [plaats] . Deze camerabeelden registreerden alle beweging wat plaatsvond in de hal aan de [a-straat ] .
Op de camerabeelden zijn drie personen te zien. Op de camerabeelden is te zien dat men de woning van de [a-straat 1] te [plaats] betreedt.
Ten tijde van het ontmantelen van de hennepkwekerij heb ik telefonisch contact opgenomen met de eigenaar van de woning aan de [a-straat 1] te [plaats] , [medeverdachte] . Ik vroeg hem telefonisch of hij eigenaar was van de woning aan de [a-straat 1] te [plaats] . Verdachte [medeverdachte] bevestigde dit.
blz. 20
Verdachte [medeverdachte] verscheen op zijn ontbieding op donderdag 11 augustus 2016, omstreeks 13:00 uur. Ik herkende verdachte [medeverdachte] van de camerabeelden die gemaakt zijn ten tijde van de hennepkwekerij. Ik herkende [medeverdachte] op de camerabeelden gedateerd 23 juni en 8 juli 2016. Ik herken hem aan zijn lengte. Ik herken hem aan zijn bouw en aan de vorm van zijn hoofd.
Naar aanleiding van het aantreffen van de dacty van verdachte [betrokkene 1] heb ik in onze politiesystemen gezocht naar haar laatst bekende strafbare feiten. Verdachte [betrokkene 1] is een bekende hennepknipster die veelvuldig voorkomt in [plaats] . Op 4 maart 2016 is zij met een aantal andere personen, waaronder [verdachte] , aangehouden ter zake het vervaardigen van softdrugs. Aan de behandelend rechercheur van deze hennepzaak aan de [b-straat 1] te [plaats] werden de camerabeelden verzonden. Verbalisant [verbalisant 2] herkende de tweede persoon als zijnde [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1986 te [geboorteplaats] .
blz. 21
Verdachte [verdachte] verscheen op zijn ontbieding op dinsdag 20 september 2016, omstreeks 14:00 uur. Ik herkende [verdachte] tijdens het verhoor als zijnde de persoon op de camerabeelden. Ik herkende [verdachte] van de camerabeelden die gemaakt zijn ten tijde van de hennepkwekerij. Ik herkende [verdachte] aan zijn bouw, postuur en lengte. Ik herkende hem aan de vorm van zijn hoofd en aan zijn baard.
2. Een ambtsedig proces-verbaal met registratienr. PL0900-201615943,op 25 augustus 2016, gesloten en ondertekend door [verbalisant 3] , brigadier van politie Eenheid Midden-Nederland (blz. 79 en 80 en 85 tot en met 89 van het proces-verbaal nr. PL0900-2016316639), voor zover -zakelijk weergegeven - inhoudende als relaas en/of bevindingen van voornoemde verbalisant:
blz. 79, 80 en 85 t/m 89
Op donderdag 25 augustus 2016 heb ik beelden bekeken van de [a-straat 1] te [plaats] . Op genoemde locatie is op woensdag 20 juli 2016 een hennepplantage aangetroffen. Op de beelden is te zien dat er drie verschillende personen de woning betreden.
23 juni 2016 omstreeks 11:24 uur
Op genoemde datum en tijd kwamen er twee mannen uit de lift. Man 1 opende de voordeur van de woning. Beiden gingen de woning in.
Kledingsignalement man 1: blauw T-shirt en blauwe spijkerbroek.
Kledingsignalement man 2: smal postuur, aanzienlijk kleiner dan man 1, kaal hoofd, getint uiterlijk, witte polo met letter 3 op de rechter mouw en een beige broek.
23 juni 2016 omstreeks 11:27 uur
Beide mannen verlaten de woning weer. Man 1 sluit de voordeur af.
3. een ambtsedig proces-verbaal nr. PL0600-2016036814-82, op 6 september 2016 gesloten en ondertekend door [verbalisant 2] , brigadier van politie Eenheid Oost-Nederland (blz. 90 van het proces-verbaal nr. PL0900-2016316639), voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende als relaas van voornoemde verbalisant:
Ik ontving van opsporingsambtenaar [verbalisant 4] camerabeelden. Het betroffen camerabeelden in het onderzoek PL0900-2016159439 betreffende een hennepkwekerij op het adres [a-straat 1] te [plaats] . Op de beelden herkende ik een man als de mij ambtshalve bekende [verdachte] geboren op [geboortedatum] 1986 te [geboorteplaats] . Op 4 maart 2016 is [verdachte] door mij aangehouden toen hij het adres (het hof leest: de woning aan de) [b-straat 1] te [plaats] verliet, alwaar een hennepkwekerij werd aangetroffen. Ik herken de man op de camerabeelden als [verdachte] aan zijn postuur, gezichtsvorm, haardracht, gezichtsbeharing en neusvorm. Ik zag [verdachte] op de volgende camerabeelden waarbij in beeld de volgende datum en tijden zichtbaar waren:
- 2 juni 2016 te 15.09 uur, waarbij [verdachte] als tweede uit de lift stapt en de woning betreedt, waarna hij te 15.41 uur vertrekt;
- 8 juni 2016 te 15.26 uur, waarbij [verdachte] alleen het pand betreedt en te 15:58 uur afsluit;
- 14 juni 2016 te 13.23 uur, waarbij [verdachte] alleen het pand betreedt en te 13.58 uur afsluit;
- 23 juni 2016 te 11.24 uur, waarbij [verdachte] de deur opent en met een ander naar binnen gaat en te 11.27 uur vertrekt;
- 30 juni 2016 te 13:28 uur, waarbij [verdachte] de deur opent en het pand betreedt en te 14.01 uur vertrekt;
- 8 juli 2016 te 20.31 uur, waarbij [verdachte] de deur opent en met een ander het pand betreedt;
- 13 juli 2016 te 12.38 uur, waarbij [verdachte] de deur opent en het pand betreedt en te 13.13 uur vertrekt.
4. Een ambtsedig proces-verbaal nr. PL0900-2016159439-13, op 11 augustus 2016 gesloten en ondertekend door [verbalisant 1] voornoemd (blz. 108 tot en met 118 van het proces-verbaal nr. PL0900-20163 16639), voor zover -zakelijk weergegeven - inhoudende als verklaring van verdachte [medeverdachte] :
V = vraag verbalisant A - antwoord verdachte O = opmerking verbalisant
blz. 114
V: Deze foto (het hof: foto nr. 1 blz. 119), afkomstig van een opname is op 8 juli 2016, omstreeks 20:31 uur, vastgelegd. Dit is in de periode dat de hennepkwekerij in werking was in jouw woning. Wat kun je daarover verklaren?
A: Dat ben ik.
5. Een rapportage diefstal energie van [betrokkene 2] , fraudespecialist in dienst van Stedin Netbeheer BV te Rotterdam, met bij lagen (blz. 31 tot en met 45 van het proces-verbaal nummer PL0900-2016316639), onder meer inhoudende als diens verklaring:
blz. 31 t/m 45
Ik ben als fraudespecialist in dienst van Stedin Netbeheer B.V. gevestigd [c-straat 1] , [plaats] , belast met de opsporing van strafbare feiten gericht tegen Stedin Netbeheer B.V. en tevens bevoegd tot het doen van aangifte.
Ik doe aangifte van diefstal al dan niet door middel van braak.
Datum 20-07-2016 omstreeks 10.00 uur
Adres [a-straat 1]
Postcode en plaats [plaats]
Naam [medeverdachte]
De diefstal is gepleegd in de periode van 11-05-2016 t/m 20-07-2016.
blz. 32
Op 20-07-2016, omstreeks 10:00 uur, was ik tezamen met politieambtenaren van politie eenheid Midden-Nederland bij het pand [a-straat 1] te [plaats] . Het betrof een flatwoning [001] woonlaag.
blz. 35
Bij controle van de netcomponenten (hoofdleiding aansluiting en meetinrichting) van Stedin Netbeheer BV en de elektrische installatie in de meterkast van dat pand zag ik dat de verzegeling van het deksel van de hoofd aansluitkast verbroken en verwijderd was. Tevens was het deksel van de hoofd aansluitkast verwijderd. Voorts zag ik dat er in de hoofd aansluitkast op de plaats waar door personeel van een provider een (1) hoofdzekering was geïnstalleerd en nu hoofdzekeringen waren bijgeplaatst.
Door deze hoofdzekeringen bij te plaatsen kan er een grotere hoeveelheid elektrisch vermogen afgenomen worden. Ik zag dat er aan de bovenzijde van de hoofdzekering(en) een illegale aansluiting was bijgeplaatst en aangesloten. Deze illegale aansluiting zat aangesloten voor de elektriciteitsmeter, zodat alle elektriciteit die via deze illegale aansluiting werd afgenomen niet door de elektriciteitsmeter werd geregistreerd.
Bij het volgen van die illegale aansluiting zag ik dat deze uitkwam in een onderverdeling van elektriciteit van waaruit de aanwezige hennepkwekerij ongemeten van elektriciteit werd voorzien.
blz. 34
Niemand had het recht of de toestemming van Stedin Netbeheer B.V. om het zegel te verbreken of wijziging in de bedrading aan te brengen. Niemand is gerechtigd de elektra, zijnde eigendom van Stedin Netbeheer B.V. op deze wijze weg te nemen en zich toe te eigenen.”
3.2.3
Het hof heeft met betrekking tot de bewezenverklaringen verder onder meer het volgende overwogen:
“Op 20 juli 2016 werd in de woning aan de [a-straat 1] te [plaats] , eigendom van medeverdachte [medeverdachte] , een hennepkwekerij aangetroffen waar de hennepplanten reeds waren geoogst. Verbalisant [verbalisant 2] heeft de verdachte herkend op camerabeelden die zijn opgenomen op 2, 8 , 14, 23 en 30 juni en op 8 en 13 juli. Op die beelden is te zien dat verdachte, al dan niet samen met medeverdachte [medeverdachte] , met een sleutel het pand betreedt.
Gelet op de verklaringen van de omwonenden over het vermoeden dat de woning niet bewoond werd, het binnenbrengen van dozen en het klussen in de woning in april of mei 2016, alsmede over gebrom in de woning ongeveer 6 weken vóór 22 juli 2016 in combinatie met het feit dat een volledig hennepkweek 10 weken duurt, kan het niet anders zijn dan dat er op de momenten dat verdachte in de woning kwam daar hennep werd geteeld.
Gelet op het voorgaande en de bewijsmiddelen, in samenhang bezien, kan verdachte als medepleger verantwoordelijk worden gehouden voor de in de woning van [medeverdachte] in [plaats] aangetroffen hennepkwekerij. Het hof is van oordeel dat de verdachte als medepleger van de hennepteelt, en naar het oordeel van het hof zeer regelmatig aanwezig in het onbewoonde pand ten behoeve van de kwekerij, eveneens - in ieder geval in voorwaardelijke zin - het opzet had op de diefstal van elektriciteit ten behoeve van die hennepteelt. Daarmee acht het hof ook wettig en overtuigend bewezen het medeplegen van diefstal van elektriciteit.”
3.3.1
In gevallen als het onderhavige, waarin het aantreffen van een hennepkwekerij gepaard gaat met het aantreffen van aanwijzingen dat de elektriciteit die wordt gebruikt voor die kwekerij, kort gezegd, ‘buiten de meter om’ wordt afgenomen, en de verdachte op die grond (ook) de diefstal van elektriciteit wordt verweten, verdient die diefstal zelfstandige aandacht in de bewijsvoering. De betrokkenheid van de verdachte bij de teelt van hennep brengt immers op zichzelf nog niet mee dat hij zich ook schuldig maakt aan het opzettelijk wegnemen van de daarbij gebruikte elektriciteit (vgl. HR 20 april 2021, ECLI:NL:HR:2021:511).
3.3.2
De bewezenverklaring van het onder 2 tenlastegelegde kan, voor zover die bewezenverklaring inhoudt dat de verdachte tezamen en in vereniging met een of meer anderen elektriciteit heeft weggenomen, niet uit de bewijsvoering worden afgeleid. Die bewezenverklaring is daarom onvoldoende gemotiveerd.
3.4
Het cassatiemiddel is terecht voorgesteld.
4. Beoordeling van het derde cassatiemiddel
Gelet op de beslissing die hierna volgt, is bespreking van het cassatiemiddel niet nodig.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen over het onder 2 tenlastegelegde en de strafoplegging;
- wijst de zaak terug naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, opdat de zaak ten aanzien daarvan opnieuw wordt berecht en afgedaan;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 september 2021.
Conclusie 22‑06‑2021
Inhoudsindicatie
Medeplegen opzettelijk telen hennep (art. 3.B Opiumwet) en medeplegen diefstal elektriciteit (art. 311.4 Sr). Bewijsklacht m.b.t. medeplegen diefstal elektriciteit t.b.v. hennepkwekerij. HR: In gevallen als het onderhavige, waarin het aantreffen van een hennepkwekerij gepaard gaat met het aantreffen van aanwijzingen dat elektriciteit die wordt gebruikt voor die kwekerij, kort gezegd, ‘buiten de meter om’ wordt afgenomen, en verdachte op die grond (ook) diefstal van elektriciteit wordt verweten, verdient die diefstal zelfstandige aandacht in bewijsvoering. De betrokkenheid van verdachte bij de teelt van hennep brengt immers op zichzelf nog niet mee dat hij zich ook schuldig maakt aan opzettelijk wegnemen van daarbij gebruikte elektriciteit (vgl. ECLI:NL:HR:2021:511). Bewezenverklaring kan, v.zv. bewezenverklaring inhoudt dat verdachte tezamen en in vereniging met een of meer anderen elektriciteit heeft weggenomen, niet uit bewijsvoering worden afgeleid. Bewezenverklaring is daarom onvoldoende gemotiveerd. Volgt (partiële) vernietiging en terugwijzing. CAG: anders. Samenhang met 19/04937.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 19/04135
Zitting 22 juni 2021 (bij vervroeging)
CONCLUSIE
P.C. Vegter
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1986,
hierna: de verdachte.
De verdachte is bij arrest van 2 september 2019 door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, wegens 1: “medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod” en 2: “diefstal door twee of meer verenigde personen” veroordeeld tot 80 uur werkstraf, subsidiair 40 dagen hechtenis en een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken, met een proeftijd van twee jaren.
Er bestaat samenhang met de zaak 19/04937. In die zaak zal ik vandaag ook concluderen.
3. Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en mrs. R.I. Takens en T.P.A.M. Wouters, beiden advocaat te Amsterdam, hebben drie middelen van cassatie voorgesteld.
4. Het eerste middel betreft feit 1 en het tweede middel betreft feit 2. Geklaagd wordt in beide middelen op (vrijwel) dezelfde grond over de motivering van het bewezenverklaarde medeplegen.
5. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard:
“1. hij in de periode van 1 april 2016 tot en met 20 juli 2016 te [plaats ] tezamen en in vereniging met een of meer anderen, opzettelijk heeft geteeld in een pand aan de [a-straat 1] een hoeveelheid van ongeveer 90 hennepplanten, zijnde een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II;
2. hij in of de periode van 1 april 2016 tot en met 20 juli 2016 te [plaats ] tezamen en in vereniging met een of meer anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid stroom toebehorende aan Stedin.”
6. De aanvulling op het arrest bevat de volgende bewijsmiddelen ten aanzien van de feiten 1 en 2:
“1. Een ambtsedig proces-verbaal nr. PL0900-2016159439-1, op 1 november 2016 gesloten en ondertekend door [verbalisant 1] , hoofdagent van politie, Eenheid Midden-Nederland (blz. 15 tot en met 22 van het proces-verbaal nr. PL0900-2016316639), voor zover -zakelijk weergegeven - inhoudende als relaas van voornoemde verbalisant:
blz. 15, 16 en 17
Op woensdag 25 mei 2016 omstreeks 14:30 uur stelde ik een onderzoek in op de [a-straat 1] , [postcode] [plaats ] . Het pand betrof een flat op de [001] van een woonblok van [002] . De ramen zijn sinds maart 2016 volledig afgedekt met vitrages. Achter de vitrages is nog een stof aangebracht, zodat de ramen zijn verduisterd.
Ik zag dat er boven het voordeurslot een extra slot was geplaatst. Dit was opvallend, omdat de overige woningen geen extra slot hadden bevestigd op de voordeur. Toen ik mijn oor tegen de deur plaatste hoorde ik het geluid van een afzuiger. Ik herkende dit geluid als het geluid van een luchtafzuiger die ik vaker heb gehoord bij hennepkwekerijen.
In voornoemde woning werd op 20 juli 2016 binnengetreden. Op genoemd adres bleek dat een hennepkwekerij aanwezig was, waarvan de planten kennelijk waren geoogst. Na het binnentreden zag ik dat de kweekruimte in één van de slaapkamers was gezet. Ik zag dat de volledige slaapkamer vol stond. Ik zag dat er scharen in één van de bakken stonden. Ik zag dat drie blauwe plastic zakken gevuld met hennepresten stonden. In totaal hadden er 90 hennepplanten gestaan.
Ik, verbalisant, constateerde, gezien de waargenomen uiterlijke kenmerken, kleur en vorm, en daarnaast de herkenbare geur, dat de aangetroffen planten hennepplanten betroffen.
blz. 18 en 19
Op een vuilniszak goednummer […] , spoornummer […] , werd een vingerafdruk aangetroffen. De vingerafdruk heeft geleid tot een persoon die geregistreerd staat in de landelijke vinger- en handpalmafdrukken. De persoon staat geregistreerd onder de personalia: [betrokkene 1] .
Ter plaatse heb ik een buurtonderzoek uitgevoerd. Hieruit zijn vier getuigen voort gekomen: [getuige 1] , [getuige 2] , [getuige 3] en [getuige 4] .
De getuige [getuige 1] verklaarde in het kort het volgende:
- dat er op woensdag 14 juli 2016 een vuilniszak naar beneden werd gegooid;
- dat de vuilniszak werd meegenomen door een jongen op een scooter.
De getuige [getuige 2] verklaarde in het kort het volgende:
- dat het appartement [a-straat 1] te [plaats ] in augustus 2015 verkocht is;
- dat hij nooit iemand zag, dus het idee had dat er niemand woonde;
- dat men gepoogd heeft om een welkomstgesprek te voeren met de eigenaar [medeverdachte] , maar dat dit niet lukte;
- dat er plotseling vitrage hing;
- dat er in april of mei diverse goederen naar boven zijn gebracht;
- dat de goederen in bruine dozen zaten;
- dat de brievenbus van de bewoner vol zat met post;
- dat verschillende bewoners hadden aangegeven dat men het gevoel had dat de situatie omtrent de [a-straat 1] te [plaats ] niet klopt.
De getuige [getuige 3] verklaarde in het kort het volgende:
- dat zij vijf maanden geleden een wit busje had zien staan;
- dat men verhuisdozen aan het uitladen was;
- dat een van deze dozen was open en zij kon zien dat er kitspuiten lagen.
De getuige [getuige 4] verklaarde in het kort het volgende:
- dat hij de eigenaar van de woning aan de [a-straat 1] een jaar geleden in de lift heeft gezien met vier kledingkasten;
- dat hij de bewoner in april 2016 weer tegen kwam;
- dat de eigenaar weer in het bijzijn was van bouwvakkers;
- dat hij vanaf dat moment klusgeluiden hoorde;
- dat hij onder andere het geluid van boren en het bevestigen van latten hoorde;
- dat hij de man omschrijft als licht getint, ouder dan dertig jaar, 1.72 meter lang, gespierd en een kaal hoofd.
De getuige [getuige 2] heeft camerabeelden beschikbaar gesteld die opgenomen zijn vanaf de achtste etage aan de [a-straat ] te [plaats ] . Deze camerabeelden zijn veiliggesteld door getuige [getuige 2] en overgedragen aan mij. De camerabeelden zijn opgenomen vanaf de hal die gericht was op de voordeur van de [a-straat 1] te [plaats ] . Deze camerabeelden registreerden alle beweging wat plaatsvond in de hal aan de [a-straat ] .
Op de camerabeelden zijn drie personen te zien. Op de camerabeelden is te zien dat men de woning van de [a-straat 1] te [plaats ] betreedt.
Ten tijde van het ontmantelen van de hennepkwekerij heb ik telefonisch contact opgenomen met de eigenaar van de woning aan de [a-straat 1] te [plaats ] , [medeverdachte] . Ik vroeg hem telefonisch of hij eigenaar was van de woning aan de [a-straat 1] te [plaats ] . Verdachte [medeverdachte] bevestigde dit.
blz. 20
Verdachte [medeverdachte] verscheen op zijn ontbieding op donderdag 11 augustus 2016, omstreeks 13:00 uur. Ik herkende verdachte [medeverdachte] van de camerabeelden die gemaakt zijn ten tijde van de hennepkwekerij. Ik herkende [medeverdachte] op de camerabeelden gedateerd 23 juni en 8 juli 2016. Ik herken hem aan zijn lengte. Ik herken hem aan zijn bouw en aan de vorm van zijn hoofd.
Naar aanleiding van het aantreffen van de dacty van verdachte [betrokkene 1] heb ik in onze politiesystemen gezocht naar haar laatst bekende strafbare feiten. Verdachte [betrokkene 1] is een bekende hennepknipster die veelvuldig voorkomt in [plaats ] . Op 4 maart 2016 is zij met een aantal andere personen, waaronder [verdachte] , aangehouden ter zake het vervaardigen van softdrugs. Aan de behandelend rechercheur van deze hennepzaak aan de [b-straat 1] te [plaats ] werden de camerabeelden verzonden. Verbalisant [verbalisant 2] herkende de tweede persoon als zijnde [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1986 te [geboorteplaats] .
blz. 21
Verdachte [verdachte] verscheen op zijn ontbieding op dinsdag 20 september 2016, omstreeks 14:00 uur. Ik herkende [verdachte] tijdens het vérhoor als zijnde de persoon op de camerabeelden. Ik herkende [verdachte] van de camerabeelden die gemaakt zijn ten tijde van de hennepkwekerij. Ik herkende [verdachte] aan zijn bouw, postuur en lengte. Ik herkende hem aan de vorm van zijn hoofd en aan zijn baard.
2. Een ambtsedig proces-verbaal met registratienr. PL0900-201615943,op 25 augustus 2016, gesloten en ondertekend door [verbalisant 3] , brigadier van politie Eenheid Midden-Nederland (blz. 79 en 80 en 85 tot en met 89 van het proces-verbaal nr. PL0900-2016316639), voor zover -zakelijk weergegeven - inhoudende als relaas en/of bevindingen van voornoemde verbalisant:
blz. 79, 80 en 85 t/m 89
Op donderdag 25 augustus 2016 heb ik beelden bekeken van de [a-straat 1] te [plaats ] . Op genoemde locatie is op woensdag 20 juli 2016 een hennepplantage aangetroffen. Op de beelden is te zien dat er drie verschillende personen de woning betreden.
23 juni 2016 omstreeks 11:24 uur
Op genoemde datum en tijd kwamen er twee mannen uit de lift. Man 1 opende de voordeur van de woning. Beiden gingen de woning in.
Kledingsignalement man 1: blauw T-shirt en blauwe spijkerbroek.
Kledingsignalement man 2: smal postuur, aanzienlijk kleiner dan man 1, kaal hoofd, getint uiterlijk, witte polo met letter 3 op de rechter mouw en een beige broek.
23 juni 2016 omstreeks 11:27 uur
Beide mannen verlaten de woning weer. Man 1 sluit de voordeur af.
3. een ambtsedig proces-verbaal nr. PL0600-2016036814-82, op 6 september 2016 gesloten en ondertekend door [verbalisant 2] , brigadier van politie Eenheid Oost-Nederland (blz. 90 van het proces-verbaal nr. PL0900-2016316639), voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende als relaas van voornoemde verbalisant:
Ik ontving van opsporingsambtenaar [verbalisant 4] camerabeelden. Het betroffen camerabeelden in het onderzoek PL0900-2016159439 betreffende een hennepkwekerij op het adres [a-straat 1] te [plaats ] . Op de beelden herkende ik een man als de mij ambtshalve bekende [verdachte] geboren op [geboortedatum] 1986 te [geboorteplaats] . Op 4 maart 2016 is [verdachte] door mij aangehouden toen hij het adres (het hof leest: de woning aan de) [b-straat 1] te [plaats ] verliet, alwaar een hennepkwekerij werd aangetroffen. Ik herken de man op de camerabeelden als [verdachte] aan zijn postuur, gezichtsvorm, haardracht, gezichtsbeharing en neusvorm. Ik zag [verdachte] op de volgende camerabeelden waarbij in beeld de volgende datum en tijden zichtbaar waren:
- 2 juni 2016 te 15.09 uur, waarbij [verdachte] als tweede uit de lift stapt en de woning betreedt, waarna hij te 15.41 uur vertrekt;
- 8 juni 2016 te 15.26 uur, waarbij [verdachte] alleen het pand betreedt en te 15:58 uur afsluit;
- 14 juni 2016 te 13.23 uur, waarbij [verdachte] alleen het pand betreedt en te 13.58 uur afsluit;
- 23 juni 2016 te 11.24 uur, waarbij [verdachte] de deur opent en met een ander naar binnen gaat en te 11.27 uur vertrekt;
- 30 juni 2016 te 1.3:28 uur, waarbij [verdachte] de deur opent en het pand betreedt en te 14.01 uur vertrekt;
- 8 juli 2016 te 20.31 uur, waarbij [verdachte] de deur opent en met een ander het pand betreedt;
- 13 juli 2016 te 12.38 uur, waarbij [verdachte] de deur opent en het pand betreedt en te 13.13 uur vertrekt.
4. Een ambtsedig proces-verbaal nr. PL0900-2016159439-13, op 11 augustus 2016 gesloten en ondertekend door [verbalisant 1] voornoemd (blz. 108 tot en met 118 van het proces-verbaal nr. PL0900-20163 16639), voor zover -zakelijk weergegeven - inhoudende als verklaring van verdachte [medeverdachte] :
V = vraag verbalisant A - antwoord verdachte O = opmerking verbalisant
blz. 114
V: Deze foto (het hof: foto nr. 1 blz. 119), afkomstig van een opname is op 8 juli 2016, omstreeks 20:31 uur, vastgelegd. Dit is in de periode dat de hennepkwekerij in werking was in jouw woning. Wat kun je daarover verklaren?
A: Dat ben ik.
5. Een rapportage diefstal energie van [betrokkene 2] , fraudespecialist in dienst van Stedin Netbeheer BV te Rotterdam, met bij lagen (blz. 31 tot en met 45 van het proces-verbaal nummer PL0900-2016316639), onder meer inhoudende als diens verklaring:
blz. 31 t/m 45
Ik ben als fraudespecialist in dienst van Stedin Netbeheer B.V. gevestigd [c-straat 1] , [plaats ] , belast met de opsporing van strafbare feiten gericht tegen Stedin Netbeheer B.V. en tevens bevoegd tot het doen van aangifte.
Ik doe aangifte van diefstal al dan niet door middel van braak.
Datum 20-07-2016 omstreeks 10.00 uur
Adres [a-straat 1]
Postcode en plaats [postcode] [plaats ]
Naam [medeverdachte]
De diefstal is gepleegd in de periode van 11-05-2016 t/m 20-07-2016.
blz. 32
Op 20-07-2016, omstreeks 10:00 uur, was ik tezamen met politieambtenaren van politie eenheid Midden-Nederland bij het pand [a-straat 1] te [plaats ] . Het betrof een flatwoning [001] woonlaag.
blz. 35
Bij controle van de netcomponenten (hoofdleiding aansluiting en meetinrichting) van Stedin Netbeheer BV en de elektrische installatie in de meterkast van dat pand zag ik dat de verzegeling van het deksel van de hoofd aansluitkast verbroken en verwijderd was. Tevens was het deksel van de hoofd aansluitkast verwijderd. Voorts zag ik dat er in de hoofd aansluitkast op de plaats waar door personeel van een provider een (1) hoofdzekering was geïnstalleerd en nu hoofdzekeringen waren bijgeplaatst.
Door deze hoofdzekeringen bij te plaatsen kan er een grotere hoeveelheid elektrisch vermogen afgenomen worden. Ik zag dat er aan de bovenzijde van de hoofdzekering(en) een illegale aansluiting was bijgeplaatst en aangesloten. Deze illegale aansluiting zat aangesloten voor de elektriciteitsmeter, zodat alle elektriciteit die via deze illegale aansluiting werd afgenomen niet door de elektriciteitsmeter werd geregistreerd.
Bij het volgen van die illegale aansluiting zag ik dat deze uitkwam in een onderverdeling van elektriciteit van waaruit de aanwezige hennepkwekerij ongemeten van elektriciteit werd voorzien.
blz. 34
Niemand had het recht of de toestemming van Stedin Netbeheer B.V. om het zegel te verbreken of wijziging in de bedrading aan te brengen. Niemand is gerechtigd de elektra, zijnde eigendom van Stedin Netbeheer B.V. óp deze wijze weg te nemen en zich toe te eigenen.”
7. In het bestreden arrest heeft het hof voor zover hier van belang de volgende bewijsoverwegingen opgenomen:
“Het hof is van oordeel dat het door en namens verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen.
Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt daarbij in het bijzonder nog als volgt.
In de onderhavige zaak zijn camerabeelden gemaakt van de woning van medeverdachte [medeverdachte] aan de [a-straat 1] te [plaats ] . In deze woning is een hennepkwekerij aangetroffen. Bij de beoordeling van de vraag naar de betrokkenheid van de verdachte bij deze hennepkwekerij zijn de herkenningen door verbalisanten gedaan op basis van beeldmateriaal van cruciaal belang.
Verbalisant [verbalisant 1] heeft in een op 1 november 2016 gesloten proces-verbaal Aantreffen hennepkwekerij gerelateerd, zakelijk weergegeven: (p. 15 e.v.)
Op de camerabeelden gemaakt op de [a-straat ] te Utrechtzijn drie personen te zien. Op de camerabeelden is te zien dat men de woning van de [a-straat 1] te [plaats ] betreedt.
Van de camerabeelden zijn printscreens gemaakt. Deze zijn toegevoegd aan het proces-verbaal.
Verdachte [medeverdachte] werd gehoord op 11 augustus 2016.
Ik herkende verdachte [medeverdachte] van de camerabeelden die gemaakt zijn ten tijde van de hennepkwekerij. Ik herkende [medeverdachte] op de camerabeelden gedateerd 23 juni en 8 juli 2016. Ik herken hem aan zijn lengte, is niet érg lang. Ik herken hem aan zijn bouw en aan de vorm van zijn hoofd.
Naar aanleiding van het aantreffen van de dacty van verdachte [betrokkene 1] heb ik in onze politiesystemen gezocht naar haar laatst bekende strafbare feiten. Op 4 maart 2016 is zij met een aantal andere personen, waaronder [verdachte] , aangehouden ter zake het vervaardigen van softdrugs. Aan de behandelend rechercheur van deze hennepzaak, [b-straat 1] te [plaats ] , werden de camerabeelden verzonden. Verbalisant [verbalisant 2] herkende de tweede persoon als zijnde [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1986 te [geboorteplaats] .
Ik herkende [verdachte] tijdens het verhoor als zijnde de persoon op de camerabeelden. Ik herkende [verdachte] van de camerabeelden die gemaakt zijn ten tijden van de hennepkwekerij.
Ik herkende [verdachte] aan zijn bouw, postuur en lengte. Ik herkende hem aan de vorm van zijn hoofd en aan zijn baard.
Verbalisant [verbalisant 2] heeft in een op 6 september 2016 gesloten proces-verbaal van
bevindingen gerelateerd, zakelijk weergegeven: (p. 90)
Ik ontving van opsporingsambtenaar [verbalisant 4] camerabeelden. Het betroffen camerabeelden in het onderzoek betreffende een hennepkwekerij op het adres [a-straat 1] te [plaats ] .
Op de beelden herkende ik één man als de mij ambtshalve bekende: [verdachte] geboren op [geboortedatum] 1986 te [geboorteplaats] .
Op 4 maart 2016 is [verdachte] door mij aangehouden toen hij het adres [b-straat 1] te [plaats ] verliet, alwaar een hennepkwekerij werd aangetroffen.
Ik herken de man op de camerabeelden als [verdachte] aan zijn postuur, gezichtsvorm,haardracht, gezichtsbeharing en neusvorm.
Uit het vorenstaande blijkt dat de verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte] op basis van camerabeelden zijn herkend. De op een gegevensdrager (DVD) in het dossier aanwezige camerabeelden zijn naar het oordeel van het hof van een zodanige kwaliteit dat op basis hiervan een betrouwbare herkenning kan plaatsvinden. Het hof heeft geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de herkenning van de verdachten door de verbalisanten aan de hand van de bewegende beelden. Het hof neemt hierbij ook in aanmerking dat verbalisant [verbalisant 2] op een eerder tijdstip en in een andere strafzaak contact heeft gehad met de verdachte [verdachte] en de verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 1] beiden hebben aangeven aan welke kenmerken zij de verdachten herkennen. Dat de “stills” van de camerabeelden in het dossier van mindere kwaliteit zijn, doet aan het vorenstaande niet af.
Daarom acht het hof, anders dan de raadsman heeft bepleit, de herkenning van de verdachten [verdachte] en [medeverdachte] door de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] betrouwbaar en zal het deze herkenning bezigen tot het bewijs.
Op 20 juli 2016 werd in de woning aan de [a-straat 1] te [plaats ] , eigendom van medeverdachte [medeverdachte] , een hennepkwekerij aangetroffen waar de hennepplanten reeds waren geoogst. Verbalisant [verbalisant 2] heeft de verdachte herkend op camerabeelden die zijn opgenomen op 2, 8, 14, 23 en 30 juni en op 8 en 13 juli. Op die beelden is te zien dat verdachte, al dan niet samen met medeverdachte [medeverdachte] , met een sleutel het pand betreedt.
Gelet op de verklaringen van de omwonenden over het vermoeden dat de woning niet bewoond werd, het binnenbrengen van dozen en het klussen in de woning in april of mei 2016, alsmede over gebrom in de woning ongeveer 6 weken vóór 22 juli 2016 in combinatie met het feit dat een volledig hennepkweek 10 weken duurt, kan het niet anders zijn dan dat er op de momenten dat verdachte in de woning kwam daar hennep werd geteeld.
Gelet op het voorgaande en de bewijsmiddelen, in samenhang bezien, kan verdachte als medepleger verantwoordelijk worden gehouden voor de in de woning van [medeverdachte] in [plaats ] aangetroffen hennepkwekerij. Het hof is van oordeel dat de verdachte als medepleger van de hennepteelt, en naar het oordeel van het hof zeer regelmatig aanwezig in het onbewoonde pand ten behoeve van de kwekerij, eveneens - in ieder geval in voorwaardelijke zin - het opzet had op de diefstal van elektriciteit ten behoeve van die hennepteelt. Daarmee acht het hof ook wettig en overtuigend bewezen het medeplegen van diefstal van elektriciteit.”
8. Verdachte is in eerste aanleg ter terechtzitting verschenen en heeft aldaar verklaard dat hij niets met de kwekerij te maken heeft en dat hij zich niet herkent op de videobeelden van personen die zich in de woning waarin de kwekerij was gevestigd, bevonden. Bij de behandeling van zijn zaak in hoger beroep is verdachte niet verschenen. In beide instanties is als het standpunt door of namens verdachte naar voren gebracht dat hij niets met de hem tenlastegelegde feiten van doen had en derhalve diende te worden vrijgesproken van beide feiten. In het licht van het voorgaande is het voor mij niet zonder meer begrijpelijk dat beide middelen zijn gezet in de sleutel van de rechtspraak van de Hoge Raad waarin het onderscheid tussen medeplegen en medeplichtigheid wordt verduidelijkt. Immers het ging de verdediging erom dat verdachte geen enkele rol bij de feiten had en niet of hij een grote rol (medeplegen) dan wel een minder grote rol (medeplichtigheid) had. Aan dat onderscheid heeft het hof dan ook op goede gronden geen woord gewijd.
9. In de conclusie wordt gewezen op vaste rechtspraak van de Hoge Raad en in het bijzonder op HR 2 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3474, NJ 2015/390, m.nt. P. Mevis. Het gaat naar ik begrijp om de volgende overwegingen uit de ‘Vooropstelling’:
“3.1. De art. 47 tot en met 51 Sr bieden diverse mogelijkheden om iemand, ook als hij niet zelf de gehele delictsomschrijving vervult - al dan niet in zogenoemd functionele vorm - onder specifieke voorwaarden strafrechtelijk aansprakelijk te stellen voor zijn betrokkenheid bij een strafbaar feit. In het geval van medeplegen houden de voorwaarden voor aansprakelijkstelling vooral in dat sprake moet zijn geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking met een ander of anderen. (Vgl. HR 24 mei 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP6581, NJ 2011/481). Het accent ligt daarbij op de samenwerking en minder op de vraag wie welke feitelijke handelingen heeft verricht. (Vgl. HR 6 juli 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO9905, NJ 2004/443).
In de praktijk is een belangrijke en moeilijke vraag wanneer de samenwerking zo nauw en bewust is geweest dat van medeplegen mag worden gesproken. Die vraag laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van de concrete omstandigheden van het geval. Algemene regels kunnen daarom dienaangaande niet worden gegeven. Wel kan de Hoge Raad met betrekking tot dit thema, mede gelet op zijn eerdere rechtspraak, enige aandachtspunten formuleren.
3.2.1.De kwalificatie medeplegen is slechts dan gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde - intellectuele en/of materiële - bijdrage aan het delict van de verdachte van voldoende gewicht is. Dat geldt in vergelijkbare zin indien het medeplegen - bijvoorbeeld in de vorm van "in vereniging" - een bestanddeel vormt van de delictsomschrijving.
Dat de kwalificatie medeplegen gerechtvaardigd moet zijn, is mede van belang omdat het in dit verband vaak gaat om de vraag: medeplegen dan wel medeplichtigheid aan een strafbaar feit. Medeplichtigheid is alleen strafbaar in geval van misdrijf. Verder kent medeplichtigheid een beduidend lager strafmaximum (art. 49, eerste lid, Sr). Medeplegen daarentegen levert regelmatig een wettelijke strafverzwaringsgrond op (zie bijvoorbeeld art. 311, eerste lid onder 4, Sr). Waar het verwijt bij medeplegen zich concentreert op het gewicht van de intellectuele en/of materiële bijdrage aan het delict van de verdachte, is het kernverwijt bij medeplichtigheid "het bevorderen en/of vergemakkelijken van een door een ander begaan misdrijf" (vgl. HR 22 maart 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO2629, NJ 2011/341). Voor het gewicht van de rol van de medepleger in de zin van art. 47 Sr kan ook worden gewezen op art. 141, eerste lid, Sr. Het daar strafbaar gestelde "in vereniging plegen" van geweld eist dat de verdachte "een voldoende significante of wezenlijke bijdrage aan het geweld" heeft geleverd, zij het dat deze bijdrage zelf niet van gewelddadige aard behoeft te zijn geweest. (Vgl. bijvoorbeeld HR 2 juli 2013, ECLI:NL:HR: 2013:132, NJ 2013/407).
3.2.2.Een en ander brengt mee dat indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering, maar uit gedragingen die met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), op de rechter de taak rust om in het geval dat hij toch tot een bewezenverklaring van het medeplegen komt, in de bewijsvoering - dus in de bewijsmiddelen en zo nodig in een afzonderlijke bewijsoverweging - dat medeplegen nauwkeurig te motiveren. Bij de vorming van zijn oordeel dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, kan de rechter rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip. Daarbij verdient overigens opmerking dat aan het zich niet distantiëren op zichzelf geen grote betekenis toekomt. Het gaat er immers om dat de verdachte een wezenlijke bijdrage moet hebben geleverd aan het delict. In dit verband valt te wijzen op bijvoorbeeld HR 22 december 2009, ECLI:NL:HR:2009:BK3356, NJ 2010/193 waarin ten aanzien van het medeplegen van een vernieling werd overwogen "dat het louter aanwezig zijn bij en zich niet distantiëren van een door een ander gepleegde vernieling, alsmede het louter instemmen met die vernieling, ieder voor zich en in onderlinge samenhang bezien daarvoor onvoldoende zijn", alsmede HR 3 juni 2014, ECLI:NL: HR:2014:1307 inzake diefstal door twee of meer verenigde personen waarin onvoldoende werd bevonden de enkele vaststelling "dat de verdachte een vluchtmogelijkheid heeft gefaciliteerd en dat het niet anders kan zijn dan dat over het verschaffen van deze vluchtmogelijkheid van te voren door de verdachte en zijn mededaders afspraken zijn gemaakt".
3.2.3. De bijdrage van de medepleger zal in de regel worden geleverd tijdens het begaan van het strafbare feit in de vorm van een gezamenlijke uitvoering van het feit. Maar de bijdrage kan ook zijn geleverd in de vorm van verscheidene gedragingen voor en/of tijdens en/of na het strafbare feit. Ook is niet uitgesloten dat de bijdrage in hoofdzaak vóór het strafbare feit is geleverd. (Vgl. bijvoorbeeld HR 3 juli 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW9972, NJ 2012/452). Zeker in dergelijke, in zekere zin afwijkende of bijzondere, situaties dient in de bewijsvoering aandacht te worden besteed aan de vraag of wel zo bewust en nauw is samengewerkt bij het strafbare feit dat van medeplegen kan worden gesproken, in het bijzonder dat en waarom de bijdrage van de verdachte van voldoende gewicht is geweest. Dat geldt in nog sterkere mate indien het hoofdzakelijk gaat om gedragingen die na het strafbare feit zijn verricht. (Vgl. HR 9 april 2013 ECLI:NL:HR:2013:BZ6505, NJ 2013/229). Een geringe rol of het ontbreken van enige rol in de uitvoering van het delict zal in dergelijke uitzonderlijke gevallen wel moeten worden gecompenseerd, bijvoorbeeld door een grote(re) rol in de voorbereiding.”
10. In cassatie wordt niet bestreden dat zich in een woning die eigendom is van de medeverdachte, een hennepkwekerij heeft bevonden. Het hof kon dat inderdaad afleiden uit de ontmanteling van de kwekerij in de derde week van juli, uit de daarbij vastgestelde recente oogst, uit het gebrom in de woning vanaf ongeveer zes weken daarvoor alsmede uit het binnenbrengen van dozen en het klussen in de woning in april of mei. De in het oordeel van het hof besloten liggende vastelling dat er in de woning hennep is geteeld is niet onbegrijpelijk en dat hetzelfde geldt in samenhang met bewijsmiddel 5 voor de diefstal van elektriciteit. Hieraan voeg ik toe dat het feitelijke oordeel van het hof dat de verdachte op 2, 8, 14, 23 en 30 juni en op 8 en 13 juli in een onbewoonde woning (eigendom van medeverdachte) aanwezig was evenmin in cassatie wordt betwist.
11. In het oordeel van het hof ligt besloten dat het hier gaat om een geval waarin het medeplegen in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. Daarbij is de vraag vervolgens of het hof de zeer regelmatige aanwezigheid van verdachte in de woning (al dan niet met de medeverdachte zeven keer in minder dan zes weken) kon aanmerken als voldoende voor medeplegen van hennepteelt en diefstal van elektriciteit. Dat is in het kader van het bewijs wel een forse stap. Het verdient mijns inziens wel voorkeur dat het hof bij een dergelijke stap in het bewijs wat meer inzicht in de gedachtegang geeft. Ik acht de nogal forse stap van het hof desondanks niet onbegrijpelijk. Bij het nemen van die stap heeft het hof kennelijk en niet onbegrijpelijk in het bijzonder betekenis toegekend aan de omstandigheid dat de woning onbewoond was, eigendom van zijn medeverdachte was en er niet is gebleken dat anderen dan verdachte en zijn medeverdachte zich toegang tot de woning hebben verschaft. Zeer regelmatige aanwezigheid van verdachte in een woning waar (ook hoorbaar) hennep wordt geteeld en elektriciteit wordt gestolen, schreeuwt in het licht van alle omstandigheden van het geval om een verklaring van verdachte omdat het er zonder ontbrekende alternatieve verklaring voor die aanwezigheid op wijst dat verdachte de hennep teelde en de elektriciteit stal. Die gedachtegang ligt kennelijk in het oordeel van het hof besloten en ik acht dat niet onbegrijpelijk. Het hof heeft verdachte daarmee gezien als één van de twee cruciale figuren bij het plegen van beide delicten. Het bewijs van medeplegen van beide feiten dat in de kern bestaat uit gezamenlijke uitvoering is zo bezien niet onjuist, ontoereikend of onbegrijpelijk.
12. Zowel het eerste als het tweede middelfaalt.
13. Het derde middel klaagt over de strafmotivering, meer in het bijzonder dat daarin is opgenomen dat de verdachte eerder ter zake soortgelijke feiten als thans bewezenverklaard tot straf is veroordeeld.
14. Het hof heeft de opgelegde straffen als volgt gemotiveerd:
“De verdachte heeft zich samen met anderen of een ander schuldig gemaakt aan het kweken van een hoeveelheid hennep in een woning die hij in eigendom had en aan de diefstal van stroom door middel van een illegale aansluiting. De verdachte heeft zich hierbij laten leiden door gemakkelijk eigen financieel gewin en heeft geen oog gehad voor de nadelige gevolgen van de hennepteelt voor omwonenden in het bijzonder en de samenleving in het algemeen, zoals overlast en schade, brandgevaar, verloedering en het ontstaan van andere vormen van criminaliteit. Het hof rekent dit de verdachte aan en is van oordeel dat de straffen zoals opgelegd door de politierechter, mede gelet op de oriëntatiepunten voor straftoemeting zoals vastgesteld door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS), in dit geval passend en geboden zijn.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 22 juli 2019 is hij eerder ter zake soortgelijke feiten als thans bewezenverklaard tot straf veroordeeld.
Het hof acht, alles afwegende, een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf van na te melden duur passend en geboden.”
15. In zijn arrest van 19 september 2017, ECLI:NL:HR:2017:2391, NJ 2017/400 m.nt. J.M. Reijntjes1.heeft de Hoge Raad enige overwegingen gewijd aan het betrekken van een niet tenlastegelegd feit bij de strafoplegging. Deze overwegingen luiden:
"2.4.1. Bij de beoordeling van het middel moet het volgende worden vooropgesteld. Het staat de rechter vrij om bij de strafoplegging rekening te houden met een niet tenlastegelegd feit, onder meer wanneer de verdachte voor dit feit onherroepelijk is veroordeeld en de vermelding van dit feit dient ter nadere uitwerking van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte (vgl. HR 26 oktober 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM9968, NJ 2010/586). Daarbij wordt, mede gelet op het bepaalde in art. 78b Sr, met een onherroepelijke veroordeling gelijkgesteld een onherroepelijke strafbeschikking.
2.4.2. Indien in zulke gevallen het vermelden van een niet tenlastegelegd - al dan niet soortgelijk - feit aanleiding geeft tot strafverzwaring, dient de veroordeling dan wel de strafbeschikking ter zake van dat feit in beginsel onherroepelijk te zijn op het moment dat deze in het vonnis of het arrest bij de strafoplegging in aanmerking wordt genomen. Wanneer evenwel met de vermelding van het niet tenlastegelegde feit bij de strafoplegging in het bijzonder gewicht wordt toegekend aan de omstandigheid dat de verdachte niettegenstaande een eerdere veroordeling of een eerdere strafbeschikking zich opnieuw schuldig heeft gemaakt aan zo een strafbaar feit - bijvoorbeeld doordat in de strafmotivering wordt vermeld dat die veroordeling of die strafbeschikking de verdachte niet heeft weerhouden opnieuw zo een strafbaar feit te begaan - dient de veroordeling of de strafbeschikking ter zake van dat niet tenlastegelegde feit reeds onherroepelijk te zijn ten tijde van het begaan van het feit waarop de strafoplegging betrekking heeft.
2.4.3. Indien de rechter in verband met de strafoplegging melding maakt van een niet tenlastegelegd feit mag ervan worden uitgegaan dat die omstandigheid in strafverzwarende zin is betrokken in de strafoplegging. Dit kan anders zijn indien uit de strafmotivering blijkt dat de vermelding van een niet tenlastegelegd feit niet tot strafverzwaring aanleiding heeft gegeven, bijvoorbeeld omdat die vermelding is opgenomen naar aanleiding van hetgeen door de verdediging over de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder begrepen de justitiële documentatie, is aangevoerd.”
16. Het in de strafmotivering van het hof vermelde uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 22 juli 2019 bevindt zich bij de aan de Hoge Raad toegezonden stukken van het geding. Onder het kopje ‘Volledig afgedane zaken betreffende misdrijven’ zijn een tweetal rechterlijke beslissingen vermeld: het vonnis van 24 oktober 2017 van de politierechter in de rechtbank Amsterdam en als beslissing op het daartegen ingestelde hoger beroep een arrest van 11 juli 2018 van het hof Amsterdam. Het genoemde vonnis is niet onherroepelijk geworden en het arrest is wel onherroepelijk, maar bevat geen veroordeling.2.Daarmee is het middel gegrond nu niet blijkt dat verdachte eerder ter zake soortgelijke feiten als thans bewezenverklaard onherroepelijk tot straf is veroordeeld.
17. Het derde middelslaagt.
18. Het eerste en tweede middel falen en kunnen worden afgedaan met de motivering als bedoeld in art. 81, eerste lid, RO. Het derde middel slaagt. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
19. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de uitspraak van het hof, doch uitsluitend wat betreft de strafoplegging en tot terugwijzing naar het hof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, opdat de zaak ten aanzien daarvan opnieuw wordt berecht en afgedaan en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 22‑06‑2021
Vrijspraak voor de feiten 1 en 2 alsmede niet-ontvanbkelijk in het ingestelde hoger beroep voor zover het betreft feit 3.