A.J.A. van Dorst, Cassatie in strafzaken, Deventer: Kluwer 2015, p. 310.
HR, 19-09-2017, nr. 16/01846
ECLI:NL:HR:2017:2391
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
19-09-2017
- Zaaknummer
16/01846
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2017:2391, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 19‑09‑2017; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2017:777, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2017:777, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 18‑04‑2017
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2017:2391, Gevolgd
Beroepschrift, Hoge Raad, 05‑08‑2016
- Wetingang
- Vindplaatsen
NJ 2017/400 met annotatie van J.M. Reijntjes
SR-Updates.nl 2017-0364 met annotatie van J.H.J. Verbaan
NbSr 2017/346
Uitspraak 19‑09‑2017
Inhoudsindicatie
Strafmotvering. HR verduidelijkt de regels m.b.t. in de strafmotivering opgenomen f&o, meer in het bijzonder een niet-tenlastegelegd feit. HR herhaalt relevante overwegingen uit ECLI:NL:HR:2010:BM9968. Met een onherroepelijke veroordeling wordt een onherroepelijke strafbeschikking gelijkgesteld. De strafbeschikking of veroordeling dient in beginsel op het moment dat deze in aanmerking wordt genomen onherroepelijk te zijn. Wanneer echter wordt overwogen dat een eerdere veroordeling of strafbeschikking verdachte er niet van heeft weerhouden wederom een strafbaar feit te plegen, dient deze eerdere veroordeling of strafbeschikking onherroepelijk te zijn op het moment van het plegen van het nieuwe feit. Indien de rechter de eerdere veroordeling of strafbeschikking noemt in de strafmotivering dan mag ervan worden uitgegaan dat dit tot een zwaardere straf heeft geleid. Dit kan anders zijn indien die vermelding is opgenomen n.a.v. hetgeen de verdediging heeft opgemerkt m.b.t. de persoonlijke omstandigheden van verdachte, daaronder begrepen de justitieel documentatie. Hof heeft als onderdeel van zijn strafmotivering, in antwoord op hetgeen de verdediging naar voren heeft gebracht, slechts tot uitdrukking gebracht een onvoorwaardelijke gevangenisstraf nog steeds opportuun te achten en geen aanleiding te zien om een taakstraf op te leggen.
Partij(en)
19 september 2017
Strafkamer
nr. S 16/01846
MD/JHO
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 30 maart 2016, nummer 20/001580-15, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1980.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft E.E.W.J. Maessen, advocaat te Maastricht, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel klaagt over de strafmotivering.
2.2.1.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij:
"1. op 28 maart 2015 in de gemeente Maastricht met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen twee broeken, toebehorende aan Vroom & Dreesman;
2. op 28 maart 2015 in de gemeente Maastricht in een besloten lokaal, gelegen Grote Straat 5-15 en in gebruik bij Vroom & Dreesman, wederrechtelijk is binnengedrongen, welke wederrechtelijkheid hieruit bestond dat hem, verdachte, schriftelijk voor de duur van één jaar de toegang tot onder meer deze Vroom & Dreesman is ontzegd, ingaande 9 mei 2014."
2.2.2.
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt onder meer in:
"(...) de voorzitter [stelt] de persoonlijke omstandigheden van de verdachte aan de orde, waaronder het Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 21 januari 2016.
(...)
De raadsman deelt (...) mede:
Het gaat nog niet zo goed met mijn cliënt. Hij is van goede wil, maar hij heeft te kampen met verslavingsproblematiek. Hedenochtend heb ik een sms-bericht ontvangen van mijn cliënt waarin te lezen was dat het hem speet dat hij niet aanwezig kan zijn bij deze zitting. Hij heeft geen vervoer, geen geld en staat onder bewindvoering. In dat bericht stond ook vermeld dat mijn cliënt echt graag een taakstraf zou willen krijgen.
De advocaat-generaal voert als volgt het woord tot requisitoir:
Ik ben de eerste die bij het begin van een kentering de verdachte een nieuwe kans wil geven. Echter, de verdachte is niet ter terechtzitting verschenen om u te overtuigen van een wending in zijn leven. Er zijn ook geen argumenten te noemen die een kentering aantonen. Na het instellen van het appel zijn er nieuwe zaken bij gekomen, die thans nog openstaan.
Ik vorder dat het hof het vonnis van de eerste rechter zal bevestigen inclusief de opgelegde straf en de verdachte wederom zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 weken.
De raadsman voert het woord tot verdediging:
Het is inderdaad zo dat na het instellen van appel er een aantal nieuwe feiten bij is gekomen. Dit zijn echter pas verdenkingen, men weet nog niet hoe dit zal gaan aflopen.
Het Uittreksel Justitiële Documentatie is op zich niet gering. Ik ga uit van de versie van 21 januari 2016. Kijkend naar de oriëntatiepunten van het LOVS over frequente recidive, vraag ik me af of er rekening gehouden moet worden met verdenkingen die na het plegen van het feit ontstaan. Er moet sprake zijn van vijf vermogensdelicten in de laatste 2 jaar. Daar kom je volgens mij niet aan. Ik wil wel dat er aanknoping wordt gezocht bij de richtlijnen van de LOVS, maar dan zonder de frequente recidive. Voor een winkeldiefstal is het oriëntatiepunt voor de strafoplegging € 200,00 en 1 week voorwaardelijke gevangenisstraf. Voor lokaalvredebreuk maximaal 8 dagen gevangenisstraf. (...) Mijn cliënt zegt super gemotiveerd te zijn om taakstraf uit te gaan voeren. De criteria verzetten zich hier niet tegen. Ik verzoek u dan ook om een taakstraf op te leggen."
2.2.3.
Het Hof heeft, met bevestiging van het vonnis van de Politierechter, de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier weken. Dat vonnis houdt met betrekking tot de strafoplegging het volgende in:
"Mede gelet op hetgeen door de officier van justitie en door en namens de verdachte ter terechtzitting naar voren is gebracht, overweegt de politierechter in verband met de op te leggen straf het volgende.
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De politierechter slaat bij het bepalen van de op te leggen straf acht op het uittreksel uit het algemeen documentatieregister d.d. 30 maart 2015. Hieruit blijkt dat verdachte veelvuldig is veroordeeld ter zake vermogensdelicten. Het feit dat de reclassering bericht dat het niet goed gaat met verdachte biedt weinig hoop. Verdachte heeft verklaard dat het beter met hem gaat maar biedt te weinig aanknopingspunten om daarin mee te gaan. Alles overziend is de politierechter van oordeel dat niet kan worden volstaan met minder dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de hierna te noemen duur."
2.2.4.
Het Hof heeft voorts nog overwogen:
"Het hof kan zich vinden in de door de rechtbank opgelegde straf en de strafmotivering.
Ook ter terechtzitting in hoger beroep is niets naar voren gebracht waaruit zou kunnen worden afgeleid dat verdachte zijn leven op orde heeft gebracht. Het enkel van goede wil zijn, zoals de raadsman heeft gesteld, is daarvoor onvoldoende. Daarentegen is uit het Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 21 januari 2016 gebleken dat er sinds de veroordeling waarvan beroep meerdere nieuwe verdenkingen zijn gerezen tegen verdachte ter zake diefstal.
Alles overziend ziet het hof in hetgeen door de raadsman in hoger beroep is aangevoerd geen reden om, in plaats van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, een taakstraf op te leggen."
2.3.
Het in deze strafmotivering vermelde Uittreksel Justitiële Documentatie van 21 januari 2016 maakt, onder het opschrift "openstaande zaken betreffende misdrijven", melding van de volgende verdenkingen die jegens de verdachte zijn ontstaan sinds de voormelde veroordeling door de Politierechter: diefstal van een fiets op 19 mei 2015 en twee winkeldiefstallen op respectievelijk 27 juni 2015 en 14 juli 2015.
2.4.1.
Bij de beoordeling van het middel moet het volgende worden vooropgesteld. Het staat de rechter vrij om bij de strafoplegging rekening te houden met een niet tenlastegelegd feit, onder meer wanneer de verdachte voor dit feit onherroepelijk is veroordeeld en de vermelding van dit feit dient ter nadere uitwerking van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte (vgl. HR 26 oktober 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM9968, NJ 2010/586). Daarbij wordt, mede gelet op het bepaalde in art. 78b Sr, met een onherroepelijke veroordeling gelijkgesteld een onherroepelijke strafbeschikking.
2.4.2.
Indien in zulke gevallen het vermelden van een niet tenlastegelegd - al dan niet soortgelijk - feit aanleiding geeft tot strafverzwaring, dient de veroordeling dan wel de strafbeschikking ter zake van dat feit in beginsel onherroepelijk te zijn op het moment dat deze in het vonnis of het arrest bij de strafoplegging in aanmerking wordt genomen. Wanneer evenwel met de vermelding van het niet tenlastegelegde feit bij de strafoplegging in het bijzonder gewicht wordt toegekend aan de omstandigheid dat de verdachte niettegenstaande een eerdere veroordeling of een eerdere strafbeschikking zich opnieuw schuldig heeft gemaakt aan zo een strafbaar feit - bijvoorbeeld doordat in de strafmotivering wordt vermeld dat die veroordeling of die strafbeschikking de verdachte niet heeft weerhouden opnieuw zo een strafbaar feit te begaan - dient de veroordeling of de strafbeschikking ter zake van dat niet tenlastegelegde feit reeds onherroepelijk te zijn ten tijde van het begaan van het feit waarop de strafoplegging betrekking heeft.
2.4.3.
Indien de rechter in verband met de strafoplegging melding maakt van een niet tenlastegelegd feit mag ervan worden uitgegaan dat die omstandigheid in strafverzwarende zin is betrokken in de strafoplegging. Dit kan anders zijn indien uit de strafmotivering blijkt dat de vermelding van een niet tenlastegelegd feit niet tot strafverzwaring aanleiding heeft gegeven, bijvoorbeeld omdat die vermelding is opgenomen naar aanleiding van hetgeen door de verdediging over de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder begrepen de justitiële documentatie, is aangevoerd.
2.5.
Met de vaststelling van de omstandigheid dat blijkens het Uittreksel Justitiële Documentatie "sinds de veroordeling waarvan beroep meerdere nieuwe verdenkingen zijn gerezen tegen verdachte ter zake diefstal" heeft het Hof als onderdeel van zijn motivering van de straf, in antwoord op hetgeen door de verdediging naar voren is gebracht, slechts tot uitdrukking gebracht een onvoorwaardelijke gevangenisstraf nog steeds opportuun te achten en geen aanleiding te zien voor de oplegging van een taakstraf. Daarmee heeft het Hof hetgeen onder 2.4 is vooropgesteld, niet miskend. Het Hof heeft de strafoplegging ook overigens toereikend gemotiveerd.
2.6.
Het middel faalt.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, de vice-president J. de Hullu, en de raadsheren Y. Buruma, A.L.J. van Strien en M.J. Borgers, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 september 2017.
Conclusie 18‑04‑2017
Inhoudsindicatie
Strafmotvering. HR verduidelijkt de regels m.b.t. in de strafmotivering opgenomen f&o, meer in het bijzonder een niet-tenlastegelegd feit. HR herhaalt relevante overwegingen uit ECLI:NL:HR:2010:BM9968. Met een onherroepelijke veroordeling wordt een onherroepelijke strafbeschikking gelijkgesteld. De strafbeschikking of veroordeling dient in beginsel op het moment dat deze in aanmerking wordt genomen onherroepelijk te zijn. Wanneer echter wordt overwogen dat een eerdere veroordeling of strafbeschikking verdachte er niet van heeft weerhouden wederom een strafbaar feit te plegen, dient deze eerdere veroordeling of strafbeschikking onherroepelijk te zijn op het moment van het plegen van het nieuwe feit. Indien de rechter de eerdere veroordeling of strafbeschikking noemt in de strafmotivering dan mag ervan worden uitgegaan dat dit tot een zwaardere straf heeft geleid. Dit kan anders zijn indien die vermelding is opgenomen n.a.v. hetgeen de verdediging heeft opgemerkt m.b.t. de persoonlijke omstandigheden van verdachte, daaronder begrepen de justitieel documentatie. Hof heeft als onderdeel van zijn strafmotivering, in antwoord op hetgeen de verdediging naar voren heeft gebracht, slechts tot uitdrukking gebracht een onvoorwaardelijke gevangenisstraf nog steeds opportuun te achten en geen aanleiding te zien om een taakstraf op te leggen.
Nr. 16/01846 Zitting: 18 april 2017 | Mr. A.E. Harteveld Conclusie inzake: [verdachte] |
Het gerechtshof 's-Hertogenbosch heeft op 30 maart 2016 het vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht bevestigd, waarbij de verdachte wegens 1.“diefstal” en 2. “het in een besloten lokaal bij een ander in gebruik, wederrechtelijk binnendringen”, is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier weken, met aftrek.
Tegen deze uitspraak is namens de verdachte cassatieberoep ingesteld. Namens de verdachte heeft mr. E. Maessen, advocaat te Maastricht, één middel van cassatie voorgesteld.
Het middel
3.1. Het middel behelst de klacht dat het hof de strafoplegging ontoereikend heeft gemotiveerd, omdat het hof bij de strafoplegging de omstandigheid heeft betrokken dat “sinds de veroordeling waarvan beroep meerdere nieuwe verdenkingen zijn gerezen tegen verdachte ter zake van diefstal.”
3.2. De door het hof bevestigde strafmotivering van de politierechter luidt als volgt:
“Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De politierechter slaat bij het bepalen van de op te leggen straf acht op het uittreksel uit het algemeen documentatieregister d.d. 30 maart 2015. Hieruit blijkt dat verdachte veelvuldig is veroordeeld ter zake vermogensdelicten. Het feit dat de reclassering bericht dat het niet goed gaat met verdachte biedt weinig hoop. Verdachte heeft verklaard dat het beter met hem gaat maar biedt te weinig aanknopingspunten om daarin mee te gaan. Alles overziend is de politierechter van oordeel dat niet kan worden volstaan met minder dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de hierna te noemen duur.”
3.3. Het hof heeft in het arrest onder de kop “vonnis waarvan beroep” de strafoplegging als volgt nader gemotiveerd:
“Het hof kan zich vinden in de door de rechtbank opgelegde straf en de strafmotivering. Ook ter terechtzitting in hoger beroep is niets naar voren gebracht waaruit zou kunnen worden afgeleid dat verdachte zijn leven op orde heeft gebracht. Het enkel van goede wil zijn, zoals de raadsman heeft gesteld, is daarvoor onvoldoende. Daarentegen is uit het Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 21 januari 2016 gebleken dat er sinds de veroordeling waarvan beroep meerdere nieuwe verdenkingen zijn gerezen tegen verdachte ter zake diefstal.
Alles overziend ziet het hof in hetgeen door de raadsman in hoger beroep is aangevoerd geen reden om, in plaats van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, een taakstraf op te leggen.”
3.4. Het hof heeft bij de strafoplegging laten meewegen dat in het dossier blijkt van nieuwe verdenkingen ter zake van diefstal jegens verdachte sinds het vonnis van de politierechter op 8 mei 2015. Een blik achter de papieren muur leert het volgende. Uit het door het hof genoemde uittreksel uit de justitiële documentatie betreffende de verdachte van 21 januari 2016 blijkt dat sinds de datum van het vonnis een drietal verdenkingen jegens de verdachte zijn gerezen. Dit betreft een diefstal van een fiets op 19 mei 2015 en twee winkeldiefstallen op respectievelijk 27 juni 2015 en 14 juli 2015. Voor deze feiten is verdachte gedagvaard. Kennelijk heeft het hof deze drie feiten laten meewegen bij de strafoplegging als ‘meerdere nieuwe verdenkingen’.
3.5. Bij de beoordeling van het middel dient het volgende worden vooropgesteld. De feitenrechter heeft bij de oplegging van een straf of een maatregel een grote vrijheid in de keuze van de straf en de waardering van de factoren die hij daartoe van belang acht.1.Deze afweging is aan hem voorbehouden. De feiten en omstandigheden waarop de sanctieoplegging berust, hoeven niet gegrond te zijn in de bewijsmiddelen. Evenwel zullen de gegevens waarvan in de strafmotivering gebruik wordt gemaakt, moeten zijn gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.2.
3.6. Het hof heeft in casu acht geslagen op de sinds de uitspraak van de politierechter jegens de verdachte gerezen verdenkingen ter zake van diefstal. Met deze verwijzing heeft het hof (slechts) beeld en inkleuring willen geven aan zijn vaststelling dat niet blijkt dat de verdachte zijn leven op orde heeft gebracht.3.Nu uit het proces-verbaal van de terechtzitting van het hof van 16 maart 2016 blijkt dat het uittreksel justitiële documentatie van 21 januari 2016 aldaar is voorgehouden en besproken, mocht het hof bij de strafoplegging daarop acht slaan. Daaraan kan het door de steller van het middel aangevoerde niet afdoen. Ten overvloede merk ik op dat het hof de strafoplegging en motivering van de politierechter integraal heeft overgenomen en dat de vermelding van de nieuwe verdenkingen slechts van ondergeschikte betekenis is. De overige overwegingen van het hof kunnen de strafoplegging zelfstandig dragen. De klacht treft geen doel.
3.7. Het middel is tevergeefs voorgesteld.
4. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
5. Het middel kan met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende motivering worden afgedaan.
6. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 18‑04‑2017
C.J.M. Corstens bewerkt door M.J. Borgers, Het Nederlands strafprocesrecht, Deventer: Kluwer 2014, p. 868.
Zie (mijn conclusie bij) HR 22 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:472, HR 19 mei 2015, ECLI:NL:HR:2015:1246 en HR 9 juni 2015, ECLI:NL:HR:2015:1505.
Beroepschrift 05‑08‑2016
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
SCHRIFTUUR HOUDENDE EEN MIDDEL VAN CASSATIE:
Inzake: [requirant]/O.M.
[requirant], requirant van cassatie van een te zijnen aanzien gewezen arrest van het Gerechtshof 's‑Hertogenbosch van 30 maart 2016 (parketnummer: 20-001580-15).
Edelhoogachtbaar College,
Ondergetekende, mr. E. Maessen, advocaat te Maastricht, die verklaart tot ondertekening en indiening van onderhavige schriftuur bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd door requirant van cassatie, heeft de eer aan Uw Hoge Raad voor te dragen het navolgende:
Middel van cassatie
Schending van het recht, in het bijzonder van de artt. 350, 358 lid 2, 359 leden 5 en 6 en art. 415 lid 1 Sv en/of verzuim van vormen waarvan het niet naleven nietigheid meebrengt, doordien het Hof de strafoplegging ontoereikend heeft gemotiveerd. Het Hof heeft immers bij de strafoplegging betrokken dat sinds de veroordeling waarvan beroep meerdere verdenkingen zijn gerezen tegen requirant ter zake van diefstal.
Toelichting:
Requirant is bij vonnis d.d. 08 mei 2015 ter zake van — kort gezegd — diefstal en lokaalvredebreuk veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier weken met aftrek van voorarrest. Het Hof heeft het vonnis van de Politierechter in de Rechtbank Maastricht, locatie Maastricht, d.d. 08 mei 2015 integraal bevestigd.
Ten aanzien van de strafoplegging heeft de Politierechter overwogen (aantekening mondeling vonnis, p. 7–8):
‘Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De politierechter slaat bij het bepalen van de op te leggen straf acht op het uittreksel uit het algemeen documentatieregister d.d. 30 maart 2015. Hieruit blijkt dat verdachte veelvuldig is veroordeeld ter zake vermogensdelicten. Het feit dat de reclassering bericht dat het niet goed gaat met verdachte biedt weinig aanknopingspunten om daarin mee te gaan. Alles overziend is de politierechter van oordeel dat niet kan worden volstaan met minder dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de hierna te melden duur.’
In het arrest heeft het Hof voorts ten aanzien van de strafoplegging nog overwogen (p. 2):
‘Het hof kan zich vinden in de door de rechtbank opgelegde straf en de strafmotivering. Ook ter terechtzitting in hoger beroep is niets naar voren gebracht waaruit zou kunnen worden afgeleid dat verdachte zijn leven op orde heeft gebracht. Het enkel van goede wil zijn, zoals de raadsman heeft gesteld. Is daarvoor onvoldoende. Daarentegen is uit het Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 21 januari 2016 gebleken dat er sinds de veroordeling waarvan beroep meerdere nieuwe verdenkingen zijn gerezen tegen verdachte ter zake diefstal.
Alles overziend ziet het hof in hetgeen door de raadsman in hoger beroep is aangevoerd geen reden om, in plaats van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf een taakstraf op te leggen.’
De overweging van het Hof, inhoudende dat uit het strafblad van requirant blijkt dat sinds de veroordeling in eerste aanleg nieuwe verdenkingen ter zake van diefstal zijn gerezen, kan niet worden aangemerkt als een omstandigheid waaronder het feit is gepleegd, nu het immers andere, latere beweerdelijke feiten betreft. Voorts kan de overweging niet worden aangemerkt als een nadere uitwerking van requirant's persoonlijke omstandigheden, omdat de verwijzing naar de nieuwe verdenkingen geen feiten betreft waarvoor requirant onherroepelijk is veroordeeld (vgl. HR 26 oktober 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM9968).
De strafoplegging is dus niet naar de eis van de wet met redenen omkleed.
Maastricht, 05 augustus 2016
Mr. E. Maessen