Vgl. ook HR 9 december 2022, ECLI:NL:HR:2022:1837, r.o. 3.3 en HR 2 februari 2018, ECLI:NL:HR:2018:146, rov. 3.5.
HR, 02-06-2023, nr. 23/00474
ECLI:NL:HR:2023:848
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
02-06-2023
- Zaaknummer
23/00474
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2023:848, Uitspraak, Hoge Raad, 02‑06‑2023; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2023:353, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2023:353, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 24‑03‑2023
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2023:848, Gevolgd
Beroepschrift, Hoge Raad, 08‑02‑2023
- Vindplaatsen
JGz 2023/27 met annotatie van Redactie
GZR-Updates.nl 2023-0245
Uitspraak 02‑06‑2023
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer 23/00474
Datum 2 juni 2023
BESCHIKKING
In de zaak van
[betrokkene],
wonende te [woonplaats],
EISERES tot cassatie,
hierna: betrokkene,
advocaat: G.E.M. Later,
tegen
DE OFFICIER VAN JUSTITIE IN HET ARRONDISSEMENT MIDDEN-NEDERLAND,
VERWEERDER in cassatie,
hierna: de officier van justitie,
niet verschenen.
1. Procesverloop
Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naarde beschikking in de zaak C/16/549479 / FV RK 22-2943 van de rechtbank Midden-Nederland van 19 december 2022.
Betrokkene heeft tegen de beschikking van de rechtbank beroep in cassatie ingesteld.
De officier van justitie heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal M.L.C.C. Lückers strekt tot vernietiging van de beschikking van 19 december 2022 van de rechtbank Midden-Nederland en terugwijzing van de zaak naar die rechtbank.
2. Uitgangspunten en feiten
2.1
In deze zaak heeft de officier van justitie op de voet van art. 7:7 lid 1 Wvggz verzocht een machtiging te verlenen tot voortzetting van de op 15 december 2022 jegens de betrokkene genomen crisismaatregel.
2.2
Bij de mondelinge behandeling van het verzoek waren aanwezig: betrokkene, de mentor van betrokkene en een arts-assistent. In het proces-verbaal van de mondelinge behandeling is onder meer het volgende opgenomen:
“De advocaat van betrokkene is niet verschenen.
Er was geen advocaat voor betrokkene aanwezig en betrokkene gaf aan dat zij niet met een advocaat heeft gesproken. De rechtbank heeft daarom telefonisch contact gezocht met de aan betrokkene toegevoegde advocaat (…). De rechtbank heeft van hem vernomen dat hij de zaak de dag van de zitting heeft overgedragen aan mr. (…) Vervolgens heeft de rechtbank (…) mr. (…) telefonisch benaderd en van haar vernomen dat zij nog niet in de gelegenheid is geweest om met betrokkene kennis te maken en het verzoek met haar te bespreken. Ook is zij niet in de gelegenheid de mondelinge behandeling bij te wonen. De advocaat heeft verzocht de zitting op een ander moment te plannen, waarbij zij geen beroep zal doen op een eventuele overschrijding van de beslistermijn.
De rechter bespreekt met de aanwezigen of het mogelijk is/ wenselijk is om tot een inhoudelijke behandeling te komen zonder advocaat.
(…)
Rechter
Betrokkene geeft aan dat zij nog wel even wil blijven. Soms zeggen mensen het één en
bedoelen ze het ander. Hoe kijkt de arts-assistent daar tegenaan?
Arts-assistent
Ik denk ook dat het beter zou zijn als betrokkene hier blijft. Ze is in de afgelopen tijd
meerdere malen kort opgenomen geweest. De suïcidaliteit speelt al lang. We willen het zo veel mogelijk in een vrijwillig kader vorm geven. (…)
Rechter
In hoeverre is de vrijwilligheid van betrokkene blijvend? En de eerste vraag daarna zou zijn hoe het nu zit met de advocaat. Want als u, betrokkene en de mentor zeggen dat er sprake is van vrijwilligheid, is de volgende vraag of het verzoek nog gehandhaafd wordt. En als dat niet het geval is, is een vervolgzitting misschien niet nodig. Ik zoek naar een mogelijkheid om het voor betrokkene zo makkelijk mogelijk te maken. Alleen dit al is stresserend voor u, betrokkene. U, betrokkene, heeft gewoon recht op een advocaat. Als u, betrokkene, dat wil, dan komt er gewoon nog een keer een zitting.
Betrokkene
Het kan wel zonder een advocaat denk ik.
(…)
Arts-assistent
Bij vrijwilligheid maken we afspraken over de vrijheden. We weten van betrokkene dat het niet werkt als we haar vrijheden inperken. Dat werkt averechts. Wij willen graag een
vrijwillig behandelkader, waarbij ook de afspraak kan zijn dat de deur dicht blijft. Maar we willen het niet opleggen.
(…)
Rechter
Betrokkene zegt zelf ook dat ze wel wil blijven omdat ze beseft dat dat beter is. Zij wil het liever nu afhandelen zonder advocaat dan over een paar dagen nog een zitting wel met de advocaat. De mentor kent betrokkene al langer. Mijn eerste vraag is of ik nu een inhoudelijke beslissing kan nemen of dat er een nieuwe zitting moet worden gepland, morgen of overmorgen met advocaat.
Mentor
Ik ben benieuwd wat haar eigen mening hierover is.
Rechter
Dat heeft ze wel gezegd.
Mentor
Ik volg haar daarin.
Rechter
Dan ga ik door zonder advocaat. (…)
(…)”
2.3
De rechtbank heeft het verzoek toegewezen en een machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel verleend tot en met 9 januari 2023, voor diverse vormen van verplichte zorg, waaronder opname in een accommodatie. Daartoe heeft de rechtbank, voor zover in cassatie van belang, het volgende overwogen:
“1.4 Er was geen advocaat voor betrokkene aanwezig en betrokkene gaf aan dat zij niet met een advocaat heeft gesproken. De rechtbank heeft daarom telefonisch contact gezocht met de aan betrokkene toegevoegde advocaat (…). De rechtbank heeft van hem vernomen dat hij de zaak de dag van de zitting heeft overgedragen aan mr. (…). Vervolgens heeft de rechtbank mr. (…) ook telefonisch benaderd en van haar vernomen dat zij nog niet in de gelegenheid is geweest om met betrokkene kennis te maken en het verzoek met haar te bespreken. Ook is zij niet in de gelegenheid de mondelinge behandeling bij te wonen. Zij heeft verzocht de mondelinge behandeling op een ander moment te plannen, waarbij zij geen beroep zal doen op een eventuele overschrijding van de beslistermijn. De rechtbank heeft daarna uitgebreid en meermaals met betrokkene en haar wel aanwezige mentor besproken dat betrokkene de keuze heeft om de zaak inhoudelijk te laten behandelen of op een later moment (de volgende dag of de dag daarna) met haar advocaat erbij. Deze keuzemogelijkheid is enkel gegeven omdat de mentor van betrokkene wel aanwezig was en daarnaast duidelijk was dat een nieuwe zitting forse stress zou veroorzaken bij betrokkene. Betrokkene heeft nadrukkelijk uitgesproken dat de mondelinge behandeling doorgang kan vinden zonder aanwezigheid van haar advocaat en haar mentor heeft haar in dit standpunt gevolgd.”
3. Beoordeling van het middel
3.1
Het middel is gericht tegen de beslissing om de mondelinge behandeling doorgang te laten vinden en op het verzoek te beslissen zonder bijstand van een advocaat voor betrokkene. Betoogd wordt dat betrokkene niet uitdrukkelijk afstand heeft gedaan van het recht op bijstand door een advocaat. Dat betrokkene op de zitting aangaf te denken dat het wel zonder advocaat zou kunnen, impliceert niet dat zij ondubbelzinnig afstand heeft gedaan van een advocaat. De rechtbank heeft het belang van betrokkene niet in acht genomen en heeft mede gelet op art. 5 EVRM in strijd met de wet gehandeld, aldus het middel.
3.2
3.3
De rechtbank heeft kennelijk geoordeeld dat betrokkene afstand heeft gedaan van haar recht op bijstand door een advocaat. Het doen van afstand van het recht op rechtsbijstand is als zodanig niet onverenigbaar met de Wvggz, noch met art. 5 EVRM. In zaken als de onderhavige, waarin het onder meer gaat om onvrijwillige opname in een accommodatie van veelal kwetsbare personen met een psychische stoornis, mag afstand van het recht op rechtsbijstand evenwel niet te snel worden aangenomen. Die afstand mag alleen dan worden aangenomen als de betrokkene zijn wil daartoe in vrijheid heeft kunnen bepalen, die wil ondubbelzinnig kan worden vastgesteld, mede gelet op een mogelijke stoornis, en het doen van afstand is omgeven met waarborgen die in verhouding staan tot het belang van het recht dat wordt prijsgegeven.1.
3.4
De rechtbank heeft in de hiervoor in 2.3 weergegeven overweging vastgesteld dat betrokkene nadrukkelijk heeft uitgesproken dat de mondelinge behandeling doorgang kan vinden zonder aanwezigheid van haar advocaat, en dat haar mentor haar in dit standpunt heeft gevolgd. In het proces-verbaal van de mondelinge behandeling (zie hiervoor in 2.2) is ten aanzien van de vraag of de zitting kon worden voortgezet zonder rechtsbijstand, geen andere uitlating van betrokkene opgetekend dan dat zij denkt dat het wel zonder advocaat kan. Uit die uitlating blijkt niet ondubbelzinnig dat betrokkene afstand doet van haar recht op bijstand door een advocaat. Bovendien heeft de rechtbank niet kenbaar onderzocht of betrokkene, mede gelet op haar stoornis, haar wil op dit punt in vrijheid heeft kunnen bepalen. De vaststelling dat een nieuwe zitting forse stress zou veroorzaken bij betrokkene rechtvaardigde evenmin zonder meer de beslissing om de behandeling van het verzoek voort te zetten zonder rechtsbijstand voor betrokkene. Het middel slaagt dan ook.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 19 december 2022;
- wijst het geding terug naar die rechtbank ter verdere behandeling en beslissing.
Deze beschikking is gegeven door de vicepresident M.J. Kroeze als voorzitter en de raadsheren T.H. Tanja-van den Broek en G.C. Makkink, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer F.J.P. Lock op 2 juni 2023.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 02‑06‑2023
Conclusie 24‑03‑2023
Inhoudsindicatie
Wvggz. Machtiging voortzetting crisismaatregel. Afstand van rechtsbijstand. Aanwezigheid mentor.
Partij(en)
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 23/00474
Zitting 24 maart 2023
CONCLUSIE
M.L.C.C. Lückers
In de zaak
[betrokkene] (hierna: de betrokkene),verzoekster tot cassatie,advocaat: mr. G.E.M. Later,
tegen
de officier van justitie in het arrondissementsparket Midden-Nederland, locatie Utrecht (hierna: de officier van justitie),
verweerder in cassatie,niet verschenen.
1. Inleiding en samenvatting
1.1
In deze Wvggz-zaak heeft de rechtbank een machtiging verleend tot voortzetting van de crisismaatregel zonder dat de betrokkene ter zitting is bijgestaan door een advocaat. In cassatie wordt betoogd dat de rechtbank die beslissing niet had kunnen nemen omdat de betrokkene geen rechtsbijstand heeft gekregen en daarvan niet uitdrukkelijk afstand heeft gedaan.
2. Feiten en procesverloop1.
2.1
Bij verzoekschrift, ingekomen op 16 december 2022 bij de griffie van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht (hierna: de rechtbank), heeft de officier van justitie de rechtbank op grond van artikel 7:7 lid 1 Wvggz verzocht om een machtiging te verlenen tot voortzetting van de op 15 december 2022 jegens de betrokkene opgelegde crisismaatregel.
2.2
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 19 december 2022. Daarbij waren aanwezig: de betrokkene, de mentor van betrokkene en een arts-assistent. De officier van justitie had van tevoren laten weten dat hij niet voornemens was om ter zitting te verschijnen en is niet verschenen. Er was ook geen advocaat aanwezig.
2.3
Van het behandelde ter zitting is proces-verbaal opgemaakt. Voor zover in cassatie van belang is daarin het volgende over de afwezigheid van de advocaat opgenomen.
“De advocaat van betrokkene is niet verschenen.
Er was geen advocaat voor betrokkene aanwezig en betrokkene gaf aan dat zij niet met een advocaat heeft gesproken. De rechtbank heeft daarom telefonisch contact gezocht met de aan betrokkene toegevoegde advocaat, mr. L.G.U. Compri. De rechtbank heeft van hem vernomen dat hij de zaak de dag van de zitting heeft overgedragen aan mr. M. Smits. Hij beschikte niet over een telefoonnummer van mr Smits. Vervolgens heeft de rechtbank het telefoonnummer van mr. Smits achterhaald en haar ook telefonisch benaderd en van haar vernomen dat zij nog niet in de gelegenheid is geweest om met betrokkene kennis te maken en het verzoek met haar te bespreken. Ook is zij niet in de gelegenheid de mondelinge behandeling bij te wonen. De advocaat heeft verzocht de zitting op een ander moment te plannen, waarbij zij geen beroep zal doen op een eventuele overschrijding van de beslistermijn.
De rechter bespreekt met de aanwezigen of het mogelijk is/ wenselijk is om tot een inhoudelijke behandeling te komen zonder advocaat.
(…)
Rechter
In hoeverre is de vrijwilligheid van betrokkene blijvend? En de eerste vraag daarna zou zijn hoe het nu zit met de advocaat. Want als u, betrokkene en de mentor zeggen dat er sprake is van vrijwilligheid, is de volgende vraag of het verzoek nog gehandhaafd wordt. En als dat niet het geval is, is een vervolgzitting misschien niet nodig. Ik zoek naar een mogelijkheid om het voor betrokkene zo makkelijk mogelijk te maken. Alleen dit al is stresserend voor u, betrokkene. U, betrokkene, heeft gewoon recht op een advocaat. Als u, betrokkene, dat wil, dan komt er gewoon nog een keer een zitting.
Betrokkene
Het kan wel zonder een advocaat denk ik.
(…)
Rechter
Betrokkene zegt zelf ook dat ze wel wil blijven omdat ze beseft dat dat beter is. Zij wil het liever nu afhandelen zonder advocaat dan over een paar dagen nog een zitting wel met de advocaat. De mentor kent betrokkene al langer. Mijn eerste vraag is of ik nu een inhoudelijke beslissing kan nemen of dat er een nieuwe zitting moet worden gepland, morgen of overmorgen met advocaat.
Mentor
Ik ben benieuwd wat haar eigen mening hierover is.
Rechter
Dat heeft ze wel gezegd.
Mentor
Ik volg haar daarin.
Rechter
Dan ga ik door zonder advocaat
(…)
Rechter
Ik ga er nog even over nadenken. Ik heb de zaak vandaag wel inhoudelijk behandeld. We gaan niet wachten op de advocaat. Ik moet alleen wel even nadenken. Vanmiddag neem ik de beslissing. Die krijgt u vanmiddag nog te horen.”2.
2.4
Bij beschikking van 19 december 2022 heeft de rechtbank het verzoek van de officier van justitie toegewezen en een machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel verleend tot en met 9 januari 2023.
2.5
Tegen deze beschikking (hierna: de bestreden beschikking) heeft de betrokkene tijdig3.cassatieberoep ingesteld. De officier van justitie heeft geen verweer gevoerd.
3. Bespreking van het cassatiemiddel
3.1
Het middel omvat een rechtsklacht, die gericht is tegen rechtsoverweging 1.4 van de bestreden beschikking. De rechtbank overweegt daarin als volgt.
“Er was geen advocaat voor betrokkene aanwezig en betrokkene gaf aan dat zij niet met een advocaat heeft gesproken. De rechtbank heeft daarom telefonisch contact gezocht met de aan betrokkene toegevoegde advocaat, mr. L.G.U. Compri. De rechtbank heeft van hem vernomen dat hij de zaak de dag van de zitting heeft overgedragen aan mr. M. Smits. Vervolgens heeft de rechtbank mr. Smits ook telefonisch benaderd en van haar vernomen dat zij nog niet in de gelegenheid is geweest om met betrokkene kennis te maken en het verzoek met haar te bespreken. Ook is zij niet in de gelegenheid de mondelinge behandeling bij te wonen. Zij heeft verzocht de mondelinge behandeling op een ander moment te plannen, waarbij zij geen beroep zal doen op een eventuele overschrijding van de beslistermijn. De rechtbank heeft daarna uitgebreid en meermaals met betrokkene en haar wel aanwezige mentor besproken dat betrokkene de keuze heeft om de zaak inhoudelijk te laten behandelen of op een later moment (de volgende dag of de dag daarna) met haar advocaat erbij. Deze keuzemogelijkheid is enkel gegeven omdat de mentor van betrokkene wel aanwezig was en daarnaast duidelijk was dat een nieuwe zitting forse stress zou veroorzaken bij betrokkene. Betrokkene heeft nadrukkelijk uitgesproken dat dat de mondelinge behandeling doorgang kan vinden zonder aanwezigheid van haar advocaat en haar mentor heeft haar in dit standpunt gevolgd.”
3.2
Volgens het middel heeft betrokkene niet uitdrukkelijk afstand gedaan van het recht op bijstand door een advocaat. Dat betrokkene op zitting aangaf te denken dat het wel zonder advocaat zou kunnen, impliceert niet dat zij ondubbelzinnig afstand heeft gedaan van een advocaat of daarmee ondubbelzinnig heeft aangegeven geen advocaat te willen. De rechtbank heeft het belang van betrokkene niet in acht genomen en heeft mede gelet op artikel 5 EVRM in strijd met de wet gehandeld, aldus het middel.
Afstand van het recht op rechtsbijstand in Wvggz-zaken
3.3
Uit art 5 EVRM vloeit – behoudens bijzondere omstandigheden - een recht van betrokkene voort op rechtsbijstand in procedures over voortzetting, schorsing of beëindiging van zijn vrijheidsbeneming.4.Het recht op rechtsbijstand in Wvggz-zaken, meer specifiek in procedures aangaande de voortzetting van de crisismaatregel, is geregeld in artikel 7:2 lid 3 Wvggz, waaruit volgt dat de burgemeester binnen 24 uur na het nemen van de crisismaatregel ervoor zorgdraagt dat betrokkene, indien hij geen advocaat heeft, wordt bijgestaan door een advocaat, tenzij betrokkene daartegen bedenkingen heeft. Krachtens artikel 1:7 lid 1 onder a Wvggz geeft de rechter onverwijld aan het bestuur van de raad voor rechtsbijstand een last tot toevoeging van een advocaat aan betrokkene, indien niet blijkt dat betrokkene reeds een advocaat heeft en ten aanzien van betrokkene een verzoekschrift voor een machtiging tot voorzetting van de crisismaatregel wordt ingediend. Tevens is het eerste lid van artikel 6:1 jo. het eerste lid van 7:8 Wvggz van belang. Daaruit volgt dat de rechter de advocaat in de gelegenheid stelt om zijn zienswijze mondeling kenbaar te maken.5.
3.4
De Hoge Raad heeft zich uitgelaten over het recht op rechtsbijstand en het doen van afstand daarvan. Zo volgt uit de rechtspraak van de Hoge Raad dat afstand van het recht op rechtsbijstand in Wvggz-zaken wel mogelijk is en als zodanig niet in strijd met artikel 5 EVRM, maar dat niet te snel mag worden aangenomen dat hiervan sprake is; vooral ook gelet op de omstandigheid dat het in deze zaken veelal gaat om kwetsbare personen. Van afstand van het recht op rechtsbijstand kan in deze zaken daarom alleen sprake zijn als ‘de betrokkene zijn wil daartoe in vrijheid heeft kunnen bepalen,6.die wil ondubbelzinnig kan worden vastgesteld, mede gelet op een mogelijke stoornis, en het doen van afstand in verhouding staat tot het belang van het recht dat daarmee wordt prijsgegeven’.7.
“Het doen van afstand van het recht op rechtsbijstand is als zodanig niet onverenigbaar met art. 1:7 Wvggz, noch met art. 5 EVRM. In zaken als de onderhavige, waarin het gaat om de onvrijwillige opname in een accommodatie van veelal kwetsbare personen met een psychische stoornis, mag afstand van het recht op rechtsbijstand evenwel niet te snel worden aangenomen. Die afstand mag alleen dan worden aangenomen als de betrokkene zijn wil daartoe in vrijheid heeft kunnen bepalen, die wil ondubbelzinnig kan worden vastgesteld, mede gelet op een mogelijke stoornis, en het doen van afstand in verhouding staat tot het belang van het recht dat daarmee wordt prijsgegeven.”8.
3.5
Het vereiste dat het doen van afstand in verhouding moet staan tot het belang van het recht dat daarmee wordt prijsgegeven, lijkt iets anders geformuleerd dan uit de EHRM-rechtspraak volgt. Daarin komt namelijk naar voren dat niet het doen van afstand in verhouding moet staan tot het prijsgegeven recht, maar dat een voorwaarde voor het kunnen doen van afstand van recht is dat er daarvoor minimumwaarborgen moeten worden gesteld die in verhouding staan tot het prijs te geven recht.9.Met andere woorden: de mate van bescherming die het EHRM vereist bij afstand van recht, hangt af van de vraag welk recht wordt prijsgegeven en welk belang met dat recht wordt gediend.
3.6
Overeenkomstig EHRM-rechtspraak kan expliciet dan wel impliciet afstand worden gedaan van het recht op rechtsbijstand, zij het onder voorwaarden. Het EHRM hanteert, naast bovengenoemde voorwaarden, in dat kader de zogenoemde ‘knowing and intelligent waiver standard’. Hierover overweegt het EHRM bijvoorbeeld:
“(…) the right to counsel, being a fundamental right among those which constitute the notion of a fair trial and ensuring the effectiveness of the rest of the guarantees set forth in Article 6 of the Convention, is a prime example of those rights which require the special protection of the “knowing and intelligent waiver” standard established in the Court’s case-law (see Pishchalnikov v. Russia, no. 7025/04, §§ 77-79, 24 September 2009).”10.[onderstreping A-G]
3.7
De ‘knowing and intelligent waiver standard’ komt er kortgezegd op neer dat bij het doen van afstand van recht, inclusief het recht op rechtsbijstand, de gevolgen daarvan – door diegene die afstand van het betreffende (fundamentele) recht doet – worden overzien en begrepen. Zie bijvoorbeeld de volgende overweging van het EHRM in de zaak Dijkhuizen t. Nederland (2021):
“58. As the Court has held on many occasions, neither the letter nor the spirit of Article 6 of the Convention prevents a person from waiving of his own free will, either expressly or tacitly, the entitlement to the guarantees of a fair trial. However, if it is to be effective for Convention purposes, a waiver of the right to take part in the trial must be established in an unequivocal manner and be attended by minimum safeguards commensurate to its importance. A waiver need not be explicit, but it must be voluntary and constitute a knowing and intelligent relinquishment of a right. Before an accused can be said to have implicitly, through his conduct, waived an important right under Article 6, it must be shown that he could reasonably have foreseen what the consequences of his conduct would be. Furthermore, it must not run counter to any important public interest (see, among many other authorities, Hermi, cited above, § 73; Sejdovic, cited above, § 86; Dvorski v. Croatia [GC], no. 25703/11, § 100, 20 October 2015; and Murtazaliyeva v. Russia [GC], no. 36658/05, § 117, 18 December 2018).”11.[onderstreping A-G]
3.8
Uit de rechtspraak van het EHRM wordt de verplichting voor rechters afgeleid om de omstandigheden waaronder het recht op afstand van een advocaat wordt gedaan, op overtuigende wijze te onderzoeken en vast te stellen.12.
3.9
In lijn daarmee volgt uit de rechtspraak van de Hoge Raad dat in situaties waarin een betrokkene de aan hem toegevoegde advocaat nadrukkelijk weigert, de rechtbank moet onderzoeken of deze betrokkene een andere advocaat wenst en indien dat niet het geval is, of aan de voorwaarden voor afstand van het recht op rechtsbijstand is voldaan. Het resultaat van dat onderzoek moet uit de beschikking volgen.13.Uit lagere rechtspraak volgt dat ook indien een betrokkene bedenkingen tegen rechtsbijstand heeft, dit niet betekent dat zonder meer en mede gelet op de psychische stoornis ten tijde van de crisismaatregel aangenomen kan worden dat betrokkene in staat is de gevolgen van zijn bedenkingen te overzien en voor zijn eigen belangen kan opkomen.14.
3.10
In situaties waarin geen sprake is van weigering van rechtsbijstand door betrokkene maar waarin rechtsbijstand uitblijft doordat er geen advocaat – tijdig – op zitting aanwezig kan zijn, geldt op grond van de rechtspraak van de Hoge Raad eveneens dat aan de voorwaarden voor afstand van rechtsbijstand moet worden voldaan voordat aangenomen mag worden dat de procedure zonder advocaat kan worden voortgezet.15.
Rol van de mentor in Wvggz-zaken
3.11
Mentorschap wordt ingesteld indien een meerderjarige als gevolg van zijn geestelijke of lichamelijke toestand tijdelijk of duurzaam niet in staat is of bemoeilijkt wordt zijn belangen van niet-vermogensrechtelijke aard zelf behoorlijk waar te nemen.16.Daarbij geldt het uitgangspunt dat hetgeen degene ten behoeve van wie het mentorschap is ingesteld zelf nog kan, moet worden gehonoreerd.17.Ook moet de mentor bevorderen dat betrokkenen zelf rechtshandelingen en feitelijke handelingen verrichten in aangelegenheden over hun verzorging, verpleging, behandeling en begeleiding, voor zover zij tot een redelijke waardering van hun belangen terzake in staat kunnen worden geacht. Of daarvan sprake is, wordt beslist door de mentor.18.Daarbij geldt ook:
“Een betrokkene kan in staat worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen met betrekking tot het onderwerp in kwestie als aan hem/haar de nodige informatie is gegeven voor het nemen van een beslissing, die informatie is afgestemd op het bevattingsvermogen van betrokkene, voor zover dat met het oog op de aard en reikwijdte van de te nemen beslissing noodzakelijk is en betrokkene er blijk van geeft de verstrekte informatie te begrijpen.”19.[onderstreping A-G].
3.12
Wat betreft de rol van de mentor specifiek in Wvggz-zaken, volgt uit artikel 1:453 BW in combinatie met artikel 7:465 BW dat de bevoegdheid van de mentor beperkt is tot die situaties waarin de arts eerst heeft vastgesteld dat de betrokken meerderjarige wilsonbekwaam is ter zake van de te nemen beslissing.20.De rechtbank Midden-Nederland heeft zich hierover ook uitgelaten:
“(...) Als er ten aanzien van een betrokkene een mentorschap is ingesteld, dan is het uitgangspunt dat die onbevoegd is rechtshandelingen te verrichten in aangelegenheden betreffende zijn verzorging, verpleging, behandeling en begeleiding, tenzij uit wet of verdrag anders voortvloeit (artikel 1:453 lid 1van het Burgerlijk Wetboek). De Wvggz is hierop een uitzondering en bepaalt dat ook iemand die een mentor heeft, bekwaam is op grond van die wet op te treden (artikel 1:3 lid 8 Wvggz). Dat is pas anders als een betrokkene niet in staat is tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake van zorg of de uitoefening van rechten en plichten op grond van de Wvggz, wat moet blijken uit een schriftelijke vermelding daarvan van de zorgverantwoordelijke (artikel 1:5 Wvggz). Wvggz gaat namelijk uit van wilsbekwaamheid. Een dergelijke beslissing neemt de zorgverantwoordelijke niet dan na overleg met de vertegenwoordiger. Er hoeft dus geen beslissing genomen te worden op grond van artikel 1:5 Wvggz in het geval de betrokkene wilsbekwaam wordt geacht.
Uit de parlementaire geschiedenis bij artikel 1:3 Wvggz blijkt duidelijk dat de bevoegdheid van de mentor beperkt is tot die situaties waarin de arts eerst heeft vastgesteld dat de betrokken meerderjarige wilsonbekwaam is ter zake van de te nemen beslissing. Wilsonbekwaamheid in het kader van de Wvggz is tijd- en situatiegebonden en hangt af van de aard van de beslissing. Het gaat om de actuele vermogens van een betrokkene en of hij de relevante informatie kan verwerken die voor het nemen van een beslissing van belang is en of hij de gevolgen van die beslissing kan overzien. Het gaat er dus om of zijn geestelijke vermogens voldoende zijn in relatie tot het nemen van een bepaalde beslissing, niet om de keuze die de betrokkene uiteindelijk maakt. Daarbij is ook van belang of de redenen die een betrokkene aanvoert voor zijn beslissing in overeenstemming zijn met zijn persoonlijke waarden en normen. Een betrokkene kan dus ten aanzien van de ene beslissing wilsbekwaam en ten aanzien van de andere beslissing wilsonbekwaam worden geacht.
[naam belanghebbende] voert dus terecht aan dat het hebben van een psychiatrische stoornis niet per definitie betekent dat een betrokkene wilsonbekwaam is. Dat is alleen zo als de psychiatrische stoornis zich op zodanige wijze manifesteert dat het een redelijke waardering van de belangen van een betrokkene in de weg staat. (…).”21.
Alternatieven
3.13
Uit HR 19 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:1089 volgt voorts dat – indien de advocaat niet (tijdig) ter zitting aanwezig kan zijn – de rechtbank acht moet slaan op de vraag of aanhouding van de zaak tot de mogelijkheden behoort teneinde de advocaat van betrokkene in de gelegenheid te stellen kennis te nemen van – en te reageren op – de door de artsen verstrekte inlichtingen en zich uit te laten over het verzoek van de officier van justitie.22.In dat kader wees plv. P-G Langemeijer in zijn conclusie voor voornoemde beschikking, op de in die zaak opkomende vraag ‘of het nodig was om na het horen van betrokkene (buiten aanwezigheid van de advocaat) meteen tot sluiting van de behandeling over te gaan.’ Dit met het oog op de beslistermijn van artikel 7:8 lid 3 Wvggz, op grond waarvan de rechtbank zo spoedig mogelijk uitspraak moet doen en uiterlijk drie dagen na ontvangst van een verzoekschrift voor een machtiging tot voorzetting van de crisismaatregel. Indien de beslistermijn het toelaat, staat het de rechtbank niet in de weg om ‘de mondelinge behandeling nog even aan te houden tot een later tijdstip, ten einde de advocaat in de gelegenheid te stellen achteraf kennis te nemen van – en namens betrokkene desgewenst te reageren op − de informatie die beide artsen en betrokkene aan de rechter hadden gegeven.’23.
3.14
Ik keer terug naar het middel.
3.15
De eerste vraag is of er is voldaan aan de voorwaarden voor het doen van afstand van rechtsbijstand. Heeft de rechtbank kunnen en/of mogen aannemen dat de betrokkene afstand heeft gedaan van haar recht op rechtsbijstand? Blijkens de beschikking heeft de rechtbank op zitting uitgebreid en meermaals met betrokkene en haar mentor besproken dat betrokkene de keuze heeft om de zaak inhoudelijk te laten behandelen of deze op een later moment (de volgende dag of de dag daarna) met haar advocaat erbij te laten plaatsvinden. Volgens het proces verbaal (zie hierboven onder randnummer 2.3) heeft betrokkene op de vraag van de rechter dienaangaande gezegd: “Het kan wel zonder een advocaat denk ik”.24.Daaruit zou men kunnen afleiden dat de betrokkene afstand van het recht op een advocaat wenst te doen. De vervolgvraag is dan of aan de eisen voor afstand van rechtsbescherming is voldaan. Uit de gedingstukken blijkt niet dat de rechtbank hiernaar onderzoek heeft gedaan. Zo volgt uit de beschikking niet dat de rechtbank heeft vastgesteld dat de betrokkene de gevolgen van haar keuze overzag en begreep, rekening houdend met het ziektebeeld van betrokkene (borderline persoonlijkheidsstoornis, PTSS en een eetstoornis, waarbij tevens sprake is van chronische suïcidaliteit25.).
3.16
Een andere relevante vraag is of de omstandigheid dat de mentor van betrokkene wel ter zitting aanwezig was en de betrokkene in haar keuze heeft gevolgd, maakt dat wel onder de juiste voorwaarden afstand is gedaan van het recht op rechtsbijstand. Dat is mijns inziens niet het geval. De aanwezigheid van de mentor en zijn in deze zaak niet erg overtuigende mening ontslaat de rechtbank niet van haar onderzoeks- en motiveringsplicht ten aanzien van het doen van afstand van rechtsbescherming. Te meer nu de rechtbank niet heeft onderzocht of betrokkene niet in staat was tot een redelijke waardering van haar belangen terzake, waardoor de mening van de mentor belangrijk zou kunnen worden.
3.17
De rechtbank heeft een afweging gemaakt tussen enerzijds het recht op rechtsbijstand van betrokkene en anderzijds de volgens de rechtbank stresserende situatie voor betrokkene (zie p-v). In de beschikking overweegt de rechtbank in rov. 1.4 dat duidelijk was dat een nieuwe zitting forse stress zou veroorzaken bij betrokkene. Niettemin blijft de vraag of het nodig was om na het horen van betrokkene (buiten aanwezigheid van de advocaat) meteen tot sluiting van de behandeling over te gaan. De in art. 7:8 lid 3 Wvggz bepaalde beslistermijn stond niet eraan in de weg, de mondelinge behandeling nog even aan te houden tot een later tijdstip die dag, ten einde de advocaat in de gelegenheid te stellen achteraf kennis te nemen van en namens betrokkene desgewenst te reageren op het verzoek van de officier van justitie om een machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel. Ook heeft de advocaat volgens het p-v verzocht de zitting op een ander moment te plannen waarbij zij geen beroep zal doen op een eventuele overschrijding van de beslistermijn. Uit de bestreden beschikking blijkt niet dat de rechtbank deze mogelijkheid in haar afweging heeft betrokken.
3.18
Om al voornoemde redenen kan de beschikking mijns inziens niet in stand blijven en slaagt het middel.
4. Conclusie
De conclusie strekt tot vernietiging van de beschikking van 19 december 2022 van de rechtbank Midden-Nederland en terugwijzing van de zaak naar die rechtbank.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 24‑03‑2023
Ontleend aan de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland (zittingsplaats Utrecht) 19 december 2022, met zaaknummer: C/16/549479 / FV RK 22-2943. De beschikking is niet gepubliceerd op rechtspraak.nl.
Zie voor het proces-verbaal productie 12 in het procesdossier.
De procesinleiding is op 8 februari 2023 en binnen de termijn van drie maanden ingediend in het portaal van de Hoge Raad.
EHRM 15 mei 1992 (Meygeri/Duitsland, A-237A), NJ 1993/522, m.nt. H.E. Ras onder 524. Zie met name overweging 23: “(…) The importance of what is at stake for him - personal liberty - taken together with the very nature of his affliction - diminished mental capacity - compel this conclusion.” Zie ook HR 2 februari 2018, ECLI:NL:HR:2018:146.
Zie in dit verband ook de conclusie van plv. P-G Langemeijer, ECLI:NL:PHR:2017:1504, voor HR 2 februari 2018, randnummer 2.3. waarin hij aangeeft dat in de rechtspraak vóór de inwerkingtreding van de Wet Bopz al een recht op rechtsbijstand werd afgeleid uit het stelsel van de Krankzinnigenwet, de eisen van een goede procesorde en/of het arrest van het EHRM 24 oktober 1979 (Winterwerp/Nederland), NJ 1980/114, m.nt. E.A.A. Alkema.
Plv. P-G Langemeijer legt uit dat het vereiste van vrije wil veronderstelt dat de betrokkene in staat kan worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake (vgl. art. 7:450 BW), ECLI:NL:PHR:2020:478 voor HR 19 juni 2020, randnummer 3.17 onder voetnoot 27.
Zie, ten tijde van de Bopz, HR 2 februari 2018, ECLI:NL:HR:2018:146, r.o. 3.5 en HR 9 november 2018, ECLI:NL:HR:2018:2087, r.o. 3.4.2, met verwijzing naar EHRM 24 april 2012, nr. 1413/05 (Damir Sibgattulin/Rusland). Naar het oordeel van de Hoge Raad hebben deze overwegingen ten aanzien van het doen van afstand van rechtsbijstand hun betekenis voor de toepassing van artikel 1:7 Wvggz behouden, zie HR 9 december 2022, ECLI:NL:HR:2022:1837, r.o. 3.3. Zie ook de conclusie van plv. P-G Langemeijer, ECLI:NL:PHR:2017:1504 voor HR 2 februari 2018, ECLI:NL:HR:2018:146, randnummers 2.3 t/m 2.11. En zie verder over afstand, inclusief afstand van grondrechten, C. Spierings, Afstand van recht (Monografieën BW nr. A6a), Deventer: Wolters Kluwer 2019, p. 79 en 80.
HR 9 december 2022, ECLI:NL:HR:2022:1837, r.o. 3.3.
Zie bijvoorbeeld EHRM 20 oktober 2015, nr. 25703/11 (Dvorski t. Kroatië), r.o. 100: “A waiver must be attended by minimum safeguards commensurate with its importance”. Zie ook de formulering van vereisten door plv. P-G Langemeijer in zijn conclusie voor HR 2 februari 2018, ECLI:NL:PHR:2017:1504, randnummer 2.3. Langemeijer verwoordde het betreffende vereiste als volgt: “Zulke afstand van recht moet (…) met minimumgaranties zijn omgeven die in verhouding staan tot het belang van het recht dat wordt prijsgegeven.”
EHRM 20 oktober 2015, nr. 25703/11 (Dvorski t. Kroatië), r.o. 101.
EHRM 8 juni 2021, nr. 61591/16 (Dijkhuizen t. Nederland), r.o. 58. Zie verder bijvoorbeeld ook EHRM 24 april 2012, nr. 1413/05 (Damir Sibgatullin t. Rusland), r.o. 48: “The Court further observes that as a matter of principle the waiver of the right must be a knowing, voluntary and intelligent act, done with sufficient awareness of the relevant circumstances.”
Zie de partly dissenting opinion van rechter Jelić bij de zaak EHRM 30 juni 2022, nr. 15269/13 (Rusishvili t. Georgië), met verwijzing naar EHRM 5 september 2017, nr. 22744/07 (Türk t. Turkije): “(…) the domestic courts must examine and establish in a convincing manner the circumstances related to the waiver of access to a lawyer.”
HR 9 december 2022, ECLI:NL:HR:2022:1837, r.o. 3.4.
Zie Rb. Overijssel 10 maart 2020, ECLI:NL:RBOVE:2020:1273, r.o. 4.5 en Rb. Overijssel 10 maart 2020, ECLI:NL:RBOVE:2020:1275, r.o. 4.5. Zie ook Rb. Rotterdam 18 maart 2020, ECLI:NL:RBROT:2020:2404, r.o. 2.3.4 (‘Alleen als een persoon ondubbelzinnig zijn bedenkingen naar voren heeft gebracht en die bedenkingen in verhouding staan tot het belang dat daarmee wordt prijsgegeven, kan dat worden aangenomen.’).
Zie HR 2 februari 2018, ECLI:NL:HR:2018:146, waarin het feit dat de betrokkene in het verleden zelf advocaat was geweest en aangaf dat hij zichzelf in staat achtte om zijn eigen verdediging te voeren naar het oordeel van de Hoge Raad onvoldoende was om de mondelinge behandeling zonder aanwezigheid van de advocaat voort te zetten. Daarbij was van belang dat de mondelinge behandeling op aandrang van de rechtbank was voortgezet zonder aanwezigheid van de advocaat en dat niet was gebleken dat de rechtbank bij haar oordeel rekening had gehouden met de invloed van de stoornis van betrokkene waarop zij de verlening van de voorlopige machtiging had gebaseerd. Zie ook HR 19 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:1089, r.o. 3.3.4. In deze zaak waarin de advocaat niet tijdig op de zitting aanwezig kon zijn en niet kon zeggen op welk tijdstip zij wel aanwezig kon zijn en niet kon zorgdragen voor een vervangende advocaat voor betrokkene, had de rechtbank onder meer moeten vaststellen dat de betrokkene afstand had gedaan van het recht op rechtsbijstand.
Zie artikel 1:450 BW.
Koens in: T&C, art. 1:454 BW; Ter Haar in: GS Personen- en familierecht, art. 1:454 BW, aant. 1.0 (online, bijgewerkt tot 01-09-2022). Ter Haar wijst in dat kader op artikel 12 van het VN-Verdrag inzake de Rechten van Personen met een Handicap en de Aanbeveling van het Comité van Ministers van de Raad van Europa uit 1999.
Koens in: T&C, art. 1:454 BW; Ter Haar, in: GS Personen- en familierecht, art. 1:454 BW, aant. 1.2 (online, bijgewerkt tot 01-09-2022).
Koens in: T&C, art. 1:454 BW.
Rb. Midden-Nederland 14 januari 2022, ECLI:NL:RBMNE:2022:176, r.o. 2.11.
HR 19 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:1089, r.o. 3.3.4.
Plv. P-G Langemeijer, ECLI:NL:PHR:2020:478 voor HR 19 juni 2020, randnummer 3.21.
Zie het proces-verbaal onder productie 12 in het procesdossier, p. 2.
Zie de medische verklaring in productie 3 in het procesdossier.
Beroepschrift 08‑02‑2023
Procesinleiding in verzoekschriftzaak met betrekking tot de Wvggz
Geeft eerbiedig te kennen
[betrokkene], wonende te [woonplaats], te dezer zake in Den Haag woonplaats kiezende aan de Riouwstraat 131, ten kantore van de advocate bij de hoge raad der Nederlanden mr. G.E.M. Later, die door verzoekster als zodanig wordt aangewezen om voor haar in dit rechtsgeding op te treden en voor verzoekster deze procesinleiding ondertekent en indient;
- 1.
Bij beschikking van 19 december 2022 onder zaaknummer C/16/549479/FV RK 22-2943 heeft de Rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht een machtiging tot tot voortzetting van de crisismaatregel jegens verzoekster verleend als bedoeld in artikel 7:8 lid 3 Wvggz. Die beschikking met het verzoek voortzetting crisismaatregel van 16 december 2022 met de beschikking van de burgemeester van Amersfoort van 15 december 2022, de medische verklaring van de psychiater drs. [psychiater] van 15 december 2022, het episodejournaal, het informatierapport Wvggz van 16 december 2022, het historisch overzicht van 16 december 2022, het uittreksel curatele- en bewindregister van 16 december 2022, de justitiële documentatie van 16 december 2022, het bijlagenoverzicht, de brief aan de advocaat mr. L.G.U. Compri van 16 december 2022 over de zitting in Amersfoort van 19 december 2022, de email correspondentie van 19 december 2022 tussen 11:08 uur en 11:15 uur tussen de advocaat en de rechtbank alsmede het proces-verbaal van de zitting van 19 december 2022 legt verzoekster hierbij over.
- 2.
Verzoekster kan zich met de onderhavige beschikking van 19 december 2022 niet verenigen en stelt daarvan bij deze — derhalve tijdig — beroep in kassatie in onder aanvoering van het navolgende:
Middel van kassatie
Schending van het recht althans verzuim van vormen waarvan niet inachtneming nietigheid medebrengt, aangezien de rechtbank Midden-Nederland locatie Utrecht, ten aanzien van het verzoek van de officier van justitie om de voortzetting van de crisismaatregel van vrijdag 16 december 2022 heeft overwogen, zoals in de beschikking van maandag 19 december 2022 staat omschreven en heeft beslist zoals in de beschikking staat vermeld, welke overwegingen en beslissingen als hier herhaald en overgenomen dienen te worden beschouwd, zulks ten onrechte om de navolgende reden,
I.
Naar uit de bestreden beschikking 19 december 2022 blijkt het de rechtbank het volgende overwogen:
‘….1.4.
Er was geen advocaat voor betrokkene aanwezig en betrokkene gaf aan dat zij niet met een advocaat heeft gesproken. De rechtbank heeft daarom telefonisch contact gezocht met de aan betrokkene toegevoegde advocaat, mr. L.G.U. Compri. De rechtbank heeft van hem vernomen dat hij de zaak de dag van de zitting heeft overgedragen aan mr. M. Smits. Vervolgens heeft de rechtbank mr. Smits ook telefonisch benaderd en van haar vernomen dat zij nog niet in de gelegenheid is geweest om met betrokkene kennis te maken en het verzoek met haar te bespreken. Ook is zij niet in de gelegenheid de mondelinge behandeling bij te wonen. Zij heeft verzocht de mondelinge behandeling op een ander moment te plannen, waarbij zij geen beroep zal doen op een eventuele overschrijding van de beslistermijn.
De rechtbank heeft daarna uitgebreid en meermaals met betrokkene en haar wel aanwezige mentor besproken dat betrokkene de keuze heeft om de zaak inhoudelijk te laten behandelen of op een later moment (de volgende dag of de dag daarna) met haar advocaat erbij. Deze keuzemogelijkheid is enkel gegeven omdat de mentor van betrokkene wel aanwezig was en daarnaast duidelijk was dat een nieuwe zitting forse stress zou veroorzaken bij betrokkene. Betrokkene heeft nadrukkelijk uitgesproken dat dat de mondelinge behandeling doorgang kan vinden zonder aanwezigheid van haar advocaat en haar mentor heeft haar in dit standpunt gevolgd…’.
Toelichting
(1.1) Feitelijke onmogelijkheid on gepland tijdstip rechtsbijstand te verlenen c.q. te krijgen
Op 15 december 2022 16:47 uur is er een crisismaatregel genomen door burgemeester van Amersfoort zoals blijkt uit het episodejournaal. De melding werd niet door de stamadvocaat mr. Compri geaccepteerd maar wel door mr. J. van Vliet. Toen zij zag dat de zaak in de regio Amersfoort speelde heeft zij de piketcentrale gebeld en deze centrale zou een advocaat uit de regio Amersfoort waarschuwen. Dat is kennelijk niet geschied.
De stamadvocaat mr. L.G.U. Compri hoorde op maandagmorgen 19 december 2022 dat er een verzoek tot voortzetting van de crisismaatregel was ingediend — hij wist niets van een crisismaatregel — maar hij was ziek en belde mr. M.A. Smits met de vraag of zij het wilde overnemen. Mr. Smits heeft meteen die ochtend de griffie gebeld, die zij om ongeveer 11:15 uur aan de telefoon kreeg. De zitting was gepland 45 minuten later in Amersfoort. Mr. M.A. Smits kon dat onmogelijk binnen die termijn halen. Zij had ook geen stukken en ze had verzoekster niet gesproken. Zij heeft de Rechtbank direct gemaild dat zij een dag later de hele dag beschikbaar was, woensdag ook en dat ze geen beroep zou doen op termijnoverschrijding. Over deze gang van zaken heeft zij een klacht ingediend bij de piketcentrale die hierbij in kopie wordt overgelegd (prod 1). Als een advocaat geen stukken heeft en de betrokkene niet gesproken heeft en anderhalf uur nodig heeft om Amersfoort te bereiken terwijl de zitting 45 minuten later is gepland is er geen mogelijkheid om op het geplande moment rechtsbijstand te verlenen.
(1.2) Proces-verbaal
Uit de medische verklaring van de psychiater [psychiater] blijkt dat verzoekster bekend is met een borderline persoonlijkheidsstoornis, met ernstige emotieregulatie problemen en beperkte copingsvaardigheiden, PTSS en een eetstoornis. Er wordt gesproken over een acuut verhoogd suïcidaliteitsrisico en impulscontroleproblemen. Vanuit die psychiatrische problematiek zoals staat vermeld sub 3b zijn er oordeels- en kritiekstoornissen, waardoor betrokkene haar handelen niet meer kan overzien.
Uit het proces-verbaal van de zitting pagina 2 blijkt dat de rechter het volgende heeft voorgehouden:
‘…In hoeverre is de vrijwilligheid van betrokkene blijvend? En de eerste vraag daarna zou zijn hoe het nu zit met de advocaat. Want als u, betrokkene en de mentor zeggen dat er sprake is van vrijwilligheid, is de volgende vraag of het verzoek nog gehandhaafd wordt. En als dat niet het geval is, is een vervolgzitting misschien niet nodig. Ik soek naar een mogelijkheid om het voor betrokkene zo makkelijk mogelijk te maken. Alleen dit al is stresserend voor u, betrokkene. U, betrokkene, heeft gewoon recht op een advocaat. Als u, betrokkene, dat wil, dan komt er gewoon nog een keer een zitting…’.
Verzoekster reageert volgens het proces-verbaal als volgt:
‘…Het kan wel zonder een advocaat denk ik…’,
Vervolgens wordt nog het volgende vermeld:
‘…Rechter
Betrokkene zegt zelf ook dat ze wel wil blijven omdat ze beseft dat dat beter is. Zij wil het liever nu afhandelen zonder advocaat dan over een paar dagen nog een zitting wel met de advocaat. De mentor kent betrokkene al langer. Mijn eerste vraag is of ik nu een inhoudelijke beslissing kan nemen of dat er een nieuwe zitting moet worden gepland, morgen of overmorgen met advocaat.
Mentor
Ik ben benieuwd wat haar eigen mening hierover is.
Rechter
Dat heeft ze wel gezegd.
Mentor
Ik volg haar daarin.
Rechter
Dan ga ik door zonder advocaat. Ik heb al wat gehoord van de arts. Dat ga ik niet overdoen. De arts zegt eigenlijk dat het beter is om samen afspraken te maken in plaats van betrokkene tot iets te verplichten. De mentor heeft de zorg dat betrokkene dan de deur uitloopt en het opnieuw misgaat. Er ligt wel een verzoek. Mijn volgende vraag aan de arts is, wordt dat introkken?…’.
Vervolgens vindt er een hele discussie plaats over de vraag of een machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel nodig is of dat er sprake is van vrijwilligheid en uiteindelijk zegt de rechter op pagina 5:
‘……Ik ga er nog even over nadenken. Ik heb de zaak vandaag wel inhoudelijk behandeld. We gaan niet wachten op de advocaat. Ik moet alleen wel even nadenken. Vanmiddag neem ik de beslissing. Die krijgt u vanmiddag nog te horen…’.
Uit het proces-verbaal blijkt dat de arts-assistent pleit om de machtiging niet af te geven maar dat hij vervolgens na afloop van de mondelinge behandeling wel heeft gebeld met de rechtbank met het verzoek toch de machtiging te verstrekken omdat betrokkene ‘amok’ gemaakt had en in de separeerruimte was opgenomen. De rechtbank heeft van dit telefonisch verzoek pas na de beslissing vernomen en eveneens van de e-mail van mr. Smits van 11:08 uur pas na het nemen van de beslissing kennis genomen. Uit de oproep voor de zitting die kennelijk per brief aan de zieke stamadvocaat is gestuurd blijkt dat de zitting om 12:00 uur heeft plaatsgevonden.
(1.3) De beslissing van uw hoge raad van 2 februari 2018, ECLI:NL:HR:2018:146.
Een soortgelijke gebeurtenis vond plaats in 2017 toen de in bovengemelde zaak betrokken advocaat door het uitlopen van een andere zaak verlaat was en een half uur later ter zitting zou verschijnen. Ook toen werd aan de betrokkene voorgesteld de zaak zonder advocaat te behandelen. Uw hoge raad heeft toen overwogen:
‘…3.4.
Uit de beginselen die ten grondslag liggen aan art. 5 EVRM vloeit voor betrokkenen, bijzondere omstandigheden daargelaten, het recht voort op rechtsbijstand in procedures over voortzetting, schorsing of beëindiging van hun vrijheidsbeneming. Dit geldt ook voor personen die onvrijwillig zijn of dreigen te worden opgenomen in een psychiatrisch ziekenhuis. Aan dit recht op rechtsbijstand is — voor zover hier van belang — in art. 8 lid 3 Wet Bopz invulling gegeven. Op grond van dat artikel wordt, zodra een verzoek tot het verlenen van een voorlopige machtiging is ingediend en na een daartoe door de rechter gegeven last, door de raad voor rechtsbijstand een raadsman aan de betrokkene toegevoegd, tenzij de betrokkene daartegen bedenkingen heeft.
3.5.
In zaken als de onderhavige, waarbij het gaat om de onvrijwillige opname in een psychiatrisch ziekenhuis van veelal kwetsbare personen met een stoornis van de geestvermogens, mag afstand van het recht op rechtsbijstand evenwel niet te snel worden aangenomen. Die afstand mag alleen dan worden aangenomen als de betrokkene zijn wil daartoe in vrijheid heeft kunnen bepalen, die wil ondubbelzinnig kan worden vastgesteld, mede gelet op een mogelijke stoornis, en het doen van afstand in verhouding staat tot het belang van het recht dat daarmee wordt prijsgegeven (vgl. EHRM 24 april 2012, nr. 1413/05 (Damir Sibgattulin/Rusland)).’
Uit het proces-verbaal van de zitting zoals hierboven geciteerd blijkt dat de rechter verzoekster feitelijk heeft geprobeerd over te halen om de zaak zonder advocaat te doen. Zij heeft gezegd ‘het kan wel zonder een advocaat denk ik’. Niet kan gezegd worden daarmee dat verzoekster uitdrukkelijk afstand gedaan heeft van het recht op bijstand door een advocaat. Zij heeft ook niet met een advocaat de crisismaatregel en de stukken met betrekking tot de crisismaatregel besproken. Dat betekent dat ook niet aan de hand van de stukken een beoordeling is gegeven mede namens verzoekster ten aanzien van het verzoek tot verlenging van de crisismaatregel. De rechter heeft uit die twijfelende opmerking van verzoekster afgeleid dat verzoekster het liever op dat moment wilde afhandelen zonder advocaat dan over een paar dagen nog een zitting wel met een advocaat. Maar dat blijkt niet uit de reactie van verzoekster. Het wordt aan de mentor voorgelegd die benieuwd is wat de mening van verzoekster hierover is en de rechter geeft aan dat ze dat wel heeft gezegd. De mentor volgt haar daarin. Maar de opmerking ‘het kan wel zonder een advocaat denk ik’ is niet een ondubbelzinnige afstand van een advocaat of een ondubbelzinnige opmerking waaruit blijkt dat ze geen advocaat wil hebben. Een en ander betekent dat de rechtbank het belang van de betrokkene niet in acht heeft genomen en gehandeld heeft in strijd met de wet mede gelet op artikel 5 EVRM.
Dat het belangrijk was dat verzoekster rechtsbijstand van een advocaat kreeg blijkt ook uit het vervolg Het amok maken, het feit dat ze in een separeerruimte wordt opgesloten maar ook uit het feit dat op 21 december 2022 de verplichte zorg is gestopt zoals blijkt uit de mededeling aan verzoekster die dag (prod 2).
Of het feit dat verzoekster na de zitting amok maakt en in de separeer terecht komt te maken heeft met de wijze waarop deze zaak behandeld is kan natuurlijk nooit met zekerheid worden gezegd, Maar in ieder geval had zij er recht op dat zij bijstand had van een advocaat en niet zelf geacht werd op alles te reageren toen zij duidelijk gelet op de stukken daartoe niet in staat was.
Dat verzoekster meent dat op grond van het bovenstaande middel reden is om de bestreden beschikking te vernietigen;
Dat verzoekster procedeert onder toevoeging 3LV4602 d.d. 26 januari 2023;
Weshalve
Het de Hoge Raad der Nederlanden moge behagen te vernietigen de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland locatie Utrecht van 19 december 2022 met zodanige beschikking als uw hoge raad in goede justitie zal vermenen te behoren, kosten rechtens.
Den Haag, 8 februari 2023
mr. G.E.M. Later
advocaat