Rb. Midden-Nederland, 14-01-2022, nr. 530972 FV RK 21-2658
ECLI:NL:RBMNE:2022:176
- Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
- Datum
14-01-2022
- Zaaknummer
530972 FV RK 21-2658
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBMNE:2022:176, Uitspraak, Rechtbank Midden-Nederland, 14‑01‑2022; (Eerste aanleg - enkelvoudig, Beschikking)
Uitspraak 14‑01‑2022
Inhoudsindicatie
rechtbank onbevoegd kennis te nemen van klachten die vallen onder Wkkgz, overige klachten van de mentor ongegrond, omdat betrokkene op moment van indienen van de klachten wilsbekwaam was.
Partij(en)
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Familierecht
locatie Utrecht
Zaaknummer: 530972 FV RK 21-2658
Beschikking van 14 januari 2022 op het ingediende verzoekschrift van
[verzoeker] ,
wonend in [woonplaats] ,
advocaten mrs. M.A. de Boer en H. Hooijer,
handelend in zijn hoedanigheid van mentor van betrokkene,
[A] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1996,
zonder vaste woon- of verblijfplaats,
advocaat mr. R.E.H. Jager.
[verzoeker] zal hierna de mentor worden genoemd, mevrouw [A] betrokkene.
Als belanghebbende wordt verder aangemerkt de zorgaanbieder:
[naam belanghebbende] ,
gevestigd en kantoorhoudend in [plaatsnaam] ,
advocaat mr. D. Zwartjens.
1. Procesverloop en feiten
1.1.
Bij beschikking van 20 of 21 juli 2016 van de rechtbank Noord-Nederland is over betrokkene een mentorschap ingesteld. Bij diezelfde beschikking zijn als mentoren benoemd de heer [verzoeker] samen met zijn echtgenote mevrouw [B] .
1.2.
In haar beschikking van 7 december 2020 heeft deze rechtbank een machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel ten aanzien van betrokkene verleend. De machtiging is verleend tot en met 28 december 2020.
1.3.
Bij beschikking van 29 december 2020 heeft deze rechtbank een zorgmachtiging ten aanzien van betrokkene verleend voor de duur van zes maanden, dat is tot en met 29 juni 2021.
1.4.
Bij beschikking van 14 juni 2021 heeft deze rechtbank een zorgmachtiging ten aanzien van betrokkene verleend voor de duur van twaalf maanden, dat is tot en met 14 juni 2022.
1.5.
De mentor heeft op 8 juli 2021 een klacht ingediend bij de GGZ Klachtencommissie Patiënten en Naasten Utrecht (hierna: klachtencommissie). Hij heeft zijn klacht op 20 augustus 2021 aangevuld.
1.6.
De klacht van 8 juli 2021 gaat over het ontslag van betrokkene op die datum. De mentor klaagt erover dat betrokkene op dat moment is opgenomen met een zorgmachtiging, waardoor de vraag of betrokkene met ontslag kan, niet beoordeeld kan worden door een eigen, niet-onafhankelijke psychiater.
1.7.
De klachten van 20 augustus 2021 luiden als volgt:
Klacht 1: betreft onheuse bejegening bij opname in januari 2020 op de HIC 5 en het op straat zetten van betrokkene vanuit de HIC na een seksueel incident op de opname afdeling.
Klacht 2: betreft onvoldoende overdracht naar een adequate ambulante vervolg behandeling ad hoc ontslag van de HIC 5. Dit blijkt bijvoorbeeld (…) wanneer bij de eerst volgende crisis een beroep gedaan wordt op de crisisdienst [naam belanghebbende] , dat relevante dossier informatie (seksueel incident tijdens opname op HIC en zwangerschapsonderbreking, problemen in de ambulante hulpverlening etc., ontbreekt cq is achtergehouden.
Klacht 3: betreft dat in de periode februari-maart 2020 de ambulante hulpverlening vanuit [naam belanghebbende] onvoldoende tot stand is gekomen. Hierbij is ook de klacht dat bij de in het vervolg betrokken ambulante [naam belanghebbende] behandelaars onvoldoende was overgedragen van het seksueel incident tijdens de opname HIC in januari 2020 en daaruit volgende ongewenste zwangerschap, met als belangrijkste dat dit niet werd onderkend als onderliggend probleem in de behandelrelatie.
Klacht 4: betreft dat er ook in de vervolg ambulante [naam belanghebbende] hulpverlening vanuit de GBT [.] en vervolgens bij GBT [..] , tot de crisis situatie in november 2020 bij de opvang bij [naam instelling] , geen adequate diagnostiek en behandelinterventies hebben plaatsgevonden.
Klacht 5: betreft dat vervolgens door [naam belanghebbende] de psychiatrische problematiek onterecht wordt gerelativeerd, voortdurend blijvend onterecht wordt beoordeeld als ‘huisvestingsproblemen’ en ‘dreigende dakloosheid’ en daarbij door [naam belanghebbende] blijvend wordt geclassificeerd als een probleem/vraagstelling die thuis hoort in de VG zorg, terwijl daar bij herhaling bewezen geen grond voor is.
1.8.
Op 13 oktober 2021 heeft de klachtencommissie schriftelijk uitspraak gedaan. Zij heeft de klachten van de mentor niet-ontvankelijk verklaard. De motivering van de klachtencommissie komt er in de kern op neer dat betrokkene wilsbekwaam is en niet weet van de klachten. Onder die omstandigheden kan de mentor niet namens betrokkene klachten indienen.
1.9.
De mentor heeft op 23 november 2021 een beroepschrift (met bijlagen) tegen de beslissing van de klachtencommissie bij de rechtbank ingediend. Op 7 december 2021 heeft de rechtbank nog een aanvullende brief van de mentor ontvangen.
1.10.
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 13 december 2021. Gehoord zijn:
- de mentor met zijn beide advocaten,
- betrokkene met haar advocaat;
- [C] , geneesheer-directeur [naam belanghebbende] en [D] , teammanager [naam belanghebbende] , bijgestaan door hun advocaat.
1.11.
De mentor en zijn advocaten, [C] en [D] met hun
advocaat waren in persoon op de rechtbank aanwezig. Betrokkene en haar advocaat waren
via Skype, met een beeld- en geluidsverbinding, aanwezig.
2. Het verzoek en de beoordeling daarvan
2.1.
De mentor verzoekt de rechtbank de klachten van de mentor alsnog ontvankelijk te verklaren en de klachten toe te wijzen. Op de zitting heeft de mentor toegelicht dat het verzoek zo begrepen moet worden dat gevraagd wordt aan de rechtbank te beslissen dat de klachten van de mentor door de klachtencommissie dan wel de rechtbank alsnog inhoudelijk beoordeeld kunnen worden. De mentor stelt in het kort dat betrokkene wilsonbekwaam is. Zij kan de consequenties van haar gedrag en handelen niet overzien. De mentor is daarom van mening dat hij een klacht mag indienen bij de klachtencommissie namens en voor betrokkene.
Wvggz- / Wkkgz-klachten
2.2.
De rechtbank begint met het volgende. Om bij de rechtbank een beslissing te kunnen krijgen op een klacht, moet de wet daarvoor een grondslag bieden. De Wvggz geeft die grondslag in artikel 10:7 Wvggz. Artikel 10:7 lid 1 Wvggz bepaalt dat nadat de klachtencommissie een beslissing heeft genomen of indien de klachtencommissie niet tijdig een beslissing heeft genomen, betrokkene, de vertegenwoordiger, de zorgaanbieder of een nabestaande van betrokkene, een schriftelijk en gemotiveerd verzoekschrift kan indienen bij de rechter ter verkrijging van een beslissing over de klacht.
Niet tegen alle beslissingen van de klachtencommissie kan beroep bij de rechtbank ingesteld worden. Dat kan alleen tegen een beslissing van de klachtencommissie op klachten die vallen onder de Wvggz. Klachten die vallen onder Wkkgz, worden weliswaar beoordeeld door de(zelfde) klachtencommissie, maar tegen de beslissing van de klachtencommissie tegen die klachten staat geen beroep open bij de rechtbank, althans, in ieder geval niet in het kader van de Wvggz.
2.3.
De rechtbank merkt in dit kader ten overvloede het volgende op. De klachtencommissie laat aan de mentor weten dat de termijn van twee weken die genoemd wordt in artikel 10:5 Wvggz, niet gehaald gaat worden en vraagt hem of hij vanwege deze termijnoverschrijding naar de rechtbank gaat. Vervolgens draagt de voorzitter van de klachtencommissie de zaak over aan de plaatsvervangend voorzitter van de commissie. Bij de overdracht wordt opgemerkt dat het waarschijnlijk om de Wkkgz gaat. Hieruit leidt de rechtbank af dat de klachtencommissie zich bewust is van het onderscheid tussen Wvggz- en Wkkgz-klachten. Op dit onderscheid komt de klachtencommissie in haar beslissing echter niet terug. De klachtencommissie verklaart de klachten van de mentor in het geheel niet-ontvankelijk, zonder zich rekenschap te geven op welke wet de klachten zijn gegrond en af te vragen of de ontvankelijkheidstoets in het kader van de Wvggz-klachten dezelfde is als die in het kader van de Wkkgz-klachten. Dat heeft wellicht bij de mentor de indruk gewekt dat ook tegen de beslissing van de klachtencommissie dat de mentor niet-ontvankelijk is in de klachten die vallen onder de Wkkgz beroep openstaat bij de rechtbank. Dat is niet het geval.
Klacht 1-4 van 20 augustus 2021
2.4.
De eerste vraag die de rechtbank moet beantwoorden is dus de vraag of de klachten vallen onder het bereik van de Wvggz. Op de zitting heeft de mentor desgevraagd verklaard dat de klachten 1 tot en met 4 van 20 augustus 2021 geen Wvggz-klachten zijn, maar klachten die vallen onder het bereik van de Wkkgz. Ten aanzien van deze klachten kan de mentor dus geen beroep indienen bij de rechtbank. De rechtbank zal zich daarom onbevoegd verklaren om op deze klachten te beslissen.
2.5.
De mentor heeft op de zitting verder nog aangevoerd dat, hoewel deze klachten strikt genomen geen Wvggz-klachten, zijn, deze klachten toch onder het Wvggz-regime vallen. De gebeurtenissen waarover in de klachten wordt geklaagd, zijn voorbodes van de klachten en de huidige situatie, waarover de mentor ook klaagt, is mede gevormd door deze gebeurtenissen in het verleden. De rechtbank gaat hier echter niet in mee. Het klachtbereik onder de Wvggz strekt niet zo ver dat ook over gebeurtenissen in het verleden in het kader van de Wvggz geklaagd kan worden. Mogelijk kan bij de beoordeling van een klacht het verleden een rol spelen, maar de rechtmatigheid van een gebeurtenis uit het verleden, toen er nog geen sprake was van verplichte zorg, kan in het kader van de Wvggz niet ter beoordeling aan de rechtbank worden voorgelegd.
Klacht van 8 juli 2021
2.6.
In de klacht van 8 juli 2021 klaagt de mentor over het ontslag van betrokkene op diezelfde datum. Volgens de mentor is dit een klacht die valt binnen het bereik van de Wvggz. Bij beschikking van 14 juni 2021 heeft deze rechtbank immers een zorgmachtiging ten aanzien van betrokkene verleend tot en met 14 juni 2022.
2.7.
De rechtbank overweegt dat het enkele feit dat er een zorgmachtiging is verleend, niet betekent dat er ook verplichte zorg wordt verleend. Verplichte zorg is pas aan de orde als er geen mogelijkheid meer is tot zorg in het vrijwillige kader. Met andere woorden, de vormen van verplichte zorg die in de zorgmachtiging zijn verleend hoeven niet noodzakelijkerwijs ook uitgevoerd te worden.
2.8.
[naam belanghebbende] heeft in zijn verweerschrift bij de klachtencommissie, dat de mentor als productie heeft overgelegd en waarnaar [naam belanghebbende] tijdens de zitting bij de rechtbank heeft verwezen, aangevoerd dat betrokkene sinds februari 2021 op vrijwillige basis bij [naam afdeling] verbleef. Hoewel er een zorgmachtiging was afgegeven, was er volgens [naam belanghebbende] op dat moment geen sprake van verplichte zorg, omdat dwang bij afwezigheid van een psychose contra-geïndiceerd is en bovendien niet doelmatig wordt geacht. De mentor heeft niet betwist dat betrokkene op 8 juli 2021 vrijwillig verbleef in de zorginstelling, zodat de rechtbank hiervan uitgaat. Dit betekent dat hoewel er voor die periode een zorgmachtiging is verleend, er geen sprake was van verplichte zorg. Dat betekent ook dat tegen het ontslag geen klacht kan worden gericht op grond van de Wvggz. De rechtbank zal zich daarom ook ten aanzien van deze klacht onbevoegd verklaren.
Klacht 5 van 20 augustus 2021
2.9.
In de kern komt de klacht van 5 augustus 2021 er op neer dat de mentor erover klaagt dat [naam belanghebbende] ten onrechte de psychiatrische klachten van betrokkene relativeert en reduceert tot huisvestingsproblemen. Deze klacht van de mentor bestrijkt de hele periode dat betrokkene onder behandeling is van [naam belanghebbende] . Op 7 december 2020 is voor betrokkene een crisismaatregel verleend en de verplichte zorg heeft volgens [naam belanghebbende] tot eind februari 2021 geduurd. De klacht van de mentor heeft dus ook betrekking op de periode dat betrokkene verplichte zorg van [naam belanghebbende] heeft gekregen. In zoverre valt de klacht van de mentor dus onder het bereik van de Wvggz.
2.10.
In het kader van de Wvggz kan niet over alles een klacht ingediend worden bij de klachtencommissie. De Wvggz geeft in artikel 10:3 een limitatieve opsomming van beslissingen waartegen een klacht kan worden ingediend. Er kan dus geklaagd worden over de toepassing van de in artikel 10:3 Wvggz met name genoemde bepalingen. De rechtbank ziet niet onder welke van de bepalingen genoemd in artikel 10:3 Wvggz de klacht van de mentor valt, ook omdat de klacht algemeen en breed geformuleerd is. De rechtbank heeft bovendien op de zitting aan de mentor gevraagd onder welke klachtgrond van artikel 10:3 Wvggz deze klacht valt, maar daarop is geen antwoord gekomen. Omdat de klacht geen betrekking heeft op een beslissing die valt onder de limitatieve opsomming in artikel 10:3 Wvggz, moet de mentor niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn verzoek.
2.11.
Bovendien geldt het volgende. Als er ten aanzien van een betrokkene een mentorschap is ingesteld, dan is het uitgangspunt dat die onbevoegd is rechtshandelingen te verrichten in aangelegenheden betreffende zijn verzorging, verpleging, behandeling en begeleiding, tenzij uit wet of verdrag anders voortvloeit (artikel 1:453 lid 1van het Burgerlijk Wetboek). De Wvggz is hierop een uitzondering en bepaalt dat ook iemand die een mentor heeft, bekwaam is op grond van die wet op te treden (artikel 1:3 lid 8 Wvggz). Dat is pas anders als een betrokkene niet in staat is tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake van zorg of de uitoefening van rechten en plichten op grond van de Wvggz, wat moet blijken uit een schriftelijke vermelding daarvan van de zorgverantwoordelijke (artikel 1:5 Wvggz). Wvggz gaat namelijk uit van wilsbekwaamheid. Een dergelijke beslissing neemt de zorgverantwoordelijke niet dan na overleg met de vertegenwoordiger. Er hoeft dus geen beslissing genomen te worden op grond van artikel 1:5 Wvggz in het geval de betrokkene wilsbekwaam wordt geacht.
Uit de parlementaire geschiedenis bij artikel 1:3 Wvggz blijkt duidelijk dat de bevoegdheid van de mentor beperkt is tot die situaties waarin de arts eerst heeft vastgesteld dat de betrokken meerderjarige wilsonbekwaam is ter zake van de te nemen beslissing. Wilsonbekwaamheid in het kader van de Wvggz is tijd- en situatiegebonden en hangt af van de aard van de beslissing. Het gaat om de actuele vermogens van een betrokkene en of hij de relevante informatie kan verwerken die voor het nemen van een beslissing van belang is en of hij de gevolgen van die beslissing kan overzien. Het gaat er dus om of zijn geestelijke vermogens voldoende zijn in relatie tot het nemen van een bepaalde beslissing, niet om de keuze die de betrokkene uiteindelijk maakt. Daarbij is ook van belang of de redenen die een betrokkene aanvoert voor zijn beslissing in overeenstemming zijn met zijn persoonlijke waarden en normen. Een betrokkene kan dus ten aanzien van de ene beslissing wilsbekwaam en ten aanzien van de andere beslissing wilsonbekwaam worden geacht.
[naam belanghebbende] voert dus terecht aan dat het hebben van een psychiatrische stoornis niet per definitie betekent dat een betrokkene wilsonbekwaam is. Dat is alleen zo als de psychiatrische stoornis zich op zodanige wijze manifesteert dat het een redelijke waardering van de belangen van een betrokkene in de weg staat. In het licht van het voorgaande zal de rechtbank dus vast moeten stellen of betrokkene wilsonbekwaam is geweest. In dat geval is de mentor bevoegd namens haar een klacht in te dienen.
2.12.
De vraag dient zich vervolgens aan op welk moment de wilsbekwaamheid of wilsonbekwaamheid van betrokkene getoetst moet worden. Er kunnen verschillende toetsmomenten aangewezen worden, namelijk het moment van het indienen van de klacht, het moment dat aanleiding heeft gegeven tot de klacht of het moment dat de beslissing is genomen waartegen de klacht is gericht. De rechtbank is van oordeel dat in beginsel als toetsmoment geldt het moment dat de klacht wordt ingediend. Dat is namelijk het moment waarop iemand zijn rechten op basis van de Wvggz inroept.
2.13.
De mentor heeft de aanvullende klacht ingediend op 20 augustus 2021. De rechtbank overweegt dat niet is gebleken dat betrokkene op die datum wilsonbekwaam is. Er is geen beslissing op grond van artikel 1:5 Wvggz waaruit de wilsonbekwaamheid van betrokkene ten aanzien van het indienen van klachten op dat moment blijkt. Bovendien was de medische toestand van betrokkene zodanig dat [naam belanghebbende] geen reden zag haar langer opgenomen te laten blijven. Dit betekent dat betrokkene op 20 augustus 2021 niet wilsonbekwaam was. De mentor was dus niet bevoegd deze klacht in te dienen.
Conclusie
2.14.
Het voorgaande leidt tot de volgende conclusie. De klachtencommissie heeft de mentor terecht niet-ontvankelijk verklaard in zijn klachten. Dat betekent dat het beroep dat de mentor tegen deze beslissing van de klachtencommissie heeft gericht, ongegrond is. Gelet op de beperkingen die artikel 10:10 Wvggz de rechtbank geeft in de beslissingen die zij in deze procedure kan geven, zal zij de klacht van de mentor ongegrond verklaren.
3. Beslissing
De rechtbank:
3.1.
verklaart zich onbevoegd kennis te nemen van het verzoek ten aanzien van de klacht van 8 juli 2021 en klachten 1 tot en met 4 van 20 augustus 2021;
3.2.
verklaart de klachten van de mentor voor het overige ongegrond.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.E. Heinemann, rechter, in samenwerking met en aanwezigheid van mr. A. Minkjan als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 14 januari 2022. | ||
.. | ||
Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.