Einde inhoudsopgave
Derdenbeslag (BPP nr. I) 2003/4.3.5.2.7
4.3.5.2.7 Andere vorderingen dan alleen geldvorderingen en ten dele tekortschieten van art. 475h lid 1
Mr. L.P. Broekveldt, datum 31-03-2003
- Datum
31-03-2003
- Auteur
Mr. L.P. Broekveldt
- JCDI
JCDI:ADS398092:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
Zie daarvoor Parl. Gesch. Wijz. Rv, p. 163.
Zie ook Part Gesch. Wik. Rv, p. 155.
Afstand van een vordering tot levering van een goed op naam is, anders dan van een vordering tot betaling van een geldsom, niet goed denkbaar zonder medewerking van de andere partij (verkoper), aangezien de koper die afstand wil doen ook nog de koopsom en eventueel andere prestaties is verschuldigd. Afstand bij wederkerige overeenkomsten ligt dus minder voor de hand.
Ingevolge art. 3:228 kan op alle goederen die voor overdracht vatbaar zijn een recht van pand of hypotheek worden gevestigd.
Vruchtgebruik geeft - in de woorden van art. 3:201 - het recht om goederen die aan een ander toebehoren, te gebruiken en daarvan de vruchten te genieten.
Een zodanige bezwaring, tot stand gekomen vóór het derdenbeslag, zal de beslaglegger om de in nr. 164 uiteengezette redenen ook niet zo veel parten spelen: de pandhouder, resp. vruchtgebruiker zal met zijn verkregen beperkt recht immers niet veel kunnen beginnen.
Voor enige gedachten daarover zij verwezen naar § 3.7.7.3.3 (nr. 115) waar uiteindelijk de conclusie is bereikt dat zodanige interpretatie te ver gaat.
In welk geval art. 505 lid 2 de beslaglegger tegen die latere vervreemding of bezwaring zou beschermen.
Het is misschien zelfs verdedigbaar dat de schuldenaar daartoe jegens de beslaglegger gehouden is, zodat de verplichting tot het leggen van zo'n leveringsbeslag in kort geding zou kunnen worden afgedwongen.
In beginsel geen beperking tot geldvorderingen
164. Bij al hetgeen in de voorgaande paragrafen met betrekking tot de verschillende 'benadelende rechtshandelingen' is betoogd, is er min of meer stilzwijgend van uitgegaan dat deze rechtshandelingen steeds werden verricht ter zake van een vordering tot betaling van een geldsom. In de praktijk zal dat ook vrijwel steeds het geval zijn. De MvT lnv bij de eerste volzin van art. 475h lid 11 bevat echter geen aanwijzingen dat deze blokkeringsregel tot geldvorderingen beperkt zou zijn. Hetzelfde geldt ook voor de tekst van art. 475h lid 1 waarin immers gesproken wordt
'van een door het beslag getroffen vordering.'
Er is derhalve geen grond om aan te nemen dat de wetgever, in afwijking van het bepaalde in art. 475 lid 1 ('beslag op vorderingen'), in art. 475h lid 1 een alleen tot geldsommen beperkt begrip 'vorderingen' op het oog zou hebben gehad. Een en ander betekent dat ook onder 'vordering' in art. 475h lid 1 een vordering tot levering van een goed op naam begrepen dient te worden. Het uitgangspunt is immers - en art. 475h lid 1 vormt daarop geen uitzondering - dat in beginsel alle goederen van de schuldenaar voor beslag vatbaar zijn, zoals ook in art. 3:276 als hoofdregel tot uitdrukking is gebracht.2 Voor de praktijk zal daarbij met name gedacht moeten worden aan de vordering tot levering van een onroerende zaak. Er zijn echter veel meer 'goederen op naam' waarvan de vordering tot levering vatbaar is voor beslag onder een derde. Daarbij valt te denken aan andere registergoederen, zoals schepen en luchtvaartuigen, maar ook aan aandelen op naam, merk- en octrooirechten, en ook vorderingen op naam (zie daarover verder § 3.7.7.2).
Tenzij de aard van het betreffende goed zich daartegen zou verzetten (vgl. ook art. 475a lid 1), zijn ook vorderingen tot levering van een goed op naam, aan te merken als rechten die overdraagbaar zijn dan wel ertoe strekken de rechthebbende een stoffelijk voordeel te verschaffen. Zij vormen derhalve vermogensrechten als bedoeld in art. 3:6. Daaruit volgt dat met betrekking tot deze vorderingen in beginsel ook de verschillende in de eerste volzin van art. 475h lid 1 opgesomde 'benadelende' rechtshandelingen kunnen worden verricht: vervreemding en bezwaring (met pandrecht of vruchtgebruik), afstand en onderbewindstelling. Toch zullen deze rechtshandelingen bij vorderingen tot levering van een goed op naam - afgezien van vervreemding en mogelijk ook onderbewindstelling ervan - niet vaak voorkomen. Dat geldt niet alleen voor afstand3, maar met name voor vestiging van pandrecht4 of vruchtgebruik5 op zodanige vordering tot levering: zolang de pandgever, resp. de hoofdgerechtigde niet door levering eigenaar van het betreffende goed op naam is geworden, valt moeilijk in te zien welk praktisch nut het heeft de vordering tot levering van dat goed te verpanden resp. met vruchtgebruik te bezwaren. Noch de pandhouder, noch de vruchtgebruiker zal immers zelf kunnen bewerkstelligen dat de levering van het goed wordt geëffectueerd, terwijl bovendien bij zo'n vordering tot levering - anders dan bij geldvorderingen - er ook nog niets te 'innen' (art. 3:249) of te 'gebruiken' (art. 3:210) valt. Uit een en ander volgt derhalve dat - ook al is de vordering tot levering van een goed op naam in beginsel een overdraagbaar vermogensrecht - de bijzondere aard van dit goed zich ertegen verzet het met pandrecht of vruchtgebruik te bezwaren.
Art. 475h lid 1 schiet ten dele tekort
165. Uit het hiervoor (nr. 164) opgemerkte volgt dat de schuldeiser die derdenbeslag heeft gelegd op bijv. een vordering tot levering van een onroerende zaak - wat in de praktijk vermoedelijk het meest zal voorkomen - niet snel geconfronteerd zal worden met bezwaring van die vordering ná het beslag, zodat het bepaalde in art. 475h lid 1 hier, hoewel van toepassing, praktisch geen rol zal spelen.6 De beslaglegger zal echter wél in zijn verhaalsrecht benadeeld kunnen worden, indien het te leveren 'goed op naam' zelf nog door de eigenaar/derde-beslagene ervan - al dan niet met medeweten van de koper/beslagdebiteur - met hypotheek wordt bezwaard of zelfs wordt vervreemd. Aangenomen zal echter moeten worden dat art. 475h lid 1 voor dié vorm van benadeling geen oplossing kan bieden, hetgeen dan uiteraard óók geldt voor bezwaring/vervreemding door de eigenaar van andere goederen op naam. Afgezien van een zeer extensieve en creatieve interpretatie van art. 475h lid 1 7 is dit euvel slechts te keren, indien de schuldeiser die derdenbeslag heeft gelegd op de vordering tot levering, meteen ook - tot bewaring van zijn verhaalsrecht - conservatoir beslag zou kunnen leggen op het goed zelf.8 De art. 730-736 voorzien daarin echter niet. Deze zien immers alleen op de koper - de beslagdebiteur dus - van het goed, die daarmee zijn eigen recht op levering van dat goed kan veiligstellen en afdwingen. Toch is het verstandig om, wanneer sprake is van een onmiddellijk dreigende vervreemding of bezwaring - derhalve in een geval van 'gegronde vrees voor verduistering' (art. 734 lid 1 jo. art. 711725) - van het goed door de eigenaar, toch te trachten zo'n beslag te leggen. Ook zou de beslaglegger kunnen proberen zijn schuldenaar - als schuldeiser uit de vordering tot levering - te bewegen zelf zo'n conservatoir leveringsbeslag te leggen.9 Ten slotte valt nog te denken aan het inroepen van de Pauliana (art. 3:45 ), maar ook dat ligt niet zo eenvoudig, aangezien de eigenaar van het omstreden goed niet de schuldenaar is van degene die het derdenbeslag heeft gelegd.