Het cassatieberoep is gedeeltelijk ingetrokken, kort gezegd dat het niet is gericht tegen de vrijspraak van de het tenlastegelegde geweld.
HR, 19-10-2021, nr. 19/03816
ECLI:NL:HR:2021:1567
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
19-10-2021
- Zaaknummer
19/03816
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2021:1567, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 19‑10‑2021; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2021:977
ECLI:NL:PHR:2021:977, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 07‑09‑2021
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2021:1567
- Vindplaatsen
Uitspraak 19‑10‑2021
Inhoudsindicatie
Medeplegen diefstal van horloge, art. 311.4 Sr. Bewijsklacht medeplegen. Kan verdachte, die niet bij de uitvoering van strafbare feit was betrokken, worden aangemerkt als medepleger? HR: art. 81.1 RO.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 19/03816
Datum 19 oktober 2021
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 6 augustus 2019, nummer 21-002351-18, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1974,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft M. Kuipers, advocaat te Amsterdam-Duivendrecht, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadsman van de verdachte heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van het cassatiemiddel
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3. Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof
De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van zes maanden.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
- vermindert deze in die zin dat deze vijf maanden en drie weken beloopt;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren M.J. Borgers en C. Caminada, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 oktober 2021.
Conclusie 07‑09‑2021
Inhoudsindicatie
Medeplegen diefstal van horloge, art. 311.4 Sr. Bewijsklacht medeplegen. Kan verdachte, die niet bij de uitvoering van strafbare feit was betrokken, worden aangemerkt als medepleger? HR: art. 81.1 RO.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 19/03816
Zitting 7 september 2021
CONCLUSIE
P.C. Vegter
In de zaak
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1974,
hierna: de verdachte.
Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, heeft bij arrest van 6 augustus 2019 het vonnis van de rechtbank waarbij de verdachte wegens “Diefstal door twee of meer verenigde personen” is veroordeeld tot zes maanden gevangenisstraf en waarbij de benadeelde partij niet-ontvankelijk is verklaard in de vordering, bevestigd, onder aanvulling/verbetering van de bewijsconstructie.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en mr. M. Kuipers, advocaat te Amsterdam, heeft een middel van cassatie voorgesteld.1.
3. Het middel klaagt over een ontoereikende motivering van de bewezenverklaring “doordat het bewezenverklaarde 'in vereniging begaan' niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan volgen, althans is de bewezenverklaring onvoldoende door het hof gemotiveerd, nu uit de bewijsmiddelen noch de bewijsoverweging in voldoende mate volgt dat verdachte een substantieel aandeel heeft geleverd aan het bewezenverklaarde delict.”
4. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“hij op 21 december 2015 te [plaats], tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een horloge, toebehorende aan [slachtoffer].”
5. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsconstructie (overgenomen van de rechtbank):
“1. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van Politie Noord-Nederland d.d. 28 december 2015, opgenomen op pagina 4 e.v. van het dossier met nummer 2015374829 d.d. 26 mei 2016, inhoudende als verklaring van [slachtoffer]:
Op 21 december 2015 bevond ik mij in mijn woning te [plaats] toen er op een gegeven moment twee personen mijn woning binnenkwamen. Het horloge dat ik om mijn arm had, is door hen weggenomen.
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor van Politie Noord-Nederland d.d. 22 maart 2016, opgenomen op pagina 267 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [betrokkene 1]:
Toen ik zag dat er niks in het koffertje zat, heb ik het horloge van hem afgetrokken. Ik heb hem in mijn zak gedaan en toen thuis neergelegd.
3. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor van Politie Noord-Nederland d.d. 23 maart 2016, opgenomen op pagina 290 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [betrokkene 1]:
We wilden gaan inbreken. We dachten dat er niemand thuis was. Ik had een grote schroevendraaier bij me. [betrokkene 2] had het wapen.
V: [betrokkene 2] verklaart dat er twee andere personen waren die de tip gaven. Wie zijn deze twee andere personen?
A: Ik ken ze zelf niet. Ik heb ze wel gezien, ze zaten in de auto. Ik zag ze die avond rond 21.00 uur in Veendam. [betrokkene 2] en ik zaten in de auto. [betrokkene 2] reed en we zijn er naartoe gereden en toen kwamen die twee ook in een auto daar. [betrokkene 2] sprak met de mannen. De auto werd er naast gezet. We hadden de ramen open. [betrokkene 2] sprak met ze. Dat er een huis was waar veel geld was. Dat hij een wapenhandelaar was en dat hij waarschijnlijk weg was en later die avond weer terug zou komen.
V: Hoe zagen die mannen eruit?
A: Eentje was een beetje lang en de andere een beetje klein.
V: Heb je nog wat gekregen?
A: We kregen een zakje, volgens mij een plastic tas. Hier zaten handschoenen, een koevoet en een grote schroevendraaier in.
V: Wie deed wat ermee?
A. Ik had de handschoenen aan en de koevoet heb ik in de tas gelaten. Die was niet groot. De schroevendraaier heb ik meegenomen in mijn hand. De scherpe kant had ik in mijn hand.
V: Wie overhandigde de tas?
A: De langere meneer.
V: Reed hij of was hij bijrijder?
A: Deze zat achter het stuur.
V. Je vertelde gisteren ook dat je bij de Mac Donalds bent geweest. Wie waren hier nog meer behalve jij en [betrokkene 2]?
A. We zijn daar naartoe gegaan. We zijn met twee auto's naar de Mac Donalds gereden. Daar hadden we afgesproken met die mannen. Die zouden daar meer uitleg geven. Ze zeiden dat de man niet thuis was. Ik weet ook niet hoe ze het wisten. Dat de man weg was vertelden ze.
Dat hij niet in Nederland was en net die avond terug zou komen. Het moest vandaag gebeuren omdat de man weg was en die avond terug zou komen en er zou die avond iemand bij hem komen om te helpen met verhuizen.
V: Hebben ze verteld waar het geld zou liggen?
A:. Het zou in een vaas liggen. Ze zeiden boven, vandaar dat [betrokkene 2] naar boven ging. Maar [betrokkene 2] was direct alweer beneden.
Y: Hoeveel geld zou er liggen?
A: Een bedrag van een ton.
V: Wie van de mannen sprak met jullie?
A: De langere man. Het leek alsof hij er meer van wist.
V: Waar waren jullie tijdens dit gesprek?
A: We zaten allemaal in de auto bij een winkel naast de Mac Donalds. Ik kon ze op dat moment niet goed verstaan. Ze praatten in het Turks met elkaar. [betrokkene 2] heeft het later aan mij verteld.
V: Was het voor jou duidelijk dat de buit gedeeld zou worden?
A: Ik zou 10 of 15% ervan krijgen. De anderen kregen de rest, want het was het plan van die andere jongens. Ik weet niet wat [betrokkene 2] zou krijgen, misschien 20%. De andere mannen kwamen ermee zei [betrokkene 2] tegen mij en daarom zouden zij het meeste geld krijgen. We gingen hierna nog een rondje rijden in de buurt. Later kwamen we ze weer tegen en zijn we achter ze aan gereden naar het huis.
V: Waar kwamen jullie elkaar weer tegen?
A: Weer bij de rotonde.
V: Dus als we het goed begrijpen:
- jij bent een auto gaan huren
- je was met [betrokkene 2]
- je bent gaan rijden met [betrokkene 2]
- [betrokkene 2] vertelde van de twee Turkse mannen die de tip hadden van een huis waar veel geld lag
- dat als jullie daar in gingen breken jij 10% van het geld kreeg en [betrokkene 2] 20%
- jij wilde eerst niet.
- jullie ontmoetten die twee Turkse mannen op een parkeerplaats
- de mannen hebben jullie een tasje met een breekijzer, een schroevendraaier en handschoenen [gegeven, AG]
- de mannen zijn voor jullie aan gereden en hebben het huis aangewezen
- jij bent samen met [betrokkene 2] naar binnen gegaan
- jullie hadden niet verwacht dat er iemand thuis was
- de bedoeling was om in te breken en niet om te overvallen
A: Ja, dat klopt.
V: We gaan je een foto tonen. Wie is dit?
A: Dit is de lange Turk, die veel praatte. Ik herken hem voor 100%. Van hem heb ik de tas met spullen gekregen.
4. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor van Politie Noord-Nederland d.d. 23 maart 2016, opgenomen op pagina 337 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [betrokkene 2]:
V: Vertel eens uit jezelf. Wat is er die avond gebeurd?
A: Het is niet die avond eigenlijk. Ik was in contact met twee heren. Iets ouder dan ikzelf, [verdachte] en zijn kameraad, [betrokkene 3]. Ze kwamen bij mij, zij zeiden dat ik wel gek genoeg was en het zou om twee of drie ton gaan dat we met zijn vieren gingen delen. We hebben een rondje gemaakt en zijn gaan kijken. Er was geen wapen, er was wel een breekijzer. De bedoeling was inbreken geld meenemen en verder niet.
V: [verdachte] of [betrokkene 3] kwam bij jou?
A. Ze wilden met mij praten. Ze zeiden dat mijnheer die avond bezoek zou krijgen en dat hij daarna zou verhuizen. De huizen ernaast waren met afgetimmerde ramen. Ik had gehoord dat de man een antiekhandelaar was en dat hij in wapens handelt. Het was een oude man.
V: Hoe ben je de woning in gekomen?
A: De man deed zelfde deur open. ik was met [betrokkene 1].
We hebben eerst een rondje langs de woning gereden en toen kregen wij van [verdachte] en [betrokkene 3] de spullen. Mijnheer zou niet thuis, hij zou bezoek krijgen en hij zou ze van Schiphol ophalen en hij zou verhuizen. Samen met [betrokkene 1] ben ik rond 19.30 uur naar Veendam gegaan. Daar hebben we [verdachte] en [betrokkene 3] ontmoet. [verdachte] en [betrokkene 3] reden met een auto voorop. Wij kwamen er achteraan. We zijn eerst naar de Mac Donalds geweest. Ze zeiden dat het door moest gaan.
V: Wat is jouw rol geweest die avond?
A: Niet veel man, ik heb alleen gezocht. Ik was boven aan het zoeken. We zijn toen weggerend naar de auto en zijn toen naar Delfzijl weggereden. Ik heb onderweg [verdachte] gebeld dat er niks was en dat we weg waren. [betrokkene 1] zei wel dat het horloge van het slachtoffer kapot was en volgens mij heeft [betrokkene 1] deze ook weggegooid.
5. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor van Politie Noord-Nederland d.d. 23 maart 2016, opgenomen op pagina 342 e.v. van voornoemd dossier inhoudende als verklaring van [betrokkene 2]:
V: Stel dat jullie geld hadden buitgemaakt?
A: We hadden het moeten delen met 5, [betrokkene 1], [betrokkene 2], [verdachte], [betrokkene 3] en de schoonzoon van het slachtoffer. Dit was de afspraak.
V: Wat heb je van hun ontvangen?
A. Ik heb een breekijzer en handschoenen gekregen, deze zaten in een plastic tas.
V: Als wij het goed begrijpen is de rol van [verdachte] dat hij contact heeft met [betrokkene 3], dat [betrokkene 3] met de schoonzoon en de schoonzoon weet dat er bij het slachtoffer geld te halen is. Dat [verdachte] jouw collega is en [betrokkene 3] weet dit en zo heeft [verdachte] jou in contact gebracht met [betrokkene 3]?
A: Dat klopt.
6. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor van Politie Noord-Nederland d.d. 31 maart 2016, opgenomen op pagina 337 e.v. van voornoemd dossier inhoudende als verklaring van [betrokkene 2]:
V. Wij willen jou een foto laten zien. Kan je ons vertellen wie op deze foto staat afgebeeld?
A. Dat is [betrokkene 3], de man waarover ik verklaard heb in mijn vorige verklaringen.
O: Wij verbalisanten laten de verdachte een foto zien van [betrokkene 3], geboren op [geboortedatum] 1980 te [geboorteplaats].
V. Jullie hebben elkaar ontmoet voor de overval. Waar zat deze persoon in de auto?
A: Ik weet niet wie er toen achter het stuur zat, ze zaten in een zwarte auto.
V: Van wie kreeg je de tas?
A: [betrokkene 1] heeft de tas aangenomen ik weet niet wie deze tas afgaf.
V: Hoe spraken jullie elkaar?
A. Ik heb met [betrokkene 3] en [verdachte] Turks gesproken.
V: Wie was de grotere man?
A. [betrokkene 3] is de lange persoon. [verdachte] is een klein mannetje. [verdachte] ken ik via de zaak. Ik heb [betrokkene 3] via [verdachte] leren kennen.
V: Stel dat zij niet waren meegereden naar [plaats], was je dan zelf ook gegaan?
A: Nee, ik wist niet waar het was.
V: Waarom gingen [betrokkene 3] en [verdachte] mee?
A. Om het huis te laten zien. Misschien zijn ze in de buurt gebleven, maar dat weet ik verder niet. We hebben een paar keer een rondje gereden daar.
V: Wat zou er gebeuren met het geld wat je zou vinden?
A: Ik wilde het geld eerlijk delen. 25% [betrokkene 1] en 25 % naar mij en 50% naar hun. [betrokkene 3] en ik maakte die afspraak en ik met [betrokkene 1] over de 25%.
(…)
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen bewezen kan worden verklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Ook indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, maar uit gedragingen die doorgaans met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn.
Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
De bijdrage van de medepleger kan in uitzonderlijke gevallen in hoofdzaak vóór of ná het strafbare feit zijn geleverd. Een geringe rol of het ontbreken van enige rol in de uitvoering van het delict zal in dergelijke gevallen moeten worden gecompenseerd, bijvoorbeeld door een grote(re) rol in de voorbereiding.
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank met betrekking tot de betrokkenheid van verdachte bij het tenlastegelegde het volgende af.
Verdachte en medeverdachte [betrokkene 3] hebben medeverdachte [betrokkene 2] benaderd om in te breken in de woning van het slachtoffer [slachtoffer], teneinde daar een groot geldbedrag weg te nemen. Medeverdachte [betrokkene 2] heeft, vervolgens medeverdachte [betrokkene 1] benaderd om de diefstal uit de woning samen met hem te plegen. Op 21 december 2015 zijn verdachte en medeverdachte [betrokkene 3] samen naar Veendam gereden, alwaar zij [betrokkene 2] en [betrokkene 1] hebben ontmoet. In Veendam hebben verdachte en [betrokkene 3] vervolgens nadere informatie verschaft aan [betrokkene 2] over het adres van de woning en waar in de woning de buit zou liggen. Voorts hebben verdachte en [betrokkene 3] druk uitgeoefend op de medeverdachten [betrokkene 2] en [betrokkene 1] door te benadrukken dat de inbraak die dag zou moeten plaatsvinden omdat het slachtoffer niet thuis zou zijn en daarna zou verhuizen. Verdachte en [betrokkene 3] hebben de anderen vervolgens een tas met inbrekerswerktuigen overhandigd, bestemd om te gebruiken bij de diefstal.
[betrokkene 2] en [betrokkene 1] zijn vervolgens achter verdachte en [betrokkene 3] aangereden zodat verdachte en [betrokkene 3] hen de juiste woning aan konden wijzen. Ook na het aanwijzen van de juiste woning heeft er weer overleg plaatsgevonden tussen alle verdachten en is afgesproken hoe de buit verdeeld zou worden. Verdachte en [betrokkene 3] zijn vervolgens weggereden.
[betrokkene 2] en [betrokkene 1] zijn toen naar de (zojuist aangewezen ) woning van het slachtoffer gegaan.
Het slachtoffer bleek echter wel thuis te zijn. [betrokkene 2] en [betrokkene 1] hebben de woning betreden, waarna ze geweld hebben gebruikt tegen het aanwezige slachtoffer. In de woning werd de verwachte buit niet aangetroffen. [betrokkene 1] heeft voor het verlaten van de woning wel het horloge van het slachtoffer weggenomen.
De rechtbank hecht geen geloof aan de verklaring van verdachte dat hij [betrokkene 3] en [betrokkene 2] slechts met elkaar in contact heeft gebracht en bij hun ontmoetingen aanwezig was, zonder enig idee te hebben waarover dit ging. Deze verklaring strookt ook niet met de gedetailleerde verklaringen van medeverdachten [betrokkene 2] en [betrokkene 1]. Deze medeverdachten hebben - in tegenstelling tot verdachte - direct openheid van zaken gegeven bij de politie, daarmee ook zichzelf belastend. De verklaringen van deze verdachten stemmen in hoofdlijnen met elkaar overeen. De rechtbank twijfelt niet aan de geloofwaardigheid van de verklaringen van de medeverdachten [betrokkene 2] en [betrokkene 1].
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachten is komen vast te staan. Hoewel geen sprake is van een gezamenlijke uitvoering, is de bijdrage van verdachte aan het tenlastegelegde naar het oordeel van de rechtbank van zodanig gewicht dat deze kan worden aangemerkt als medeplegen. Daarmee acht de rechtbank de primair ten laste gelegde diefstal in vereniging wettig en overtuigend bewezen.
Naar het oordeel van de rechtbank kan op basis van de bewijsmiddelen niet worden vastgesteld dat verdachte een bijdrage van voldoende gewicht heeft gehad in het door de medeverdachten toegepaste geweld, waardoor verdachte van dat deel van de tenlastelegging zal worden vrijgesproken.”
6. Het hof heeft aan deze bewijsconstructie van de rechtbank nog het volgende toegevoegd dan wel verbeterd:
“Nu uit het door de rechtbank gehanteerde bewijsmiddel 3 niet blijkt welke foto-afdruk tijdens het verhoor door de politie is getoond aan de medeverdachte [betrokkene 1] en welke persoon is afgebeeld op die fotoafdruk vult het gerechtshof dat bewijsmiddel aan met de volgende bewijsoverweging:
Uit het politieonderzoek blijkt dat het hier gaat om de fotoafdruk op pagina 304 van het politieonderzoek. [betrokkene 1] heeft die persoon in het verhoor omschreven als “de lange Turk”.
Uit andere onderdelen van het dossier blijkt welke persoon daarop is afgebeeld:
Aan bewijsmiddel 6 ontleent het gerechtshof namelijk dat de medeverdachte [betrokkene 2] heeft verklaard dat (de medeverdachte) [betrokkene 3] (het gerechtshof begrijpt: [betrokkene 3]) de lange persoon is. Daar gaat het dan kennelijk om de persoon, afgebeeld op de fotoafdruk op pagina 349 en die fotoafdruk toont dezelfde persoon als op de fotoafdruk op pagina 304.
Het gerechtshof begrijpt hieruit dat waar de medeverdachte [betrokkene 1] heeft verklaard over “de lange Turk”, hij dan kennelijk doelt op de medeverdachte [betrokkene 3].
• De vindplaats van bewijsmiddel 3 is verkeerd aangeduid in het vonnis van de rechtbank. Het gaat niet om een politieverhoor van [betrokkene 1] van 23 maart 2016 maar van 4 april 2016, opgenomen in de pagina’s 300 t/m 305 van het politieonderzoek.
• Over de (procentuele) verdeling van de buit is door de medeverdachte [betrokkene 1] anders verklaard in bewijsmiddel 3 dan door de medeverdachte [betrokkene 2] in bewijsmiddel 6.
Door de medeverdachte [betrokkene 2] is daarnaast in bewijsmiddel 5 anders verklaard over de verdeling van de buit (over vijf personen) dan in bewijsmiddel 6 (over vier personen).
Het gerechtshof overweegt naar aanleiding van deze door de rechtbank in het vonnis opgenomen bewijsmiddelen het volgende.
Aan de hand van deze bewijsmiddelen kan niet eenduidig worden vastgesteld hoe de buit zou worden verdeeld. Rekenkundig bezien kan wellicht zelfs gesproken worden van innerlijke tegenstrijdigheid van het bewijs. Waar het in het licht van de beoordeling inzake het medeplegen evenwel op aankomt - en in zoverre zijn deze bewijsmiddelen consistent en elkaar versterkend - is dat hieruit volgt dat voorzien was dat (ook) de verdachte een (substantieel) deel van de te behalen buit was toebedacht hetgeen bijdraagt aan het bewijs van een substantiële bijdrage van de verdachte aan het feit.
• Het gerechtshof hanteert tevens als bewijs hetgeen de medeverdachte [betrokkene 2] heeft verklaard bij de rechter-commissaris, voor zover inhoudende:
“Het klopt dat ik [verdachte] steeds [verdachte] of [verdachte] noem in mijn verklaringen”.
• In het politieonderzoek - zoals het gerechtshof dat heeft ontvangen van de rechtbank - ontbreken de pagina's 345 en 346. Dat is een deel van het politieverhoor van de medeverdachte [betrokkene 2] waarin kennelijk de rol van de verdachte is geduid, zoals opgenomen in het door de rechtbank gehanteerde bewijsmiddel 5.
Nu genoemde pagina’s echter ontbreken kan dat bewijsmiddel voor wat betreft dat onderdeel niet in stand blijven.
Met betrekking tot de rol van de verdachte hanteert het gerechtshof daarom in plaats daarvan als bewijs hetgeen de medeverdachte [betrokkene 2] over de rol van de verdachte heeft verklaard bij de rechter-commissaris.”
7. De verklaring van de medeverdachte [betrokkene 2], afgelegd bij de rechter-commissaris waar het hof naar verwijst is door het hof opgenomen in de aanvulling op het arrest en luidt:
“Ik ken [verdachte] wel.
(...)
Het klopt dat ik [verdachte] steeds [verdachte] of [verdachte] noem in mijn verklaringen.
(...)
U vraagt mij of ik nog eens kan vertellen wat zijn rol was. Hij was tipgever of opdrachtgever.
(...)
Hij heeft mij benaderd voor deze klus. (...) Hij zei iets met een man die heel veel cash en goud en sieraden thuis had liggen. Toen kwam er nog een man bij, genaamd [betrokkene 3]; hij kon goed praten en hij heeft me het meest overgehaald. (...) Dat gebeurde in een auto. [verdachte] en ik waren toen allebei vrij.
Ik denk dat dit een week of twee voor het gebeuren was. We hadden afgesproken en zij haalden mij op in een auto. (...) [betrokkene 3] en [verdachte] vertelden mij dat de man zo naar boven in zijn huis kon gaan en dertigduizend of veertigduizend euro kon ophalen.
(...)
U vraagt of ik [betrokkene 3] en [verdachte] daarna nog heb gesproken. Dezelfde dag van het delict heb ik nog met [verdachte] gesproken. Het was eerst afgeblazen door ons, omdat die man zou verhuizen of zo, maar toen belde [verdachte] mij. Hij zei dat het nog kon en die avond moest gebeuren. Toen is het toch doorgegaan.
U vraagt of ik [betrokkene 3] en [verdachte] nog heb ontmoet voordat het delict plaatsvond. Ik heb hen 's avonds nog gezien. We ontmoetten elkaar bij een tankstation en op een grote parkeerplaats in Stadskanaal. We hebben elkaar gesproken en de laatste puntjes op de i gezet. Zij waren in hun eigen auto en [betrokkene 1] en ik waren ook in een auto. We hebben daar met elkaar gesproken door de openstaande ramen.
(-)
U vraagt wat [verdachte] deed bij deze ontmoeting. Gepraat over hoe het moest gaan en waar wat lag.
(...)
[betrokkene 3] en [verdachte] hebben allebei met ons gesproken bij deze ontmoeting.
(-)
We wisten niet waar we moesten zijn en volgden hen richting het huis. Zij zijn toen voor het huis langs gereden. Met knipperlicht of drie keer op de rem drukken bij dat huis zouden ze aangeven waar het was.
Zo is het ook gegaan.
(...)
Na afloop hebben we via de telefoon kort contact gehad. (...) Het klopt dat we een afspraak hadden gemaakt over het delen van de buit.”
8. In deze zaak gaat het om de bekende problematiek van een verdachte die geen handelingen ter uitvoering van een strafbaar feit heeft begaan met als vraag of zijn rol zodanig was dat hij kan worden aangemerkt als medepleger. De Hoge Raad overwoog over medeplegen in het arrest van 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1316, NJ 2016/411 m.nt. Rozemond als volgt:
“3.1.1. In zijn arrest van 2 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3474, NJ 2015/390 heeft de Hoge Raad enige algemene overwegingen over het medeplegen gegeven. Deze overwegingen luiden als volgt:
"3.1. De art. 47 tot en met 51 Sr bieden diverse mogelijkheden om iemand, ook als hij niet zelf de gehele delictsomschrijving vervult - al dan niet in zogenoemd functionele vorm - onder specifieke voorwaarden strafrechtelijk aansprakelijk te stellen voor zijn betrokkenheid bij een strafbaar feit. In het geval van medeplegen houden de voorwaarden voor aansprakelijkstelling vooral in dat sprake moet zijn geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking met een ander of anderen. (Vgl. HR 24 mei 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP6581, NJ 2011/481). Het accent ligt daarbij op de samenwerking en minder op de vraag wie welke feitelijke handelingen heeft verricht. (Vgl. HR 6 juli 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO9905, NJ 2004/443).
In de praktijk is een belangrijke en moeilijke vraag wanneer de samenwerking zo nauw en bewust is geweest dat van medeplegen mag worden gesproken. Die vraag laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van de concrete omstandigheden van het geval. Algemene regels kunnen daarom dienaangaande niet worden gegeven. Wel kan de Hoge Raad met betrekking tot dit thema, mede gelet op zijn eerdere rechtspraak, enige aandachtspunten formuleren.
3.2.1. De kwalificatie medeplegen is slechts dan gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde - intellectuele en/of materiële - bijdrage aan het delict van de verdachte van voldoende gewicht is. Dat geldt in vergelijkbare zin indien het medeplegen - bijvoorbeeld in de vorm van "in vereniging" - een bestanddeel vormt van de delictsomschrijving.
Dat de kwalificatie medeplegen gerechtvaardigd moet zijn, is mede van belang omdat het in dit verband vaak gaat om de vraag: medeplegen dan wel medeplichtigheid aan een strafbaar feit. Medeplichtigheid is alleen strafbaar in geval van misdrijf. Verder kent medeplichtigheid een beduidend lager strafmaximum (art. 49, eerste lid, Sr). Medeplegen daarentegen levert regelmatig een wettelijke strafverzwaringsgrond op (zie bijvoorbeeld art. 311, eerste lid onder 4, Sr). Waar het verwijt bij medeplegen zich concentreert op het gewicht van de intellectuele en/of materiële bijdrage aan het delict van de verdachte, is het kernverwijt bij medeplichtigheid "het bevorderen en/of vergemakkelijken van een door een ander begaan misdrijf" (vgl. HR 22 maart 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO2629, NJ 2011/341). Voor het gewicht van de rol van de medepleger in de zin van art. 47 Sr kan ook worden gewezen op art. 141, eerste lid, Sr. Het daar strafbaar gestelde "in vereniging plegen" van geweld eist dat de verdachte "een voldoende significante of wezenlijke bijdrage aan het geweld" heeft geleverd, zij het dat deze bijdrage zelf niet van gewelddadige aard behoeft te zijn geweest.
(Vgl. bijvoorbeeld HR 2 juli 2013, ECLI:NL:HR:2013:132, NJ 2013/407).
3.2.2. Een en ander brengt mee dat indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering, maar uit gedragingen die met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), op de rechter de taak rust om in het geval dat hij toch tot een bewezenverklaring van het medeplegen komt, in de bewijsvoering - dus in de bewijsmiddelen en zo nodig in een afzonderlijke bewijsoverweging - dat medeplegen nauwkeurig te motiveren. Bij de vorming van zijn oordeel dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, kan de rechter rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip. Daarbij verdient overigens opmerking dat aan het zich niet distantiëren op zichzelf geen grote betekenis toekomt. Het gaat er immers om dat de verdachte een wezenlijke bijdrage moet hebben geleverd aan het delict. In dit verband valt te wijzen op bijvoorbeeld HR 22 december 2009, ECLI:NL:HR:2009:BK3356, NJ 2010/193 waarin ten aanzien van het medeplegen van een vernieling werd overwogen "dat het louter aanwezig zijn bij en zich niet distantiëren van een door een ander gepleegde vernieling, alsmede het louter instemmen met die vernieling, ieder voor zich en in onderlinge samenhang bezien daarvoor onvoldoende zijn", alsmede HR 3 juni 2014, ECLI:NL:HR:2014:1307 inzake diefstal door twee of meer verenigde personen waarin onvoldoende werd bevonden de enkele vaststelling "dat de verdachte een vluchtmogelijkheid heeft gefaciliteerd en dat het niet anders kan zijn dan dat over het verschaffen van deze vluchtmogelijkheid van te voren door de verdachte en zijn mededaders afspraken zijn gemaakt".
3.2.3. De bijdrage van de medepleger zal in de regel worden geleverd tijdens het begaan van het strafbare feit in de vorm van een gezamenlijke uitvoering van het feit. Maar de bijdrage kan ook zijn geleverd in de vorm van verscheidene gedragingen voor en/of tijdens en/of na het strafbare feit. Ook is niet uitgesloten dat de bijdrage in hoofdzaak vóór het strafbare feit is geleverd. (Vgl. bijvoorbeeld HR 3 juli 2012,ECLI:NL:HR:2012:BW9972, NJ 2012/452). Zeker in dergelijke, in zekere zin afwijkende of bijzondere, situaties dient in de bewijsvoering aandacht te worden besteed aan de vraag of wel zo bewust en nauw is samengewerkt bij het strafbare feit dat van medeplegen kan worden gesproken, in het bijzonder dat en waarom de bijdrage van de verdachte van voldoende gewicht is geweest. Dat geldt in nog sterkere mate indien het hoofdzakelijk gaat om gedragingen die na het strafbare feit zijn verricht. (Vgl. HR 9 april 2013 ECLI:NL:HR:2013:BZ6505, NJ 2013/229). Een geringe rol of het ontbreken van enige rol in de uitvoering van het delict zal in dergelijke uitzonderlijke gevallen wel moeten worden gecompenseerd, bijvoorbeeld door een grote(re) rol in de voorbereiding.
3.3.1. Er bestaat geen precieze afgrenzing tussen medeplegen en de andere deelnemingsvormen. Dat neemt niet weg dat wanneer medeplegen wordt tenlastegelegd, dit medeplegen moet worden beoordeeld aan de hand van de voor medeplegen geldende maatstaven. Het gebruikmaken van aan andere deelnemingsvormen ontleende begrippen of constructies kan de bewijsvoering voor medeplegen compliceren en verdient daarom in zulke gevallen geen aanbeveling. (Vgl. HR 18 december 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX5140ENHR1JULI2014, ECLI:NL:HR:2014:1593, in welke zaken het medeplegen door het hof was bewezenverklaard aan de hand van criteria voor het zogenoemde functionele daderschap). Het valt overigens op dat het openbaar ministerie bij het tenlasteleggen van commune en andere niet-economische strafbare feiten - in vergelijking met economische delicten - vaker gebruik lijkt te maken van (soms ingewikkelde) deelnemingsconstructies dan van het meer geëigend lijkende functionele daderschap. (Vgl. HR 24 mei 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP6581, NJ 2011/481 met betrekking tot de verkoop van hennepplanten door de eigenaar van een growshop).
3.3.2. Het ontbreken van een precieze afgrenzing tussen medeplegen en de andere deelnemingsvormen brengt mee dat het openbaar ministerie in voorkomende gevallen er goed aan doet de rechter een keuzemogelijkheid te bieden door daarop toegesneden varianten in de tenlastelegging op te nemen. Als het openbaar ministerie evenwel om hem moverende redenen uitsluitend het medeplegen en niet ook de medeplichtigheid heeft tenlastegelegd, moet de rechter vrijspreken indien het medeplegen niet kan worden bewezen, ook al zou vaststaan dat de verdachte medeplichtig was aan het feit."
3.1.2. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 24 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:716 aan deze algemene overwegingen het navolgende toegevoegd:
"3.2.1. In zijn arrest van 2 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3474 heeft de Hoge Raad enige algemene overwegingen over het medeplegen gegeven, in het bijzonder gericht op de afbakening tussen medeplegen en medeplichtigheid en meer in het bijzonder met het oog op gevallen waarin het medeplegen niet bestaat in gezamenlijke uitvoering. Voor de kwalificatie medeplegen is vereist dat sprake is van nauwe en bewuste samenwerking. Die kwalificatie is slechts gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde - intellectuele en/of materiële - bijdrage van de verdachte aan het delict van voldoende gewicht is.
3.2.2. Opmerking verdient dat het voorgaande, zoals in genoemd arrest is overwogen en uit de daar aangehaalde voorbeelden ook blijkt, in vergelijkbare zin geldt indien het medeplegen - bij voorbeeld in de vorm van 'in vereniging' - een bestanddeel vormt van de delictsomschrijving. Ook in een geval waarin de tenlastelegging het delictsbestanddeel 'gepleegd door twee of meer verenigde personen' bevat, zal de rechter derhalve moeten beoordelen of de door de verdachte geleverde bijdrage aan het delict van voldoende gewicht is.
3.2.3. In het hiervoor genoemde arrest is voorts overwogen dat de bijdrage van de medepleger in de regel zal worden geleverd tijdens het begaan van het strafbare feit in de vorm van een gezamenlijke uitvoering van het feit. Indien de verdachte hoofdzakelijk gedragingen na de uitvoering van het strafbare feit heeft verricht, is in uitzonderlijke gevallen medeplegen denkbaar. Maar een geringe rol of het ontbreken van enige rol in de uitvoering van het delict zal dan wel moeten worden gecompenseerd, bijvoorbeeld door een grote(re) rol in de voorbereiding, terwijl in de bewijsvoering in zulke uitzonderlijke gevallen ook bijzondere aandacht dient te worden besteed aan de vraag of wel zo bewust en nauw is samengewerkt bij het strafbare feit dat van medeplegen kan worden gesproken, in het bijzonder dat en waarom de bijdrage van de verdachte van voldoende gewicht is geweest om de kwalificatie medeplegen te rechtvaardigen."
3.2. In de hierboven weergegeven arresten heeft de Hoge Raad enige algemene overwegingen over het medeplegen gegeven. Daarbij is aangegeven dat het een belangrijke en moeilijke vraag is wanneer de samenwerking zo nauw en bewust is geweest dat van medeplegen mag worden gesproken. De kwalificatie medeplegen vereist dat sprake is van nauwe en bewuste samenwerking. Dat vergt dat de bewezenverklaarde - intellectuele en/of materiële - bijdrage aan het delict van de verdachte van voldoende gewicht is. De vraag of aan deze eis is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval, zoals ook in bovengenoemde arresten is benadrukt. De Hoge Raad kan hieromtrent geen algemene regels geven, maar slechts tot op zekere hoogte duidelijkheid verschaffen door het formuleren van aandachtspunten zoals in bovengenoemde arresten is gebeurd alsook door het beslissen van concrete gevallen, waarbij de toetsing in cassatie overigens sterk wordt gekleurd door de precieze bewijsvoering van de feitenrechter, waaronder begrepen een eventuele op het medeplegen toegesneden nadere motivering.
Het beslissingskader zoals dat is neergelegd in de hierboven genoemde arresten kan, met begrippen die niet steeds precies van elkaar af te grenzen zijn, niet anders dan globaal zijn (vgl. rechtsoverweging 4.2 hierna). Dat hangt enerzijds samen met de variëteit van concrete omstandigheden in afzonderlijke gevallen, waarbij ook de aard van het delict een rol kan spelen (vgl. het arrest van heden ECLI:NL:HR:2016:1320 over art. 141 Sr en ECLI:NL:HR:2016:1322 over bedreiging met geweld). Anderzijds is van belang de variëteit in de mate waarin die concrete omstandigheden kunnen worden vastgesteld, in welk verband de procesopstelling van de verdachte een rol kan spelen (vgl. de arresten van heden ECLI:NL:HR:2016:1315 en ECLI:NL:HR:2016:1323). In concrete zaken kan een en ander leiden tot een moeilijke afweging bij de beantwoording van de vraag of sprake is van medeplegen. Daaraan valt niet te ontkomen omdat er altijd zogenoemde grensgevallen zullen zijn.”
9. Het middel klaagt niet over de verkeerde toepassing van het recht en in het bevestigde vonnis worden de juiste eisen gesteld: bewuste en nauwe samenwerking waarbij de materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit dan van voldoende gewicht zal moeten zijn.
10. Uit de bewijsconstructie blijkt dat rol van verdachte is vastgesteld aan de hand van de volgende aan de uitvoering voorafgaande en daarop volgende feiten:
- Verdachte en medeverdachte benaderden een ander om in te breken: initiatief mede bij verdachte;
- Verdachte en medeverdachte ontmoeten de uitvoerders op de dag van inbraak en geven nadere informatie over het adres en de plaats van de buit: mede door verdachte cruciale informatie verschaft voor de uitvoering;
- Verdachte en medeverdachte hebben druk op de uitvoerders uitgeoefend met betrekking tot dag/tijd van de inbraak; mede door verdachte uitgeoefende druk om snel tot uitvoering over te gaan;
- Verdachte en medeverdachte overhandigden de uitvoerders een tas met inbrekerswerktuigen; verschaffen instrumenta delicti;
- Verdachte en medeverdachte reden onmiddellijk voorafgaande aan het strafbare feit met hun auto voor die van de de uitvoerders naar de plaats delict om hen die plaats aan te wijzen; begeleiding naar plaats delict;
- Verdachte en medeverdachte overlegden (opnieuw) over de verdeling van de buit; afspraken verdeling buit;
- Verdachte en medeverdachte hadden na het strafbare feit kort contact met de uitvoerders; contact na delict.
11. Deze door mij in hoofdzaak aan de bewijsoverweging ontleende feiten zijn volgens het hof kennelijk dragend voor een (in dit geval) materiële en intellectuele bijdrage van voldoende gewicht om te kunnen spreken van medeplegen. Voor zover de steller van het middel niet alle factoren benoemt of meent dat één enkele factor nog niet toereikend is voor medeplegen, meen ik daaraan geen aandacht te behoeven besteden. Het hof heeft een veelheid aan factoren in aanmerking genomen en dan is het van geen belang dat één daarvan op zich zelf ontoereikend is voor medeplegen. Als ik de steller van het middel goed begrijp, dan rijst nog de vraag of de in de bewijsoverweging opgesomde feiten in die overweging wel allemaal kunnen worden toegeschreven aan zowel verdachte als aan zijn medeverdachte, zoals het hof heeft gedaan. Worden de vaststellingen in de bewijsoverweging wel volledig ondersteund door de bewijsmiddelen? Ik merk op dat in ieder geval de stelling van de verdediging dat verdachte slechts aanwezig was zonder enig idee te hebben waarover het ging in de bewijsoverweging uitdrukkelijk is verworpen, omdat het volgens het hof niet geloofwaardig is en niet strookt met de gedetailleerde verklaringen van de uitvoerders.
12. Voor de rolverdeling tussen verdachte en zijn (directe) medeverdachte ([betrokkene 3]) zijn in het bijzonder de verklaringen van beide uitvoerders van belang: [betrokkene 1] (bewijsmiddel 3) en [betrokkene 2] (bewijsmiddel 4, 5 en 6). In hun verklaringen spreken ze, voor zover hier van belang, over twee anderen en ze doelen dan onmiskenbaar op de verdachte en de medeverdachte die kennelijk veelal samen in een auto zitten. De getuigen schrijven in hun verklaringen het initiatief, het verstrekken van cruciale informatie, het uitoefenen van druk en de begeleiding naar de plaats delict ongespecificeerd toe aan de verdachte én medeverdachte (“zij”), dus aan hen beiden toe. Het hof heeft kennelijk geoordeeld dat beiden in het kader van het feit dus als een soort twee-eenheid optraden en dat is niet onbegrijpelijk. De enkele omstandigheid dat [betrokkene 1] (bewijsmiddel 3) verklaart dat de langere man (de medeverdachte) met hen sprak en die lange Turk (de medeverdachte) veel praatte, maakt dit niet anders nu [betrokkene 2] (bewijsmiddel 6) verklaart dat hij zowel met de verdachte als met de medeverdachte in het Turks heeft gesproken.
13. De medeverdachte overhandigde de tas met instrumenta delicti, terwijl [betrokkene 2] na het feit telefonisch contact had met de verdachte. Anders dan de gedragingen onder het vorige randnummer is hier sprake van handelingen die uit hun aard makkelijker door één persoon worden verricht. Een en ander wijst er niet zonder meer op dat verdachte niet als medepleger kan worden gekwalificeerd. De verdeling van deze handelingen is in de ogen van het hof kennelijk toevallig over hen beiden verdeeld en dat is niet onbegrijpelijk.
14. De conclusie is dat de bewijsoverwegingen voldoende steunen op de gebezigde bewijsmiddelen. Medeplegen wordt aangenomen terwijl de verdachte niet bij de uitvoering is betrokken, maar wel blijkt van betrokkenheid (deels zeer kort) voorafgaande aan het feit (initiatief, verstrekken informatie, druk tot uitvoering, begeleiding naar plaats delict) en na het feit (afspraken buit en contact). Ik voeg toe dat uit bewijsmiddel 5 nog een aspect dat relevant is voor de rol van verdachte naar voren komt: verdachte bracht uitvoerder [betrokkene 2] in contact met de medeverdachte. Het is niet onjuist of onbegrijpelijk dat er volgens het hof sprake is van bewuste en nauwe samenwerking waarbij de materiële en intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit van voldoende gewicht is.
15. Het middel faalt en kan worden afgedaan met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende motivering.
16. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
17. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 07‑09‑2021