Einde inhoudsopgave
Bijzonder ontslagprocesrecht (MSR nr. 67) 2015/6.7.3.1
6.7.3.1 Greenworld/Arbiters-arrest
Mr. D.M.A. Bij de Vaate, datum 30-12-2014
- Datum
30-12-2014
- Auteur
Mr. D.M.A. Bij de Vaate
- JCDI
JCDI:ADS360682:1
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht / Mensenrechten
Burgerlijk procesrecht / Rechtspleging van onderscheiden aard
Arbeidsrecht / Einde arbeidsovereenkomst
Voetnoten
Voetnoten
HR 4 december 2009, NJ 2011, 131.
De Hoge Raad noemt daarbij als argumenten dat (1) na het instellen van een rechtsmiddel een andere uitspraak volgt, niet hoeft te betekenen dat de vernietigde uitspraak onjuist was en (2) de omstandigheid dat de (scheids)rechter in vrijheid en onbevangenheid over het voorgelegde geschil moet kunnen oordelen ertoe noopt om slechts in uitzonderlijke gevallen een vernietigde uitspraak onrechtmatig te achten.
Vgl. Brandsma 2014, p. 117.
Zie Asser/Hartkamp & Sieburgh 2011, nr. 386; R. Meijer 2010, p. 14; Barkhuysen, Van Emmerik & Van der Hulle 2012, p. 238.
Zie Fernhout 2010a, p. 2698-2699; Flach 2011, p. 6653; annotatie J.B.M. Vranken bij HR 4 december 2009, NJ 2011, 131; annotatie S.C.J.J. Kortmann bij HR 4 december 2009, JOR 2010/175; Van Ettekoven e.a. 2013; Van der Zalm & Zoeteman 2012; Verstijlen, in: GS Faillissementswet, art. 64 Fw, aant. 7.3 (online, laatst bijgewerkt op 8 juni 2012).
Vgl. Fernhout 2010a, p. 2699.
Vgl. Fernhout 2010a, p. 2699. Dit interne regresrecht van de Staat gaat niet op voor aansprakelijkheid uit onrechtmatige rechtspraak. Artikel 42 lid 3 Wrra bepaalt namelijk dat rechters voor onrechtmatige rechterlijke uitspraken nooit persoonlijk aansprakelijk zijn, extern noch intern via regres. Het interne regresrecht in art. 42 lid 2 Wrra ziet uitsluitend op aansprakelijkheid in het kader van bedrijfsfouten (de MvT noemt: schade ontstaan door het zoek maken van stukken, ten gevolge van een verkeersongeval op weg naar een descente) van de rechter, anders dan een onrechtmatige rechterlijke uitspraak. Zie Kamerstukken II 1994/95, 24 220, nr., 3, p. 3.
Vgl. annotatie J.B.M. Vranken bij HR 4 december 2009, NJ 2011, 131.
Het interne regresrecht gaat immers pas op indien de Staat met success aansprakelijk is gesteld.
Vgl. annotatie J.B.M. Vranken bij HR 4 december 2009, NJ 2011, 131.
In het Greenwold/Arbiters-arrest van 4 december 20091 gaat het, kort gezegd, om het volgende. Tussen Sagro Aannemingsmaatschappij Zeeland B.V. (hierna Sagro) enerzijds en de Duitse vennootschap Grünland Helmut Aurenz Gmbh & Co (hierna Grünland) en ASB Greenworld B.V. (hierna Greenworld) anderzijds is een geschil ontstaan over de betaling van een aantal in het kader van de uitvoering van een aannemingsovereenkomst door Sagro verzonden facturen. Sagro heeft arbitrage aangevraagd tegen zowel Grünland als Greenworld. In de arbitrale procedure heeft Greenworld een beroep gedaan op de onbevoegdheid van de arbiters, omdat een arbitrageovereenkomst ontbrak. De arbiters hebben zich desondanks bevoegd verklaard tot beslechting van het geschil. De vordering van Greenworld en Grünland tot vernietiging van het arbitrale vonnis is in drie instanties afgewezen. In dit geding stelt Greenworld zich op het standpunt dat de arbiters onrechtmatig hebben gehandeld door, ondanks het door haar gevoerde verweer dat een arbitrageovereenkomst ontbrak, welbewust hun bevoegdheid aan te nemen in de door Sagro geëntameerde arbitrageprocedure en veroordelende vonnissen jegens Greenworld te wijzen, waardoor zij inbreuk hebben gemaakt op haar recht om geschilbeslechting door de gewone burgerlijke rechter te laten plaatsvinden. De rechtbank heeft de vordering van Greenworld afgewezen. Tegen die afwijzing is Greenworld in hoger beroep gegaan. Het hof oordeelt dat voor beantwoording van de vraag of de arbiters zich jegens Greenworld onrechtmatig hebben gedragen eenzelfde maatstaf moet worden aangelegd als voor overheidsrechters, met betrekking waartoe de Hoge Raad uitgangspunten heeft geformuleerd in zijn arrest van 3 december 1971, NJ 1972, 137.
Het hof verenigt zich vervolgens met het oordeel van de rechtbank dat noch het feit dat de arbiters zich ten onrechte bevoegd verklaard hebben, noch hetgeen Greenworld overigens met betrekking tot de instructie van de arbitrale procedure en de door de arbiters genomen beslissing heeft doen zeggen, de conclusie kan wettigen dat sprake is geweest van veronachtzaming van zodanig fundamentele rechtsbeginselen dat van een eerlijke en onpartijdige behandeling van de zaak niet meer kan worden gesproken.
Greenworld heeft tegen voormelde overwegingen cassatieberoep ingesteld. Het cassatiemiddel stelt twee rechtsvragen aan de orde: (1) naar welke maatstaf moet worden beoordeeld of de arbiters jegens Greenworld onrechtmatig hebben gehandeld en (2) naar welke maatstaf moet worden beoordeeld, indien ervan wordt uitgegaan dat de vernietigde uitspraak onrechtmatig is, of de betrokken scheidsrechters ook persoonlijk jegens de derde aansprakelijk zijn. De Hoge Raad stelt voorop dat met betrekking tot beide vragen, die ook in het kader van overheidsrechtspraak rijzen, een wettelijke regeling ten aanzien van arbiters ontbreekt. Voor de persoonlijke aansprakelijkheid van overheidsrechters geldt art. 42 Wet rechtpositie rechterlijke ambtenaren, aldus de Hoge Raad.
In de volgende rechtsoverwegingen gaat de Hoge Raad over tot beantwoording van de rechtsvragen. De Hoge Raad overweegt dat gelet op de overeenstemming tussen overheidsrechtspraak en arbitrage, waarop ook de Advocaat Generaal in zijn conclusie gewezen heeft, moet worden aanvaard dat voor beide vormen van rechtspraak slechts in uitzonderlijke gevallen een na instelling van een rechtsmiddel onjuist bevonden (scheids)rechtelijke uitspraak kan leiden tot aansprakelijkheid.2 Dit neemt echter volgens de Hoge Raad niet weg;
‘dat zich gevallen kunnen voordoen waarin blijkt dat de (scheids)rechter met betrekking tot de vernietigde uitspraak opzettelijk of bewust roekeloos heeft gehandeld dan wel met kennelijke grove miskenning van hetgeen een behoorlijke taakvervulling meebrengt. Moeilijk kan worden aanvaard dat zelfs in een dergelijk geval geen aansprakelijkheid op grond van onrechtmatige daad zou bestaan. Wat de overheidsrechter betreft, geldt hier art. 42 Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren. Daaruit volgt, mede gelet op de bij de parlementaire behandeling gegeven toelichting, dat de betrokken rechterlijke ambtenaar niet persoonlijk aansprakelijk is voor schade die een gevolg is van een onjuiste rechterlijke uitspraak, maar dat indien de Staat ter zake met succes zou kunnen worden aangesproken en sprake is van opzet of bewuste roekeloosheid van de rechterlijke ambtenaar wel op hem regres kan worden genomen. Bij arbiters ligt dit in zoverre anders dat een wettelijke regeling ontbreekt, maar het hiervoor in 3.5 overwogene rechtvaardigt, mede in het licht van de voor regres op rechterlijke ambtenaren geldende norm, de slotsom dat arbiters slechts persoonlijk aansprakelijk kunnen worden gesteld indien zij met betrekking tot de vernietigde beslissing opzettelijk of bewust roekeloos hebben gehandeld dan wel met kennelijke grove miskenning van hetgeen een behoorlijke taakvervulling meebrengt.'
In deze arbitrale zaak spreekt de Hoge Raad over de '(scheids)rechter'. Daarmee wordt uitdrukkelijk ook de overheidsrechtspraak betrokken bij de beoordeling van de vordering van Greenworld.3 In de literatuur bestaat echter discussie over de vraag welke betekenis dit arrest heeft voor de aansprakelijkheid in het kader van de overheidsrechtspraak. Enerzijds wordt betoogd dat de Hoge Raad alleen een maatstaf heeft gegeven voor de persoonlijke aansprakelijkheid van overheidsrechters en arbiters.4 Anderzijds wordt betoogd dat het arrest een nieuwe maatstaf biedt voor de aansprakelijkheid van de Staat voor onjuiste rechterlijke uitspraken.5 Ik meen dat dit laatste het geval is. In het hiernavolgende zal ik uiteenzetten waarom.
Allereerst is van belang te onderkennen dat in bovenstaand arrest twee rechtsvragen centraal staan. In rechtsoverweging 3.4 onderscheidt de Hoge Raad de twee rechtsvragen met zoveel woorden: (1) wanneer is een uitspraak die na het aanwenden van een rechtsmiddel wordt vernietigd onrechtmatig? En (2) wanneer zijn de betrokken arbiters, indien er vanuit wordt gegaan dat de vernietigde uitspraak onrechtmatig is, persoonlijk aansprakelijk jegens derden? In de daaropvolgende rechtsoverwegingen beantwoordt de Hoge Raad deze rechtsvragen, hoewel daarbij minder scherp onderscheid wordt gemaakt tussen beide vragen.
In rechtsoverweging 3.5 geeft de Hoge Raad allereerst aan dat en waarom slechts in uitzonderlijke gevallen een na instelling van een rechtsmiddel onjuist bevonden (scheids)rechtelijke uitspraak onrechtmatig te achten is. Vervolgens formuleert de Hoge Raad in rechtsoverweging 3.6 de maatstaf voor de uitzondering daarop. De Hoge Raad geeft aan dat het voorgaande (de uitzonderlijkheid voor onrechtmatigheid van een rechterlijke uitspraak) niet wegneemt;
'dat moeilijk kan worden aanvaard dat indien blijkt dat de (scheids)rechter met betrekking tot de vernietigde uitspraak opzettelijk of bewust roekeloos heeft gehandeld dan wel met kennelijke grove miskenning van hetgeen een behoorlijke taakvervulling meebrengt, geen aansprakelijkheid op grond van onrechtmatige daad bestaat'.
Daarbij moet de Hoge Raad mijns inziens het oog hebben gehad op de aansprakelijkheid van de Staat voor onrechtmatige rechtspraak en niet slechts op de persoonlijke aansprakelijkheid van de (scheids)rechter. Allereerst is de rechter namelijk – zoals ook de Hoge Raad erkent in het vervolg van de – nooit persoonlijk aansprakelijk jegens een derde (externe aansprakelijkheid) voor schade als gevolg van een rechterlijke uitspraak, zo volgt uit art. 42 lid 3 Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren (hierna: Wrra).6 Dat de Hoge Raad er vervolgens (ten onrechte) vanuit gaat dat de rechter in geval van opzet of bewuste roekeloosheid wel intern jegens de Staat persoonlijk aansprakelijk kan zijn (regresrecht) in geval van onrechtmatige rechtspraak, doet aan het voorgaande niet af.7 Met die overweging ontvalt slechts de grondslag aan wat de Hoge Raad met voormelde overweging wil doen, namelijk de interne persoonlijke aansprakelijkheid van rechters voor onjuiste uitspraken verbinden met de geconstateerde vergelijkbaarheid van overheidsrechtspraak en arbitrage, om daaruit vervolgens af te leiden dat het gerechtvaardigd is om ook arbiters, zij het extern, alleen in geval van opzet of bewuste roekeloosheid (of kennelijke grove miskenning van hun taak) aansprakelijk te stellen.8 Het tast mijns inziens niet aan dat de Hoge Raad bij het formuleren van de maatstaf de aansprakelijkheid van de Staat voor onrechtmatige rechtspraak op het oog had. Zou men er namelijk vanuit gaan dat bedoeld zou zijn een nieuwe maatstaf te geven voor de interne persoonlijke aansprakelijkheid van de rechter wegens onrechtmatige rechtspraak jegens de Staat, dan leidt dit ertoe dat er een strengere maatstaf bestaat voor de staatsaansprakelijkheid wegens onrechtmatige rechtspraak – namelijk de oude maatstaf uit het Bezorgde Procuratiehoudster-arrest – dan voor de interne aansprakelijkheid van de rechter jegens de Staat in dat kader. In dat geval zou zich gemakkelijk de situatie kunnen voordoen dat voor een bepaalde rechterlijke uitspraak geen staatsaansprakelijkheid bestaat uit onrechtmatige rechtspraak – omdat niet gesproken kan worden van verzuim van fundamentele rechtsbeginselen bij de voorbereiding van de rechterlijke beslissing – en daarmee dus ook geen persoonlijke interne aansprakelijkheid van de rechter jegens de Staat,9 terwijl de rechter mogelijk wel door een inhoudelijke onjuiste uitspraak te wijzen opzettelijk, bewust roekeloos, of met kennelijke grove miskenning van een behoorlijke taakvervulling heeft gehandeld. Dit laat zich moeilijk rijmen met de algemene overweging van de Hoge Raad dat moeilijk kan worden aanvaard dat zelfs in die gevallen geen aansprakelijkheid op grond van onrechtmatige daad bestaat.
Uit de voorgaande analyse volgt mijns inziens dat de Hoge Raad niet bedoeld kan hebben een (nieuwe) maatstaf te formuleren voor de persoonlijke aansprakelijkheid van de rechter (extern of intern), maar dat een nieuwe maatstaf is geformuleerd voor de aansprakelijkheid van de Staat voor onjuiste rechterlijke uitspraken. Anders dan het hof en de rechtbank trekt de Hoge Raad niet de maatstaf uit 1971 door naar de arbitrage, maar zonder het expliciet te zeggen en zonder dat partijen dit gevraagd hadden, ontwikkelt hij een nieuwe maatstaf en laat die tevens gelden voor de arbitragerechtspraak.10
Een (steun)argument voor het voorgaande kan ook gevonden worden in de conclusie van Advocaat Generaal Huydecoper bij het arrest. Onder punt 22 van de conclusie overweegt Huydecoper als volgt:
'Ik denk dat het juist is dat de aansprakelijkheid van arbiters aan beperkingen onderhevig is, vergelijkbaar met de beperkingen die voor de aansprakelijkheid van rechters gelden. Men kan aarzelen of de beperkingen op precies dezelfde manier verdienen te worden geformuleerd als die voor rechters geldt (dus ongeveer zo, dat er alleen aansprakelijkheid is wanneer er schending van fundamentele rechtsbeginselen heeft plaatsgehad en er geen redres via een rechtsmiddel mogelijk was); dan wel of een formulering langs de lijn dat er alleen aansprakelijkheid bestaat voor opzettelijk of met grof plichtsverzuim begane fouten, de voorkeur verdient. Ik zou zelf overhellen tot een formulering naar het tweede model.'
De Hoge Raad lijkt in zijn arrest terug te grijpen op de voorgaande overwegingen van de Advocaat Generaal en sluit zich inderdaad aan bij de tweede maatstaf. Nu de A-G expliciet verwijst naar het criterium uit het arrest van 3 december 1971 betrekking hebbend op staatsaansprakelijkheid wegens onrechtmatige rechtspraak en de Hoge Raad zijn oordeel op deze overweging lijkt te staven, is ook om die reden aannemelijk dat de Hoge Raad met gebruikmaking van de term '(scheids)rechter' beoogd heeft een criterium te geven voor aansprakelijkheid van de Staat voor onrechtmatige rechtspraak.