Einde inhoudsopgave
RvdW 2022/958
Erfrechtverordening. Bevoegdheid; bevoegdheid op grond van subsidiaire bevoegdheidsregel van art. 10; verplichting aangezochte gerecht tot ambtshalve onderzoek criteria van subsidiaire bevoegdheid.
HvJ EU 07-04-2022, ECLI:EU:C:2022:267 (V A en Z A (Compétences subsidiaires en matière de successions))
- Instantie
Hof van Justitie van de Europese Unie
- Datum
7 april 2022
- Magistraten
E. Regan, I. Jarukaitis, M. Ilešič, D. Gratsias, Z. Csehi
- Zaaknummer
C-645/20
- Conclusie
A-G M. Campos Sánchez-Bordona
- Roepnaam
V A en Z A (Compétences subsidiaires en matière de successions)
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- Vakgebied(en)
Internationaal privaatrecht / Internationaal bevoegdheidsrecht
- Brondocumenten
ECLI:EU:C:2022:267, Uitspraak, Hof van Justitie van de Europese Unie, 07‑04‑2022
ECLI:EU:C:2021:977, Conclusie, Hof van Justitie van de Europese Unie (Advocaat-Generaal), 02‑12‑2021
- Wetingang
Art. 10 Verordening (EU) nr. 650/2012 (Erfrechtverordening)
Essentie
VA e.a. tegen TP.
Verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens art. 267 VWEU, ingediend door de Cour de cassation (Frankrijk) bij beslissing van 18 november 2020.
Erfrechtverordening. Bevoegdheid; bevoegdheid op grond van subsidiaire bevoegdheidsregel van art. 10; verplichting aangezochte gerecht tot ambtshalve onderzoek criteria van subsidiaire bevoegdheid.
Art. 10, lid 1, onder a), Erfrechtverordening moet aldus worden uitgelegd dat de rechter van een lidstaat zijn bevoegdheid op grond van de in die bepaling neergelegde subsidiaire bevoegdheidsregel ambtshalve moet opwerpen wanneer hij, nadat hij is aangezocht op grond van de algemene bevoegdheidsregel van ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.