In het middel wordt nog gesteld dat de motivering van de bewezenverklaring tekortschiet “mede in het licht van hetgeen door de verdediging op de terechtzitting van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch is aangevoerd”. Die stelling wordt in de schriftuur echter niet onderbouwd. Zonder aanduiding van de onderdelen waarop precies wordt gedoeld met de enkele verwijzing naar ‘hetgeen door de verdediging op de terechtzitting is aangevoerd’, kan ik in deze stelling geen afzonderlijke cassatieklacht ontwaren. Om die reden zal ik bij de bespreking van het middel niet (uitgebreid) stil staan bij wat namens de verdachte – blijkens de processen-verbaal van de terechtzittingen in hoger beroep en de toen overgelegde pleitnota – in dit verband is aangevoerd en zal ik wat dat betreft uitgaan van de – in cassatie onbestreden – weergave daarvan door het hof (zie daarvoor randnummer 7).
HR, 22-03-2022, nr. 21/00195
ECLI:NL:HR:2022:397
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
22-03-2022
- Zaaknummer
21/00195
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2022:397, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 22‑03‑2022; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHSHE:2021:171
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2022:84
ECLI:NL:PHR:2022:84, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 01‑02‑2022
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2022:397
- Vindplaatsen
Uitspraak 22‑03‑2022
Inhoudsindicatie
Poging tot doodslag (art. 287 Sr), mishandeling (meermalen gepleegd) (art. 300.1 Sr). Overschrijding redelijke termijn in hoger beroep. Heeft hof mate van overschrijding van redelijke termijn in h.b. op juiste wijze vastgesteld? HR: Op redenen vermeld in CAG slaagt middel. CAG: Uit ’s hofs vaststellingen volgt dat redelijke termijn in h.b. (van 2 jaren) met ruim anderhalf jaar is overschreden. Gelet daarop is niet begrijpelijk ’s hofs vaststelling dat redelijke termijn ‘met ongeveer een half jaar overschreden’ is. Aangezien hof klaarblijkelijk de door hem vastgestelde overschrijding ten grondslag heeft gelegd aan oordeel dat onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 57 maanden aan verdachte wordt opgelegd i.p.v. in beginsel passend geachte gevangenisstraf van 60 maanden, is dat oordeel evenmin begrijpelijk. HR doet zaak zelf af en vermindert opgelegde gevangenisstraf van 57 maanden met 3 maanden.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 21/00195
Datum 22 maart 2022
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 20 januari 2021, nummer 20-002267-17, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1980,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft G.J.P.M. Mooren, advocaat te Tilburg, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, tot vermindering daarvan naar de gebruikelijke maatstaf en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het eerste tot en met het vierde cassatiemiddel
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3. Beoordeling van het vijfde cassatiemiddel
3.1
Het cassatiemiddel klaagt dat het hof de mate van overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep niet juist heeft vastgesteld.
3.2
Het cassatiemiddel slaagt. De redenen daarvoor staan vermeld in de conclusie van de advocaat-generaal onder 38 tot en met 41. Dit moet leiden tot vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van 57 maanden.
3.3
De Hoge Raad zal zelf de zaak afdoen.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
- vermindert deze in die zin dat deze 54 maanden beloopt;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren A.E.M. Röttgering en T. Kooijmans, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 maart 2022.
Conclusie 01‑02‑2022
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Poging tot doodslag en mishandeling, meermalen gepleegd. Klachten betreffende onder meer het bewezenverklaarde voorwaardelijk opzet op de dood, het gebruik van schakelbewijs, de wijze van toepassen van het bewijsminimumvoorschrift van art. 342, tweede lid, Sv en het oordeel van het hof over de overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep. De AG acht alleen de klacht over de redelijke termijn terecht voorgesteld. Conclusie strekt tot vernietiging wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, afdoening van de zaak door de Hoge Raad zelf om doelmatigheidsredenen en tot verwerping van het beroep voor het overige.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 21/00195
Zitting 1 februari 2022
CONCLUSIE
E.J. Hofstee
In de zaak
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1980,
hierna: de verdachte.
I. Inleiding
De verdachte is bij arrest van 20 januari 2021 door het gerechtshof 's-Hertogenbosch wegens 1 primair “poging tot doodslag” en 2 en 3 “mishandeling, meermalen gepleegd”, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 57 maanden, met aftrek van het voorarrest.
Namens de verdachte heeft mr. G.J.P.M. Mooren, advocaat te Tilburg, vijf middelen van cassatie voorgesteld.
Het eerste middel klaagt over de motivering van de onder 1 primair bewezenverklaarde poging tot doodslag. Het tweede, het derde en het vierde middel richten zich met verschillende klachten tegen de motivering van de onder 3 bewezenverklaarde mishandeling. Het vijfde middel betreft het oordeel van het hof over de overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep.
II. Het eerste middel
Het middel
4. Het middel komt tegen de motivering van de onder 1 primair bewezenverklaarde poging tot doodslag op met de klacht dat het hof onjuist of onbegrijpelijk dan wel onvoldoende gemotiveerd heeft geoordeeld dat de verdachte heeft gehandeld met voorwaardelijk opzet.1.Ter onderbouwing van deze klacht haalt de steller van het middel enkele specifieke onderdelen aan uit respectievelijk de getuigenverklaring van prof. dr. Leenen, de rapporten van NFI-deskundige Oude Grotebevelsborg en het rapport van arts Eikelenboom-Schieveldt om vervolgens op grond daarvan aan te voeren dat “niet de conclusie [kan] worden getrokken, zoals het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch ten onrechte wel heeft gedaan, dat er sprake is van een aanmerkelijke kans op overlijden, Iaat staan dat [verdachte] die kans willens en wetens heeft aanvaard”.
De bewezenverklaring en bewijsvoering
5. Ten laste van de verdachte heeft het hof onder 1 primair bewezenverklaard dat:
“hij op 7 januari 2017 te [plaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [aangeefster 1] van het leven te beroven, met dat opzet die [aangeefster 1], met kracht en met geschoeide voet tegen het borstbeen, althans de borst, heeft getrapt/geschopt, terwijl de uitvoering van de voorgenomen misdrijf niet is voltooid;”
6. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
“Feiten 1 en 2
1. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 28 januari 2017 (pg. 144-145), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 1]:
Op 26 januari 2017 kwam ik bij de woning van [aangeefster 1]. (...) [aangeefster 1] zei dat ze aangifte wilde doen. Zij heeft zelf de tekst van de aangifte opgeschreven. Zij gaf aan dat het schoppen waardoor haar borstbeen gebroken was op 7 januari 2017 had plaatsgevonden.
2. Het proces-verbaal van aangifte d.d. 28 januari 2017 (pg. 146-147), voor zover inhoudende als verklaring van aangeefster [aangeefster 1], geboren [geboortedatum] 2017:2.
Plaats delict: [a-straat 1], [plaats]
Pleegdatum/tijd : Tussen 1 januari 2017 te 00:00 uur en zaterdag 14 januari 2017 te 02:30 uur.
De eerste date met [verdachte] (het hof begrijpt: verdachte [verdachte]) was super. Voelde me goed en dacht dit is het. Naarmate ik langer met [verdachte] was merkte ik dat hij begon te veranderen. Op een gegeven moment ging het mis. [verdachte] ziet mannen als een soort van bedreiging. Op een gegeven moment zag hij een hartje op mijn mobiel van een goede vriend, al 30 jaar. Toen flipte [verdachte] de pan uit. Toen sloeg [verdachte] mij een paar keer met een platte hand op mijn gezicht en schopte mij op mijn borst. Dat uitte zich in een gebroken borstbeen.
Aan niemand werd het recht of toestemming gegeven tot het plegen van het feit.
3. Het proces-verbaal van getuigenverhoor van de raadsheer-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in dit gerechtshof d.d. 2 juli 2018, voor zover inhoudende als verklaring van [aangeefster 1]:
Ik weet dat het vandaag gaat over mijn relatie met [verdachte] in de maanden december 2016 en januari 2017. Ik heb destijds tegen hem aangifte gedaan. Het is 100% zeker gebeurd dat hij mij tegen mijn borstkas heeft getrapt. Op de dag dat [verdachte] mijn borstbeen heeft gebroken is het volgende gebeurd. Ik zat op een houten keukentafel in de woonwagen van [verdachte] (het hof begrijpt: aan de [a-straat 1] te [plaats]). [verdachte] zag een berichtje. Hij was een jaloerse man. Ik probeerde het uit te leggen, maar hij luisterde daar niet naar en pakte mijn mobiel af. Hij sloeg daarmee op mijn voorhoofd, net naast mijn slaap, aan de zijkant dus. Ik kreeg meteen een ei op die plaats. Ik wilde mijn mobiel terug hebben, maar [verdachte] wilde die niet geven. Hij duwde me in een hoek van de keuken, links naast de deur naar buiten. Ik viel op een klein kartonnen doosje, waarin wat rommel zat. Dat deed geen pijn. Vervolgens schopte hij mij op mijn borst met zijn maat 44/45. Volgens mij droeg hij toen sportschoenen. Het was een harde trap. Ik ging toen out en heb geijld en gekwijld.
U houdt mij voor dat [verdachte] wordt verweten dat hij mij tijdens onze relatie vaker heeft mishandeld door mij tegen mijn gezicht, mijn hoofd, mijn armen te slaan/stoten/stompen/schoppen/trappen. Dat klopt, dat is allemaal gebeurd. Het geweld dat [verdachte] tegen mij gebruikte bestond voornamelijk uit het slaan met zijn handen. Hij schopte ook weleens als ik op de grond lag.
4. Een geschrift, betreffende een radiologiebericht van mw. drs. S.J. Veer (radioloog) met betrekking tot [aangeefster 1], geboren [geboortedatum]-1977 te [geboorteplaats], d.d. 17 januari 2017 (pg. 159), voor zover inhoudende:
Indicatie/vraagstelling: pt heeft een trap op het sternum gekregen, nu veel pijn op sternum en bij inademen.
Verslag:
Thorax, 2 richtingen en laterale sternum opname.
Niet gedisloceerde fractuur van het distale deel van het manubrium sternum.
5. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 14 januari 2017 (pg. 58-60), voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3]:
Op 14 januari 2017 omstreeks 02:00 uur kregen wij het verzoek om de betrokkene [aangeefster 1] op te vangen na de aanhouding van haar vriend door het AT. Haar vriend betreft [verdachte], wonende op het kamp aan de [a-straat 1] te [plaats]. Ter plaatse vertelde ik, [verbalisant 2], [aangeefster 1] dat zij met ons mee naar het bureau moest rijden. Wij zagen dat haar gezicht van pijn vertrok en dat zij een kreet van pijn uitbracht toen zij het trapje van de woonwagen afliep. Wij zagen dat zij rechts aan haar kaak een schaafwondje had van ongeveer twee centimeter lang. Wij zagen dat er een grote inmiddels geel-groene kneuzing van ongeveer 8 centimeter aan de linkerzijkant van haar gezicht zat, naast haar linkeroog. Wij zagen dat er een rood bloeduitstortinkje zich onder haar linkeroog bevond. Wij hoorden dat zij het steeds van de pijn uitschreeuwde als zij haar bovenlichaam moest bewegen. Toen wij [aangeefster 1] vroegen waar zij pijn had, vertelde zij dat zij last van haar borstbeen had.
Betrokkene: [aangeefster 1], geboren op [geboortedatum] 1977 te [geboorteplaats].
6. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 17 januari 2017 (pg. 69), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 4]:
Op 9 januari 2017 kreeg ik de melding om te gaan naar de Rijksweg A2. Ik hoorde dat daar een voertuig stond waar mogelijk een persoon onwel in zou zijn. Ter plaatse zag ik genoemd voertuig staan. Ik zag dat er een vrouw achter het stuur zat. Ik vroeg de vrouw hoe het met haar ging. Ik hoorde dat zij duizelig was en kort buiten bewustzijn was geweest. Ik vroeg de vrouw hoe dat is gebeurd. Ik hoorde de vrouw het volgende verklaren: “Ik ben een aantal dagen geleden mishandeld. Ik heb hier nog steeds last van en ben al bij de spoedeisende hulp geweest.” Ik vroeg de vrouw hoe dat gekomen was. Zij gaf aan dat het door haar ex gebeurd was. Ik zag de volgende verwondingen bij de vrouw:
- linkerslaap blauw van kleur;
- blauwe plek op haar rechterarm.
De vrouw gaf wel aan dat zij geslagen was op haar hoofd. Zij zei dat het inderdaad op haar slaap was gebeurd welke blauw was. Verder zou ze geschopt zijn op haar borst. Zij gaf aan dat dit nog steeds pijn deed en hier mogelijk onwel van geworden was. Zij gaf aan dat zij heel suf is en dat normaal niet is.
Betrokkene: [aangeefster 1], geboren op [geboortedatum] 1977 te [geboorteplaats].
7. Het proces-verbaal van bevindingen over tapgesprekken d.d. 7 maart 2017, met als bijlagen de uitgewerkte tapgesprekken (pg. 70-109), voor zover inhoudende:
(pag 77)
Datum 14,01-2017
(pg. 78)
[aangeefster 1] (sh) bum [betrokkene 1] (wordt uiteindelijk door [aangeefster 1] [betrokkene 1] genoemd)
[aangeefster 1]: Het is helemaal uit de hand gelopen.
[betrokkene 1]: heeft ie je geslagen.
[aangeefster 1]: Ja.
(…)
[aangeefster 1]: Maar ja hij heeft natuurlijk wel eens losse handjes.
(pg. 79)
[betrokkene 1]: Want wie weet waarvoor jij nu behoed bent weetje dat.
[aangeefster 1]: Ja dat weet ik ook want ik dacht ook dit wordt mijn dood, dat voelde ik ook. Ik dacht ook dit moet nog één klap zijn en dan ben ik dood.
[betrokkene 1]: En had ie je al geslagen daarvoor?
[aangeefster 1]: Ja.
[aangeefster 1]: ik heb waarschijnlijk een gebroken borstkas.
(…)
[aangeefster 1]: Ja dus...heb ik ook een blauw oog.
[betrokkene 1]: Had ie ook geslagen... in je gezicht.
[aangeefster 1]: Ja.
(pg. 80)
[aangeefster 1]: Dan weer een klap op mijn gezicht. Dan weer dit op een dag. Het is iedere keer wat weet je wel. Als ik dan met iemand sta te praten dan bam in mijn gezicht.
[aangeefster 1]: Ja en dan tand door je lip en dan weer dat en dan weer zus.
(pg. 81)
[betrokkene 1]: Je gaat niet... weet je... gewoon de waarheid vanaf dag één dat je hem hebt leren kennen.
[aangeefster 1]: Dat is vier keer gebeurd.
[betrokkene 1]: Dat ie je al vier keer geslagen heeft. En dat je inderdaad al bang was.
[aangeefster 1]: Huhum.
(pg. 82)
Datum 14-01-2017
(pg. 83) [aangeefster 1] (sh) vvgd [betrokkene 2]
: Je bent knettertje gek dat je naar zo’n mongool, schat, ik heb je toch zien liggen man.
[aangeefster 1]: Hoe bedoel je?
[betrokkene 2]: Op dat bed, bont en blauw. Je kon niet meer lopen bijna, je hele borst was dik. Ik heb je nog aan de telefoon gehad toen je bij de huisarts zat. Op de eerste hulp. Kom op zie je dat ik dat bij jou, draai het nou eens om.
[aangeefster 1]: Dat weet ik ook.
[betrokkene 2]: Nee hoor, nee hij.
[aangeefster 1]: Dat hoeft niemand te weten.
[betrokkene 2]: Hij trapte me twee keer vol gas, ik had bijna dood kunnen zijn maar nee hij is zo lief, ahh, nee nee, ja ik ben gewoon verliefd. Deze gozer is knettertje gek, waarom staan ze met het arrestatieteam voor zijn deur?
[aangeefster 1]: Ja ben ik ook mee eens.
(pg. 84)
[aangeefster 1] zegt niet meer naar [verdachte] terug te willen.
(...)
[betrokkene 2] wil niet meer met [aangeefster 1] omgaan als zij terug gaat naar [verdachte].
(pg. 85)
[betrokkene 2]: Stel dat jij in een afkickkliniek zit en ik bij jou kom, op bezoek, helemaal moeilijk lopen, niet meer kunnen ademen van de klappen. Pruik afgetrokken, blauwe ogen, dikke lip en dat ik je voordoe dat ik in elkaar ben getrapt en hoe agressief en dat ie dat al 4 dagen achter elkaar heeft gedaan. Je hebt het me namelijk allemaal verteld.
(pg. 86)
Datum 14-01-2017
(pg. 87)
[aangeefster 1] (nwg) wgd [betrokkene 3]
[aangeefster 1]: [aangeefster 1].
(…)
[betrokkene 3]: Je vertelt hier zelf nog op mijn bed, toen hier in de kliniek, het was bijna mijn dood, ik kreeg geen lucht meer ik heb me nog voor dood gehouden, vertel je me nog.
[aangeefster 1]: Ja maar dat heb je toch niet tegen hun gezegd lijkt mij.
[betrokkene 3]: Nee maar tegen mij wel.
(pg. 99)
Datum 16-01-2017
(pg. 100)
[aangeefster 1] (sh) wgd [betrokkene 2]
: Nou hij heeft je toch al een paar keer bijna dood getrapt.
[aangeefster 1]: Ja nou bijna dood getrapt, hij...
[betrokkene 2]: Het is met een engeltje op je schouder datje het steeds hebt overleefd denk ik.
[aangeefster 1]: Nou een zo een ding op je borst, ik weet niet of dat kwaad kan, ik denk het wel. In ieder geval heftig maar ja, weetje, het is niet anders. Maar ik denk wel dat hij tot dingen in staat is ja.
(pg. 101)
Datum 17-01-2017
(pg. 102)
[aangeefster 1] (sh) wgd [betrokkene 1]
[aangeefster 1] noemt [betrokkene 1] .
[aangeefster 1]: En met [verdachte] ook, ik ben de tering in geslagen, op het Hollands gezegd.
[betrokkene 1]: Ja het is echt verschrikkelijk gewoon.
[aangeefster 1]: Ik kan nu niet werken, ik zou geen dienblad kunnen pakken. Zoveel pijn heb ik nou. Ik kan niet eens hoesten.
[aangeefster 1] zegt dat ze gereserveerd moet zijn en niet zo kan bewegen omdat ze pijn heeft.
(pg. 104)
Datum 17-01-2017
(pg. 105)
[aangeefster 1] SH [...] bun [betrokkene 4]
[aangeefster 1] zegt dat ze naar het ziekenhuis moet, omdat ze waarschijnlijk haar borstkas gebroken heeft. Ze kan helemaal niks, niet eens een dienblad tillen. [aangeefster 1] zegt dat ze heel veel pijn heeft en als ze op haar rug ligt het vreselijk pijn doet en niet kan hoesten.
(…)
[aangeefster 1] zegt dat ze tanden door haar lippen heeft gehad, blauwe ogen, een ei op haar hoofd die boven haar haren uitkwam voor die mobiel.
(...)
[aangeefster 1] zei dat er een keer iemand was om te schilderen. Zij zat op haar mobiel maar ze haalde hem weg. Ze haalde niks weg, hij kwam naar haar toe. Ze kreeg een klap en ze lag op de grond.
(…)
[aangeefster 1] zei toen ik die trap kreeg op mijn borst werd ik gewoon bijna onwel, ik ging wartaal praten. Ik ging toen wartaal praten en hij lachte dan omdat ik grappige dingen zei. De dag daarna deed hij het weer, had ik een bult op me hoofd, tand door me lip, blauw en lag ze op bed. Toen had ze die domme mobiel weer, vertrouwde hij het weer niet, en sloeg hij haar gewoon weer. [aangeefster 1] zegt dat het wel 4 of 5 keer is gebeurd in een maand tijd. [aangeefster 1] zei dat het bijna elke dag begon, de eerste 3 weken niet natuurlijk.
(...)
[aangeefster 1] zei dat doordat ze die borstkas al had en dat was al meer dan een week geleden, dat dat gebeurd was. Maar doordat ze vrijdag weer een paar tetsen op haar gezicht kreeg. Normaal let je op doordat je pijn hebt maar door je houding doordat hij je slaat deed het alleen maar nog meer pijn.
(pg.107)
[aangeefster 1] vindt dat ze niet gegijzeld werd, maar ik was wel mishandeld.
[aangeefster 1] zegt dat ze laatst uitgingen en het was gezellig. Staan we in een tent zegt hij dat zij naar die Marokkaan stond te kijken. Zij zei dan dat ze die hele gast niet gezien had. Hij zei dan wacht maar tot in de auto. Dan gaf hij weer een klap en duwde me de auto uit.
8. Het proces-verbaal van bevindingen tapgesprekken d.d. 28 januari 2017 met als bijlagen de uitgewerkte tapgesprekken (pg. 110-126), voor zover inhoudende:
(p. 111)
17 januari 2017 14.23.48 uur
Gesprek tussen [aangeefster 1] en [betrokkene 5] Zie TA 1, sessie 189
(pg. 118 (melding sessienr. 189) en 119)
[aangeefster 1] (sh) bum [betrokkene 5]
Ik weet het niet zegt [betrokkene 5], ik denk dat de politie hem in de gaten houdt.
Maar hij staat er dus om bekend dat hij vrouwen slaat vraagt [betrokkene 5].
[aangeefster 1]: Ik geef jou ook heel toe, dat is ook gebeurd, maar niemand hoeft dat te weten, snap je?
[betrokkene 5]: Waar heeft ie je geslagen dan?
[aangeefster 1]: Ja, ja o o o overal.
(...)
[betrokkene 5] zegt niks tegen [betrokkene 6] te zeggen maar [aangeefster 1] moet haar beloven dat ze niet meer naar hem terug gaat.
[aangeefster 1] zegt dat niet te doen, want ze wil niet dood,
[aangeefster 1]: Hij is niet bang om te slaan, Hij slaat je zo waar mensen bij zijn, dat heeft ie allang gedaan bij mij dus.
[betrokkene 5]: Ja? Waar mensen bij waren? Wie wie?
[aangeefster 1]: Ja die ken jij niet, vrienden van hem.
[betrokkene 5]: Waar sloeg ie je dan als hun er bij waren.
[aangeefster 1]: Op welke plek?
[betrokkene 5]: Ja.
[aangeefster 1]: Hoofd.
[betrokkene 5]: Hoofd?
[aangeefster 1]: Ja in mn gezicht.
(pg. 121)
Datum 17-01-2017 sessienr. 201
(pg. 122)
[aangeefster 1] (sh) wgd [betrokkene 1] (nwg)
[betrokkene 1]: Ja heeft hij jou een stomp gegeven op je borstkas.
[aangeefster 1]: Nee een schop.
[betrokkene 1]: Maar die moet wel zo hard geweest zijn.
[aangeefster 1]: Ja dat zei ze ook. Ze zegt... ik heb het eerlijk verteld en toen zei ze dat moet zo hard geweest zijn want dit breek je nooit zomaar zegt ze.
(...)
[aangeefster 1]: Ik kan gewoon 12 weken misschien niet werken zo veel pijn heb ik. Ik wist dat ik hard was maar dit is niet te harden. Ze zegt doe je schouders eens naar achteren. Ik zeg dat gaat niet ik zeg ging door de grond. Kon gewoon mijn schouders, mijn armen niet naar achteren doen.
(...)
[aangeefster 1]: Dus ja toch een breuk en ze mag het normaal niet zeggen maar ze zegt we hebben het er maar even wel gelijk over, maar het is echt zo hard getrapt zegt ze dit breek je nooit zomaar zegt ze.
[betrokkene 1]: Nee man, dit is zo’n harde trap geweest. Was het binnen of buiten.
[aangeefster 1]: Hoe bedoel je. Binnen in huis gewoon.
[betrokkene 1]: Ja, in huis was dat.
[aangeefster 1]: Met schoenen aan ja.. .ja... ik vind het heel erg.
(...)
[betrokkene 1]: Maar maar hij gaf jou die trap en hoe deed hij dat dan.
[aangeefster 1]: Nou toen ik die trap kreeg ben ik bijna out gegaan, omdat ik niet goed werd. En toen, toen zei ik dit is de ergste pijn wat ik ooit in mijn leven nu gehad heb, ik zeg dit kan niet. Dus ik ging...(ntv) al een beetje praten, en toen gooide hij water in mijn gezicht. Toen zei ik als je me hier nou nog een keer schopt ben ik dood. Ik zeg zoveel pijn kan in niet handelen. En toen uuh en toen kwam ik en toen werd ik weer een beetje bij kennis. Ik kreeg het benauwd...
(...)
[aangeefster 1]: Ja omdat ik natuurlijk helemaal uuuhhh, natuurlijk een beetje buiten westen ging bijna. Maar door die pijn, door die pijn ben ik gewoon bijna knock-out gegaan.
(...)
[betrokkene 1]: Welk stuk is gebroken.
[aangeefster 1]: Ja zal maar zeggen het middelste.
[betrokkene 1]: Ja daar je borstbeen.
[aangeefster 1]: Ja precies mijn borstbeen, precies middenin.
[betrokkene 1]: Dat breek je echt niet zomaar.
[aangeefster 1]: Nee, kijk zegt ze dat doe je nog geen beest aan. Dus ze zegt wat is dit vreselijk wat heb jij een harde klap gehad. Ze zegt heel eerlijk, dit breek je echt niet zomaar. Daarom snap ik dat je zo’n pijn hebt zegt ze. Ik ging door de grond, want ik moet mijn armen omhoog doen naar achteren doen. Ik zeg ik kan het niet ik kan het niet. Inademen. Maar ik loop er al vanaf 7 januari mee. Dit is 7 januari gebeurd.
(pag 123)
[aangeefster 1]: ja, een breuk he in mijn borstkas. Schrok er ook van dat ze dat niet zo vaak meemaken op die plek weet je wel. Die plek is gewoon iets wat je niet snel breekt. Dat gebeurt gewoon niet zo snel.
[aangeefster 1]: Ja...maar gelukkig ben ik er nog. Toen ik natuurlijk vrij...zaterdag die klap ook kreeg. Ik kreeg vrijdag die klap natuurlijk weer en toen forceerde ik weer die plek, want iedere keer loop ik gereserveerd van de pijn, maar doordat je dan weer wat krijgt en een knal dan krijg je alleen maar nog meer pijn. Je gaat je forceren weet je wel.
[aangeefster 1]: Ze zei wel dit had je nooit zo lang moeten doorlopen, want het kan dus een beschadiging zijn aan je hart. Alles wat er inwendig achter je borstbeen zit, had je nooit zo moeten doen.
(...)
[aangeefster 1]: Ja dat had je nooit moeten doen zei ze. Ze zegt het is heel fout je had gewoon gelijk moeten komen.
(pg. 123)
Datum 17-01-2017 sessienr. 207
[aangeefster 1] (sh) wgd [betrokkene 7] (ng)
[aangeefster 1] zegt dat haar borstkas toch gebroken is.
Degene die de foto heeft gemaakt zei dat het een hele rare plek was.
[aangeefster 1] heeft diclofenac en zegt dat het wel 12 weken kan duren.
Er was in het ziekenhuis gevraagd waarom ze niet eerder geweest is.
(pg. 124)
Datum 17-01-2017 sessienr. 212
(pg.125)
[aangeefster 1] (sh) bum [betrokkene 8]
[aangeefster 1]: Moet je nagaan hoe hard ie geschopt heb
[betrokkene 8]: Ja, dan hebt ie heel hard geschopt.
[aangeefster 1]: He, dan heb je hard geschopt hoor, je breekt niet zomaar iets.
(pg.125)
Datum 18-01-2017 sessienr. 291
(pg. 126)
[aangeefster 1] wgd [betrokkene 4]
zegt dat ze het idee heeft dat [aangeefster 1] niet beseft dat ze dood had kunnen zijn.
[aangeefster 1] zegt dat ze in het ziekenhuis hadden gezegd dat de breuk iets had kunnen doorboren.
9. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 15 januari 2017 (pg. 128-129), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 5]:
Aanleiding
Op 13 januari 2017 werd door [betrokkene 9] de melding gemaakt dat haar zus [aangeefster 1] door [verdachte] mishandeld zou worden. Meldster had van haar neef gehoord dat hij [aangeefster 1] eerder die week had gezien en dat hij toen zag dat [aangeefster 1] een bult op haar hoofd had en haast niet kon lopen. Uit onderzoek bleek dat de neef [betrokkene 10] betrof. [betrokkene 10] is in de nacht van 13 januari 2017 op 14 januari 2017 door de politie benaderd in verband met de melding.
Telefoongesprek d.d. 14 januari 2017
Op 14 januari nam ik, verbalisant, telefonisch contact op met [betrokkene 10]. [betrokkene 10] zei dat hij aan mijn collega had aangegeven, dat hij over [aangeefster 1] alleen contact had gehad met de zus van [aangeefster 1]. Hij had aan de zus van [aangeefster 1] doorgegeven dat [aangeefster 1] een aantal blauwe plekken had.
Telefoongesprek d.d. 15 januari 2017
Op 15 januari 2017 werd ik, verbalisant, gebeld door [betrokkene 10]. Ik hoorde [betrokkene 10] zeggen dat [aangeefster 1] hem verteld had dat ze blauwe plekken had en dat die blauwe plekken ‘door hem’ gekomen zouden zijn. Verder zei [betrokkene 10] dat hij bij [aangeefster 1] een blauwe plek op haar dij gezien had. [aangeefster 1] had hem deze blauwe plek op 9 januari 2017 laten zien. [aangeefster 1] had daarbij verteld dat die blauwe plek ook ‘door hem’ zou komen.
10. Het proces-verbaal van bevindingen gesprek getuige [betrokkene 11] d.d. 19 januari 2017 (pg. 135-136), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 6]:
Op 19 januari 2017 had ik telefonisch contact met getuige [betrokkene 11]. Getuige verklaarde als volgt. “Ik ken [aangeefster 1]. [aangeefster 1] heeft mij ongeveer twee weken geleden in vertrouwen verteld dat ze een klap had gekregen van haar vriend. Hij komt uit [plaats]. Ik weet dat [aangeefster 1] die gozer nog maar 5 à 6 weken kent. (...) [aangeefster 1] heeft mij verteld dat haar borstbeen gebroken is. In het ziekenhuis hadden ze tegen [aangeefster 1] gezegd dat zo’n dergelijke breuk in het borstbeen alleen kan ontstaan door grof geweld van buitenaf. [aangeefster 1] heeft tegen mij verteld dat ze deze breuk heeft opgelopen nadat ze door haar vriend uit [plaats] met grote kracht tegen haar borst geschopt is. Wanneer dit is gebeurd weet ik niet precies. Nu ik er trouwens over nadenk, denk ik dat het rond 7 januari 2017 is geweest. Ze is toen met de pijn aan haar borstbeen rond blijven lopen en de pijn is hierna alleen maar verergerd. Ik heb dit alles van [aangeefster 1] zelf gehoord.”
11. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 16 januari 2017 (pg. 131-133), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 7]:
Door mij, verbalisant, werd op 16 januari 2017 een getuigenverklaring opgenomen van een persoon die opgaf te zijn genaamd [betrokkene 12]. Nadat de getuigenverklaring zo goed als getypt en besproken was, kreeg [betrokkene 12] kennelijk ineens zijn bedenkingen en wilde hij niet dat zijn verklaring gebruikt zou worden. [betrokkene 12] verklaarde bang te zijn. Ik deelde [betrokkene 12] mede dat ik snap dat hij bang is, maar dat hijzelf met de politie contact heeft opgenomen en dat hij akkoord was met het opnemen van een getuigenverklaring. Verder deelde ik [betrokkene 12] mede dat hetgeen ik van hem te horen had gekregen dient te verwoorden in een proces-verbaal van bevindingen.
Met betrekking tot de op 16 januari 2017 telefonisch opgenomen verklaring werd door [betrokkene 12] het navolgende verklaard:
“Ik ben [betrokkene 12], de oudste zoon van [aangeefster 1]. Zij is mijn moeder. Ik heb de politie benaderd nadat ik te horen had gekregen dat mijn moeder mishandeld was afgelopen weekend. Ik wil u het een en ander vertellen over mijn moeder en over de huidige relatie die zij heeft met [verdachte]. (...) Iedereen is hevig geschrokken van het verhaal dat mijn moeder is mishandeld door [verdachte]. Ik heb het gevoel dat zij heel erg bang is van hem. (...) Mijn moeder heeft mij verteld dat [verdachte] jaloers is. Dat heeft ze mij een paar weken geleden verteld.
Ik heb uit diverse bronnen vernomen dat mijn moeder is mishandeld door [verdachte]. Deze bronnen hebben ook het letsel gezien bij mijn moeder. Ik begreep dat zij last had van haar borstkas en dat ze bij haar oog letsel had en dat ze heel moeilijk liep.
Afgelopen zaterdag 14 januari 2017 heb ik mijn moeder gezien en gesproken. Dit was in Zeist bij de Vodafone winkel. (...) Toen ik haar in Zeist ontmoette bij de Vodafone winkel, zag en hoorde ik dat ze aan het bellen was. Ik stond met mijn auto voor de winkel en zij stond buiten de winkel. Ik vroeg haar om in te stappen, waarna ze instapte. (...) Ik heb haar toen naar haar auto gebracht. Ik merkte (hof: dat zij) bij het uitstappen zichtbaar pijn had.
12. Het proces-verbaal van getuigenverhoor van de raadsheer-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in dit gerechtshof, d.d. 8 oktober 2020, voor zover inhoudende als verklaring van prof. dr. L.P.H. Leenen:
Dat de medische stukken passen op hetgeen [aangeefster 1] melding heeft gemaakt.
Dat het zo is dat in dit geval het bovenste deel van het sternum, het manubrium, is gefractureerd. Daar is een behoorlijke geweldsinwerking voor nodig om daar een fractuur te krijgen. Direct daarachter liggen vitale structuren, zoals de luchtpijp, een dwarsoverstekende grote ader en het hart die door de geweldsinwerking in gevaar kunnen komen.
Het betekent dat dat het een vrij forse geweldsinwerking moet zijn geweest.
Wij houden rekening met het ergste en daar richten wij onze behandeling op. Met het ergste bedoel ik bijkomende schade, ribafwijkingen of schade aan de grote aderen waarmee er dus verdere gevolgen kunnen zijn, uiteindelijk de dood tot gevolg hebbend. De dood is een van de mogelijke gevolgen van het secundaire letsel.
De fractuur op zich bergt in zich het risico van secundaire gevolgen, als een longontsteking ten gevolge van pijn.
Ik deel de conclusie dat sprake is geweest van een hoog energetische geweldsinwerking, in die zin dat de geweldsinwerking ook afhankelijk is van het oppervlak van de geweldsinwerking. Als je een puntkracht hebt komt alle kracht op dat ene punt terecht.
Ik deel de conclusie in het rapport van 16 januari 2020, pag. 6 van 7, laatste alinea (het hof begrijpt: Het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut te Den Haag d.d. 16 januari 2020, zaaknummer 2017.04.03.027, opgemaakt door de NFI-deskundige B.F.L. Oude Grotebevelsborg (forensisch arts KNMG) hieronder opgenomen onder de bewijsmiddelen).
Er was sprake van de eigenschappen van een jong buigzaam bot. Dat wil zeggen indien er desondanks sprake is van een fractuur, er sprake moet zijn geweest van een vrij hoge geweldsinwerking. De vorm die je op de röntgenfoto ziet is die van een greenstickachtige fractuur, wat wijst op een hoge plasticiteit van het bot. Als je dat bot wil fractureren, dan is er een hoge geweldsinwerking nodig.
13. Het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut te Den Haag d.d. 4 juni 2019 […], zaaknummer 2017.04.03.027, opgemaakt door de NFI-deskundige B.F.L. Oude Grotebevelsborg (forensisch arts KNMG), voor zover inhoudende als relaas van rapporteur:
Een geïsoleerde sternumfractuur is een toestand waarbij behalve een sternumfractuur, oftewel een breuk van het borstbeen, géén andere letsels aanwezig zijn.
(...)
Zowel bij een geïsoleerde breuk als bij een breuk in combinatie met andere letsels kunnen potentieel dodelijke complicaties optreden.
(...)
Het standaard protocol bij een sternumfractuur door stomp botsend geweld op het borstbeen bestaat volgens prof. dr. L.P.H. Leenen uit monitoring van het hartritme gedurende 24 uur, echografisch onderzoek van het hart ter beoordeling van mogelijk opgetreden stoornissen in de bewegingen van de wand van het hart en klinisch chemisch laboratoriumonderzoek van het bloed op de aanwezigheid van troponine (specifieke ‘merkstof’ in het bloed voor de aanwezigheid van hartspierschade). Indien er geen verplaatsing is van breukdelen, er zich geen complicaties voordoen en er geen afwijkingen zijn bij aanvullend medisch onderzoek is verder medisch ingrijpen niet noodzakelijk.
(...)
In onderhavig geval was er een breuk van het borstbeen, hetgeen zonder meer wijst op een hevige geweldsinwerking die groter was dan het vermogen van het borstbeen om energie te absorberen. Zoals in mijn eerdere rapport aangegeven kan een hevige botsende geweldsinwerking op de borst leiden tot potentieel levensbedreigende complicaties.
(...)
Een breuk aan het borstbeen wordt in het algemeen waargenomen na hevig botsend geweld direct op het borstbeen, zoals een aanrijding met hoge snelheid, waarbij het borstbeen botst op het stuur van het voertuig of de veiligheidsgordel. In zeldzame gevallen is een sternumbreuk mogelijk na een relatief geringe geweldsinwerking. Dit betreffen echter breuken in abnormaal broos botweefsel, met een verminderde botdichtheid, zoals bij botontkalking of andere ziekelijke afwijkingen. In onderhavig geval waren er op de röntgenfoto’s géén ziekelijke afwijkingen zichtbaar aan het botweefsel die kunnen duiden op een verminderde botdichtheid. De aard van de breuk in onderhavig geval duidt eerder op stevig bot, dat niet gemakkelijk breekt, waardoor het aantreffen van de sternumbreuk veel waarschijnlijker is onder een hypothese van een hoog-energetische geweldsinwerking dan onder een hypothese van een ‘laag-energetische geweldsinwerking’ zoals een ongelukkige val.
Het beschikbare radiologische beeldmateriaal van [aangeefster 1] bestaat uit een röntgenfoto van de borstkas (‘X-thorax’) en van het borstbeen (‘X-'sternum’) vervaardigd op 17-01-2017. (...) Op de zijdelingse röntgenfoto’s van de borstkas en het borstbeen is een breuk zichtbaar van het ‘manubrium sterni’, oftewel het bovenste deel van het borstbeen (...). Volgens prof. dr. L.P.H. Leenen heeft de breuk door de specifieke onderbreking van de buitenste laag (‘cortex’) van het borstbeen typische kenmerken van een ‘greenstickfractuur’, hetgeen wordt waargenomen bij jong, buigzaam bot, dat niet gemakkelijk breekt. De aanwezigheid van een breuk bij jong buigzaam bot, zoals in onderhavig geval, duidt op een hoog-energetische krachtsinwerking.
15.3. Het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut te Den Haag d.d. 16 januari 2020, zaaknummer 2017.04.03.027, opgemaakt door de NFI-deskundige B.F.L. Oude Grotebevelsborg (forensisch arts KNMG), voor zover inhoudende als relaas van rapporteur:
Een ‘hoog energetisch trauma’ berust, zoals S.J.M. Eikelenboom-Schieveldt stelt, in de traumatologie met name op auto-ongelukken of een val van hoogte. Strikt genomen valt een schop met een geschoeide voet in de traumatologie niet onder de hoog-energetische trauma’s, echter om een breuk van een borstbeen te bewerkstelligen is wèl een relatief grote energie-overdracht nodig.
In dit verband wordt door S.J.M. Eikelenboom-Schieveldt gesteld:
“Bij een aanrijding met hoge snelheid wordt aanzienlijk meer kinetische energie overgedragen dan bij een schop met een schoen. Het zou wat anders zijn als de schoenendrager met dezelfde snelheid kon lopen als een hard rijdende auto.”
Energieoverdracht door een schop met een schoen is niet zondermeer te vergelijken met een aanrijding door een voertuig. Bij schoppen is de ‘puntkracht’ oftewel de energieoverdracht op een gering oppervlak van invloed, bij een botsing met een voertuig, is doorgaans sprake van een energie-overdracht via een groter oppervlak. Daarnaast is bij de energie-overdracht de snelheid en de versnelling van belang. Bij een schoppende beweging met een been kan, behalve een mogelijk hierbij optredende versnelling, een hogere snelheid worden bereikt dan bij lopen of rennen.
Dat een breuk van het borstbeen een hevige krachtsinwerking impliceert, is van algemene bekendheid binnen de traumatologie. (...) Het aantreffen van een gebroken borstbeen is derhalve veel waarschijnlijker onder een hypothese van hevig botsend geweld dan onder een hypothese van gering botsend geweld. Dat er kennelijk géén andere letsels zijn geconstateerd of complicaties zijn opgetreden, hoeft niet te impliceren dat “de mate van geweld beperkt is gebleven.” In dit verband wordt verder opgemerkt dat in onderhavig geval het standaard protocol bij een sternumfractuur niet is gevolgd, waardoor mogelijk opgetreden afwijkingen of complicaties wellicht niet zijn vastgesteld.
(hof: conclusie op pag. 6 van 7)
Ten aanzien van de vraag wat kan worden afgeleid uit de röntgenfoto’s werd door prof. dr. L.P.H. Leenen opgemerkt dat de breuk van het borstbeen typische kenmerken van een ‘greenstickfractuur’ had. Zoals aangegeven in mijn rapport van 04-06-2019 betreft dit een breuk waarbij een onderbreking van de cortex van het bot wordt waargenomen, hetgeen wordt waargenomen bij jong buigzaam bot dat niet gemakkelijk breekt. Dit is van algemene bekendheid binnen de traumatologie. (...) Aangezien de breuk van het borstbeen kenmerken van een ‘greenstickfractuur’ had, oftewel er kennelijk sprake was van jong buigzaam bot, kan gesteld worden dat het aantreffen van deze breuk waarschijnlijker is onder een hypothese van hevig botsend geweld dan onder een hypothese van gering botsend geweld.”
7. De bewijsoverwegingen van het hof met betrekking tot het bewijs voor feit 1 primair houden het volgende in:
“Feit 1
De raadsman heeft ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde aangevoerd dat de verklaring van aangeefster [aangeefster 1] onbetrouwbaar is. [aangeefster 1] heeft enerzijds verklaard dat zij het letsel heeft opgelopen doordat de verdachte tegen haar borstbeen heeft getrapt en anderzijds heeft zij verklaard dat het letsel is veroorzaakt door een val van een trap. Nadat de politie telkens tegen [aangeefster 1] zei dat ze haar niet geloofden, heeft zij aangifte gedaan tegen de verdachte. Voorts is artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering van toepassing. De raadsman heeft derhalve primair bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het hem onder 1 tenlastegelegde.
Subsidiair heeft de raadsman verweer gevoerd ten aanzien van de kwalificatie van het onder 1 tenlastegelegde. Voor wat betreft het onder 1 primair tenlastegelegde heeft de raadsman bepleit dat een trap richting het borstbeen misschien gevaarzettend is, maar dat dat nog niet met zich brengt dat een zodanige kans op potentieel dodelijke complicaties in het leven wordt geroepen dat deze bij beantwoording van de vraag of van voorwaardelijk opzet sprake is, naar algemene ervaringsregels als aanmerkelijk kan worden beschouwd. Daartoe heeft de raadsman gewezen op rapportages van deskundigen waaruit zou volgen dat er nog nooit iemand is komen te overlijden als gevolg van een geïsoleerde sternumfractuur, waar bij aangeefster sprake van was, en dat wanneer een sternumfractuur gecombineerd wordt met ander letsel een mortaliteitspercentage van 0,7 % geldt. Verder heeft de raadsman gewezen op het deskundigenrapport van professor Leenen waarin Leenen aangeeft dat er een relatief klein aantal gevallen is waarbij complicaties kunnen leiden tot een potentieel levensbedreigende situatie. Leenen noemt daarbij een percentage van ongeveer 2 %. Voorts heeft de raadsman bepleit dat de verdachte de kans op een breuk of een dodelijk potentieel niet heeft aanvaard.
[…]
Het hof overweegt ten aanzien van feit 1 als volgt.
Trap/schop of val.
Allereerst zal het hof ingaan op de vraag of bewezen kan worden dat de verdachte aangeefster [aangeefster 1] tegen haar borstbeen heeft getrapt. De raadsman heeft naar voren gebracht dat aangeefster alvorens zij aangifte tegen de verdachte deed, eerst heeft verklaard dat zij het letsel aan haar borstbeen heeft opgelopen door een val van een trap. Later heeft zij in haar aangifte bij de politie en bij de raadsheer-commissaris verklaard dat zij haar borstbeen heeft gebroken door een trap van de verdachte.
Het hof acht de verklaring van aangeefster dat zij door de verdachte tegen haar borst is getrapt/geschopt, hetgeen heeft geleid tot een gebroken borstbeen, betrouwbaar. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat deze verklaring steun vindt in diverse uitgewerkte tapgesprekken, gevoerd in een situatie waarin aangeefster zich onbespied waande en met mensen sprak die zij vertrouwde, in het proces-verbaal van de agent die haar aantrof op de A2 en in de processen-verbaal van bevindingen waarin gerelateerd is wat [betrokkene 10] en [betrokkene 11] tegen de politie hebben gezegd. Dat er ook een paar tapgesprekken zijn waarin aangeefster spreekt over een val van de trap, is onvoldoende om tot een ander oordeel te komen. Het hof plaatst haar uitlatingen over de val van een trap in het kader van hetgeen zij bij de raadsheer-commissaris heeft verklaard. Bij de raadsheer-commissaris heeft aangeefster verklaard dat zij in het begin alles heeft ontkend, omdat zij verliefd was op de verdachte en omdat zij niets durfde te zeggen, en dat zij pas de waarheid heeft verteld nadat de politie haar vertelde dat haar telefoon was afgetapt. Het hof acht deze gang van zaken aannemelijk, mede gelet op de hierboven weergegeven tapgesprekken in het dossier.
Daar komt bij dat uit de hierboven weergegeven deskundigenrapportages van de NFI- deskundige Oude Grotebevelsborg (NFI rapporten van 4 juni 2019 en van 16 januari 2020) en getuigenverklaring van professor Leenen bij de raadsheer-commissaris d.d. 8 oktober 2020 blijkt dat de aard van de breuk in onderhavig geval eerder duidt op stevig bot, dat niet gemakkelijk breekt, waardoor het aantreffen van de sternumbreuk veel waarschijnlijker is onder een hypothese van ‘hoog-energetische geweldsinwerking’ dan onder een hypothese van een ‘laag-energetische geweldsinwerking’ zoals een ongelukkige val. Het hof komt op dit aspect bij de bespreking van de rapporten hieronder nog terug.
Het hof acht derhalve bewezen dat het bij aangeefster geconstateerde letsel, te weten een gebroken borstbeen, is veroorzaakt door een trap/schop met geschoeide voet van de verdachte, waarbij aangeefster door verdachte in een hoek was geduwd, was gevallen en geen kant uit kon.
Voorwaardelijk opzet.
Vervolgens is het de vraag of de verdachte door deze gedraging de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat aangeefster ten gevolge van deze trap zou kunnen overlijden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregelen aanmerkelijk is te achten. Onder “de naar algemene ervaringsregels aanmerkelijke kans” dient te worden verstaan de in de gegeven omstandigheden reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid.
Het hof bespreekt in dit verband hierna de uitgebrachte deskundigenrapporten van het NFI, de rapportage zijdens verdachte van de arts Eikelenboom-Schieveen4.en de getuigenverklaring van prof. Leenen bij de raadsheer-commissaris, waarbij ook wordt betrokken de vraag of de geweldsinwerking hoog- of laag-energetisch was.
Het NFI rapport d.d. 30 mei 2017, opgesteld door NFI-deskundige B.F.L. Oude Grotebevelsborg (forensisch arts KNMG)
Wat is de gevaarzetting van deze geweldshandeling(en), waaronder de aanmerkelijke kans op de dood dan wel andere (fysieke) gevolgen?
“Een breuk aan het borstbeen wordt in het algemeen waargenomen na hevig botsend geweld op het borstbeen, zoals een aanrijding met hoge snelheid. Omdat het borstbeen doorgaans goed bestand is tegen hoge energetische krachten, duidt de aanwezigheid van een breuk op hoge energetische krachten, waardoor een verhoogde kans bestaat dat ook overige structuren beschadigd zijn. Voorbeelden hiervan zijn breuken van één of meerdere ribben, een klaplong, verscheuring van de luchtpijp of van de grote luchtwegtakken, kneuzing van het hart met hartritmestoornissen en/of acute levensbedreigende verscheuring van de wand van het hart en/of de grote bloedvaten in de borstkas tot gevolg. Een stompe geweldsinwerking op de borst op zich, kan eveneens leiden tot al dan niet levensbedreigende hartritmestoornissen, zonder dat hierbij kneuzing van het hart is opgetreden.”
Wat is de gevaarzetting van het vastgestelde letsel?
“Een breuk van het borstbeen op zich is doorgaans niet levensbedreigend. Echter een dergelijke breuk kan wel indirect een verhoogde kans op overlijden opleveren. Door oppervlakkige ademhaling in verband met de pijnklachten bij ademhalen, bestaat een verhoogd risico op een longontsteking, hetgeen, afhankelijk van de fysieke toestand van de patiënt of indien geen adequate medische behandeling plaatsvindt, dodelijk kan verlopen.”
Het rapport van Independent Forensic Services d.d. 15 augustus 2018, opgesteld op verzoek van de verdachte door S.J.M. Eikelenboom-Schieveldt, arts, forensisch medisch onderzoeker.
Rechter-commissaris Woerdeman wil weten wat “de gevaarzetting is van deze geweldshandelingen, waaronder de aanmerkelijke kans op de dood dan wel andere fysieke gevolgen”.
Stomp geweld op de borst heeft in de literatuur een mortaliteitspercentage variërend van 0,7% tot 24%. Daarbij gaat het om hoog-energetische mechanismen, zoals auto-ongelukken, voetgangers aangereden door auto's, motorongevallen, een trap van een paard, bomen die vallen op mensen, vallen van enkele meters hoogte, zelfs een aanval door een stier is beschreven. In vergelijking daarmee is een schop met een voet met een sportschoen niet als hoog energetisch aan te merken. Een sternumfractuur wil niet automatisch zeggen dat het ontstaansmechanisme hoog-energetisch was, zoals blijkt uit het feit dat sternumfracturen spontaan kunnen optreden.
Stomp geweld op de borstkas kan aanleiding geven tot dodelijke hartritmestoornissen, maar die zijn dan meestal een gevolg van kneuzing van het hart door het trauma. Een andere, zeldzame vorm van acute hartdood als gevolg van een laag energetisch trauma, zonder kneuzing van het hart, kan plaatsvinden tijdens sportactiviteiten. Het gaat dan om een klap met bijvoorbeeld een basketbal of een hockeypuck tegen de borst. De plotselinge hartdood die hierbij kan optreden blijkt echter meestal het gevolg van onbekende, aangeboren hartafwijkingen en ziekten van het hart.
(…)
De kans dat een laag-energetische geweldsinwerking op de thorax, zoals een schop met een voet met een sportschoen, tot de dood of ernstige verwondingen leidt, is uitermate gering.
Het NFI rapport d.d. 4 juni 2019, opgesteld door NFI-deskundige B.F.L. Oude Grotebevelsborg (forensisch arts KNMG)
[…]5.
Het NFI rapport d.d. 16 januari 2020, opgesteld door NFI-deskundige B.F.L. Oude Grotebevelsborg (forensisch arts KNMG)
[…]6.
De getuigenverklaring van prof. dr. L P. H. Leenen, beroep chirurg, bij de raadsheer- commissaris d.d. 8 oktober 2020
V: Wat is de gevaarzetting van deze geweldshandelingen, waaronder de aanmerkelijke kans op dood, dan wel andere (fysieke) gevolgen?
A: De gevaarzetting op verdere gevolgen is in zijn algemeenheid niet te zeggen. Die is afhankelijk van de letsels die zich secundair openbaren bij de patiënt. Om een voorbeeld te noemen, hierbij kunnen ribafwijkingen plaatsvinden of kunnen afwijkingen aan de hartspier zich openbaren, dan wel, wat ik persoonlijk twee keer meegemaakt heb, afscheuring van slippen van de hartkleppen. Dan is het zo dat in dit geval het bovenste gedeelte van het sternum, het manubrium, is gefractureerd. Daar is een behoorlijke geweldsinwerking voor nodig om daar een fractuur te krijgen. Direct daarachter liggen vitale structuren, zoals de luchtpijp, een dwarsoverstekende grote ader en het hart die door de geweldsinwerking in gevaar kunnen komen en dat betekent dus dat wij in de praktijk proberen dit letsel uit te sluiten, dan wel dat wij bijvoorbeeld de patiënt 24 uur aan de ECG-monitor leggen om eventuele secundaire problemen te detecteren.
Er is een relatief klein aantal gevallen waarin dit op kan treden en dat we daar actie op kunnen ondernemen. Dat is ongeveer 2% van de gevallen. Het betekent dus dat het een vrij forse geweldsinwerking moet zijn geweest. Over het algemeen zit er dus een gevaar in.
In een andere verklaring is ook te lezen dat bij oudere mensen een sternumfractuur gemakkelijk kan optreden, dat is hier niet het geval. Bij jonge mensen moet het nogal een forse geweldsinwerking zijn geweest om dit te bewerkstelligen met het gevaar van bijkomende letsels.
V: Als er letsel optreedt aan de luchtpijp, de dwarsoverstekende grote ader of het hart, hoe ernstig is het letsel dan?
A: (...) bijkomende schade, ribafwijkingen of schade aan de grote aderen waarmee er dus verdere gevolgen kunnen zijn, uiteindelijk de dood tot gevolg hebbend. De dood is een van de mogelijke gevolgen van het secundaire letsel.
V: Wat is de gevaarzetting van het vastgestelde letsel?
A: Als je alleen naar het in deze zaak vastgestelde letsel kijkt, is de prognose hiervan goed. Ik bedoel daarmee niet te zeggen dat met het vastgestelde letsel geen secundair letsel te verwachten is. De fractuur op zich bergt echter in zich wat net besproken is, namelijk het risico van secundaire gevolgen, als een longontsteking ten gevolge van pijn.
Vraag advocaat-generaal: in de rapportage wordt gesteld dat er blijkens de röntgenfoto sprake is geweest van een hoog energetische geweldsinwerking. Deelt u die conclusie?
A: Ja, in die zin dat geweldsinwerking ook afhankelijk is van het oppervlak van de geweldsinwerking: als je tegen een platte plaat loopt dan wordt het geweld over een groot gedeelte van de borstkas verdeeld. Als je een puntkracht hebt komt alle kracht op dat ene punt terecht.
De raadsvrouw citeert het rapport van 16 januari 2020, pagina 6 van 7, laatste alinea (hof:
“Ten aanzien van de vraag wat kan worden afgeleid uit de röntgenfoto ’s werd door prof. dr. L.P.H. Leenen opgemerkt dat de breuk van het borstbeen typische kenmerken van een 'greenstickfractuur' had. Zoals aangegeven in mijn rapport van 04-06-2019 betreft dit een breuk waarbij een onderbreking van de cortex van het bot wordt waargenomen, hetgeen wordt waargenomen bij jong buigzaam bot dat niet gemakkelijk breekt. Dit is van algemene bekendheid binnen de traumatologie. (...) Aangezien de breuk van het borstbeen kenmerken van een ‘greenstickfractuur ’ had, oftewel er kennelijk sprake was van jong buigzaam bot, kan gesteld worden dat het aantreffen van deze breuk waarschijnlijker is onder een hypothese van hevig botsend geweld dan onder een hypothese van gering botsend geweld.”)
Deelt u deze conclusie?
A: Ja, indachtig al hetgeen hiervoor daarover gezegd is.
Vraag raadsvrouw: is het zo dat, omdat er sprake was van een greenstickfractuur, er sprake was van een jong buigzaam bot?
A: Ja, er was sprake van de eigenschappen van een jong buigzaam bot. Dit wil zeggen dat indien er desondanks sprake is van een fractuur, er sprake moet zijn geweest van een vrij hoge geweldsinwerking.
Vraag raadsvrouw: gaat u er bij die veronderstelling vanuit dat er sprake is van geweld met een hoge energetische kracht?
A: Ja. De vorm die je op de röntgenfoto ziet is die van een greenstickachtige fractuur, wat wijst op een hoge plasticiteit van het bot. Als je dat bot wil fractureren, dan is er een hoge geweldsinwerking nodig.
Het oordeel van het hof
Bij het slachtoffer [aangeefster 1] is een geïsoleerde sternumfractuur (breuk van het borstbeen) vastgesteld. De breuk had de eigenschappen van een greenstickfractuur, hetgeen wijst op jong buigzaam bot dat niet gemakkelijk breekt.
Tussen de deskundigen die in de onderhavige zaak hebben gerapporteerd bestaat verschil van mening of het trappen/schoppen met geschoeide voet, hetgeen een geïsoleerde sternumfractuur tot gevolg heeft gehad, kan worden aangeduid als een hoog-energetisch trauma en, in het verlengde daarvan, wat de risico’s van deze geweldshandeling zijn ten aanzien van de kans op overlijden van het slachtoffer ten gevolge van deze trap.
De deskundige Oude Grotebevelsborg (forensisch arts) en professor Leenen zijn van mening dat het borstbeen doorgaans goed bestand is tegen hoge energetische krachten en dat de aanwezigheid van een breuk derhalve duidt op hoge energetische krachten. Voorts wijzen zij erop dat de breuk de eigenschappen had van een greenstickfractuur. Volgens professor Leenen betekent dat dat er sprake was van een jong buigzaam bot en dat indien er desondanks sprake is van een fractuur, er sprake moet zijn geweest van een vrij hoge geweldsinwerking. Beide rapporteurs stellen dat het aantreffen van deze breuk waarschijnlijker is onder een hypothese van hevig botsend geweld dan onder een hypothese van gering botsend geweld.
De deskundige S.J.M. Eikelenboom-Schieveldt (arts) stelt dat van een ‘hoog energetisch trauma’ sprake is bij incidenten als auto-ongelukken, voetgangers aangereden door auto’s, motorongevallen, een trap van een paard, bomen die vallen op mensen of vallen van enkele meters hoogte. In vergelijking daarmee is een schop met een voet met een sportschoen volgens de deskundige Eikelenboom-Schieveldt niet als hoog energetisch aan te merken. De deskundige Oude Grotebevelsborg merkt hierover in haar rapport d.d. 16 januari 2020 het volgende op: “Energieoverdracht door een schop met een schoen is niet zondermeer te vergelijken met een aanrijding door een voertuig. Bij schoppen is de ‘puntkracht ’ oftewel de energieoverdracht op een gering oppervlak van invloed, bij een botsing met een voertuig, is doorgaans sprake van een energie-overdracht via een groter oppervlak. Daarnaast is bij de energie-overdracht de snelheid en de versnelling van belang. Bij een schoppende beweging met een been kan, behalve een mogelijk hierbij optredende versnelling, een hogere snelheid worden bereikt dan bij lopen of rennen.” Ook professor Leenen wijst erop dat de geweldsinwerking ook afhankelijk is van het oppervlak van de geweldsinwerking: als je tegen een platte plaat loopt dan wordt het geweld over een groot gedeelte van de borstkas verdeeld. Als je een puntkracht hebt komt alle kracht op dat ene punt terecht.
Het hof sluit zich aan bij het oordeel van professor Leenen en de deskundige Oude Grotebevelsborg, dat het veel waarschijnlijker is dat breuk van aangeefster is veroorzaakt door hevig botsend geweld, oftewel een ‘hoog energetisch trauma’ dan door gering botsend geweld. Daarbij wijst het hof op het feit dat het borstbeen een bot is dat niet makkelijk breekt, dat de breuk van aangeefster de eigenschappen had van een greenstickfractuur en dat bij het schoppen met geschoeide voet door de ‘puntkracht’ een grote energie overdacht op een gering oppervlak plaatsvindt.
Voorgaande brengt met zich dat het hof ervan uitgaat dat de verdachte met grote kracht tegen de borst van aangeefster heeft geschopt, hetgeen een geïsoleerde sternumfractuur (breuk van het borstbeen) tot gevolg heeft gehad. Dit is van belang omdat zowel deskundige Oude Grotebevelsborg als deskundige Eikelenboom-Schieveldt hebben gerapporteerd dat stomp geweld op de borst(kas) aanleiding kan geven tot dodelijke hartritmestoornissen. Professor Leenen heeft verklaard: “Direct achter het bovenste gedeelte van het sternum, het manubrium, liggen vitale structuren, zoals de luchtpijp, een dwarsoverstekende grote ader en het hart die door de geweldsinwerking in gevaar kunnen komen en dat betekent dus dat wij in de praktijk proberen dit letsel uit te sluiten, dan wel dat wij bijvoorbeeld de patiënt 24 uur aan de ECG-monitor leggen om eventuele secundaire problemen te detecteren.”
Het hof is gelet op de feiten en omstandigheden van dit geval van oordeel dat sprake is geweest van een hoog-energetische trap/schop en de verdachte met zijn gedraging en in het bijzonder gelet op
- het feit dat de verdachte aangeefster met hoog-energetische kracht met geschoeide voet tegen haar borst heeft getrapt/geschopt terwijl zij zich in een hoek bevond en door een duw van verdachte was gevallen, weerloos was en deze trap/schop hierdoor niet of nauwelijks op kon vangen;
- het een feit van algemene bekendheid is dat achter de borstkas/in het borstgedeelte vitale organen liggen
- stomp geweld op de borst(kas) aanleiding kan geven tot dodelijke hartritmestoornissen en na een fractuur van het bovenste gedeelte van het sternum, het manubrium, de direct daarachter liggende vitale structuren, zoals de luchtpijp, een dwarsoverstekende grote ader en het hart in gevaar kunnen komen,
op zijn minst genomen willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat aangeefster door deze trap tegen haar borst zou kunnen komen te overlijden.
Het verweer wordt verworpen en het hof acht het onder 1 primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.”
Het juridisch kader
8. Voor de beantwoording van de vraag of sprake is van voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg hanteert de Hoge Raad een vast toetsingskader. Dit kader is door de Hoge Raad recentelijk nog eens vooropgesteld in zijn arrest van 7 september 2021, ECLI:NL:HR:2021:1221 naar aanleiding van een zaak die – evenals de voorliggende zaak – een poging tot doodslag betreft. Deze vooropstelling luidt als volgt:
“2.3.1 Bij de beoordeling van het cassatiemiddel moet het volgende worden vooropgesteld. Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg - zoals hier de dood - is aanwezig indien de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dat gevolg zal intreden.
2.3.2 De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het moet gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. (Vgl. HR 25 maart 2003, ECLI:NL:HR:2003:AE9049.)
2.3.3 In zijn arrest van 25 maart 2003, ECLI:NL:HR:2003:AE9049 heeft de Hoge Raad verder overwogen dat wat betreft de vraag of sprake is van bewuste aanvaarding van zo een kans heeft te gelden dat uit de enkele omstandigheid dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, niet zonder meer kan volgen dat hij de aanmerkelijke kans op het gevolg ook bewust heeft aanvaard, omdat ook sprake kan zijn van bewuste schuld. Van degene die weet heeft van de aanmerkelijke kans op het gevolg, maar die naar het oordeel van de rechter ervan is uitgegaan dat het gevolg niet zal intreden, kan wel worden gezegd dat hij met (grove) onachtzaamheid heeft gehandeld maar niet dat zijn opzet in voorwaardelijke vorm op dat gevolg gericht is geweest.
Of in een concreet geval moet worden aangenomen dat sprake is van bewuste schuld of van voorwaardelijk opzet zal, als de verklaringen van de verdachte en/of bijvoorbeeld eventuele getuigenverklaringen geen inzicht geven omtrent wat tijdens de gedraging in de verdachte is omgegaan, afhangen van de feitelijke omstandigheden van het geval. Daarbij zijn de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht, van belang. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het - behoudens contraindicaties - niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg bewust heeft aanvaard.”
9. In zijn arrest van 29 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:718, NJ 2019/103, m.nt. Wolswijk is de Hoge Raad nader ingegaan op het begrip ‘aanmerkelijke kans’. Onder de ‘naar algemene ervaringsregels aanmerkelijke kans’ is – blijkens rov. 5.3.2 van dit arrest – te verstaan “de in de gegeven omstandigheden reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid”,7.waarmee “geen wezenlijke andere of grotere mate van waarschijnlijkheid tot uitdrukking [is] gebracht dan met de in oudere rechtspraak, zoals in HR 9 november 1954, NJ 1955/55, gebruikte formulering "de geenszins als denkbeeldig te verwaarlozen kans".” De Hoge Raad heeft in dezelfde rechtsoverweging benadrukt dat hij “geen algemene regels [kan] geven over de exacte grootte van de kans die in het algemeen of voor een bepaald type delict minimaal vereist zou zijn, laat staan deze kans in een percentage uitdrukken”.
De bespreking van het middel
10. Zoals blijkt uit de hiervoor in randnummer 4 aangestipte toelichting daarop, behelst het middel twee deelklachten. De eerste deelklacht betreft het oordeel van het hof dat een aanmerkelijke kans op het overlijden van de aangeefster in het leven werd geroepen doordat de verdachte met kracht en geschoeide voet tegen de borst van de aangeefster heeft getrapt. De tweede deelklacht valt het oordeel aan dat de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de aangeefster als gevolg van de hiervoor omschreven trap zou komen te overlijden. Ik bespreek hierna beide deelklachten, ook al laat de onderbouwing van de tweede deelklacht in de schriftuur strikt genomen te wensen over.
11. Uit de door het hof vastgestelde feiten en omstandigheden blijkt dat de verdachte en de aangeefster op 7 januari 2017 in de woonwagen van de verdachte waren. Nadat onenigheid tussen hen ontstond, heeft de verdachte de aangeefster geslagen en haar op de grond geduwd. Toen de aangeefster op de grond lag en zich in een hoek bevond, heeft de verdachte de aangeefster met geschoeide voet een harde trap op haar borst(kas) gegeven. Als gevolg van deze harde trap is het borstbeen van de aangeefster gebroken. Deze vaststellingen worden in cassatie niet bestreden.
12. Ten aanzien van het letsel dat door de trap van de verdachte is veroorzaakt, heeft het hof mede onder verwijzing naar de – ook in het kader van de bewijsmiddelen opgenomen – verklaring van de getuige prof. dr. Leenen en de rapporten van de NFI-deskundige Oude Grotebevelsborg het volgende overwogen. De breuk van het borstbeen van de aangeefster betreft een geïsoleerde sternumfractuur. In aanmerking genomen dat i) het borstbeen een bot is dat niet makkelijk breekt, ii) de breuk in het bot van de aangeefster de eigenschappen van een greenstickfractuur heeft en iii) bij het schoppen met geschoeide voet door de puntkracht een grote energie overdracht op een gering oppervlak plaatsvindt, is het hof – met de getuige Leenen en de deskundige Oude Grotebevelsborg – van oordeel dat het veel waarschijnlijker is dat de breuk in het borstbeen van de aangeefster is veroorzaakt door hevig botsend geweld, oftewel een ‘hoog energetisch trauma’, dan door gering botsend geweld. Op grond van deze overwegingen heeft het hof vastgesteld dat de verdachte met grote kracht tegen de borst van de aangeefster heeft geschopt. Ook deze vaststelling wordt in de schriftuur niet bestreden.
13. Voorts heeft het hof – onder verwijzing naar de verklaring van de getuige Leenen, de rapporten van de deskundige Oude Grotebevelsborg en het rapport van de arts Eikelenboom-Schieveldt – met betrekking tot het veroorzaakte letsel overwogen, dat de direct achter het manubrium liggende vitale structuren (zoals de luchtpijp, een dwarsoverstekende grote ader en het hart) door een geweldsinwerking in gevaar kunnen komen en dat stomp geweld op de borst(kas) aanleiding kan geven tot dodelijke hardritmestoornissen.
14. In het licht van de door het hof gebruikte bewijsmiddelen en zijn nadere bewijsoverweging, acht ik de hiervoor weergegeven vaststellingen niet onbegrijpelijk. Het op deze vaststellingen gebaseerde oordeel dat de door de verdachte aan de aangeefster uitgedeelde hoog energetische trap de aanmerkelijke kans8.in het leven heeft geroepen dat de aangeefster als gevolg van deze trap op haar borst zou komen te overlijden, getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting, is niet onbegrijpelijk en is niet ontoereikend gemotiveerd. Daarbij neem ik in aanmerking dat het hof bij de beantwoording van de vraag of de door de verdachte uitgedeelde trap de aanmerkelijke kans op het overlijden van de aangeefster in het leven riep klaarblijkelijk – uitgebreid gemotiveerd en in overeenstemming met het hierboven weergegeven rechtskader – heeft betrokken de aard van de gedraging van de verdachte en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het hof heeft bij zijn oordeel immers van belang geacht, en kunnen achten, dat i) de verdachte met grote kracht tegen de borst van de aangeefster heeft getrapt terwijl de aangeefster op de grond en in een hoek lag en de trap nauwelijks kon opvangen, en ii) de door de verdachte uitgedeelde trap de borst van de aangeefster trof, direct achter die plek vitale structuren (zoals de luchtpijp, een dwarsoverstekende grote ader en het hart) liggen die door stomp geweld op de borst in gevaar kunnen komen en stomp geweld op die plek aanleiding kan geven tot dodelijke hartritmestoornissen.
15. Het vorenstaande brengt mee dat het middel faalt voor zover het is gericht tegen het oordeel van het hof dat de bewezenverklaarde gedraging van de verdachte de aanmerkelijke kans op het overlijden van de aangeefster in het leven heeft geroepen. Anders dan de steller van het middel kennelijk voor ogen heeft, leidt niet tot een ander oordeel de (enkele) weergave in de schriftuur van specifiek geselecteerde en gecursiveerde onderdelen uit de verklaring van de getuige Leenen, de rapporten van de deskundige Oude Grotebevelsborg en het rapport van de arts Eikelenboom-Schieveldt.
16. Bij de bespreking van de tweede deelklacht neem ik weer de – grotendeels onbestreden en, in elk geval, niet-onbegrijpelijke – vaststellingen van het hof tot uitgangspunt die hiervoor zijn weergegeven in de randnummers 11-13. Het oordeel van het hof dat de verdachte door het uitdelen van de hoog energetische trap op de borst willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de aangeefster zou komen te overlijden, is immers gebaseerd op deze vaststellingen.
17. Naar mijn inzicht getuigt voormeld oordeel niet van een onjuiste rechtsopvatting, is het voorts niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd. Daarbij wijs ik er ten eerste op dat het hof – in cassatie onbestreden – heeft geoordeeld dat het een feit van algemene bekendheid is dat achter de borstkas/in het borstgedeelte vitale organen liggen en het hof kennelijk op grond daarvan heeft geoordeeld dat (ook) de verdachte wetenschap had van de aanmerkelijke kans dat de aangeefster als gevolg van zijn trap zou overlijden. Voorts neem ik in aanmerking dat het hof, bij zijn oordeel dat de verdachte deze kans heeft aanvaard, klaarblijkelijk – en conform het door de Hoge Raad geformuleerde toetsingskader – heeft betrokken de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Ik herhaal dat uit de vaststellingen van het hof hierover blijkt dat de verdachte met geschoeide voet, en met grote kracht, een trap op de borst van de aangeefster heeft uitgedeeld toen zij – als gevolg van eerdere mishandelingen door de verdachte – op de grond was gevallen en, in de hoek waarin zij lag, de uitgedeelde trap nauwelijks kon opvangen. Tegen deze achtergrond kan ook het oordeel van het hof dat de verdachte met zijn gedraging de aanmerkelijke kans op het overlijden van de aangeefster willens en wetens heeft aanvaard, de cassatietoets doorstaan.9.Dat brengt mee dat ook de tweede deelklacht van het middel – voor zover het aangevoerde al als zodanig valt aan te merken – tevergeefs is voorgesteld.
18. Het middel faalt.
III. Het tweede, het derde en het vierde middel
De middelen
19. De middelen richten zich tegen de motivering van het onder 3 bewezenverklaarde. Het tweede middel klaagt in het bijzonder dat het hof ten onrechte, althans onvoldoende (begrijpelijk) gemotiveerd, van een schakelbewijsconstructie gebruik heeft gemaakt. Het derde middel klaagt dat het hof niet had kunnen bewezen verklaren dat de verdachte de aangeefster in de bewezenverklaarde periode in Egypte heeft mishandeld. Het vierde middel klaagt dat het hof ten onrechte heeft bewezenverklaard dat de verdachte de aangeefster op 1 oktober 201610.heeft mishandeld.
De bewezenverklaring en bewijsvoering
20. Ten laste van de verdachte heeft het hof onder 3 bewezenverklaard dat:
“hij op meerdere tijdstippen in de periode van 1 maart 2016 tot en met oktober 2016 te [plaats] en/of [plaats], en/of Egypte [aangeefster 2] heeft mishandeld door haar (telkens) (meerdere malen) met kracht tegen het gezicht en/of het hoofd en/of armen, te slaan/stoten/stompen, waardoor zij pijn en/of letsel heeft ondervonden.”
21. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
“Feit 3
15. Het proces-verbaal van aangifte d.d. 8 oktober 2016 (pg. 181-183), voor zover inhoudende als verklaring van aangeefster [aangeefster 2], wonende te [plaats]:
Ik heb een relatie met [verdachte] gehad van februari t/m april (het hof begrijpt: 2016). Tijdens de relatie ben ik meerdere malen geslagen door [verdachte]. Dit is begonnen met een klein tikje en liep uit tot echte harde klappen op mijn hoofd. [verdachte] stopte pas met slaan tot er een gat in mijn hoofd zat waar bloed uit kwam. Hij sloeg mij ongeveer 2 à 3 keer per week. Ik geef u foto’s van mijn hoofd en armen waar verwondingen op te zien zijn. Dit loopt uit van een blauw oog, blauwe plekken op mijn armen tot een gat in mijn hoofd.
In het begin van de relatie ging het goed tussen ons. Echter na een aantal weken begon hij extreem jaloers gedrag te vertonen en mij extreem te controleren. Ik mocht niet eens mensen aankijken op straat, maar moest naar de grond kijken. Als ik dit niet deed, kreeg ik klappen van hem. [verdachte] sloeg mij met platte hand of met mijn telefoon. [verdachte] sloeg mij om de meest kleine redenen.
In mei (het hof begrijpt: mei 2016) ben ik samen met een vriendin, [betrokkene 13], en haar man en kinderen op vakantie gegaan. Op een of andere manier is [verdachte] erachter gekomen dat ik met mijn vriendin op vakantie ging. [verdachte] heeft vervolgens zichzelf uitgenodigd op deze vakantie en is meegegaan.
Op 1 oktober 2016 stond [verdachte] aan mijn voordeur te kloppen en bellen. Toen ik de deur voor hem open deed, heb ik klappen gehad van [verdachte]. Ik was helemaal overstuur en had overal pijn omdat [verdachte] mij sloeg.
Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van het feit.
16. Het proces-verbaal van verhoor aangeefster d.d. 10 oktober 2016 met bijlagen (pg. 184-204), voor zover inhoudende als verklaring van [aangeefster 2] (wonende te [plaats]):
In februari 2016 leerde ik [verdachte] kennen. Ik werd verliefd. De eerste anderhalve maand was goed. Na anderhalve maand begon [verdachte] jaloers gedrag te vertonen. Dit gedrag bouwde zich op. Ik mocht helemaal geen contact hebben met mensen. [verdachte] was steeds bang dat ik met andere mannen contact had. Als ik bij [verdachte] was moest ik als eerste mijn telefoon afgeven. Die keek hij eerst na. Als hij dan iets vond kreeg ik gelijk tikken. Ik was elk weekend bij hem in [plaats]. Hij heeft een eigen wagen op het kamp. De eerste keer dat [verdachte] mij sloeg was nadat hij op mijn telefoon foto’s tegen was gekomen van andere jongens. Dit waren foto’s van jongens voordat ik [verdachte] was tegen gekomen. Hij sloeg mij met een vlakke hand, maar hij heeft hele grote handen en hij sloeg heel hard. Ik werd steeds vaker geslagen. De laatste weken was het elk weekend. Zodra hij dacht dat ik naar iemand keek, kreeg ik al tikken. Ik wilde op een gegeven moment niet meer naar [plaats]. Dus de laatste week was hij bij mij.
Begin april 2016 heb ik de relatie verbroken met hem. [verdachte] was erachter gekomen dat ik misschien op vakantie zou gaan met mijn vriendin [betrokkene 13]. Ik was met haar aan de telefoon. Toen stond [verdachte] ineens aan de deur. Ik nam de telefoon niet op, dat kon niet, dus hij was ontzettend boos. [verdachte] pakte mijn telefoon af en begon deze door te lezen. Toen heeft [verdachte] mij heel hard geslagen. Hij begon met tikken te geven op mijn hoofd. Steeds harder en meer. Dit terwijl hij mijn telefoon aan het doorspitten was. Hij sloeg mij met mijn telefoon op mijn hoofd. Zo hard dat er een gat in mijn hoofd ontstond. Hij had mij ook tegen mijn linkerslaap geslagen dus ik voelde daaraan toen ik bloed voelde. Toen bleek dat ik een gat op mijn hoofd had. Ik heb er de volgende dag een foto van gemaakt. Ik ben heel vaak geslagen door hem over dingen die hij op mijn telefoon heeft gevonden. [verdachte] sloeg mij vaak tegen hoofd maar ook tegen mijn armen. Ik heb daar ook een foto van.
Na de mishandeling wilde [verdachte] de vakantie wel betalen en dan zou hij meegaan. Hij had zelf met [betrokkene 13] afgesproken dat wij mee zouden gaan. Op vakantie gedroeg [verdachte] zich alsof ik zijn vrouw was. Hij bepaalde voortdurend wat ik wel en niet mocht doen. Ik was heel bang. Er ontstond een grote ruzie waarbij ik geslagen werd.
(...)
In de ochtend van 1 oktober 2016 was [verdachte] tegen mijn voordeur aan het schoppen en slaan. Ik heb toen toch maar de deur open gedaan. Ik heb [verdachte] binnengelaten. Hij eiste mijn telefoon. Hij heeft mij een paar tikken gegeven op mijn oog. Deze was daarna helemaal blauw. Hiervan heb ik later een foto gemaakt.
17. Het proces-verbaal van getuigenverhoor van de raadsheer-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in dit gerechtshof d.d. 2 juli 2018, voor zover inhoudende als verklaring van [aangeefster 2]:
Ik weet dat het vandaag gaat over mijn relatie met [verdachte] in 2016. Ik heb destijds aangifte tegen hem gedaan. Ik heb toen de waarheid gesproken. We hebben ongeveer 2 maanden een relatie gehad, vanaf een week na carnaval. U houdt mij voor hetgeen [verdachte] ten laste wordt gelegd. Hij sloeg mij met vlakke hand of met zijn vuist, voornamelijk tegen mijn hoofd en in mijn gezicht. Ook kneep hij vaak hard in mijn armen. Dat gebeurde bij mij thuis in [plaats] of in zijn woonwagen in [plaats]. Hij heeft mij één keer met mijn eigen mobiele telefoon op mijn hoofd tot bloedens toe geslagen. Dat was bij mij thuis in [plaats].
In het hotel in Egypte heb ik klappen in mijn gezicht gehad. Ook heeft hij mij tijdens die vakantie hard in mijn armen geknepen, waaraan ik blauwe plekken overhield. Mijn vriendin was tijdens die vakantie zelfs bang dat hij me van het balkon naar beneden zou gooien. Haar vriend is er een keer bij geweest toen hij mij twee klappen gaf.
De gewelddadigheden begonnen toen onze relatie zo’n anderhalve maand oud was. Dat begon met een tik. Het gebeurde aanvankelijk niet dagelijks, maar wekelijks. Later was het bijna dagelijks raak. Ik kende geen vrouwen waarmee hij eerdere relaties had gehad.
Het klopt dat [betrokkene 14] (het hof begrijpt, gelet op bewijsmiddel 14. [betrokkene 14]11.) blauwe plekken bij mij heeft gezien die het gevolg waren van het slaan door [verdachte].
18. Het proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 24 januari 2017 (pg. 205-207), voor zover inhoudende als weergave van het verhoor van [betrokkene 14]:
V: Je bent uitgenodigd om een getuigenverklaring af te leggen in verband met de aangifte die door [aangeefster 2] (het hof begrijpt, gelet op de bewijsmiddelen 11 tot en met 13: [aangeefster 2]12.) is gedaan tegen [verdachte].
V: Hoe lang en waarvan ken je [aangeefster 2]?
A: Sinds juni 2014. Ik kreeg een relatie met haar. Ik heb samen met haar een dochtertje. Daarna is het een tijdje uit geweest. In die periode heeft [aangeefster 2] die relatie gekregen met [verdachte].
A: Ik ken [verdachte]. Ik heb hem meerdere keren gezien.
V: Waar ken je hem van?
A: Ik ken hem omdat hij een verhouding had met [aangeefster 2].
A: Ik heb hem meerdere malen gezien en gesproken.
(...)
V: Wat kun je vertellen over de relatie die [aangeefster 2] had met [verdachte]?
A: Ik merkte wel dat als [aangeefster 2] bij [verdachte] was dat ze anders was. Ze reageerde ook niet op mij. Later hoorde ik dat zij dat niet mocht van [verdachte]. Ik hoorde later ook van [aangeefster 2] dat zij bang was van [verdachte]. [aangeefster 2] heeft 2 zoontjes en daar praat ik ook mee. De oudste vertelde tegen mij ook dat [aangeefster 2] door [verdachte] op het woonwagenkamp uit de auto werd getrokken. Ook vertelde het zoontje dat die erbij was toen [verdachte] uit woede de telefoon van [aangeefster 2] kapot gooide.
V: Wanneer had [aangeefster 2] een relatie met [verdachte]?
A: Rond carnaval 2016 begonnen.
V: Wat weet je van de mishandelingen die [verdachte] pleegde bij [aangeefster 2]?
A: Ik weet dat [aangeefster 2] is mishandeld door [verdachte]. Ik hoorde dit van [aangeefster 2].
V: Heb je wel eens letsel waargenomen bij [aangeefster 2] ten gevolge van die mishandelingen?
A: Ja. Ik heb bij haar blauwe plekken gezien op haar armen en ik heb een keer gezien dat ze een dikke neus had. Ook heb ik een keer een rare plek op haar voorhoofd gezien. [aangeefster 2] heeft mij verteld dat dit letsel was veroorzaakt, omdat zij klappen had gekregen van [verdachte].
V: Wanneer was dit?
A: De blauwe plekken zag ik al toen ze ongeveer 1 maand een relatie hadden.
(...)
V: Tijdens de vakantie in Egypte vorige jaar schijnt ook iets gebeurd te zijn. Wat kan je daarover vertellen?
A: Ik weet dat [aangeefster 2] met [verdachte] samen met [betrokkene 15] en [betrokkene 13] naar Egypte op vakantie zijn geweest. In Egypte is [aangeefster 2] door [verdachte] mishandeld terwijl [betrokkene 15] daarbij was. Hij zou [aangeefster 2] twee klappen met de vlakke hand in het gezicht hebben geslagen. [betrokkene 15] zou daar niets van gezegd hebben. Daar waren [aangeefster 2] en [betrokkene 13] nog erg boos over geweest. Ik heb dat gesprek tussen [aangeefster 2] en [betrokkene 13] gehoord.”
22. De bewijsoverweging van het hof met betrekking tot het bewijs van feit 3 houdt het volgende in:
“De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven weergeven bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft, met dien verstande dat de gebezigde bewijsmiddelen voor het onder 2 bewezenverklaarde schakelbewijs vormen voor het onder 3 bewezenverklaarde. Het hof overweegt als volgt over de gebruikte schakelbewijsconstructie. De verdachte ging zowel bij aangeefster [aangeefster 1] als bij aangeefster [aangeefster 2] kort na aanvang van hun relatie in toenemende mate jaloers gedrag vertonen en hij controleerde voortdurend de mobiele telefoons van aangeefsters. Wanneer de verdachte iets zag wat hem niet beviel, volgde er (fors) fysiek geweld. Daarbij wijst het hof specifiek op het feit dat beide aangeefsters hebben verklaard dat de verdachte een keer hun mobiele telefoon heeft afgepakt en daarmee op hun hoofd heeft geslagen. In het gedrag van de verdachte ziet het hof derhalve een specifiek gedragspatroon. Twee ex-partners verklaren hier eensluidend over, zonder dat zij van elkaars verhaal op de hoogte zijn geweest. Deze specifieke modus operandi van de verdachte maakt dat de bewijsmiddelen met betrekking tot het onder 2 tenlastegelegde steunbewijs opleveren voor het onder 3 tenlastegelegde feit.
Feit 1
[…]
Feit 3
Ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde, de mishandeling van [aangeefster 2], heeft de raadsman aangevoerd dat er slechts één bron is voor de stelling dat de verdachte de (al dan niet op foto’s geziene) letsels bij haar heeft veroorzaakt. Er zijn geen directe getuigen geweest van dit feit of de getuigen willen niet verklaren. De rechtbank heeft de verklaring van getuige [betrokkene 14] gebruikt voor het bewijs. De aangifte van [aangeefster 2] zou volgens de rechtbank steun vinden in de getuigenverklaring van [betrokkene 14] en in de foto’s van het letsel. Getuige [betrokkene 14] is in hoger beroep echter gehoord bij de raadsheer-commissaris en heeft daar verklaard dat hij foto’s heeft gezien van een wond op het hoofd van [aangeefster 2] en van blauwe plekken op haar benen en dat hij geen link kan leggen tussen de blauwe plekken en de verdachte.
De rechtbank heeft in haar vonnis tevens een schakelbewijsoverweging opgenomen, maar volgens de raadsman kan er geen sprake zijn van schakelbewijs om de navolgende redenen:
- twee zaken maken nog geen modus operandi/schakelbewijs;
- de verdachte is nimmer veroordeeld voor huiselijk geweld;
- de zaak van [aangeefster 1] kenmerkt zich door (beweerdelijk) zwaar lichamelijk letsel, terwijl de zaak van [aangeefster 2] over een eenvoudige mishandeling gaat;
- uit dossierpagina 174 blijkt weliswaar dat een aantal vrouwen hebben aangegeven door de verdachte mishandeld te zijn geweest, maar daarbij is het niet tot een strafzaak gekomen. Daartegenover kan worden gesteld dat in het rapport van [betrokkene 16] eveneens drie referenten worden genoemd die hebben aangegeven dat de verdachte zijn toenmalige levenspartners/vriendinnen niet heeft mishandeld.
De raadsman heeft derhalve primair bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken ter zake het hem onder 3 tenlastegelegde. Subsidiair heeft hij bepleit dat niet de gehele tenlastegelegde periode bewezen kan worden verklaard, omdat het incident op 1 oktober 2016 niet bewezen kan worden.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof is van oordeel dat de aangifte van aangeefster [aangeefster 2] wordt ondersteund door de verklaring van getuige [betrokkene 14] bij de politie op 24 januari 2017. Hierin heeft [betrokkene 14] aangegeven dat hij letsel bij aangeefster heeft gezien, te weten blauwe plekken op haar armen, een dikke neus en een keer een rare plek op haar voorhoofd. Aangeefster had tegen hem gezegd dat dit letsel was veroorzaakt doordat zij was geslagen door [verdachte]. Verder heeft [betrokkene 14] verklaard dat aangeefster samen met [verdachte] en een vriendin, [betrokkene 13], en haar vriend [betrokkene 15] op vakantie is geweest. Op vakantie zou aangeefster door [verdachte] zijn mishandeld terwijl [betrokkene 15] daarbij was. Hij zou aangeefster twee klappen met de vlakke hand in het gezicht hebben gegeven en [betrokkene 15] zou daar niets van gezegd hebben. Daar waren aangeefster en [betrokkene 13] nog erg boos over geweest. [betrokkene 14] heeft dit gesprek tussen [aangeefster 2] (hof: [aangeefster 2]) en [betrokkene 13] gehoord.
Dat [betrokkene 14] later bij de raadsheer-commissaris heeft verklaard dat hij geen link kan leggen tussen de blauwe plekken en de verdachte en dat hij de verwondingen aan de neus en het hoofd van aangeefster op een foto heeft gezien, doet niet af aan de betrouwbaarheid van zijn verklaring bij de politie zoals hiervoor weergegeven. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat [betrokkene 14] bij de raadsheer-commissaris heeft verklaard dat hij bij de politie naar waarheid heeft gesproken. Voorts is van belang dat de verklaring van [betrokkene 14] bij de politie gedetailleerd is en hij die verklaring kort na de tenlastegelegde pleegdatum heeft afgelegd. Het hof zal die verklaring van [betrokkene 14] derhalve gebruiken voor het bewijs.
Op basis van de verklaringen van aangeefster, de getuigenverklaring van [betrokkene 14] bij de politie en het schakelbewijs tussen het onder 2 en 3 tenlastegelegde, is het hof van oordeel dat het onder 3 tenlastegelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen. Het primaire verweer wordt verworpen. Ook het subsidiaire verweer, inhoudende dat niet de gehele tenlastegelegde periode bewezen kan worden verklaard, omdat het incident op 1 oktober 2016 niet bewezen kan worden, wordt weerlegd door de inhoud van de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen. Het subsidiaire verweer wordt daarmee eveneens verworpen.”
De bespreking van het tweede middel
23. De in het tweede middel vervatte klacht betreft de door het hof gebruikte (schakel)bewijsconstructie en houdt – blijkens de toelichting op het middel – in dat de verdachte betwist dat “sprake is van twee situaties die op essentiële punten belangrijke overeenkomsten vertonen” en dat het “specifieke feit dat [verdachte] in beide gevallen een keer de mobiele telefoon van de aangeefster(s) heeft afgepakt en hen daarmee op hun hoofd heeft geslagen, daartoe onvoldoende [is]”.
Het juridisch kader
24. Van schakelbewijs is sprake als voor de bewezenverklaring van een feit mede redengevend wordt geacht de – uit één of meer bewijsmiddelen blijkende – omstandigheid dat de verdachte bij één of meer andere strafbare feiten betrokken was.13.Voor het gebruik van schakelbewijs is ten minste vereist dat de wijze waarop de te onderscheiden feiten zijn begaan op essentiële punten overeenkomt.14.Met de termen ‘de wijze waarop de feiten zijn begaan’ lijkt niet enkel te worden gedoeld op de wijze van uitvoering van de feiten. Ook andere overeenkomende omstandigheden waaronder de verschillende feiten zijn begaan, kunnen van belang worden geacht.15.Schakelbewijs kan derhalve in diverse varianten voorkomen.16.Als in cassatie de vraag voorligt of het begrijpelijk is dat de rechter het schakelbewijs redengevend heeft geacht voor de bewezenverklaring van een feit, dient dat te worden beoordeeld in het licht van de gehele door de rechter gebruikte bewijsvoering.17.
25. Voor het bewijs dat de verdachte het onder feit 3 tenlastegelegde heeft begaan, heeft het hof verschillende verklaringen van de aangeefster gebruikt (bewijsmiddelen 15, 16 en 17) en een verklaring van de getuige [betrokkene 14] (bewijsmiddel 18). Het hof heeft voorts geoordeeld dat de bewijsmiddelen die voor het bewijs van de onder feit 2 bewezenverklaarde mishandelingen van [aangeefster 1] zijn gebezigd, schakelbewijs vormen voor de onder feit 3 bewezenverklaarde mishandelingen van [aangeefster 2]. Het hof heeft daartoe overwogen dat een specifiek gedragspatroon van de verdachte valt te zien in het gedrag van de verdachte zoals dat blijkt uit de bewijsmiddelen die zijn gebruikt voor het onder feit 2 en feit 3 bewezenverklaarde. Dit gedrag bestaat erin dat de verdachte zowel jegens [aangeefster 1] (de aangeefster van feit 2), als jegens [aangeefster 2] (de aangeefster van feit 3) kort na aanvang van zijn relatie met hen in toenemende mate jaloers gedrag ging vertonen en hij voortdurend de mobiele telefoons van deze aangeefsters controleerde. Ook oefende de verdachte jegens beide aangeefsters (fors) fysiek geweld uit als hij iets zag wat hem niet beviel en bestond dat geweld mede uit het afpakken van hun mobiele telefoon en het daarmee op hun hoofd slaan. Het hof heeft voorts in aanmerking genomen dat uit de bij de bewijsmiddelen opgenomen verklaringen van deze twee aangeefsters blijkt dat de aangeefsters over het gedrag van de verdachte eensluidend verklaren, zonder dat zij van elkaars verhaal op de hoogte zijn geweest.
26. Anders dan waar de steller van het middel van uitgaat, heeft het hof zijn oordeel dat de gebezigde bewijsmiddelen inzake het onder feit 2 bewezenverklaarde als schakelbewijs redengevend zijn voor het onder feit 3 bewezenverklaarde, niet enkel gestoeld op het specifieke feit dat uit de bewijsmiddelen ter zake van beide feiten blijkt dat de verdachte een keer de mobiele telefoon van de aangeefsters heeft afgepakt en hun daarmee op het hoofd heeft geslagen. Zoals blijkt uit het voorafgaande, heeft het hof bij dat oordeel immers ook betrokken dat de verdachte i) jegens beide aangeefsters kort na aanvang van hun relatie in toenemende mate jaloers gedrag ging vertonen, ii) hij voortdurend hun mobiele telefoons controleerde en iii) hij jegens hun beiden (fors) fysiek geweld uitoefende als hij iets zag wat hem niet beviel. Gelet op de uit de bewijsmiddelen blijkende context waarin, en de wijze waarop, de mishandelingen van beide aangeefsters hebben plaatsvonden, is niet onbegrijpelijk het kennelijke oordeel van het hof dat de wijze waarop de onder 2 en 3 tenlastegelegde feiten zijn begaan op essentiële punten overeenkomt zodat het bedoelde bewijs ter zake van het onder feit 2 bewezenverklaarde als schakelbewijs redengevend kan worden geacht voor het onder 3 bewezenverklaarde feit. Dat oordeel is voorts toereikend gemotiveerd.
27. Het tweede middel faalt.
De bespreking van het derde middel
28. In de toelichting op het derde middel wordt het volgende aangevoerd: “Geconcludeerd dient te worden dat [betrokkene 14] niet uit ervaring, waarneming of ondervinding kan verklaren, noch heeft verklaard, over hetgeen zich in Egypte zou hebben afgespeeld. Zijn verklaring kan derhalve ook niet als bewijs(middel 18) worden gebruikt voor wat betreft de vermeende mishandeling in Egypte. Het enige dat ten aanzien van dat (vermeende) feit dan resteert, is c.q. zijn de verklaring(en) van [aangeefster 2], hetgeen, ex artikel 342 lid 2 Sv. onvoldoende is om tot een bewezenverklaring te kunnen en mogen komen”.
29. Uit de door het hof als bewijsmiddel 18 gebezigde verklaring die getuige [betrokkene 14] tegenover de politie heeft afgelegd, blijkt dat hij een gesprek heeft gehoord tussen de aangeefster en haar vriendin [betrokkene 13]. In dat gesprek kwam tot uiting dat de aangeefster en [betrokkene 13] erg boos waren over het feit dat [betrokkene 15], de vriend van [betrokkene 13], niets ervan zou hebben gezegd toen de verdachte de aangeefster in Egypte in het bijzijn van [betrokkene 15] met twee klappen met de vlakke hand in het gezicht sloeg.
30. Uit de hiervoor geparafraseerde verklaring van [betrokkene 14] blijkt dat hij heeft verklaard over wat hij zelf heeft waargenomen, namelijk het gesprek tussen de aangeefster en [betrokkene 13] over de mishandeling door de verdachte in Egypte. Dat deze verklaring van [betrokkene 14] gissingen of conclusies inhoudt, wordt in cassatie niet aangevoerd en voor zo een vaststelling zie ik ook geen grond. Dat brengt mee dat het hof de op schrift gestelde verklaring van [betrokkene 14] als bewijsmiddel in de zin van art. 344, eerste lid, Sv heeft kunnen gebruiken in de bewijsvoering. Dat [betrokkene 14] niet zelf heeft waargenomen dat de aangeefster in Egypte door de verdachte is mishandeld, doet niet af aan de bruikbaarheid van de verklaring van [betrokkene 14] voor het bewijs. Voor zover het middel van een andere opvatting uitgaat, is dat ten onrechte.
31. Daarnaast verdient hier opmerking dat het hof naast de verklaringen van de aangeefster en de verklaring van de getuige [betrokkene 14],18.ook zogenoemd schakelbewijs redengevend heeft geacht voor het bewijs van het onder feit 3 bewezenverklaarde. Nu het gebruik van het schakelbewijs de cassatietoets naar mijn inzicht doorstaat,19.biedt ook dat onderdeel van de bewijsvoering grond voor het oordeel van het hof dat de verdachte al het onder 3 bewezenverklaarde heeft begaan.20.Dat brengt mee dat het middel faalt voor zover het klaagt dat de bewezenverklaring van feit 3 wat betreft de in Egypte gepleegde mishandeling “onterecht, onjuist, onbegrijpelijk, onvoldoende, dan wel ondeugdelijk is gemotiveerd”.
32. Het derde middel faalt.
De bespreking van het vierde middel
33. In de toelichting op het vierde middel wordt aangevoerd dat met betrekking tot de vermeende mishandeling in of op 1 oktober 2016 geldt dat daarover alleen door de aangeefster wordt verklaard, “hetgeen een situatie als bedoeld in artikel 342 lid 2 Sv. oplevert en derhalve onvoldoende is om tot een bewezenverklaring te kunnen en mogen komen”.
34. De steller van het middel lijkt te miskennen dat het hof onder feit 3 niet heeft bewezenverklaard dat de verdachte de aangeefster (ook) op 1 oktober 2016 heeft mishandeld. Het hof heeft immers bewezenverklaard dat de verdachte de aangeefster “in de periode van 1 maart 2016 tot en met oktober 2016” op verschillende pleegplaatsen heeft mishandeld. Zoals ook uit mijn bespreking van het derde middel naar voren komt, volstaat de door het hof gebruikte bewijsvoering voor het bewijs van al het onder 3 bewezenverklaarde. Daarbij wijs ik er nogmaals op dat het hof voor het bewijs dat de verdachte het onder 3 tenlastegelegde heeft begaan ook schakelbewijs redengevend heeft geacht, en naar mijn inzicht heeft kunnen achten.
35. Voorts wil ik hier benadrukken dat niet is vereist dat elk onderdeel van het bewezenverklaarde steun vindt in twee of meer bewijsmiddelen. Het bewijsminimumvoorschrift van art. 342, tweede lid, Sv betreft immers de tenlastelegging (en bewezenverklaring) in haar geheel.21.Dat betekent dat voor overeenstemming met dit voorschrift niet nodig is dat naast de verklaringen van de aangeefster een andere bewijsgrond bestaat waaruit blijkt dat de verdachte de aangeefster ook in oktober 2016 heeft mishandeld. Voor zover aan het middel een andere opvatting ten grondslag ligt, is het onjuist.
36. Het vierde middel is tevergeefs voorgesteld.
IV. Het vijfde middel
37. Het middel klaagt dat het hof niet juist heeft vastgesteld dat de redelijke termijn met ongeveer een half jaar is overschreden, waardoor evenzeer niet juist is dat het hof een “strafaftrek van drie maanden” heeft toegepast. In de toelichting op het middel wordt aangevoerd dat de redelijke termijn “met ruim anderhalf jaar” is overschreden en dat deze (veel langere) duur van de overschrijding van de redelijke termijn gelet op de standaardarresten van de Hoge Raad gevolgen heeft “voor de strafaftrek/-korting”.
38. Het hof heeft met betrekking tot de strafoplegging onder meer het volgende overwogen:
“Naar het oordeel van het hof kan gelet op de ernst van het bewezenverklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, alsmede de documentatie van de verdachte en het vorenoverwogene, in beginsel niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de duur van 60 maanden met aftrek van voorarrest met zich brengt.
Het hof stelt vast dat er sprake is van overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep als bedoeld in artikel 6 lid 1 EVRM. Immers is het hoger beroep ingesteld op 17 juli 2017 door het Openbaar Ministerie en een dag later, op 18 juli 2017, door de verdachte en is dit arrest dus niet binnen twee jaar nadien gewezen. Nu dit arrest op 20 januari 2021 wordt gewezen is de redelijke termijn met ongeveer een half jaar overschreden.
Het hof zal gelet op deze overschrijding van de redelijke termijn een aftrek op de op te leggen straf toepassen van drie maanden. Aldus zal het hof aan de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 57 maanden opleggen. Het hof gaat daarmee boven de eis van de advocaat-generaal uit, nu deze eis naar het oordeel van het hof onvoldoende recht doet aan de gemelde factoren.”
39. Vooropgesteld moet worden dat het oordeel van de feitenrechter inzake de redelijke termijn in cassatie slechts in beperkte mate kan worden getoetst, in die zin dat de Hoge Raad alleen kan onderzoeken of het oordeel niet blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting en niet onbegrijpelijk is in het licht van alle omstandigheden van het geval. Ook het rechtsgevolg dat de feitenrechter heeft verbonden aan de door hem vastgestelde overschrijding van de redelijke termijn kan slechts op zijn begrijpelijkheid worden getoetst. Bij de berechting van de zaak is zowel in eerste aanleg als in hoger beroep in de regel sprake van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM indien de behandeling van de zaak ter terechtzitting niet binnen twee jaren na de aanvang van de redelijke termijn respectievelijk het instellen van het rechtsmiddel is afgerond met een einduitspraak. Indien de verdachte in verband met de zaak in voorlopige hechtenis verkeert, behoort het geding in de regel met een einduitspraak te zijn afgerond binnen zestien maanden na de aanvang van de redelijke termijn respectievelijk het instellen van het rechtsmiddel. Indien wordt geoordeeld dat de redelijke termijn in eerste aanleg of in hoger beroep is overschreden, wordt die overschrijding in de regel gecompenseerd door strafvermindering. Maar het staat de rechter vrij in bepaalde gevallen – na afweging van alle daartoe in aanmerking te nemen belangen en omstandigheden, waaronder de mate van overschrijding van de redelijke termijn – te volstaan met het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden.22.
40. Het hof heeft – in cassatie onbestreden – vastgesteld dat het hoger beroep in de voorliggende zaak door het openbaar ministerie is ingesteld op 17 juli 2017 en door de verdachte op 18 juli 2017. Het bestreden arrest in de onderhavige zaak is gewezen op 20 januari 2021. Dat betekent dat tussen het moment van het instellen van het hoger beroep en het eindarrest iets meer dan drie jaar en zes maanden zijn verstrekken.
41. Nu het hof niet heeft vastgesteld dat de verdachte in verband met de zaak ten tijde van het hoger beroep in voorlopige hechtenis verkeerde – en dit in cassatie ook niet wordt aangevoerd – meen ik dat in cassatie er van moet worden uitgegaan dat de redelijke termijn voor berechting in hoger beroep twee jaren beliep. Uit het vorenstaande volgt dat die termijn van twee jaren in de voorliggende zaak met iets meer dan anderhalf jaar is overschreden. Gelet daarop is niet begrijpelijk de vaststelling van het hof dat de redelijke termijn ‘met ongeveer een half jaar overschreden’ is. Aangezien het hof klaarblijkelijk de door hem vastgestelde overschrijding ten grondslag heeft gelegd aan het oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 57 maanden aan de verdachte wordt opgelegd in plaats van de in beginsel passend geachte gevangenisstraf voor de duur van 60 maanden,23.is dát oordeel evenmin begrijpelijk.24.
42. Het middel is terecht voorgesteld. De Hoge Raad kan de zaak om doelmatigheidsredenen zelf afdoen.25.
V. Slotsom
43. Het eerste, het tweede, het derde en het vierde middel falen en kunnen worden afgedaan met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende motivering. Het vijfde middel is terecht voorgesteld.
44. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
45. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, tot vermindering daarvan naar de gebruikelijke maatstaf en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 01‑02‑2022
Het hier weergegeven geboortejaar 2017 moet denk ik 1977 zijn. Zie de bewijsmiddelen 4, 5 en 6.
Dit moet vermoedelijk bewijsmiddel 14 zijn. Kennelijk heeft het hof per abuis twee verschillende bewijsmiddelen met 15 genummerd. Het tweede bewijsmiddel 15 is opgenomen bij het bewijs van het onder 3 tenlastegelegde (zie randnummer 21).
Bedoeld zal zijn: Eikelenboom-Schieveldt.
Hier geeft het hof de inhoud van het rapport weer zoals opgenomen in bewijsmiddel 13; zie daarvoor randnummer 6.
Hier geeft het hof de inhoud van het rapport weer zoals opgenomen in (het eerste) bewijsmiddel 15; zie daarvoor wederom randnummer 6.
Dat een dergelijke ‘mogelijkheid’ een kans oplevert die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten, is herhaald in HR 23 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:1093, NJ 2020/273 (rov. 4.3.2).
In de betekenis die de Hoge Raad daaraan in het hierboven aangehaalde arrest van 29 mei 2018 heeft gegeven.
Uit de rechtspraak van de Hoge Raad valt mijns inziens verder af te leiden dat het (vastgestelde) feit dat de verdachte met kracht en met geschoeide voet een trap aan het op de grond gelegen slachtoffer heeft uitgedeeld op een plek van het lichaam van het slachtoffer waarachter zich vitale organen bevinden, grond kan bieden voor het oordeel dat de verdachte met die gedraging willens en wetens de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel of de dood heeft aanvaard. Vgl. HR 9 mei 2017, ECLI:N:HR:2017:836 waarin het cassatieberoep – met onder meer een middel gericht tegen het bewezenverklaarde voorwaardelijk opzet op de dood – met toepassing van art. 80a RO niet-ontvankelijk werd verklaard. In het desbetreffende arrest was het hof gekomen tot een bewezenverklaring van (medeplegen van) poging tot doodslag, aangezien uit de bewijsvoering bleek dat de verdachte het op de grond gelegen slachtoffer van korte afstand en met dusdanige kracht met geschoeide voet tegen het hoofd had geraakt dat hij daardoor het bewustzijn had verloren. Vgl. ook HR 4 december 2007, ECLI:NL:HR:2007:BB7117, NJ 2008/17 waarin de Hoge Raad het tegen de motivering van de bewezenverklaring van poging tot zware mishandeling gerichte middel deed falen. De Hoge Raad achtte niet onjuist en (ook zonder nadere motivering) niet onbegrijpelijk het kennelijke oordeel van het hof “dat de verdachte door het slachtoffer met kracht met geschoeide voet een schop in het middel - en daarmee in de nabijheid van vitale organen - te geven, zich willens en wetens [had] blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel zou bekomen”.
In het middel staat kennelijk per abuis 1 oktober 2017 als datum genoemd. Bedoeld zal zijn 1 oktober 2016. Van deze verbeterde lezing van het middel ga ik in mijn bespreking uit.
Het hof doelt met de verwijzing naar bewijsmiddel 14 kennelijk op bewijsmiddel 18.
Het hof doelt met de verwijzing naar de bewijsmiddelen 11 tot en met 13 kennelijk op de bewijsmiddelen 15 tot en met 17.
Vgl. HR 12 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3118, NJ 2018/84, m.nt. Reijntjes (rov. 2.4) en HR 1 oktober 2019, ECLI:NL:HR:2019:1455, NJ 2019/467, m.nt. Reijntjes (rov. 3.3.1).
HR 12 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3118, NJ 2018/84, m.nt. Reijntjes (rov. 2.4).
Zie in die zin randnummer 9 van mijn conclusie (ECLI:NL:PHR:2017:1126) voorafgaand aan HR 12 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3118, NJ 2018/84, m.nt. Reijntjes waarin ik verwijs naar HR 14 maart 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU5496, NJ 2007/345, m.nt. Mevis (rov. 6.3.2).
HR 1 oktober 2019, ECLI:NL:HR:2019:1455, NJ 2019/467, m.nt. Reijntjes (rov. 3.3.1-3.3.3).
HR 1 oktober 2019, ECLI:NL:HR:2019:1455, NJ 2019/467, m.nt. Reijntjes (rov. 3.3.1).
Het oordeel van het hof dat de verklaring van [betrokkene 14] steun biedt aan de verklaringen van de aangeefster wordt in cassatie niet bestreden, zodat ik het hier laat bij de vaststelling dat het hof deze verklaring voor het bewijs van het onder 3 bewezenverklaarde heeft gebruikt.
Zie mijn bespreking van het tweede middel.
Dat schakelbewijs ook kan dienen als steunbewijs in het geval dat zonder dit schakelbewijs sprake zou zijn van strijd met het bewijsminimumvoorschrift van art. 342, tweede lid, Sv is in de rechtspraak aanvaard. Zie in die zin – en met verdere verwijzingen – G.J.M. Corstens, Het Nederlands strafprocesrecht, bewerkt door M.J. Borgers en T. Kooijmans, tiende druk, Deventer: Wolters Kluwer 2021, p. 857. Naar mijn inzicht doet zich zo een geval in de voorliggende zaak echter niet voor, omdat de verklaring van de getuige [betrokkene 14] reeds een tweede bewijsgrond vormt naast de verklaringen van de aangeefster.
Vgl. HR 13 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM2452, NJ 2010/515, m.nt. Borgers (rov. 2.4).
Vgl. HR 17 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2578, NJ 2008/358, m.nt. Mevis (rov. 3.7; 3.14-3.16 en 3.21-3.23) en recenter HR 9 februari 2021, ECLI:NL:HR:2021:197, NJ 2021/70 (rov. 2.4.1 en 2.4.2).
Het hof heeft in de strafmotivering immers uitdrukkelijk verwezen naar de door hem vastgestelde overschrijding van een redelijke termijn van ‘ongeveer een half jaar’ door te overwegen dat het “gelet op deze overschrijding [cursivering van mij, A-G] van de redelijke termijn een aftrek op de op te leggen straf […] van drie maanden” zal toepassen.
Overigens, het bestreden oordeel van het hof is evenmin begrijpelijk indien wordt aangenomen dat de verdachte toentertijd in voorlopige hechtenis verkeerde en de bedoelde zestienmaanden-termijn aan de orde is.
Vgl. HR 10 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:1743; HR 9 februari 2021, ECLI:NL:HR:2021:197, NJ 2021/70; en HR 19 oktober 2021, ECLI:NL:HR:2021:1562.