NJ 2020/273
De bijzondere voorwaarde ex art. 14c lid 2 sub 5 Sr is ten onrechte gesteld, nu deze neerkomt op de bijkomende straf van ontzetting van het recht een beroep uit te oefenen.
HR 23-06-2020, ECLI:NL:HR:2020:1093
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
23 juni 2020
- Magistraten
Mrs. J. de Hullu, E.S.G.N.A.I. van de Griend, M.J. Borgers
- Zaaknummer
17/05865
- Conclusie
A-G mr. D.J.M.W. Paridaens
- Noot
Red. Aant.
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- JCDI
JCDI:ADS225728:1
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht / Delicten Wetboek van Strafrecht
Gezondheidsrecht / Individuele gezondheidszorg
Verbintenissenrecht / Overeenkomst
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2020:1093, Uitspraak, Hoge Raad, 23‑06‑2020
ECLI:NL:PHR:2020:221, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 10‑03‑2020
Beroepschrift, Hoge Raad, 11‑01‑2019
- Wetingang
Essentie
De bijzondere voorwaarde dat ‘de verdachte gedurende de proeftijd geen medische (be)handelingen verricht’ is ten onrechte gesteld, nu deze neerkomt op de bijkomende straf van ontzetting van het recht een beroep uit te oefenen.
Samenvatting
Het hof heeft de verdachte veroordeeld wegens mishandeling, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft, meermalen gepleegd, en heeft twee jaar gevangenisstraf opgelegd waarvan een jaar voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar en heeft daarbij als bijzondere voorwaarde gesteld dat ‘de verdachte gedurende de proeftijd geen medische (be)handelingen verricht’.
In aanmerking genomen dat de naleving van de bijzondere voorwaarde ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.