Vgl. zaak C-358/97, Commissie/Ierland, EU:C:2000:425; zaak C-315/00, Maierhofer, EU:C:2003:23; zaak C-275/01, Sinclair Collis, EU:C:2003:341 en zaak C-284/03, Temco Europe SA, EU:C:2004:730.
HR, 25-03-2016, nr. 14/04113
ECLI:NL:HR:2016:476, Conclusie: Gedeeltelijk contrair, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen, Conclusie: Gedeeltelijk contrair
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
25-03-2016
- Zaaknummer
14/04113
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2016:476, Uitspraak, Hoge Raad, 25‑03‑2016; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2015:545, Gedeeltelijk contrair
In cassatie op: ECLI:NL:GHSHE:2014:2551, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
Beroepschrift, Hoge Raad, 08‑05‑2015
ECLI:NL:PHR:2015:545, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 21‑04‑2015
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2016:476, Gedeeltelijk contrair
Beroepschrift, Hoge Raad, 23‑10‑2014
- Vindplaatsen
V-N 2016/21.15 met annotatie van Redactie
BNB 2016/165 met annotatie van C.J. HUMMEL
FED 2016/83 met annotatie van J.J.P. SWINKELS
NLF 2017/0220 met annotatie van
NTFR 2016/1067 met annotatie van mr. J. Sanders jr.
V-N 2015/32.19 met annotatie van Redactie
NTFR 2015/1547 met annotatie van E.H. van den Elsen
Uitspraak 25‑03‑2016
Inhoudsindicatie
Omzetbelasting; art. 11, lid 1, letter l, Wet OB; art. 13, B, letter f, Zesde richtlijn; art. 135, lid 1, letter i, BTW-richtlijn 2006; art. 2, lid 1, Wet op de kansspelbelasting; speelautomaten voor onder meer roulette, blackjack en poker; is het door de wetgever gemaakte onderscheid op grond waarvan omzet behaald met speelautomaten – anders dan bij tafelspelen - wordt belast met omzetbelasting, in strijd met het neutraliteitsbeginsel dat aan de bepalingen van de Zesde richtlijn en BTW-richtlijn 2006 ten grondslag ligt? Beoordeling niet voor elk op een speelautomaat te beoefenen spel afzonderlijk, maar door de categorie speelautomaten te vergelijken met de categorie kansspelen die op andere wijze worden beoefend.
Partij(en)
25 maart 2016
nr. 14/04113
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën, alsmede het beroep in cassatie van fiscale eenheid [X] B.V. c.s. te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 25 juli 2014, nr. 12/00834, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank te Breda (nr. AWB 11/2748) betreffende door belanghebbende over de tijdvakken vanaf 1 mei 2005 tot en met 30 juni 2008 op aangifte voldane bedragen aan omzetbelasting alsmede ten aanzien van belanghebbende gegeven beschikkingen inzake teruggaaf van omzetbelasting. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
1. Geding in cassatie
Zowel de Staatssecretaris als belanghebbende heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. De beroepschriften in cassatie zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
De Staatssecretaris en belanghebbende hebben over en weer een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
Op 21 april 2015 heeft Advocaat-Generaal M.E. van Hilten geconcludeerd tot het ongegrond verklaren van het beroep in cassatie van de Staatssecretaris en tot het gegrond verklaren van het beroep in cassatie van belanghebbende.
Zowel de Staatssecretaris als belanghebbende heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
2. Uitgangspunten in cassatie
2.1.1.
In de periode 1 mei 2005 tot en met 30 juni 2008 bood de tot belanghebbende behorende vennootschap [X2] B.V. (hierna: [X2]) in eigen casino’s, gokhallen en horecagelegenheden bezoekers aan kansspelen te beoefenen door middel van mechanische en elektronische toestellen (hierna: de speelautomaten). Hierbij gaat het enerzijds om speelautomaten die zijn bestemd voor het beoefenen van een kansspel door één speler (onder meer blackjack en poker) en anderzijds om speelautomaten waarop door verschillende spelers tegelijkertijd aan een kansspel kan worden deelgenomen (zoals roulette).
2.1.2.
De speelautomaat waarop het roulettespel wordt gespeeld, is een zogenoemde multiplayer speelautomaat. Rondom een rouletteschijf, die is geplaatst onder een koepel, nemen deelnemers plaats achter een individuele terminal met beeldscherm. Achter deze rij bevinden zich nog meer rijen terminals (de zogenoemde tweede en derde rij), die zijn gekoppeld aan dezelfde rouletteschijf. Spelers plaatsen met gebruikmaking van de terminal hun inzet. Een balletje wordt met een compressor in de koepel op de rouletteschijf geblazen. Betaling geschiedt automatisch via de terminal.
2.1.3.
Op grond van artikel 11, lid 1, letter l, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: de Wet OB) zijn kansspelen vrijgesteld van omzetbelasting. Omdat de door belanghebbende met behulp van de speelautomaten aangeboden spelen op grond van artikel 2, lid 1, letter a, van de Wet op de kansspelbelasting (tekst tot en met 30 juni 2008; hierna: de Wet KSB) voor de heffing van kansspelbelasting niet worden aangemerkt als kansspelen in de zin van de Wet OB, is de hiervoor omschreven vrijstelling van omzetbelasting niet van toepassing ter zake van de door belanghebbende uit de speelautomaten ontvangen opbrengsten.
Belanghebbende heeft over de in de hiervoor in 2.1.1 vermelde periode gelegen tijdvakken omzetbelasting op aangifte voldaan dan wel (per saldo) om teruggaaf van omzetbelasting verzocht. Tegen de op aangifte voldane bedragen alsmede de teruggaafbeschikkingen heeft belanghebbende bezwaar gemaakt. Zij stelde zich daarbij op het standpunt dat de heffing van omzetbelasting over haar omzet uit de speelautomaten tot 1 januari 2007 in strijd is met artikel 13, B, aanhef en letter f, van de Zesde richtlijn en vanaf die datum met artikel 135, aanhef en letter i, van BTW-richtlijn 2006 vanwege schending van het aan die btw-richtlijnen ten grondslag liggende neutraliteitsbeginsel. De Nederlandse wetgeving maakt volgens belanghebbende voor de heffing van omzetbelasting een in het licht van dat beginsel ongeoorloofd onderscheid tussen met behulp van speelautomaten beoefende kansspelen en andere kansspelen, met name de kansspelen die aan een tafel onder leiding van een croupier worden beoefend (hierna: tafelspelen). Opbrengsten van tafelspelen – die zijn aan te merken als kansspelen in de zin van artikel 2, lid 1, van de Wet KSB – zijn op grond van artikel 11, lid 1, letter l, van de Wet OB vrijgesteld van omzetbelasting. Naar de mening van belanghebbende doet dit verschil in heffing zich in het bijzonder voelen als het gaat om het door haar aangeboden roulettespel en de spelen black jack en poker. Naar de mening van belanghebbende zijn tafelspelen in het algemeen en de drie hiervoor vermelde tafelspelen in het bijzonder, in wezen dezelfde spelen als de spelen die bij [X2] onder dezelfde naam op een speelautomaat kunnen worden beoefend.
2.2.
De Rechtbank heeft – onder verwijzing naar de arresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 10 juni 2010, Leo-Libera GmbH, C-58/09, ECLI:EU:C:2010:333, V-N 2010/30.14 (hierna het arrest Leo-Libera), en van 10 november 2011, The Rank Group, C‑259/10 en C-260/10, ECLI:EU:C:2011:719, V-N 2011/62.20 (hierna: het arrest The Rank Group) - geoordeeld dat het Nederland heeft vrijgestaan om de omzet behaald met speelautomaten niet vrij te stellen van omzetbelasting. Aan dit oordeel heeft de Rechtbank ten grondslag gelegd dat in het algemeen de modale consument spelen die aan tafels plaatsvinden zonder gebruik van toestellen of waarbij een croupier het spel regelt of initieert niet als soortgelijk ervaart als spelen met een speelautomaat.
2.3.1.
In hoger beroep heeft het Hof onder verwijzing naar het arrest Leo-Libera en het arrest The Rank Group zich tot taak gesteld te beoordelen of het beoefenen op speelautomaten van de spelen roulette, blackjack en poker vanuit het oogpunt van de gemiddelde consument wordt ervaren als een verrichting die gelijksoortig is aan het spelen van roulette, blackjack en poker aan speeltafels, zoals bijvoorbeeld bij Holland Casino geschiedt, zodat die beide verrichtingen geacht moeten worden met elkaar te concurreren. Bij die beoordeling heeft het Hof gelet op verschillen op het gebied van minima en maxima van de inzet en de prijzen, de kansen om te winnen, de beschikbare formats en de mogelijke interacties tussen de speler en de speelautomaat.
2.3.2.
Met betrekking tot het roulettespel heeft het Hof geoordeeld dat sprake is van gelijksoortige dienstverrichtingen die met elkaar concurreren, zodat ervan kan worden uitgegaan dat het hiervoor in 2.1.3 bedoelde neutraliteitsbeginsel is geschonden. Naar ’s Hofs oordeel verschilt de omvang van de inleg voor de gemiddelde consument bij het roulettespel dat bij belanghebbende kan worden gespeeld, niet wezenlijk van die van het roulettespel dat bij Holland Casino wordt gespeeld. Het Hof heeft geoordeeld dat de interactie tussen de spelers onderling vergelijkbaar is. De interactie met de croupier, die ontbreekt bij de speelautomaten, is volgens het Hof beperkt en niet dusdanig dat deze bepalend is voor de keuze van de gemiddelde consument. Dit een en ander bracht het Hof tot de conclusie dat het hiervoor bedoelde neutraliteitsbeginsel is geschonden voor zover bij belanghebbende de opbrengst uit het multiplayer roulettespel aan omzetbelasting is onderworpen.
2.3.3.
Met betrekking tot blackjack en poker heeft het Hof geoordeeld dat geen sprake is van gelijksoortige dienstverrichtingen die met elkaar concurreren. Het hiervoor in 2.1.3 bedoelde neutraliteitsbeginsel is naar het oordeel van het Hof in zoverre niet geschonden. De interactie tussen spelers en bank (in de persoon van de croupier) respectievelijk spelers onderling is aan een speeltafel dermate verschillend ten opzichte van een vergelijkbaar spel dat op een speelautomaat wordt gespeeld, dat dit naar het oordeel van het Hof voor de gemiddelde consument bepalend is voor de keuze waar deze spelen gespeeld gaan worden.
3. Beoordeling van de door de Staatssecretaris en belanghebbende voorgestelde middelen
3.1.
Het in het cassatieberoep van de Staatssecretaris voorgestelde middel betoogt in de eerste plaats dat het Hof heeft miskend dat de ruime beoordelingsmarge die lidstaten hebben om te bepalen welke kansspelen onder de vrijstelling van artikel 13, B, letter f, van de Zesde richtlijn respectievelijk artikel 135, lid 1, letter i, van BTW-richtlijn 2006 vallen, toelaat de vrijstelling van omzetbelasting te beperken tot bepaalde vormen van kansspelen die alle tot ‘eenzelfde categorie spelen’ behoren. Wanneer een lidstaat - zoals Nederland heeft gedaan - met gebruikmaking van speelautomaten verrichte kansspelen aan btw onderwerpt en aan speeltafels beoefende kansspelen daarvan vrijstelt, wordt daarom het neutraliteitsbeginsel, aldus het middel, niet geschonden reeds omdat geen sprake is van ‘eenzelfde categorie spelen’.
3.2.
Het in het cassatieberoep van belanghebbende voorgestelde middel 1 is gericht tegen de vaststelling van het Hof dat het geschil zou zijn beperkt tot de speelautomaten voor roulette, blackjack en poker. Middel 1 betoogt dat het Hof heeft nagelaten te beoordelen de stelling van belanghebbende in hoger beroep dat het in het algemeen uitzonderen van speelautomaten van het begrip kansspelen in strijd is met artikel 13, B, letter f, van de Zesde richtlijn respectievelijk artikel 135, lid 1, letter i, van BTW-richtlijn 2006, alsmede met het aan de btw-richtlijnen ten grondslag liggende neutraliteitsbeginsel. Het middel herhaalt het betoog dat de hiervoor bedoelde, in de Wet OB neergelegde uitzondering in strijd is met het recht van de Unie.
3.3.1.
De in de middelen vervatte betogen lenen zich voor een gezamenlijke behandeling.
Op grond van artikel 13, B, letter f, van de Zesde richtlijn respectievelijk artikel 135, lid 1, letter i, van BTW-richtlijn 2006 worden door de lidstaten van btw vrijgesteld “weddenschappen, loterijen en andere kans- en geldspelen, met inachtneming van de door elke lidstaat vastgestelde voorwaarden en beperkingen”.
Uit de rechtspraak van het Hof van Justitie over de uitlegging van vorenbedoelde vrijstellingsbepalingen volgt dat de lidstaten over een ruime beoordelingsvrijheid beschikken om de betrokken handelingen vrij te stellen of te belasten, en dat door deze bepalingen niet is uitgesloten dat lidstaten slechts bepaalde (vormen van) kans- en geldspelen van btw vrijstellen. Een lidstaat die van de bevoegdheid gebruik maakt bepaalde (vormen van) kansspelen van de vrijstelling uit te zonderen, dient dan evenwel afbakeningscriteria op te stellen in overeenstemming met het beginsel van fiscale neutraliteit. Volgens dit beginsel mogen soortgelijke goederen of diensten, die daarom met elkaar in concurrentie staan, uit btw-oogpunt niet verschillend worden behandeld. Voor de beoordeling van de soortgelijkheid van twee diensten kan worden volstaan met de vaststelling dat de betrokken verrichtingen vanuit het oogpunt van de consument gelijk of soortgelijk zijn en aan dezelfde behoeften van deze laatste beantwoorden - waarbij het vergelijkbare gebruik de maatstaf is – en wanneer de verschillen die zij vertonen de beslissing van de consument om van de ene of van de andere dienst gebruik te maken niet aanmerkelijk beïnvloeden (zie het arrest The Rank Group, punten 40 tot en met 44, en de aldaar aangehaalde rechtspraak, alsmede HvJ 11 september 2014, C-219/13, K Oy, ECLI:EU:C:2014:2207, punt 25).
3.3.2.
Het door de wetgever uitzonderen van speelautomaten van het begrip kansspelen is door middel van aansluiting bij artikel 2, lid 1, letter a, van de Wet KSB, gebaseerd op het afbakeningscriterium dat het betreft “toestellen, ingericht voor de beoefening van een spel, dat bestaat uit een door de speler in werking gesteld mechanisch, elektrisch of elektronisch proces, waarbij het resultaat kan leiden tot de middellijke of onmiddellijke uitkering van prijzen of premies, daaronder begrepen het recht om gratis verder te spelen”.
Het in het cassatieberoep van belanghebbende voorgestelde middel 1 klaagt terecht erover dat het Hof heeft nagelaten een oordeel te geven over het antwoord op de vraag of het fiscale neutraliteitsbeginsel zich verzet tegen het hiervoor bedoelde algemene onderscheid dat de wetgever heeft gemaakt in twee categorieën kansspelen, te weten kansspelen die worden beoefend met gebruikmaking van een speelautomaat en kansspelen die op andere wijze worden beoefend. Daartoe diende het Hof op basis van het criterium van het vergelijkbare gebruik te beoordelen of beide categorieën kansspelen in het algemeen soortgelijke eigenschappen hebben en aan dezelfde behoeften voldoen teneinde uit te maken of het door de wetgever tussen kansspelen gemaakte onderscheid in deze twee categorieën correspondeert met verschillen die de beslissing van de consument om te kiezen voor de ene of de andere categorie kansspelen aanzienlijk of aanmerkelijk beïnvloedt. Bij die beoordeling gaat het derhalve erom te beoordelen of de onderscheiden categorieën kansspelen als zodanig vanuit het gezichtspunt van de consument verwisselbaar zijn. De uitkomst van die beoordeling is niet afhankelijk van het type spel of van de wijze waarop binnen een van de hierboven bedoelde categorieën de spelbeoefening is ingericht, doch wordt bepaald door de invloed op de aantrekkelijkheid van de spelbeoefening voor de consument, die uitgaat van het al dan niet door de speler op een toestel in werking stellen van een mechanisch, elektrisch of elektronisch proces dat leidt tot het spelresultaat.
3.4.
Gelet op hetgeen hiervoor in 3.3.2 is overwogen, getuigen de hiervoor in 2.3 weergegeven oordelen van het Hof van een onjuiste rechtsopvatting met betrekking tot het voorwerp en de aard van de te verrichten toetsing. De middelen slagen in zoverre. ’s Hofs uitspraak kan niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen. De middelen behoeven voor het overige geen behandeling.
4. Proceskosten
Wat betreft het cassatieberoep van belanghebbende zal de Staatssecretaris worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.
Wat betreft het cassatieberoep van de Staatssecretaris acht de Hoge Raad geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart beide beroepen in cassatie gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof,
verwijst het geding naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest,
gelast dat de Staatssecretaris van Financiën aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie betaalde griffierecht ten bedrage van € 493, en
veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 3348 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.A.C.A. Overgaauw als voorzitter, en de raadsheren D.G. van Vliet, P. Lourens, E.N. Punt en L.F. van Kalmthout, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 25 maart 2016.
Beroepschrift 08‑05‑2015
1. Inleiding
1.1. Kern van het geschil
1.1.1
Kern van het onderhavige beroep in cassatie is de heffing van belasting over de toegevoegde waarde (BTW) over de opbrengst uit speelautomaten. In het tijdvak 1 mei 2005 tot en met 30 juni 2008 (‘het litigieuze tijdvak’) heeft de fiscale eenheid [X] B.V. cs te [Z] (‘belanghebbende’) deze op aangifte voldaan.
In het litigieuze tijdvak waren [C] B.V. en [D] B.V. onderdeel van de fiscale eenheid [X] B.V. cs. Thans zijn [C] B.V. en [D] B.V. zelfstandige vennootschappen die onafhankelijk van elkaar aan het economisch rechtsverkeer deelnemen. Ook in fiscale zin gaat het om aparte entiteiten.
1.1.2
Artikel 13, onder B, sub f, van de Richtlijn betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der Lid-Staten inzake omzetbelasting — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag (‘de Zesde Richtlijn’) bepaalt dat de lidstaten vrijstelling verlenen voor weddenschappen, loterijen en andere kans- en geldspelen, met inachtneming van de door elke lidstaat vastgestelde voorwaarden en beperkingen.
1.1.3
De Zesde Richtlijn is ingetrokken bij Richtlijn 2006/112 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (‘de BTW-Richtlijn’).
1.1.4
De BTW-Richtlijn is op 1 november 2007 in werking getreden.
1.1.5
Artikel 135, lid 1, sub i, van de BTW-richtlijn bepaalt (eveneens) dat de lidstaten vrijstelling verlenen voor weddenschappen, loterijen en andere kans- en geldspelen, met inachtneming van de door elke lidstaat vastgestelde voorwaarden en beperkingen.
1.1.6
In het litigieuze tijdvak waren casinospelen die bij Holland Casino kunnen worden gespeeld van BTW-heffing vrijgesteld. Deze vrijstelling gold niet voor de speelautomaten (casino's of arcades) van belanghebbende.
1.1.7
De Wet op de kansspelbelasting omschrijft in artikel 2, lid 1, onder a kansspelen als gelegenheden, gegeven tot mededinging naar prijzen en premies, voor zover de aanwijzing van de winnaars geschiedt door enige kansbepaling waarop de deelnemers in het algemeen geen overwegende invloed kunnen uitoefenen.
1.1.8
In het litigieuze tijdvak waren ‘toestellen, ingericht voor de beoefening van een spel, dat bestaat uit een door de speler in werking gesteld mechanisch, elektrisch of elektronisch proces, waarbij het resultaat kan leiden tot de middellijke of onmiddellijke uitkering van prijzen of premies, daaronder begrepen het recht om gratis verder te spelen’ (speelautomaten) van het begrip kansspelen uitgezonderd.
1.1.9
Om die reden heeft belanghebbende tot 1 juli 2008 op aangifte belasting over de toegevoegde waarde betaald over de opbrengst uit de door haar geëxploiteerde kansspelautomaten.
1.2. Bijzonderheden met betrekking tot belanghebbende
1.2.1
Belanghebbende exploiteert speelautomaten in horecabedrijven, eigen casino's en in amusementscentra. Hierin wordt gelegenheid gegeven tot mededinging naar prijzen waarbij de aanwijzing van de winnaars geschiedt door enige kansbepaling waarop behendigheid van en berekening door de deelnemers geen overwegende invloed hebben op de uitkomst van het spel.
1.2.2
De karakteristieken van de speelautomaten die bij belanghebbende kunnen worden gespeeld zijn als volgt. Er is sprake van een snelle opvolging van achtereenvolgende spelen, het heen en weer gaan van inzetten en uitkeringen tussen spelers en de bank en een actieve rol van de spelers bij het spel. Dit komt onder meer tot uiting in de wijze waarop de spelers hun inzetten doen. De duur per spel is kort en wordt gemeten in seconden. Voor een speler is het uiteindelijke resultaat na afloop van de speelperiode doorslaggevend. De eventuele winst is afhankelijk van toeval en wordt direct aan de speler uitgekeerd. De winst kan direct worden ingezet in het volgende spel. Ten slotte speelt de speler tegen de bank (het huis).
1.2.3
Op de speelautomaten die belanghebbende exploiteert kunnen diverse spellen worden gespeeld, zoals roulette, black jack, poker, bingo, poker, fruitspelen/slots en een categorie overige spelen, zoals punto banco en baccarat. Deze spellen kunnen bij belanghebbende worden gespeeld aan een multiplayer automaat en/of een single player automaat. Holland Casino biedt soortgelijke spellen aan. Deze spellen kunnen bij Holland Casino eveneens op multiplayer- en single player automaten worden gespeeld. Daarnaast biedt Holland Casino deze spellen aan als tafelspel en in hybride vorm, waarbij een tafelspel gecombineerd wordt met een multiplayer automaat. Deze laatste (meng)vorm wordt bij Holland Casino enkel voor roulettespelen gebruikt.
1.2.4
In aanvulling hierop geldt dat pokerspelen zich in twee hoofdvarianten laten onderscheiden:
- i)
pokervarianten waarbij de spelers tegen elkaar spelen (toernooivorm).
- •
een speler wint de totale inzet van een spel (de pot);
- •
het verlies van de ene speler vormt de winst van de andere;
- •
er is sprake van individuele prijzen waarvan de hoogte vooraf vaststaat;
- •
de bank zorgt enkel voor het uitdelen van de kaarten;
- •
de bank ontvangt voor zijn dienst een vaste, winst- en verlies onafhankelijke vergoeding (entreefee);
- •
de spelers hebben door hun spelgedrag directe invloed op de uitkomst van het spel.
- ii)
pokervarianten waarbij de spelers tegen de bank spelen
- •
elke speler wint of verliest alleen van de bank (het verlies van de speler is de winst van de bank);
- •
het voordeel van de bank is afhankelijk van het verloop van het spel;
- •
de spelers hebben door hun spelgedrag geen invloed op de uitkomst van het spel.
1.2.5
De variant waarbij de speler tegen een andere speler speelt en niet tegen de bank c.q. het huis wordt door belanghebbende niet aangeboden en is in de onderhavige zaak derhalve niet aan de orde. Poker waarbij de spelers tegen elkaar spelen mag alleen bij Holland Casino worden gespeeld en niet bij belanghebbende. In die pokervariant is geen sprake van snelle opeenvolging van achtereenvolgende spellen en het heen en waar gaan van inzetten en uitkeringen tussen de speler en de bank (het huis). Voorts heeft de speler overwegende invloed op de uitkomst van het spel (kunde). Dat is bij de pokervarianten die op de speelautomaten van belanghebbende kunnen worden gespeeld niet het geval. Deze pokervarianten kwalificeren als kansspel.
1.2.6
Ten slotte is van belang dat elk spel dat als tafelspel wordt aangeboden, ook bij belanghebbende op de (multi)automaat kan worden gespeeld. Dat geldt alleen niet voor de pokervariant waarbij de spelers tegen elkaar spelen.
1.3. Standpunt van belanghebbende in de procedure in eerste aanleg en hoger beroep
1.3.1
In deze procedure gaat het om de uitlegging en toepassing door de Nederlandse overheid van de vrijstellingsbepaling als bedoeld in artikel 13, onder B, sub f, van de Zesde Richtlijn en artikel 135, lid 1, sub i, van de BTW-Richtlijn (‘de vrijstelling’). Op grond van deze bepaling verlenen de lidstaten vrijstelling voor weddenschappen, loterijen en andere kans-en geldspelen.
1.3.2
Belanghebbende is in de eerste plaats van oordeel dat de uitzondering van de BTW-vrijstelling voor speelautomaten op grond van artikel 2, lid 1, onder a, van de Wet op de kansspelbelasting, zoals die van toepassing was in het litigieuze tijdvak, een onjuiste implementatie vormt van de Zesde Richtlijn en de BTW-Richtlijn en zich niet verdraagt met de vrijstelling.
1.3.3
De wetgever is eraan voorbij gegaan dat de vrijstellingen van de Zesde Richtlijn en de BTW-Richtlijn autonome communautaire rechtsbegrippen zijn en bijgevolg een communautaire definitie dienen te krijgen. Dat betekent voorts dat de materiële inhoud van de daarin vervatte vrijstellingen, waaronder die voor weddenschappen, loterijen en andere kans- en geldspelen niet mag worden gewijzigd. Daarnaast heeft de wetgever miskend dat de onderhavige vrijstellingsbepaling tot uitputtende harmonisatie strekt van de wetgeving van de lidstaten inzake de BTW. Aldus zijn de lidstaten niet bevoegd op het gebied van vrijstellingen afwijkende maatregelen te treffen voor onderwerpen en activiteiten die door de Zesde Richtlijn en de BTW-Richtlijn zijn geregeld en om die reden binnen het toepassingsbereik van deze richtlijnen vallen.
1.3.4
In de tweede plaats stelt belanghebbende zich op het standpunt dat de Staat het beginsel van fiscale neutraliteit heeft geschonden door voor alle kansspelen — waaronder casinospelen — vrijstelling te verlenen, maar speelautomaten van de vrijstelling uit te zonderen.
1.3.5
Belanghebbende stelt vast dat de spellen die belanghebbende op haar kansspelautomaten aanbiedt, in de ogen van de gemiddelde consument soortgelijk zijn aan casinospelen en in dezelfde consumentenbehoeften voorzien. Naar het oordeel van belanghebbende had de overheid ook voor de hiervoor sub 1.2.3 bedoelde speelautomaten vrijstelling moeten verlenen.
1.4. Uitspraak rechtbank Breda
1.4.1
Belanghebbende heeft tegen de BTW die zij op aangifte heeft betaald over de opbrengst uit haar kansspelautomaten bij de Inspecteur van de Belastingdienst/[P] (‘de Inspecteur’), bezwaar aangetekend en verzocht met terugwerkende kracht vrijstelling van de BTW te verlenen, althans de op aangifte voldane BTW terug te betalen.
1.4.2
Bij besluit van 5 april 2011 heeft de Inspecteur de bezwaren van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.4.3
Belanghebbende heeft in de procedure in eerste aanleg de rechtbank Breda verzocht het besluit van de Inspecteur te vernietigen, te bepalen dat de Inspecteur een nieuwe beslissing op bezwaar dient te nemen en de Inspecteur te veroordelen in de proceskosten.
1.4.4
Bij uitspraak van 2 november 2012 heeft de rechtbank Breda het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.4.5
De rechtbank Breda heeft in deze uitspraak in rechtsoverweging 5.6 overwogen dat de winkansen bij casinospelen en bij speelautomaten ongeveer gelijk zijn en dat op dat vlak speelautomaten en casinospelen niet verschillend zijn.
1.4.6
Volgens de rechtbank Breda is er wel een verschil in het format en de structuur van het gokken. In dit verband heeft de rechtbank Breda overwogen als volgt:
‘5.7.
(…) Vaststaat dat bij casinospelen sprake is van een tafel met meerdere speldeelnemers en een centrale leider (croupier) en met variabele inzetten door middel van jetons of fiches die niet zijn gemaximeerd, waarbij alle inzetten zichtbaar zijn voor alle deelnemers aan het spel. Bij speelautomaten daarentegen speelt in het algemeen elke speler aan één eigen scherm, met vastgestelde of gemaximeerde inzetbedragen in contant geld (of met een chipkaart). In de onderhavige tijdvakken lag dat maximum rond de € 7.
5.8.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de onder 5.7. vermelde verschillen tussen casinospelen en speelautomaten zo wezenlijk, zowel qua structuur en format als qua inzethoogte, dat de modale consument casinospelen niet als soortgelijk aan spelen met een speelautomaat zal ervaren.
(…)
5.11.
(…) Daar komt nog bij dat aannemelijk is dat er een relevant verschil is in de hoogte van de inzetten. In het algemeen zijn de inzetten bij casinospelen immers niet in hoogte beperkt, in tegenstelling tot het spelen met speelautomaten (zie 5.7.).’
1.4.7
Tegen deze achtergrond is de rechtbank Breda van oordeel dat de wetgever het neutraliteitsbeginsel niet heeft geschonden door gokken via speelautomaten uit te zonderen van de vrijstelling van omzetbelasting en casinospelen niet.
1.5. Uitspraak gerechtshof 's‑Hertogenbosch
1.5.1
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank Breda hoger beroep aangetekend. Meer in het bijzonder heeft belanghebbende het gerechtshof 's‑Hertogenbosch (‘het gerechtshof’) verzocht de uitspraak van de rechtbank Breda te vernietigen, te bepalen dat de Inspecteur een nieuwe beslissing op bezwaar dient te nemen, en de Inspecteur te veroordelen in de proceskosten.
1.5.2
Het gerechtshof heeft op 25 juli 2014 uitspraak gedaan (‘de bestreden uitspraak’).
1.5.3
Anders dan de rechtbank Breda is het gerechtshof in de uitspraak waartegen het cassatieberoep zich richt, van oordeel dat voor de gemiddelde consument de omvang van de inleg niet wezenlijk verschilt bij het roulettespel dat bij belanghebbende kan worden gespeeld ten opzichte van het roulettespel dat bij Holland Casino wordt gespeeld.
1.5.4
Verder is het gerechtshof van oordeel dat de vorm van interactie tussen speler en kansspelautomaat van belanghebbende enerzijds en de interactie aan een roulettetafel bij Holland Casino anderzijds veelal vergelijkbaar is en dat een verschillende behandeling voor de heffing van omzetbelasting in strijd is met het neutraliteitsbeginsel.
1.5.5
De bestreden uitspraak bevestigt derhalve dat, vanuit het oogpunt van de gemiddelde consument, de speelautomaten van belanghebbende waarop roulette gespeeld wordt via het multiplayer-systeem (meerspelers) soortgelijk is aan en in dezelfde behoefte voorziet, als het roulettespel dat bij Holland Casino wordt gespeeld.
1.6. Onderdelen van de bestreden uitspraak die belanghebbende onderschrijft
De Uitspraak is juist:
- i)
daar waar het gerechtshof overweegt dat bij de toepassing van de vrijstellingsbepaling de lidstaten het aan het gemeenschappelijke BTW-stelsel inherente beginsel van fiscale neutraliteit dienen te eerbiedigen en dat dit beginsel zich ertegen verzet dat soortgelijke dienstverrichtingen voor de BTW-heffing verschillend worden behandeld.
De door het gerechtshof gehanteerde toetsingsmaatstaf is juist en komt exact overeen met de vaste rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (i.e. gevoegde zaken C-453/02 en C-464/02, Linneweber en Akritidis; zaak C-58/09, Leo-Libera; gevoegde zaken C-259/10 en C-260/10, The Rank Group).
In deze procedure gaat het om de uitlegging en toepassing door de Nederlandse overheid van de vrijstellingsbepaling in de zin van de Zesde Richtlijn en de BTW-Richtlijn op grond waarvan de lidstaten vrijstelling voor weddenschappen, loterijen en andere kans- en geldspelen verlenen. Voor de beoordeling van de onderhavige nationale uitzondering voor kansspelautomaten is het Unierecht maatgevend:
‘In de eerste plaats zij eraan herinnerd, dat volgens vaste rechtspraak de vrijstellingen van artikel 13 van de Zesde richtlijn autonome communautaire rechtsbegrippen zijn en derhalve een communautaire definitie dienen te krijgen.’1.
- ii)
daar waar het gerechtshof overweegt dat of dienstverrichtingen soortgelijk zijn bepaald moet worden vanuit het oogpunt van de gemiddelde consument waarbij kunstmatig onderscheid op basis van onbeduidende verschillen moet worden vermeden.
Deze toetsingsmaatstaf is juist en komt exact overeen met de vaste rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (‘het Hof’).
- iii)
daar waar het gerechtshof overweegt dat de toegankelijkheid van locaties waarin kansspelen worden gespeeld, zoals openingstijden en sfeer, voor de vraag of dienstverrichtingen gelijk zijn en aan dezelfde behoeften van de consument voldoen niet van belang is.
Deze toetsingsmaatstaf is juist en komt exact overeen met de vaste rechtspraak van het Hof.
- iv)
daar waar het gerechtshof overweegt dat voor de vraag of de dienstverrichting overeenkomstige eigenschappen vertonen en aan dezelfde behoeften van de consument voldoen verschillen op het gebied van minima en maxima van de inzet en de prijzen, de kansen om te winnen, de beschikbare formats en de interactie tussen de speler en de gokautomaat relevant zijn.
Deze toetsingsmaatstaf is juist en komt exact overeen met de vaste rechtspraak van het Hof.
- v)
daar waar het gerechtshof overweegt als volgt:
‘4.10.
(…) Naar het oordeel van het Hof is het dan ook niet juist om te kijken naar de beperkte groep, veelal professionele, spelers die grote bedragen plegen in te zetten. Het Hof is dan ook van oordeel dat voor de gemiddelde consument de omvang van de inleg niet wezenlijk verschilt bij het roulettespel, dat bij belanghebbende kan worden gespeeld, en het roulettespel dat bij HC wordt gespeeld. Vervolgens komt de vraag aan de orde of het verschil in interactie tussen speler en kansspelautomaat enerzijds en de interactie aan een roulettetafel anderzijds zodanig is, dat een verschillende behandeling voor de heffing van omzetbelasting niet in strijd is met het neutraliteitsbeginsel. Het Hof beantwoordt ook die vraag ontkennend. Daarbij is van belang dat de interactie veelal plaatsvindt tussen de spelers onderling aan een tafel (bij HC) respectievelijk rond de multiplayer (bij belanghebbende). Het Hof is van oordeel dat die vorm van interactie veelal vergelijkbaar is. Bij de roulettetafel is er daarnaast sprake van een vorm van interactie met de croupier, welke interactie ontbreekt bij de kansspelautomaten. Het Hof is van oordeel dat deze vorm van interactie beperkt is. De croupier geeft aan dat en tot welk moment kan worden ingezet en zorgt voor de uitbetaling. (…)
Het Hof is van oordeel dat de beperkte vorm van interactie niet dusdanig is dat deze bepalend is voor de keuze van de gemiddelde consument.’
Dit oordeel is geheel en al verenigbaar met een juiste uitlegging en toepassing van de Zesde Richtlijn en de BTW-Richtlijn en daarop gebaseerde rechtspraak van het Hof. Belanghebbende merkt in dit verband op dat het gerechtshof aan de hand van de criteria van het arrest van Hof in The Rank Group heeft onderzocht of vanuit het oogpunt van de gemiddelde consument de multiplayer (meerspelers) die bij belanghebbende kan worden gespeeld en de roulette c.q. tafelspelen die bij Holland Casino worden aangeboden soortgelijk zijn en in dezelfde consumentenbehoefte voorzien.
1.7. Bezwaren tegen de bestreden uitspraak
1.7.1
Voor het overige kan belanghebbende zich niet verenigen met de bestreden uitspraak en de gronden waarop deze berust.
1.7.2
Belanghebbende meent dat de bestreden uitspraak onjuist is, aangezien:
- —
het gerechtshof er ten onrechte aan voorbij is gegaan dat de uitzondering van het begrip kansspelen voor speelautomaten als bedoeld in artikel 2, lid 1, onder a, van de Wet op de kansspelbelasting in strijd is met de Zesde Richtlijn en de BTW-Richtlijn;
- —
het gerechtshof ten onrechte van oordeel is dat ten aanzien van blackjack en poker het beginsel van fiscale neutraliteit niet is geschonden;
- —
het gerechtshof ten onrechte overweegt dat het geschil beperkt is tot roulette, blackjack en poker. Het gerechtshof heeft in dit verband ten onrechte miskend dat alle spellen op de speelautomaten die belanghebbende in het litigieuze tijdvak heeft geëxploiteerd van het begrip kansspel in de zin van de Wet op de Kansspelbelasting waren uitgezonderd. In geschil is dan ook de BTW-heffing over de opbrengst uit alle kansspelen die op de automaten van belanghebbende konden worden gespeeld en die belanghebbende in het litigieuze tijdvak op aangifte heeft voldaan. Dit betekent dat bijvoorbeeld ook slots (fruitautomaten) in de beoordeling hadden moeten worden meegenomen. Het gerechtshof is ten onrechte hieraan voorbijgegaan;
- —
het gerechtshof ten onrechte heeft miskend dat het roulettespel dat wordt gespeeld op single players vanuit het perspectief van de gemiddelde consument soortgelijk is en in dezelfde behoefte voorziet als het roulettespel dat op multiplayers wordt gespeeld. Dit betekent dat ook ten aanzien van het roulettespel dat wordt gespeeld op single players, het beginsel van fiscale neutraliteit wordt geschonden en dat dit kansspel van de BTW had moeten worden vrijgesteld.
1.7.3
Daarom heeft belanghebbende op 4 september 2014 bij uw Hoge Raad tegen de bestreden uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Ook de Staat heeft tegen de Uitspraak — op 3 september 2014 — cassatieberoep aangetekend. Beide zaken zijn aanhangig onder rolnummer F 14/04113.
1.8. Opbouw
In dit cassatieberoepschrift komen achtereenvolgens aan de orde:
- 1)
juridisch kader;
- 2)
middelen van cassatie;
- 3)
conclusie.
2. Juridisch kader
Verdrag betreffende de Europese Unie
2.1
Op grond van artikel 4, lid 3, van Verdrag van de Europese Unie (‘VEU’) onthouden de lidstaten zich van alle maatregelen die de verwezenlijking van de doelstellingen van de Verdragen in gevaar kunnen brengen (beginsel van Unieloyaliteit).
2.2
Ingevolge artikel 267, derde alinea, van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie (‘VWEU’) is een nationale rechterlijke instantie waarvan de beslissingen volgens het nationale recht niet vatbaar zijn voor hoger beroep verplicht zich tot het Hof van Justitie van de Europese Unie (‘het Hof’) te wenden, indien een vraag wordt opgeworpen over de uitleg van de Verdragen.
De Zesde Richtlijn
2.3
Voor de beoordeling van de onderhavige zaak is de Zesde Richtlijn van de Raad betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der Lid-Staten inzake omzetbelasting — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over toegevoegde waarde: uniforme grondslag2. van belang.
2.4
Hoofdstuk X van de Zesde Richtlijn voorziet in vrijstellingen in het binnenland, vrijstellingen bij invoer, vrijstellingen bij uitvoer en bijzondere vrijstellingen in verband met internationaal goederenvervoer.
2.5
Artikel 13, onder B, sub f, van de Zesde Richtlijn bepaalt in dit verband dat de lidstaten vrijstelling verlenen voor weddenschappen, loterijen en andere kans- en geldspelen, met inachtneming van de voorwaarden en beperkingen die de lidstaten vaststelt.
De BTW-Richtlijn
2.6
Met de inwerkingtreding op 1 januari 2007 van Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (de BTW-Richtlijn)3. is de Zesde Richtlijn ingetrokken. Blijkens de eerste overweging van de preambule bij de BTW-Richtlijn was de achtergrond hiervan dat de Zesde Richtlijn herhaaldelijk en ingrijpend was gewijzigd. Omwille van de duidelijkheid is de Uniewetgever daarom overgegaan tot herschikking van de richtlijn.
2.7
Artikel 135, lid 1, sub i, van de BTW-Richtlijn bepaalt dat de lidstaten vrijstelling van de BTW verlenen voor weddenschappen, loterijen en andere kans- en geldspelen, met inachtneming van de door die lidstaat gestelde voorwaarden en beperkingen.
Artikel 135, lid 1, sub i, van de BTW-Richtlijn is gelijkluidend aan artikel 13, onder B, sub f, van de Zesde Richtlijn.
Wet op de kansspelbelasting
2.8
Artikel 2, lid 1, onder a, van de Wet op de kansspelbelasting (‘Wkb’) luidde als volgt:
‘Onder kansspelen worden verstaan gelegenheden, gegeven tot mededinging naar:
- a.
prijzen en premies, indien de aanwijzing der winnaars geschiedt door enige kansbepaling waarop de deelnemers in het algemeen geen overwegende invloed kunnen uitoefenen, met uitzondering van levensverzekeringen, premieleningen, alsmede toestellen, ingericht voor de beoefening van een spel, dat bestaat uit een door de speler in werking gesteld mechanisch, elektrisch of elektronisch proces, waarbij het resultaat kan leiden tot de middellijke of onmiddellijke uitkering van prijzen of premies, daaronder begrepen het recht om gratis verder te spelen (speelautomaten).’
(onderstreping toegevoegd)
2.9
De uitzondering op het begrip kansspel voor speelautomaten is op 1 juli 2008 vervallen.
Wet op de omzetbelasting 1968
2.10
Ingevolge artikel 11, lid 1, onder I, van de Wet op de omzetbelasting 1968 zijn de kansspelen in de zin van artikel 2, lid 1, van de Wet op de kansspelbelasting van de belasting vrijgesteld onder bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen voorwaarden.
3. Middelen van cassatie
3.1
Belanghebbende draagt de volgende cassatiemiddelen voor:
- 1)
Schending van het recht, met name van artikel 13, onder B, sub f, van de Zesde Richtlijn en artikel 135, lid 1, sub i, van de BTW-Richtlijn en/of artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (‘Awb’), doordat het gerechtshof ten onrechte heeft nagelaten te oordelen dat de uitzondering van het begrip kansspelen voor speelautomaten als bedoeld in artikel 2, lid 1, onder a, van de Wet op de kansspelbelasting in strijd is met de Zesde Richtlijn en de BTW-Richtlijn, zulks in verband met het hiernavolgende ten onrechte, althans op gronden die de beslissing niet kunnen dragen;
- 2)
Schending van het recht, met name van artikel van artikel 13, onder B, sub f, van de Zesde Richtlijn en artikel 135, lid 1, sub i, van de BTW-Richtlijn en/of artikel 8:77 Awb, doordat het gerechtshof ten onrechte heeft geoordeeld dat ter zake van de kansspelen blackjack en poker het beginsel van fiscale neutraliteit niet wordt geschonden, zulks in verband met het hiernavolgende ten onrechte, althans op gronden die de beslissing niet kunnen dragen;
- 3)
Schending van het recht, met name van artikel van artikel 13, onder B, sub f, van de Zesde Richtlijn en artikel 135, lid 1, sub i, van de BTW-Richtlijn en/of artikel 8:77 Awb, respectievelijk verzuim van vormen doordat het gerechtshof ten onrechte heeft geoordeeld dat het geschil zich beperkt tot de kansspelen roulette, blackjack en poker, zulks in verband met het hiernavolgende ten onrechte, althans op gronden die de beslissing niet kunnen dragen;
- 4)
Schending van het recht, met name van artikel van artikel 13, onder B, sub f, van de Zesde Richtlijn en artikel 135, lid 1, sub i, van de BTW-Richtlijn en/of artikel 8:77 Awb, doordat het gerechtshof ten onrechte heeft miskend dat het fiscale neutraliteitsbeginsel zowel wordt geschonden ten aanzien van het roulettespel dat wordt gespeeld op multiplayers, alsook ten aanzien van het roulettespel dat wordt gespeeld op singles players, zulks in verband met het hiernavolgende ten onrechte, althans op gronden die de beslissing niet kunnen dragen.
3.2
Belanghebbende zal de verschillende cassatiemiddelen hierna toelichten.
4. Cassatiemiddel 1
Schending van het recht, met name van artikel van artikel 13, onder B, sub f, van de Zesde Richtlijn en artikel 135, lid 1, sub i, van de BTW-Richtlijn en/of artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht, respectievelijk verzuim van vormen, althans op gronden die de beslissing niet kunnen dragen, doordat het gerechtshof ten onrechte heeft nagelaten te oordelen dat de uitzondering van het begrip kansspelen voor speelautomaten als bedoeld in artikel 2, lid 1, van de Wet op de kansspelbelasting in strijd is met de Zesde Richtlijn en de BTW-Richtlijn.
Toelichting
4.1
In rechtsoverweging 4.5 oordeelt het gerechtshof dat belanghebbende heeft gesteld dat de heffing die belanghebbende heeft voldaan terzake van de opbrengsten die worden behaald met de door haar geëxploiteerde kansspelautomaten in strijd is met de Zesde Richtlijn en de BTW Richtlijn en in het bijzonder (cursief gemachtigde) aan het ten grondslag van deze richtlijnen liggende neutraliteitsbeginsel.
4.2
Het gerechtshof gaat hiermee volledig voorbij aan het betoog van belanghebbende dat de in artikel 2, lid 1, van de Wet op de kansspelbelasting vervatte uitzondering op het begrip kansspelen voor kansspelautomaten in strijd is met het doel, de structuur en de bewoordingen van de Zesde Richtlijn en de BTW-richtlijn. Meer bepaald heeft belanghebbende uiteengezet dat en waarom van de dwingende bepalingen van deze richtlijn niet mag worden afgeweken en dat de inhoud van de daarin neergelegde vrijstellingen, waaronder die voor weddenschappen, loterijen en andere kans- en geldspelen, in materiële zin evenmin mag worden gewijzigd. Belanghebbende heeft zich in feitelijke instantie daarnaast op het standpunt gesteld dat de omzetbelasting die zij op aangifte heeft voldaan zich niet verdraagt met het beginsel van fiscale neutraliteit.
4.3
De door het gerechtshof in de aangehaalde rechtsoverweging gebezigde woorden ‘in het bijzonder’, zijn dan ook niet juist en onbegrijpelijk.
4.4
Uitgangspunt van de Zesde Richtlijn en de BTW-Richtlijn is dat alle kansspelen vrijgesteld zijn van de BTW. Hoofdstuk X van de Zesde Richtlijn voorziet in dit verband in binnenlandse vrijstellingen voor de BTW. Artikel 13, onder B, sub f, van deze richtlijn bepaalt dat de lidstaten vrijstelling verlenen voor weddenschappen, loterijen en andere kans- en geldspelen. Artikel 135, lid 1, sub i, van de BTW-Richtlijn is gelijkluidend.
4.5
Tot 1 juli 2008 werden de door belanghebbende aangeboden spelen op de door haar geëxploiteerde kansspelautomaten niet aangemerkt als kansspelen in de zin van artikel 2, lid 1, Wkb, aangezien hier sprake is van zogenoemde speelautomaten. Aldus was de vrijstelling van artikel 11, lid 1, onderdeel I, van de Wet op de omzetbelasting 1968 niet van toepassing en heeft belanghebbende omzetbelasting betaald ter zake van de opbrengsten die werden behaald met deze kansspelautomaten.
4.6
Belanghebbende stelt vast dat het gerechtshof niet heeft onderzocht of de uitzondering voor speelautomaten van de definitie van kansspelen als bedoeld in artikel 2, lid 1, onder a, Wkb verenigbaar is met de Zesde Richtlijn en de BTW-Richtlijn.
4.7
Reeds hierom is belanghebbende van oordeel dat de bestreden uitspraak op dit onderdeel niet in stand kan blijven. Ter toelichting hierop merkt belanghebbende het volgende op.
4.8
Bij een beroep op de uitzondering van de vrijstelling dienen de lidstaten het doel van artikel 13, onder B, sub f, van de Zesde Richtlijn en artikel 135, lid 1, sub i, van de BTW-Richtlijn te eerbiedigen. Daarbij is het Unierecht maatgevend. Zo overwoog het Hof in de zaak Temco Europe in rechtsoverweging 16:
‘In de eerste plaats zij eraan herinnerd, dat volgens vaste rechtspraak de vrijstellingen van artikel 13 van de Zesde richtlijn autonome communautaire rechtsbegrippen zijn en derhalve een communautaire definitie dienen te krijgen.’4.
4.9
Ook dienen de vrijstellingen uniform te worden toegepast. Dit volgt ook uit de toelichting bij het voorstel voor de Zesde Richtlijn:
‘Title X: Exemptions
Article 10(3) of the second Directive left the Member States completely free, subject to the obligatory consultations provided for in Article 16, to provide for whatever exemptions they thought fit; whereas the purpose of the present Directive, dictated by the need to ensure equality of treatment as between the various Member States as regards collection of the Community's own resources, is that there should be uniformity as to the transactions which are taxable. This necessarily implies uniform rules to exemptions.’5.
4.10
De aan de orde zijnde vrijstellingsbepaling heeft rechtstreekse werking. Aldus kan belanghebbende zich daarop beroepen. Terzake drukte het Hof zich in Linneweber6. in rechtsoverwegingen 35 en 36 als volgt uit:
‘Voorts doet het feit dat artikel 13, B, sub f, van de Zesde richtlijn het bestaan van deze discretionaire bevoegdheid van de lidstaten bevestigt door te verduidelijken dat zij bevoegd zijn om de toepassingsvoorwaarden en beperkingen vast te stellen van de vrijstelling van kans- en geldspelen, niet af aan deze uitlegging. Daar deze spelen namelijk in beginsel vrijgesteld zijn van BTW, kan iedere uitbater ervan zich rechtstreeks op deze vrijstelling beroepen wanneer de betrokken lidstaat ervan heeft afgezien de hem door artikel 13, B, sub f, van de Zesde richtlijn uitdrukkelijk toegekende bevoegdheden uit te oefenen of heeft nagelaten dergelijke bevoegdheden aan te wenden.
Bovendien moet worden vastgesteld dat wat geldt voor het geval dat een lidstaat de hem door artikel 13, B, van de Zesde richtlijn toegekende bevoegdheden niet heeft uitgeoefend, a fortiori moet gelden voor het geval dat een lidstaat bij de uitoefening van deze bevoegdheden nationale bepalingen heeft vastgesteld die niet verenigbaar zijn met deze richtlijn.’
(onderstreping toegevoegd)
4.11
Ten slotte is voor de beoordeling van de verenigbaarheid van de vrijstelling van belang dat dat de Zesde Richtlijn en de BTW-Richtlijn tot uitputtende harmonisatie strekken van de wetgeving van de lidstaten inzake de BTW. Zo overwoog het Hof in Commissie/Italië7.:
‘(…) De vrijstellingsbepalingen van hoofdstuk X van de Zesde richtlijn hebben niet alleen tot doel, een vergelijkbare heffing van de eigen middelen van de Gemeenschap in alle Lid-Staten mogelijk te maken, maar dragen ook bij tot de verwezenlijking van de algemene strekking van de richtlijn, te weten de verzekering van een eenvormige grondslag voor de BTW opdat, aldus met name de vierde overweging, uiteindelijk een gemeenschappelijke markt tot stand wordt gebracht waar een gezonde mededinging bestaat en waarvan de kenmerken analoog zijn aan die van een echte binnenlandse markt. Derhalve zijn de bepalingen van hoofdstuk X uitputtend.’
4.12
Hieruit volgt dat de lidstaten niet bevoegd zijn op dit gebied strengere of afwijkende normen vast te stellen. De lidstaten zijn uitsluitend bevoegd afwijkende maatregelen te treffen voor onderwerpen en activiteiten zónder (potentieel) grensoverschrijdend effect en voor onderwerpen en activiteiten die niet geregeld zijn en om die reden buiten de werkingssfeer van de Zesde Richtlijn en de BTW-Richtlijn vallen.
4.13
De onderhavige vrijstelling wordt door de Zesde Richtlijn en de BTW-Richtlijn beheerst. Aldus mag van de dwingende bepalingen van deze richtlijnen niet worden afgeweken. Volgens vaste rechtspraak van het Hof mag om die reden ook de materiële inhoud van de hierin vervatte vrijstellingen, waaronder die voor weddenschappen, loterijen en andere kans- en geldspelen, niet worden gewijzigd.
4.14
In het arrest Henriksen drukte het Hof zich in dit verband in rechtsoverweging 20 als volgt uit:
‘Enerzijds moet worden opgemerkt, dat volgens de eerste zin van artikel 13, B, sub b, van de Zesde richtlijn de Lid-Staten weliswaar de voorwaarden vaststellen om een juiste en eenvoudige toepassing van de vrijstellingen te verzekeren en alle fraude, ontwijking en misbruik te voorkomen, doch dat die ‘voorwaarden’ geen wijziging mogen brengen in de inhoud van die vrijstellingen.’8.
En in vergelijkbare zin in het arrest Gemeente Emmen, rechtsoverweging 19:
‘Er zij in de eerste plaats op gewezen, dat volgens de aanhef van artikel 13 B van de Zesde richtlijn de Lid-Staten weliswaar de voorwaarden vaststellen om een juiste en eenvoudige toepassing van de vrijstellingen te verzekeren en alle fraude, ontwijking en misbruik te voorkomen, doch dat die voorwaarden geen betrekking kunnen hebben op de materiële omschrijving van de voorziene vrijstellingen (zie de arresten van 19 januari 1982, zaak 8/81, Becker, Jurispr. 1982, blz. 53, r.o. 32, en 13 juli 1989, zaak 173/88, Henriksen, Jurispr. 1989, blz. 2763, r.o. 20).’9.
4.15
Belanghebbende wijst ten slotte op het arrest van het Hof van 14 december 2006 in de zaak VDP Dental Laboratory.10. In deze zaak ging het om de draagwijdte van de vrijstelling voor leveringen en diensten door tandartsen en tandtechnici in de zin van artikel 13, A, lid 1, sub e, van de Zesde Richtlijn. Het Hof overwoog in rechtsoverweging 26:
‘In dit verband zij eraan herinnerd dat volgens de rechtspraak de vrijstellingen van artikel 13 van de Zesde richtlijn autonome begrippen van gemeenschapsrecht zijn en derhalve een communautaire definitie dienen te krijgen. Dit moet eveneens gelden voor de specifieke voorwaarden die worden gesteld om voor deze vrijstellingen in aanmerking te komen, in het bijzonder voor de voorwaarden betreffende de hoedanigheid of de identiteit van de ondernemer die vrijgestelde handelingen verricht. De lidstaten stellen immers op de voet van de aanhef van artikel 13, A, lid 1, van de Zesde richtlijn wel de voorwaarden voor de vrijstellingen vast om een juiste en eenvoudige toepassing daarvan te verzekeren en alle fraude, ontwijking en misbruik te voorkomen, maar deze voorwaarden kunnen niet de omschrijving van de inhoud van die vrijstellingen betreffen (zie onder meer arrest van 26 mei 2005, Kingscrest Associates en Montecello, C-498/03, Jurispr. blz. I-4427, punten 22–24 en aldaar aangehaalde rechtspraak).’
4.16
Naar het oordeel van belanghebbende is de handelwijze van de Nederlandse overheid, die erin bestaat dat voor casinospelen wel, maar voor speelautomaten geen BTW-vrijstelling is verleend, duidelijk onverenigbaar met een juiste uitlegging en toepassing van het Unierecht. De kansspelen die op de kansspelautomaten van belanghebbende kunnen worden gespeeld zijn immers net als casinospelen kansspelen in de zin van de vrijstelling.
4.17
Op grond van de Zesde Richtlijn, de BTW-Richtlijn en daarop gebaseerde vaste rechtspraak van het Hof mogen de lidstaten niet afwijken van de in die richtlijnen neergelegde vrijstellingsbepalingen. Weliswaar voorziet titel XIII, hoofdstuk 1, afdeling 1, van de BTW-Richtlijn in afwijkingen voor de staten die op 1 januari 1978 lid waren van de gemeenschap en hebben deze lidstaten op grond van artikel 370 van de BTW-Richtlijn de vrijheid de in de lijst van bijlage IX, deel A, genoemde handelingen te blijven belasten, belanghebbende constateert dat speelautomaten niet in deze lijst worden genoemd.
4.18
In het hiervoor geciteerde arrest VDP Dental Laboratory herinnert het Hof eraan dat de bewoordingen waarin de vrijstellingen van de Zesde Richtlijn zijn omschreven, strikt worden uitgelegd, daar die vrijstellingen afwijkingen zijn van het algemene beginsel dat btw wordt geheven van elke levering van een goed of dienst die door een belastingplichtige onder bezwarende titel wordt verricht.
4.19
Deze redenering kan ook op de onderhavige zaak worden toegepast.
4.20
In strijd immers met de betrokken vrijstelling van de Zesde Richtlijn en de BTW-Richtlijn heeft de overheid in artikel 2, onder a, van de Wet op de kansspelbelasting speelautomaten uitgezonderd van het begrip weddenschappen, loterijen en andere kans- en geldspelen in de zin van artikel 13, onder B, sub f, van de Zesde Richtlijn en artikel 135, lid 1, sub i, van de BTW-Richtlijn. In plaats daarvan was in het litigieuze tijdvak de vrijstelling enkel van toepassing op de kansspelen die in een casino op een tafel van Holland Casino worden gespeeld. Daarmee heeft de overheid in strijd gehandeld met de Zesde Richtlijn en de BTW-Richtlijn.
4.21
Het voorgaande maakt duidelijk dat zonder nadere toelichting of deugdelijke motivering en in strijd met het Unierecht en/of artikel 8:77 Awb het gerechtshof niet heeft onderzocht of de door de Nederlandse wetgever geformuleerde uitzondering van het begrip kansspelen voor speelautomaten in zin van artikel 2, lid 1, van de Wet op de kansspelbelasting verenigbaar is met artikel 13, onder B, sub f, van de Zesde Richtlijn en artikel 135, lid 1, sub i, van de BTW-Richtlijn. Om die reden ligt naar het oordeel van belanghebbende de bestreden uitspraak voor vernietiging gereed.
5. Cassatiemiddel 2
Schending van het recht, met name van artikel van artikel 13, onder B, sub f, van de Zesde Richtlijn en artikel 135, lid 1, sub i, van de BTW-Richtlijn en/of artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht, doordat het gerechtshof heeft geoordeeld dat ter zake van kansspelen blackjack en poker het beginsel van fiscale neutraliteit niet is geschonden, althans op gronden die de beslissing niet kunnen dragen.
Toelichting
5.1
Het gerechtshof heeft in rechtsoverweging 4.10 van de bestreden uitspraak overwogen dat het beginsel van fiscale neutraliteit terzake het kansspel roulette is geschonden. In rechtsoverweging 4.11 van de Uitspraak heeft het gerechtshof overwogen dat het beginsel van fiscale neutraliteit terzake van de kansspelen blackjack en poker niet is geschonden.
5.2
Deze oordelen zijn onjuist.
5.3
Naar het oordeel van belanghebbende heeft het gerechtshof terecht geoordeeld dat het beginsel van fiscale neutraliteit ter zake van het kansspel roulette is geschonden.
5.4
Het toetsingskader dat het gerechtshof heeft gehanteerd in het kader van het aan de Zesde Richtlijn en de BTW-Richtlijn teneinde na te gaan om na te gaan of ten aanzien van roulette het fiscale neutraliteitsbeginsel is geschonden, is juist en verenigbaar met een juiste uitleg en toepassing van deze richtlijnen en de daarop gebaseerde rechtspraak. Dit beginsel verzet zich ertegen dat soortgelijke dienstverrichtingen voor de BTW-heffing verschillend worden behandeld.
5.5
Zo overwoog het Hof in het in dit cassatieberoepschrift eerder aangehaalde arrest Linneweber:11.
‘Teneinde een antwoord te geven op de aldus geherformuleerde vraag, zij eraan herinnerd dat uit artikel 13, B, sub f, van de Zesde richtlijn volgt dat de exploitatie van kansspelen en kansspelautomaten in beginsel van BTW moet worden vrijgesteld, waarbij de lidstaten evenwel bevoegd blijven om de toepassingsvoorwaarden en beperkingen van deze vrijstelling vast te stellen (arrest Fischer, reeds aangehaald, punt 25).’
En:
‘Bij de uitoefening van deze bevoegdheid dienen de lidstaten echter het beginsel van fiscale neutraliteit in acht te nemen. Zoals uit de rechtspraak van het Hof volgt, verzet dit beginsel zich er met name tegen dat soortgelijke goederen of diensten, die dus met elkaar concurreren, uit het oogpunt van de BTW ongelijk worden behandeld, zodat die goederen of diensten aan een uniform tarief moeten worden onderworpen (zie onder meer arresten van 11 oktober 2001, Adam, C-267/99, Jurispr. blz. I-7467, punt 36, en 23 oktober 2003, Commissie/Duitsland, C-109/02, Jurispr. blz. I-12691, punt 20).’
5.6
Of twee dienstverrichtingen soortgelijk zijn moet worden bepaald vanuit het oogpunt van de gemiddelde consument. Dit blijkt uit het arrest van het Hof in The Rank Group12.. Hierin oordeelde het Hof in rechtsoverweging 56:
‘Blijkens de punten 43 en 44 van het onderhavige arrest moet bij de — door de nationale rechter, rekening houdend met de omstandigheden van het geval, te verrichten — beoordeling of aan een verschillende belasting onderworpen kansspelen soortgelijk zijn (zie in die zin arrest van 27 april 2006, Solleveld en Van den Hout-van Eijnsbergen, C-443/04 en C-444/04, Jurispr. blz. I-3617, punten 42 en 45, en arrest Marks & Spencer, reeds aangehaald, punt 48) te werk worden gegaan vanuit het oogpunt van de gemiddelde consument en rekening worden gehouden met de relevante of belangrijke factoren die de beslissing van deze laatste om voor het ene of het andere spel te kiezen aanmerkelijk kunnen beïnvloeden.’
(onderstreping toegevoegd)
5.7
Naar het oordeel van belanghebbende overweegt het gerechtshof in rechtsoverweging 4.6 terecht dat het perspectief van de gemiddelde consument bepalend is voor de beoordeling of twee dienstverrichtingen soortgelijk zijn. Eveneens juist en in lijn met de vaste rechtspraak van het Hof is het oordeel van het gerechtshof dat er sprake is van gelijksoortigheid wanneer twee dienstverrichtingen overeenkomstige eigenschappen vertonen en aan dezelfde behoeften van de consument voldoen en eventuele verschillen de beslissing van de consument niet beïnvloeden. Daarbij moet kunstmatig onderscheid op basis van onbeduidende verschillen worden vermeden.
5.8
In rechtsoverweging 4.7 overweegt het gerechtshof dat uit de rechtspraak van het Hof volgt dat de toegankelijkheid van locaties waarin kansspelen worden gespeeld, het feit dat het ene spel wel en het andere niet onder de kansspelbelasting valt, voor de vergelijkbaarheid niet van belang zijn. Wel relevant zijn verschillen op het gebied van minima en maxima van de inzet en de prijzen, de kansen om te winnen, de beschikbare formats en de mogelijke interactie tussen de speler en de gokautomaat.
5.9
Rechtsoverweging 4.10 bevat meerdere feitelijke oordelen daar waar het gerechtshof overweegt:
- —
dat de aard van het roulettespel bij belanghebbende en bij Holland Casino hetzelfde is;
- —
dat de winkansen gelijk zijn;
- —
dat voor de gemiddelde consument de omvang van de inleg niet wezenlijk verschilt bij het roulettespel, dat bij belanghebbende kan worden gespeeld en het roulettespel van Holland Casino. In dit verband is het niet juist om te kijken naar een beperkte groep, professionele spelers die grote bedragen inzetten. De gemiddelde consument zet namelijk bescheiden bedragen in, aldus het gerechtshof;
- —
dat de beperkte vorm van interactie met de croupier bij de roulettetafel van Holland Casino niet dusdanig is dat deze bepalend is voor de keuze van de gemiddelde consument.
5.10
Tegen deze achtergrond overweegt het gerechtshof dat het fiscale neutraliteitsbeginsel wordt geschonden, nu het roulettespel dat bij belanghebbende kan worden gespeeld wel aan omzetbelasting is onderworpen en het roulettespel van Holland Casino daarvan is vrijgesteld.
5.11
Dit oordeel is juist en verenigbaar met een juiste uitlegging en toepassing van de Zesde Richtlijn en de BTW-Richtlijn en daarop gebaseerde rechtspraak.
5.12
Het oordeel van het gerechtshof dat het beginsel van fiscale neutraliteit ter zake van de kansspelen blackjack en poker niet is geschonden is in het licht van het toetsingskader dat het gerechtshof heeft gevolgd en de criteria die in de bestreden uitspraak daarbij zijn gehanteerd, onjuist en onbegrijpelijk.
5.13
Belanghebbende wijst er in dit verband op dat in de ogen van de gemiddelde consument poker en blackjack soortgelijk zijn aan en in dezelfde behoefte voorzien als het roulettespel dat bij belanghebbende kan worden gespeeld. Zo zijn er geen wezenlijke verschillen op het gebied van minima en maxima van de inzet. Ook zijn de winkansen gelijk. Ten slotte geldt zowel voor het pokerspel als voor blackjack, dat de beperkte vorm van interactie met de bank of degene die de kaarten uitdeelt niet dusdanig is dat deze bepalend is voor de keuze van de gemiddelde consument.
5.14
In dit verband lijkt het gerechtshof ten onrechte pokerspelen, waarbij spelers tegen elkaar spelen, gelijk te hebben gesteld aan pokerspelen waarbij spelers tegen de bank spelen. Belanghebbende biedt echter uitsluitend de pokervariant aan waarbij de speler tegen de bank (het huis) speelt. Ook lijkt het gerechtshof te hebben miskend dat blackjack zoals door belanghebbende wordt aangeboden, een spel is waarbij spelers alleen tegen bank spelen en geen spel waarbij spelers tegen elkaar spelen, zoals het gerechtshof ten onrechte lijkt te veronderstellen.
5.15
In aanvulling hierop constateert belanghebbende dat het gerechtshof niet, althans ontoereikend heeft gemotiveerd, dat en waarom de interactie tussen de spelers en de bank bij de spellen black jack en poker wezenlijk anders zou zijn en bepalend is voor de gemiddelde consument wanneer deze gespeeld worden op een speeltafel bij Holland Casino, dan wanneer deze worden gespeeld op een kansspelautomaat van belanghebbende. Daarbij geldt, zoals hiervoor sub 1.2.5 uiteengezet, dat poker en black jack, ook wanneer deze op een speeltafel van Holland Casino worden gespeeld, niet als behendigheidsspel kwalificeren, maar als kansspel. De speler en de bank kunnen namelijk geen invloed uitoefenen op hun winkansen. Hetzelfde geldt voor roulette. Bijgevolg heeft het gerechtshof ten onrechte miskend dat in de ogen van de gemiddelde consument roulette, blackjack en poker soortgelijke spellen zijn die in dezelfde consumentenbehoefte voorzien.
5.16
Dat roulettespelen, poker en blackjack soortgelijke spellen zijn, die geacht kunnen worden met elkaar in concurrentie te staan, wordt bevestigd door het Besluit van de Europese Commissie van 20 september 201113.. Hierin gaat het om de beoordeling vanuit het perspectief van de staatssteunregels van een gedifferentieerd belastingregime dat Denemarken voor online en fysieke kanssspelen hanteert.
In randnummer 88 van dit besluit is te lezen:
‘In dit opzicht merkt de Commissie op dat de kansspelen die door online- en fysieke exploitanten worden aangeboden, equivalent zijn. De kansspelen die door beide soorten exploitanten worden aangeboden — met inbegrip van roulette, baccarat, punto banco, blackjack, poker en de kansspelen op spel- of fruitautomaten — maken deel uit van dezelfde kansspelactiviteit, ongeacht of zij online of op een fysieke locatie worden gespeeld.’14.
5.17
Alle spellen, i.e. roulette, blackjack, poker, bingo, poker, fruitspelen/slots, punto banco, baccarat die op de kansspelautomaten van belanghebbende, zowel als multiplayer als single player, kunnen worden gespeeld, maken deel uit van dezelfde kansspelactiviteit. In de ogen van de gemiddelde consument zijn dit soortgelijke diensten die onderling uitwisselbaar zijn (substitutie) en dus met elkaar concurreren. Op grond van vaste rechtspraak van het Hof dienen deze spellen uit het oogpunt van de BTW fiscaal hetzelfde te worden behandeld.
5.18
Belanghebbende wijst in dit verband op het arrest Leo-Libera, waarin het Hof15. in rechtsoverweging 36 oordeelt:
‘Dit beginsel kan immers niet, zonder dat artikel 135, lid 1, sub i, van richtlijn 2006/112 en de daarin aan de lidstaten verleende ruime beoordelingsvrijheid hun nuttig effect verliezen, aldus worden uitgelegd dat het zich ertegen verzet dat bepaalde kans- en geldspelen van btw worden vrijgesteld, terwijl dat voor andere niet het geval is. Voorwaarde is wel dat de vrijgestelde en niet-vrijgestelde spelen niet met elkaar in concurrentie staan.’
(onderstreping toegevoegd)
5.19
In het licht van het voorgaande stelt belanghebbende zich op het standpunt dat de toepassing van het door het gerechtshof gehanteerde beoordelingskader, welk kader volledig in lijn is met de vaste rechtspraak van het Hof, onverenigbaar is met een juiste uitlegging en toepassing van de Zesde Richtlijn en de BTW-Richtlijn en daarop gebaseerde rechtspraak. Indien het gerechtshof het Unierechtelijke beoordelingskader juist had toegepast, had naar het oordeel van belanghebbende de conclusie van het gerechtshof geen andere kunnen zijn, dan dat in strijd met het beginsel van fiscale neutraliteit belanghebbende BTW heeft betaald over de omzet van de kansspelen poker en blackjack op de door haar geëxploiteerde speelautomaten, terwijl het roulettespel daarvan was vrijgesteld.
6. Cassatiemiddel 3
Schending van het recht, met name van artikel van artikel 13, onder B, sub f, van de Zesde Richtlijn en artikel 135, lid 1, sub i, van de BTW-Richtlijn en/of artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht, respectievelijk verzuim van vormen doordat het gerechtshof heeft geoordeeld dat het geschil zich beperkt tot de kansspelen roulette, blackjack en poker, althans op gronden die de beslissing niet kunnen dragen.
Toelichting
6.1
In rechtsoverweging 4.8 heeft het gerechtshof overwogen:
‘Op de kansspelautomaten van belanghebbende kunnen een aantal spelen worden gespeeld. Het geschil beperkt zich tot de volgende spelen: roulette, blackjack en poker.’
6.2
Dit oordeel kan niet in stand blijven, aangezien het gerechtshof te dezen blijk heeft gegeven van een onjuiste opvatting, althans sprake is van een onbegrijpelijke en/of onvoldoende motivering.
6.3
Belanghebbende wijst er in dit verband op dat zij in het geding in feitelijke instantie steeds het standpunt heeft ingenomen — en dat handhaaft — dat casinospelen en de spelen die op de door haar geëxploiteerde automaten (waaronder ook de slots) gelijksoortig zijn en in de ogen van de gemiddelde consument in dezelfde behoeften voorzien. Meer in het bijzonder heeft belanghebbende uiteengezet dat en waarom het beginsel van fiscale neutraliteit is geschonden door casinospelen wel van BTW vrij te stellen en de speelautomaten van belanghebbende niet. Om die reden heeft belanghebbende verzocht met terugwerkende kracht vrijstelling van de BTW te verlenen en de BTW die zij op aangifte heeft betaald over de opbrengst uit haar kansspelautomaten terug te betalen.
6.4
Dat het geschil wel degelijk meer omvat dan roulette, blackjack en poker volgt ook uit de brief van het gerechtshof van 15 januari 2014 aan belanghebbende in het kader van de hervatting van het vooronderzoek na de mondelinge behandeling van 8 januari 2014. Meer in het bijzonder heeft het gerechtshof in die brief belanghebbende verzocht om een cijfermatig overzicht van de bedragen die [X] op aangifte zou moeten voldoen c.q. de teruggave waarop belanghebbende recht heeft, indien:
- 1)
het standpunt van [X] volledig wordt gevolgd, en
- 2)
het standpunt van [X] uitsluitend wordt gehonoreerd ten aanzien van de zogenoemde ‘meerspelers’ waarop het spel roulette wordt gespeeld.
6.5
Bij brief van 18 maart 2014 met bijlagen heeft belanghebbende de verlangde cijfermatige overzichten verstrekt. Daarbij is onderscheiden naar de BTW die belanghebbende op aangifte heeft voldaan over de bruto-opbrengst van alle spellen die op haar automaten kunnen worden gespeeld — waaronder slots — en de BTW die belanghebbende op aangifte heeft betaald over de bruto-opbrengst van de ‘roulettespelen’, zoals het gerechtshof in de bestreden uitspraak heeft uitgedrukt.
6.6
Meer in het bijzonder heeft belanghebbende het gerechtshof geïnformeerd dat, indien haar standpunt volledig wordt gevolgd, [C] B.V. recht heeft op teruggave van € 22,9 miljoen (inclusief € 4,2 miljoen die [C] B.V. in het kader van de herzieningsregeling BTW heeft afgedragen) en [D] B.V. € 6,5 miljoen (inclusief € 346.000 herzienings-BTW). Dit bedrag betreft de door [C] B.V. en [D] B.V. op aangifte voldane BTW over de opbrengst uit de door haar in het litigieuze tijdvak geëxploiteerde kansspelautomaten (en alle spellen die daarop kunnen worden gespeeld).
6.7
De overweging van het gerechtshof dat het geschil zich beperkt tot roulette, blackjack en poker is dan ook onjuist, althans onbegrijpelijk en/of onvoldoende gemotiveerd.
7. Cassatiemiddel 4
Schending van het recht, met name van artikel van artikel 13, onder B, sub f, van de Zesde Richtlijn en artikel 135, lid 1, sub i, van de BTW-Richtlijn en/of artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht, doordat het gerechtshof ten onrechte heeft miskend dat het fiscale neutraliteitsbeginsel niet alleen wordt geschonden ten aanzien van het roulettespel dat wordt gespeeld op multiplayers, maar ook ook aanzien van het roulettespel dat wordt gespeeld op singles players, zulks in verband met het hiernavolgende ten onrechte, althans op gronden die de beslissing niet kunnen dragen.
Toelichting
7.1
In rechtsoverweging 4.10, laatste zin heeft het gerechtshof overwogen:
‘Al het voorgaande overwogene is het Hof van oordeel dat het fiscale neutraliteitsbeginsel wordt geschonden, voor zover bij belanghebbende de opbrengst uit het roulettespel, dat wordt gespeeld op de multiplayers, aan omzetbelasting is onderworpen, terwijl bij HC de omzet is vrijgesteld omdat het aldaar aangeboden roulettespel als een kansspel in de zin van artikel 2 KSB wordt aangemerkt.’
(onderstreping toegevoegd)
7.2
Door zo te oordelen miskent het gerechtshof dat het roulettespel dat op een multiplayer kan worden gespeeld in de ogen van de gemiddelde consument gelijksoortig is aan het roulettespel dat op een singleplayer kan worden gespeeld.
7.3
Zoals belanghebbende hiervoor sub 1.2.3 heeft uiteengezet kunnen de spellen op de door haar geëxploiteerde speelautomaten op een multi player en/of een single player automaat worden gespeeld.
7.4
Voor de door het gerechtshof niet nadere toegelichte en gemotiveerde beperking van de door het gerechtshof vastgestelde schending van het fiscale neutraliteitsbeginsel tot multiplayers is geen reden. Het gerechtshof heeft immers terecht geoordeeld dat het beginsel van fiscale neutraliteit ter zake van het kansspel roulette is geschonden. Zonder nadere toelichting en motivering is de overweging van het gerechtshof op grond waarvan het roulettespel dat op single players wordt gespeeld anders wordt behandeld dan het roulettespel op multiplayers, onbegrijpelijk. Het lijdt immers niet de minste twijfel dat deze spellen met elkaar en met het roulettespel dat bij Holland Casino kan worden gespeeld, concurreren.
7.5
Voor een nadere toelichting van dit cassatiemiddel verwijst belanghebbende naar de toelichting bij cassatiemiddel 2, para 5.3. e.v..
8. Conclusie
Belanghebbende concludeert tot (gedeeltelijke) vernietiging van de bestreden uitspraak, met terugverwijzing naar het gerechtshof en bekrachtiging voor het overige, met zodanige verdere beslissing als de Hoge Raad der Nederlanden zal vermenen te behoren, ook ten aanzien van de kosten.
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 08‑05‑2015
Zesde Richtlijn (77/388/EEG) van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgeving der lidstaten inzake omzetbelasting — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag (Pb 1977, L 145).
Pb 2006 L 347.
Supra noot 1.
Proposal for a Sixth Council Directive on the harmonization of legislation of Member States concerning turnover taxes, COM(73) 950, p. 15.
Gevoegde zaken C-453/02 en C-464/02, Linneweber en Akritidis, EU:C:2005:92.
Zaak 203/87, Commissie/Italië, EU:C:1989:74, r.o. 9.
Zaak 173/88, EU:C:1989:329.
Zaak C-468/93, EU:C:1996:139.
Zaak C-401/05, EU:C:2006:792.
Supra noot 6.
Gevoegde zaken C-259/10 en C-260/10, The Rank Group, ECLI:EU:C:2011:719, r.o. 32.
Besluit van de Europese Commissie van 20 september 2011 betreffende steunmaatregel C 35/10 (ex N 302/10) die Denemarken voornemens is ten uitvoer te leggen in de vorm van belasting op onlinekansspelen in de Deense Wet inzake belasting op kansspelen (Pb 2012 L 68).
Besluit van de Europese Commissie van 20 september 2011 betreffende steunmaatregel C 35/10 (ex N 302/10) die Denemarken voornemens is ten uitvoer te leggen in de vorm van belasting op onlinekansspelen in de Deense Wet inzake belasting op kansspelen (Pb 2012 L 68).
Zaak C-58/09, EU:C:2010:333.
Conclusie 21‑04‑2015
Inhoudsindicatie
Sinds 1 juli 2008 worden in Nederland kansspelautomatenspelen als kansspelen in de zin van de Wet op de kansspelbelasting aangemerkt. Dat betekent dat de daarmee behaalde omzet onder de vrijstelling van artikel 11, lid 1, onderdeel l, van de Wet op de omzetbelasting 1968 valt. Voordien golden deze op automaten gespeelde kansspelen in Nederland niet als ‘kansspelen’ in de zin van de kansspelbelasting, zodat enerzijds de op kansspelautomaten gewonnen prijzen niet in de heffing van kansspelbelasting werden betrokken, maar anderzijds de (door de exploitant behaalde) opbrengst uit kansspelautomaten belast was met omzetbelasting. De vraag in deze procedure is of de Nederlandse heffing van omzetbelasting ter zake van kansspelautomaten vóór 1 juli 2008 in strijd is met het bepaalde in artikel 13, onder B, sub f, van de Zesde Richtlijn (thans artikel 135, lid 1, aanhef en sub i, van de btw-richtlijn), dan wel met het aan deze richtlijnen ten grondslag liggende beginsel van fiscale neutraliteit. Deze vraag wordt opgeworpen door een fiscale eenheid - belanghebbende - die in de periode 1 mei 2005 tot en met 30 juni 2008 in eigen casino’s, in gokhallen en in horecagelegenheden kansspelautomaten (hierna ook wel ‘speelautomaten’), dat wil zeggen automaten waarop kansspelen – en niet behendigheidsspelen – worden gespeeld, exploiteerde. Het gaat daarbij zowel om automaten die zijn bestemd voor een individuele speler als om automaten waarop verschillende spelers tegelijkertijd een kansspel, zoals roulette, kunnen spelen. A-G Van Hilten gaat eerst in op de Nederlandse omzetbelastingvrijstelling voor kansspelen en de koppeling aan de (definitie van kansspelen in de) Wet op de kansspelbelasting. Zij schetst een historisch overzicht van de fiscale behandeling van speelautomaten in Nederland. Hierna gaat zij in op de vrijstelling van btw op kansspelen zoals deze is geregeld in de Zesde-, en btw-richtlijn. A-G Van Hilten merkt op dat het begrip ‘kansspel’ een Unierechtelijk begrip is, doch dat het Hof van Justitie (hierna: HvJ) zich over de invulling daarvan nog nooit heeft hoeven uitlaten. Desalniettemin meent zij dat uit de rechtspraak van het HvJ kan worden afgeleid dat de in geding zijnde ‘automatenkansspelen’ kansspelen in de zin van de Zesde- respectievelijk de btw-richtlijn zijn. Dat brengt haar bij de vraag of het de lidstaten op basis van deze richtlijnen is toegestaan speelautomaten uit te sluiten van de vrijstelling. Uit de jurisprudentie van het HvJ concludeert A-G Van Hilten dat het Nederland vrij stond om (kans)speelautomaten uit te zonderen van de vrijstelling, in die zin dat het Koninkrijk ervoor kon kiezen om deze kansspelen in de heffing van omzetbelasting te betrekken. De keuzevrijheid van de lidstaten om kansspelen vrij te stellen of te belasten is echter geclausuleerd door het beginsel van fiscale neutraliteit. A-G van Hilten vervolgt haar conclusie met de behandeling van het neutraliteitsbeginsel in de ‘kansspelrechtspraak’. In de onderhavige context gaat het om de uit dit beginsel voortvloeiende verplichting soortgelijke – dat wil zeggen met elkaar concurrerende – prestaties gelijk te behandelen. Voor schending van het neutraliteitsbeginsel is niet ook nog nodig dat wordt aangetoond dat daadwerkelijk sprake is van mededinging tussen de betrokken diensten of verstoring daarvan wegens het verschil in behandeling (zie HvJ 10 november 2011, The Rank Group, gevoegde zaken C-259/10 en C-260/10, ECLI:EU:C:2011:719) Is de Europese rechtspraak duidelijk over de ‘basisvrijheid’ van de lidstaten om de kansspelvrijstelling te beperken, evenzeer is die jurisprudentie er echter duidelijk over dat de door een lidstaat gemaakte selectie van (niet-)vrijgestelde kansspelen, de toets van het neutraliteitsbeginsel moet kunnen doorstaan. Alleen dán is de selectie ‘houdbaar’. A-G Van Hilten gaat vervolgens meer specifiek in op de voorliggende zaak. Bij de toets van het neutraliteitsbeginsel moet volgens haar worden bezien of er vergelijkbare kansspelen zijn die anders worden behandeld. Het Hof heeft bij zijn beoordeling onderscheid gemaakt tussen roulette, gespeeld via multiplayer-automaten enerzijds en poker en blackjack dat op singleplayer-automaten wordt gespeeld en heeft deze vergeleken met de ‘gelijknamige’ spelen die bij Holland Casino (hierna: HC) worden gespeeld. Een dergelijke vergelijking op spelniveau lijkt A-G Van Hilten in beginsel juist. Het Hof heeft geoordeeld dat de (‘belaste’) multiplayer-roulette-speelautomaten van belanghebbende soortgelijk zijn aan het Multi Roulettespel en het ‘gewone’ tafelroulette dat (vrijgesteld) bij HC wordt gespeeld. A-G Van Hilten meent dat gezien de eisen van het Europese recht, het Hof bij de motivering van dit oordeel is uitgegaan van een juiste rechtsopvatting en de juiste toets heeft aangelegd. Zij acht het oordeel niet onvoldoende gemotiveerd en ook niet onbegrijpelijk. Evenmin onbegrijpelijk acht zij ’s Hofs impliciete oordeel dat het neutraliteitsbeginsel niet is geschonden ten aanzien van singleplayer roulette. Ook acht de A-G begrijpelijk en niet onvoldoende gemotiveerd ’s Hofs oordeel dat singleplayer speelautomaten-poker dermate verschillend is aan poker aan een speeltafel bij HC, dat zij niet als soortgelijk kunnen worden aangemerkt en dat derhalve het neutraliteitsbeginsel niet eraan in de weg staat dat speelautomaten-poker voor de heffing van omzetbelasting (en kansspelbelasting) anders wordt behandeld dan het gelijknamige casinospel. Wat betreft blackjack is A-G Van Hilten niet overtuigd door (de motivering van) ’s Hofs oordeel dat de verschillen met betrekking tot dit spel ook zodanig zijn dat omzetbelastingheffing ten aanzien van blackjack, gespeeld op een kansspelautomaat, met het oog op het neutraliteitsbeginsel gerechtvaardigd is. Belanghebbende speelt parten dat de feiten en hetgeen precies tussen partijen in geschil is, niet goed uitgekristalliseerd zijn. Belanghebbende moet worden toegegeven dat uit de gedingstukken naar voren komt dat – naast roulette – niet alleen poker en blackjack in geding zijn. In zoverre is ’s Hofs geschilomschrijving c.q. geschilbeperking tot roulette, poker en blackjack, onbegrijpelijk. Dat brengt A-G tot de slotsom dat nader feitenonderzoek noodzakelijk is, hetgeen betekent dat verwijzing moet volgen. De conclusie strekt ertoe dat het beroep in cassatie van belanghebbende gegrond, en dat van de staatssecretaris van Financiën ongegrond dienen te worden verklaard en dat verwijzing moet volgen.
Partij(en)
Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
mr. M.E. van Hilten
Advocaat-Generaal
Conclusie van 21 april 2015 inzake:
HR nr. 14/04113 Hof nr. 12/00834 | Fiscale eenheid [X] B.V. c.s. |
Rb nr. AWB 11/2748 | |
Derde Kamer A | tegen |
Omzetbelasting 1 mei 2005 – 30 juni 2008 | staatssecretaris van Financiën en vice versa |
1. Inleiding
1.1
Sinds 1 juli 2008 worden in Nederland kansspelautomatenspelen als kansspelen in de zin van de Wet op de kansspelbelasting (hierna: Wet KSB) aangemerkt en valt de daarmee behaalde omzet onder de vrijstelling van artikel 11, lid 1, onderdeel l, van de Wet op de omzetbelasting 1968 Voordien golden deze op automaten gespeelde kansspelen in Nederland niet als ‘kansspelen’ in de zin van de kansspelbelasting. Dat betekende enerzijds dat de op kansspelautomaten gewonnen prijzen niet in de heffing van kansspelbelasting werden betrokken, maar anderzijds dat de (door de exploitant behaalde) opbrengst uit kansspelautomaten in de heffing van omzetbelasting werd betrokken.
1.2
In de zaken die hebben geleid tot de arresten van de Hoge Raad van 27 juni 2014, nr. 12/04122, ECLI:NL:HR:2014:1523, BNB 2014/219, m.nt. Meussen en nr. 12/04123, ECLI:NL:HR:2014:1524, BNB 2014/220, m.nt. Meussen1.stond – heel kort gezegd – de vraag centraal of de heffing van kansspelbelasting ter zake van speelautomaten vanaf 1 juli 2008 in strijd is met het eigendomsgrondrecht als bedoeld in artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM. In déze zaak gaat het erom of de Nederlandse heffing van omzetbelasting ter zake van kansspelautomaten vóór 1 juli 2008 in strijd is met de Europese (omzetbelasting)regelgeving en/of met het beginsel van fiscale neutraliteit.
2. De feiten
2.1
Belanghebbende2.exploiteerde in de periode 1 mei 2005 tot en met 30 juni 2008 in eigen casino’s, in gokhallen en in horecagelegenheden kansspelautomaten, dat wil zeggen automaten waarop kansspelen – en niet behendigheidsspelen – worden gespeeld. Het gaat daarbij zowel om automaten die zijn bestemd voor een individuele speler als om automaten waarop verschillende spelers tegelijkertijd een kansspel, zoals bijvoorbeeld roulette, kunnen spelen.3.In het navolgende duid ik de in geding zijnde kansspelautomaten ook wel aan als ‘speelautomaten’4..
2.2
De minimale inzet bij de speelautomaten van belanghebbende bedraagt € 0,20. De maximale inzet is € 80. Bij Holland Casino (hierna: HC) bedraagt de minimale inzet aan de (speel)tafel € 2 en is er geen maximuminzet. HC heeft verschillende soorten tafels, met een minimale inzet die oploopt van € 2 tot € 100 per fiche.
2.3
Over de tijdvakken in de periode 1 mei 2005 tot en met 30 juni 2008 heeft belanghebbende op aangifte omzetbelasting voldaan en om teruggaven van omzetbelasting verzocht. Zij heeft bezwaar gemaakt tegen de op aangifte voldane omzetbelasting alsmede tegen de beschikkingen tot teruggaaf van omzetbelasting. De Inspecteur5.heeft de bezwaren bij in één geschrift vervatte uitspraken ongegrond verklaard.
3. Geding in feitelijke instanties
3.1
De Rechtbank
3.1.1
Tegen de uitspraken op bezwaar is afzonderlijk bij Rechtbank Breda (hierna: de Rechtbank) beroep ingesteld namens de tot belanghebbende behorende [X1] Holding B.V. respectievelijk [X2] B.V. (zie voetnoot 2).
3.1.2
Voor de Rechtbank is in geschil het antwoord op de vraag of belanghebbende omzetbelasting verschuldigd is over de opbrengst behaald met speelautomaten in de tijdvakken vanaf 1 mei 2005 tot en met 30 juni 20086.. Het geschil spitst zich toe op de vraag of het belasten van de omzet uit kansspelautomaten in strijd is met het recht van de Unie en het beginsel van fiscale neutraliteit.
3.1.3
De Rechtbank heeft die vraag ontkennend beantwoord. Naar haar oordeel heeft de wetgever het neutraliteitsbeginsel en daarmee het EU-recht niet geschonden door speelautomaten uit te zonderen van de vrijstelling van omzetbelasting en casinospelen en internetkansspelen niet. De Rechtbank heeft daartoe overwogen:
“5.10. (…) dat het voor de gemiddelde consument die roulette wil spelen via een speelautomaat, gekoppeld aan een roulettetafel waarin een balletje rolt, geen verschil maakt of dat balletje mechanisch dan wel handmatig aan het rollen wordt gebracht. Naar het oordeel van de rechtbank zijn die twee vormen voor de gemiddelde consument in zoverre gelijksoortig en direct concurrerend. Dat betekent echter niet dat de Nederlandse wet dan onverbindend is. De rechtbank acht aannemelijk dat nagenoeg alle casinospelen plaatsvinden aan tafels (…) en dat het roulette spelen via een speelautomaat in casino's niet in betekende mate voorkomt. De nadruk ligt bij casinospelen immers op het gebeuren met meerdere personen aan de speeltafel. Er van uitgaande dat deze vorm van gokken via een speelautomaat bij casinospelen niet in betekende mate voorkomt, was de wetgever naar het oordeel van de rechtbank niet verplicht daarvoor een uitzondering in de wet te maken. In zoverre heeft de wetgever ook onder EU-recht enige beleidsvrijheid. Daar komt nog bij dat aannemelijk is dat er een relevant verschil is in de hoogte van de inzetten. In het algemeen zijn de inzetten bij casinospelen immers niet in hoogte beperkt, in tegenstelling tot het spelen met speelautomaten (…).
5.11.
Rest de vraag of internetkansspelen, die niet zijn en waren uitgezonderd in artikel 2, eerste lid, van de Wet op de kansspelbelasting en derhalve vrijgesteld zijn van omzetbelasting, gelijksoortig zijn aan en concurreren met gokken via speelautomaten. De inspecteur heeft gesteld dat het onderscheid met de heffing bij speelautomaten gerechtvaardigd is omdat personal computers (PC's) niet voldoen aan de definitie van speelautomaat "toestellen ingericht voor de beoefening van een spel". Naar het oordeel van de rechtbank is die stelling juist. Ook bezien vanuit de gemiddelde consument die wil gokken, zijn de andere gebruiksfuncties van de PC immers in het algemeen overheersend. De rechtbank is bovendien van oordeel dat de structuur waarbinnen internetspelen worden aangeboden zodanig anders is dan die bij speelautomaten, dat de modale consument deze twee vormen van gokken niet als gelijk of soortgelijk zal ervaren.”
3.1.4
De Rechtbank heeft bij uitspraak van 2 november 2012, nr. AWB 11/2748, ECLI:NL:RBBRE:2012:BZ2622, NTFR 2013/1139 m.nt. Thijssen de beroepen van belanghebbende ongegrond verklaard.7.
3.2
Het Hof
3.2.1
Belanghebbende is van de uitspraak van de Rechtbank in hoger beroep gekomen bij Hof ‘s-Hertogenbosch (hierna: het Hof).
3.2.2
Voor het Hof is in geschil het antwoord op de vraag of belanghebbende omzetbelasting is verschuldigd over de opbrengst behaald met speelautomaten in de tijdvakken vanaf 1 mei 2005 tot en met 30 juni 2008. Ook voor het Hof spitste het geschil zich toe op de vraag of de heffing van omzetbelasting ter zake van speelautomaten in strijd is met het Unierecht. Blijkens punt 4.8 van de uitspraak van het Hof:
“(…) beperkt [het geschil] zich tot de volgende spelen: roulette, blackjack en poker.”
3.2.3
Het Hof oordeelde dat de wettelijke (omzetbelasting)vrijstelling voor kansspelen in casu toepassing mist, omdat:
“4.4. De door belanghebbende aangeboden spelen op de bij haar aanwezige kansspelautomaten (…) op grond van artikel 2, eerste lid, van de Wet KSB8.niet aan te merken [zijn] als kansspelen in de zin van deze bepaling, aangezien hier sprake is van zogenoemde speelautomaten. Dit betekent dat de vrijstelling van artikel 11, eerste lid, onderdeel l, van de Wet OB 1968 niet van toepassing is en dat belanghebbende omzetbelasting is verschuldigd ter zake van de opbrengsten die worden behaald met deze kansspelautomaten.”
3.2.4
De vraag of de heffing van omzetbelasting in strijd is met het bepaalde in artikel 13, onder B, sub f, van de Zesde Richtlijn9.(thans artikel 135, lid 1, aanhef en sub i, van de btw-richtlijn10.), dan wel met het aan deze richtlijnen ten grondslag liggende neutraliteitsbeginsel, beantwoordt het Hof bevestigend ten aanzien van de op de speelautomaten van belanghebbende aangeboden (multiplayer) roulettespelen:
“4.10. Het Hof is van oordeel dat de aard van het roulettespel bij belanghebbende en bij HC hetzelfde is. Ook de winstkansen zijn gelijk. Wel is er een verschil in de omvang van de inleg. Bij HC bestaan er verschillende soorten tafels die zijn ingedeeld op omvang van de minimale inzet. Bij HC bestaat er geen maximum ten aanzien van de inzet. Bij belanghebbende bedraagt de minimale inzet € 0,20 en de maximale inzet € 80.Het Hof onderkent dat er verschillen zijn qua minimale en maximale inzet. (…) Belanghebbende heeft gesteld, en het Hof acht (…) aannemelijk, dat de gemiddelde consument bescheiden bedragen inzet bij het roulettespel. Dit wordt ook bevestigd door het door belanghebbende geciteerde jaarverslag 2004 van HC. Het Hof heeft geen reden om aan te nemen dat dit in latere jaren anders is. Naar het oordeel van het Hof is het dan ook niet juist om te kijken naar de beperkte groep, veelal professionele, spelers die grote bedragen plegen in te zetten. Het Hof is dan ook van oordeel dat voor de gemiddelde consument de omvang van de inleg niet wezenlijk verschilt bij het roulettespel, dat bij belanghebbende kan worden gespeeld, en het roulettespel dat bij HC wordt gespeeld. Vervolgens komt de vraag aan de orde of het verschil in interactie tussen speler en kansspelautomaat enerzijds en de interactie aan een roulettetafel anderzijds zodanig is, dat een verschillende behandeling voor de heffing van omzetbelasting niet in strijd is met het neutraliteitsbeginsel. Het Hof beantwoordt ook die vraag ontkennend. Daarbij is van belang dat de interactie veelal plaatsvindt tussen de spelers onderling aan een tafel (bij HC) respectievelijk rond de multiplayer (bij belanghebbende). Het Hof is van oordeel dat die vorm van interactie veelal vergelijkbaar is. Bij de roulettetafel is er daarnaast sprake van een vorm van interactie met de croupier, welke interactie ontbreekt bij de kansspelautomaten. Het Hof is van oordeel dat deze vorm van interactie beperkt is. De croupier geeft aan dat en tot welk moment kan worden ingezet en zorgt voor de uitbetaling. Anders dan bij de hierna de bespreken andere kansspelen is geen sprake van het spelen tegen de bank. Daarnaast heeft te gelden dat een dergelijke vorm van interactie ontbreekt bij de Multi Roulette, die bij HC kan worden gespeeld. Ten aanzien van die vorm van roulette wordt de omzet die daarmee wordt gegenereerd vrijgesteld van omzetbelasting. Het Hof is van oordeel dat de beperkte vorm van interactie niet dusdanig is dat deze bepalend is voor de keuze van de gemiddelde consument.
Al het voorgaande overwogene11.is het Hof van oordeel dat het fiscale neutraliteitsbeginsel wordt geschonden, voor zover bij belanghebbende de opbrengst uit het roulettespel, dat wordt gespeeld op de multiplayers, aan omzetbelasting is onderworpen, terwijl bij HC de omzet is vrijgesteld omdat het aldaar aangeboden roulettespel als een kansspel in de zin van artikel 2 KSB wordt aangemerkt.”
3.2.5
Wat betreft de spelen blackjack en poker, die eveneens op belanghebbendes speelautomaten worden aangeboden,12.oordeelde het Hof dat de heffing van omzetbelasting over de opbrengst van deze spelen niet in strijd is met het neutraliteitsbeginsel. Daartoe overwoog het Hof:
“4.11. (…) De interactie tussen spelers en de bank respectievelijk spelers onderling, is dermate verschillend aan een speeltafel zoals bij HC ten opzichte van een vergelijkbaar spel dat via een kansspelautomaat wordt gespeeld, dat het Hof aannemelijk acht dat dit voor de gemiddelde consument bepalend is voor de keuze waar deze spelen gespeeld gaan worden.
(…) het enkele feit dat de wetgever in het kader van de behandeling van het wetsontwerp Belastingplan 2008, waarbij de kansspelautomaten met ingang van 1 juli 2008 niet langer zijn uitgezonderd van het begrip ‘kansspel’ als bedoeld in artikel 2 van de Wet KSB, spreekt over gelijksoortige kansspelen, [is] niet doorslaggevend voor de beantwoording van de vraag of het fiscale neutraliteitsbeginsel is geschonden. Zoals hiervoor is overwogen dient per soort kansspel te worden vastgesteld of - bezien vanuit de gemiddelde consument - sprake is van concurrentie tussen gelijksoortige spelen.”
3.2.6
Het Hof heeft bij uitspraak van 25 juli 2014, nr. 12/00834, ECLI:NL:GHSHE:2014:2551, het hoger beroep van belanghebbende gegrond verklaard, de uitspraak van de Rechtbank vernietigd en de aan belanghebbende te verlenen teruggave omzetbelasting vastgesteld op € 4.631.988.
4. Het geding in cassatie
4.1
Belanghebbende en de staatssecretaris van Financiën (hierna: de Staatssecretaris) hebben ieder tijdig en ook overigens op regelmatige wijze beroep in cassatie ingesteld.
4.2
Belanghebbende draagt vier cassatiemiddelen aan. Zij meent – samengevat – dat het Hof het recht, met name artikel 13, onder B, sub f, van de Zesde richtlijn en artikel 135, lid 1, sub i, van de btw-richtlijn en/of artikel 8:77 van de Awb, heeft geschonden door:
1) na te laten te oordelen dat de uitzondering van het begrip kansspelen voor speelautomaten als bedoeld in artikel 2, lid 1, onder a, van de Wet KSB in strijd is met de Zesde richtlijn en de btw-richtlijn;
2) te oordelen dat ter zake van de kansspelen blackjack en poker het beginsel van fiscale neutraliteit niet wordt geschonden;
3) te oordelen dat het geschil zich beperkt tot de kansspelen roulette, blackjack en poker; en
4) te miskennen dat het fiscale neutraliteitsbeginsel zowel wordt geschonden ten aanzien van het roulettespel dat wordt gespeeld op multiplayers, alsook ten aanzien van het roulettespel dat wordt gespeeld op singleplayers.13.
4.3
De Staatssecretaris voert als (enige) cassatiemiddel aan:
“Schending van het Nederlandse recht, met name van artikel 11, eerste lid, onderdeel I, van de Wet op de omzetbelasting 1968 in samenhang met artikel 13, onder B, sub f, van de Zesde richtlijn en artikel 135, sub i, van de BTW-richtlijn juncto het in acht te nemen fiscale neutraliteitsbeginsel en artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht, doordat het Hof heeft geoordeeld dat het fiscale neutraliteitbeginsel wordt geschonden voor zover bij belanghebbende de opbrengst uit het roulettespel, dat wordt gespeeld op de multiplayers, aan omzetbelasting is onderworpen, zulks in verband met het hiernavolgende ten onrechte althans op gronden die deze beslissing niet kunnen dragen.”
4.4
Belanghebbende en de Staatssecretaris hebben over en weer een verweerschrift ingediend.
4.5
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
4.6
De Staatssecretaris heeft geen gebruik gemaakt van de hem geboden mogelijkheid tot het indienen van een conclusie van repliek14.respectievelijk conclusie van dupliek15..
5. Speelautomaten en (de uitzondering op) de vrijstelling van omzetbelasting
5.1
Nederlandse wetgeving
5.1.1
Sinds jaar en dag kent de Nederlandse omzetbelastingwetgeving een vrijstelling voor kansspelen. De ratio van deze vrijstelling is – om met Reugebrink16.te spreken – in Germaanse nevelen gehuld: de vrijstelling is in de wetgeving opgenomen tijdens de bezettingsjaren. Artikel 12, lid 1, nr. 14, van het Besluit op de omzetbelasting 1940 (Umsatzsteuerverordnung 1940) bepaalde:
“Mits de daartoe door den Secretaris-Generaal van het Departement van Financiën vast te stellen voorschriften worden in acht genomen zijn van omzetbelasting vrijgesteld:
(…)
14 de loterijen;”
5.1.2
De vrijstelling is nooit meer weggeweest.17.Opvallend is wel dat in het wetsontwerp voor een (nieuwe) loterijbelasting, ultimo jaren vijftig van de vorige eeuw, werd voorgesteld de omzetbelastingvrijstelling te laten vervallen:18.
“Voor de gesignaleerde bijzondere vrijstellingsbepaling van de loterijen in de omzetbelasting, een vrijstelling, die uit de bezettingstijd stamt en die bij een nagenoeg monopolistische positie van de Staatsloterij weinig betekenis had, acht de Regering in de nieuwe situatie onder de gewijzigde Loterijwet geen goede grond meer aanwezig. Het wetsontwerp bevat dan ook het voorstel, deze vrijstelling voor loterijen op te heffen (…)”19.
5.1.3
Opheffing van de vrijstellingsbepaling is er echter nooit van gekomen, niet in het minst door de Europese regelgeving (zie onderdeel 5.2 hierna). Sinds de inwerkingtreding van de Wet OB is de vrijstelling voor kansspelen opgenomen in artikel 11, (lid 1,)20.aanhef en onderdeel l, van de Wet OB. Op grond van die bepaling zijn van omzetbelasting vrijgesteld:
“de kansspelen in de zin van artikel 2, eerste lid, van de Wet op de kansspelbelasting;”
5.1.4
De Nederlandse omzetbelastingvrijstelling voor kansspelen is derhalve gekoppeld aan de (definitie van kansspelen in de) Wet KSB. In de onderhavige periode luidde artikel 2, lid 1, van de Wet KSB, voor zover van belang en met mijn cursivering:
“Onder kansspelen worden verstaan gelegenheden, gegeven tot mededinging naar:
a. Prijzen en premies, indien de aanwijzing der winnaars geschiedt door enige kansbepaling waarop de deelnemers in het algemeen geen overwegende invloed kunnen uitoefenen, met uitzondering van (…) toestellen, ingericht voor de beoefening van een spel, dat bestaat uit een door de speler in werking gesteld mechanisch, elektrisch of elektronisch proces, waarbij het resultaat kan leiden tot de middellijke of onmiddellijke uitkering van prijzen en premies, daaronder begrepen het recht op gratis verder te spelen (speelautomaten);”
5.1.5
Gelet op de hiervoor cursief afgedrukte passage uit de wettelijke bepaling moge duidelijk zijn dat – althans in de in geding zijnde periode21.– speelautomaten geen kansspelen in de zin van de kansspelbelasting waren en dat daarom de exploitatie van speelautomaten niet onder de omzetbelastingvrijstelling kon worden gebracht. Dat betekende enerzijds dat de exploitant van speelautomaten omzetbelasting verschuldigd was uit de bruto-opbrengst22.van de speelautomaat, maar anderzijds dat hij de aan de exploitatie van de speelautomaat toerekenbare voorbelasting in aftrek kon brengen. Kansspelbelasting was niet verschuldigd.
5.1.6
De reden waarom (kans)spelautomaten in de Wet KSB werden uitgezonderd van de kansspel-definitie, valt niet (goed) uit de wetsgeschiedenis op te maken. Bij de totstandkoming van de Wet op de kansspelen (Wet van 10 december 1964, Stb. 1964, 483) werden in artikel 2, lid 1, onder a, van de Wet op de kansspelbelasting23.‘speelautomaten en soortgelijke mechanische toestellen, ingericht voor de beoefening van een spel’ uitdrukkelijk uitgesloten van het begrip kansspelen in de zin van die belasting.24.In de memorie van toelichting is omtrent deze uitsluiting het volgende vermeld (met mijn cursivering):
“Voor de omschrijving van het fiscale begrip ‘kansspel’(…) is uiteraard aansluiting gezocht bij hetgeen de voorgestelde Wet op de kansspelen bepaalt omtrent kansspelen (…) de kansspelbelasting [zal] materieel hetzelfde terrein bestrijken als de loterijbelasting. Slechts met de nieuw opgenomen uitdrukkelijke uitschakeling van speelautomaten uit het fiscale kansspelbegrip wordt een wijziging beoogd, doch deze wijziging is van ondergeschikt belang. Zij strekt er nl. slechts toe duidelijk te maken dat speelautomaten onder de omzetbelasting en niet onder de kansspelbelasting vallen, ook indien zij — hetgeen overigens verboden was en blijft — zodanig zouden zijn geconstrueerd dat de speler geen overwegende invloed kan uitoefenen op het verwerven van een prijs.” 25.
5.1.7
Ik leid uit met name de laatste zinsnede van dit citaat af dat destijds – jaren zestig van de vorige eeuw – speelautomaten doorgaans nog niet zo waren geconstrueerd dat daarmee kansspelen26.konden worden gespeeld (omdat de winst van de behendigheid van de speler afhing en hij derhalve wél invloed kon uitoefenen op de winst). In de loop der jaren veranderde dit en werden ‘steeds meer speelautomaten op de markt gebracht, waarbij het kansspelkarakter is gaan overwegen ten koste van het behendigheidskarakter’.27.Dit vormde aanleiding de Wet op de kansspelen te herzien door een afzonderlijk regime voor speelautomaten te introduceren. Dat regime betrof álle speelautomaten, zowel kansspelautomaten (in de parlementaire stukken ook wel aangeduid als ‘gokautomaten’) als behendigheidsautomaten.28.
5.1.8
Gezien termen in de wetsgeschiedenis als ‘speelautomaten waarmee niet bewijsbaar kansspel wordt bedreven’ en ‘(versluierde) kansspelautomaten’ 29.sluit ik niet uit dat het op-één-hoop-gooien van alle speelautomaten te maken had met de omstandigheid dat onderscheid tussen kansspel- en behendigheidsautomaten (of de controle daarop) destijds moeilijk te maken was.30.Voor de staatssecretaris van Financiën vormde de wijziging van de Wet op de kansspelen echter geen aanleiding om het belastingregime voor speelautomaten – heffing van omzetbelasting, geen kansspelbelasting – te wijzigen.31.Wel leidde de toelating van gelduitkerende (kansspel)automaten tot het vaststellen van een beleidsbesluit waarin werd uiteengezet hoe de maatstaf van omzetbelastingheffing kon worden bepaald.32.
5.1.9
Aan de heffing van omzetbelasting ter zake van speelautomaten kwam pas per 1 juli 2008 een einde. Per die datum werden speelautomaten uit de omzetbelastingheffing gelicht (en onder de omzetbelastingvrijstelling gebracht) en in de kansspelbelastingheffing betrokken, blijkens de memorie van toelichting omdat (mijn cursivering):
“Op dit moment (…) fysieke kansspelautomaten voor de kansspelbelasting uitgezonderd [worden] van het begrip «kansspel», zodat geen kansspelbelasting wordt geheven. Over de opbrengst van het spelen met deze kansspelautomaten wordt omzetbelasting geheven. Fysieke kansspelautomaten worden aldus op een gelijke wijze in de belastingheffing betrokken als de zogenoemde behendigheidsautomaten, die eveneens in de omzetbelasting worden betrokken. Ten tijde van de vormgeving van deze wetgeving (1964) was het onderscheid tussen kansspelautomaten en behendigheidsautomaten moeilijk te maken. Vanuit het oogpunt van fiscale gelijkheid is het echter niet logisch kansspelen op automaten anders te behandelen dan kansspelen die in een casino op tafel worden gespeeld. Inmiddels kan het onderscheid wél worden gemaakt, daarom worden de kansspelautomaten met ingang van 1 januari 200933. onder de kansspelbelasting gebracht. Het omzetbelastingregime is daarmee niet langer van toepassing op deze automaten. Daardoor ontstaat voor kansspelen een consistenter en neutraler regime: alle kansspelen onder de kansspelbelasting en geen onderscheid tussen een casinospel op tafel of op een automaat. Deze maatregel is tevens onderdeel van een lastenverschuiving.”34.
5.1.10
Uit het hiervoor geschetste historische overzicht valt af te leiden dat speelautomaten, ook indien daarop kansspelen werden aangeboden, in Nederland tot juli 2008 uitgesloten bleven van de omzetbelastingvrijstelling (en van kansspelbelastingheffing).
5.1.11
De vraag is hoe dit alles zich verhoudt tot het Europese recht.
5.2
Europese regelgeving: richtlijnbepalingen
5.2.1
Ook de Zesde richtlijn en, sinds 2007, de btw-richtlijn, kennen een vrijstelling voor kansspelen: in de Zesde richtlijn was deze opgenomen in artikel 13, onder B, onder f; in de btw-richtlijn vinden we de vrijstelling in artikel 135, lid 1, onder i. Laatstgenoemde bepaling – die nagenoeg gelijk is aan haar voorganger in de Zesde richtlijn35.– luidt:
“1. De lidstaten verlenen vrijstelling voor de volgende handelingen:
(…)
i. weddenschappen, loterijen en andere kans- en geldspelen, met inachtneming van de door elke lidstaat gestelde voorwaarden en beperkingen36.;”
5.2.2
Uit de toelichting op (artikel 14B, onder k van) het Voorstel voor een Zesde richtlijn volgt dat de richtlijnvrijstelling voor kansspelen door praktische motieven is ingegeven:
“De onder letter k opgenomen vrijstelling voor kansspelen en loterijen vindt haar rechtvaardiging in zuiver praktische motieven. Deze activiteiten lenen zich namelijk slecht tot de toepassing van belasting over de toegevoegde waarde, zodat het doeltreffender is deze aan speciale belastingen te onderwerpen.”37.
5.2.3
Deze teneur – btw heffen ter zake van kansspelen is lastig – vinden we terug in het Eerste Verslag van de Commissie over de werking van de Zesde Richtlijn, COM(83) 426 van 14 september 1983, blz. 50-51:
“Under Article 13(B)(f), Member States must exempt ‘betting, lotteries and other forms of gambling, subject to conditions and limitations laid down by each Member State’. The wording of this provision merely confirms the existing position, largely justified by the difficulty, both theoretical and practical, of determining the turnover of the activities in question, which are generally more suited to the application of specific taxes than to VAT. However, the Directive clearly states that the scope of this exemption may be reduced by each Member State, which leaves open the possibility of divergences within the Community. Symptomatic divergences have emerged in particular in respect of one-armed bandits. Some Member States stress the gambling aspect of these machines (which in principle implies their exemption from VAT), while others consider that their gaming aspect does not exclude a certain degree of mechanical and mental dexterity, at least sufficient for them to be considered as more than simply gambling machines, and therefore exclude them from the exemption.
The Commission notes that discussions in the VAT Committee have produces abroad majority in favour of the latter viewpoint and it intends to continue its efforts to eliminate divergences in this area.
The procedure of Article 169 of the EEC Treaty38.has been initiated in respect of one Member State which, in the Commissions’ view, is applying the exemption broadly to all mechanical games.”
5.2.4
De tekst van en de toelichting op de richtlijn suggereren dat de vrijstelling in principe geldt voor alle kansspelen, hoe deze ook gespeeld worden. Daarbij rijst in de eerste plaats de vraag wat onder ‘kansspelen’ moet worden verstaan. Dat begrip is immers Unierechtelijk en dat betekent dat het Hof van Justitie (hierna: HvJ) over de uitlegging daarvan het laatste woord heeft.39.In de tweede plaats is het de vraag wat de reikwijdte is van de voorwaarden en beperkingen die de lidstaten kennelijk mogen stellen en die in acht moeten worden genomen, dit mede in de context van artikel 131 van de btw-richtlijn, waarin is bepaald dat de vrijstellingen van toepassing zijn:
“(…) onder de voorwaarden die de lidstaten stellen om een juiste en eenvoudige toepassing van deze vrijstellingen te verzekeren en elke vorm van fraude, ontwijking en misbruik te voorkomen.”40.
5.2.5
Om met de eerste vraag te beginnen: ondanks het feit dat ‘kansspel’ een Unierechtelijk begrip is en ondanks de keur aan arresten van het HvJ over de vrijstelling van artikel 13, onder B, sub f, van de Zesde richtlijn, respectievelijk artikel 135, lid 1, sub i, van de btw-richtlijn, over de maatstaf van heffing ter zake van speelautomaten, en over (met name) schending van het vrije dienstenverkeer, heeft het HvJ nog nooit een definitie hoeven te geven van het begrip ‘kansspel’.41.In geen van de desbetreffende zaken stond namelijk ter discussie of sprake was van een kansspel, en het HvJ stelt die vraag ook uit eigener beweging in geen van de zaken aan de orde.42.Gezien de arresten waarin kansspelautomaten centraal staan, meen ik dat er gevoeglijk van kan worden uitgegaan dat op deze automaten – ook in Unierechtelijke zin – kansspelen in de zin van het Unierecht worden beoefend.
5.2.6
Dat brengt ons bij de vraag of het de lidstaten op basis van de richtlijnbepaling is toegestaan speelautomaten uit te sluiten van de vrijstelling. Uit de rechtspraak van het HvJ leid ik af dat dit het geval is. Zo exploiteerde Glawe Spiel- und Unterhaltungsgeräte Aufstellingsgesellschaft mbH & Co. KG (hierna kortweg Glawe), in het gelijknamige arrest van 5 mei 1994, C-38/93, ECLI:EU:C:1994:188, kansspelautomaten waarmee geld kon worden gewonnen.43.In Duitsland waren deze automaten aan de heffing van omzetbelasting onderworpen, en de vraag lag voor hoe de maatstaf van heffing moest worden bepaald. Anders dan het HvJ, die er in zijn arrest geen woorden aan vuil maakt en het kennelijk boven elke twijfel verheven acht, besteedt A-G Jakobs enige woorden aan de vraag of speelautomaten (überhaupt) in de heffing van omzetbelasting mogen worden betrokken (opmaak origineel):
“10. Het lijkt mij verdedigbaar, de Zesde richtlijn aldus uit te leggen, dat zij BTW-heffing op de exploitatie van speelautomaten mogelijk maakt. Het is duidelijk, dat een Lid-Staat volgens de betrokken bepaling althans sommige kans- en geldspelen van de vrijstelling mag uitsluiten, aangezien het de Lid-Staten met zoveel woorden is toegestaan, de vrijstelling te beperken. Bovendien is het aantal kans- en geldspelen dat mag worden uitgesloten, niet uitdrukkelijk beperkt. Het is evenwel twijfelachtig, of een Lid-Staat alle kans- en geldspelen aan BTW mag onderwerpen.”
5.2.7
In het arrest van 17 februari 2005, Linneweber en Akriditis, gevoegde zaken C-453/02 en C-462/02, ECLI:EU:C:2005:92 (hierna: arrest Linneweber), spreekt het HvJ zich wel uit:44.
“23. (…) dat uit artikel 13, B, sub f, van de Zesde richtlijn volgt dat de exploitatie van kansspelen en kansspelautomaten in beginsel van BTW moet worden vrijgesteld, waarbij de lidstaten evenwel bevoegd blijven om de toepassingsvoorwaarden en beperkingen van deze vrijstelling vast te stellen (…)”.
5.2.8
En ook in de arresten van 10 juni 2010, Leo-Libera, C-58/09, ECLI:EU:C:2010:333 (verder: arrest Leo-Libera) en van 10 november 2011, The Rank Group, gevoegde zaken C-259/10 en C-260/10, ECLI:EU:C:2011:719 (hierna: arrest Rank), overweegt het HvJ expliciet dat de lidstaten de vrijheid hebben om (sommige) kansspelen niet onder de vrijstelling te brengen. Ik citeer uit het arrest Leo-Libera45.(met mijn cursivering):
“26. Om te beginnen blijkt uit de tekst zelf van artikel 135, lid 1, sub i, van (…)[de btw-richtlijn] dat de lidstaten over een ruime beoordelingsvrijheid beschikken om de betrokken handelingen vrij te stellen of te belasten, aangezien zij aan de vrijstelling voorwaarden en beperkingen kunnen stellen.
27. Voorts bevat artikel 135, lid 1, sub i, van (…) [de btw-richtlijn] niets waaruit kan worden afgeleid dat de gemeenschapswetgever enigerlei kwantitatieve beperking wilde invoeren om met name te verzekeren dat ten minste 50% van de in een lidstaat georganiseerde en geëxploiteerde kans- en geldspelen of ten minste 50% van de daaruit verkregen omzet onder de in dit artikel bedoelde btw-vrijstelling valt.
28. De omstandigheid dat (…) de organisatie en de exploitatie van kansspelen en kansspelautomaten in beginsel van btw moeten worden vrijgesteld (…) kan (…) niet aldus worden opgevat dat wordt afgedaan aan de hiervoor genoemde vaststelling.”
5.2.9
De conclusie van het HvJ was dan ook dat:
“39. (…) artikel 135, lid 1, sub i, van (…) [de btw-richtlijn] aldus moet worden uitgelegd dat het de lidstaten op grond van hun bevoegdheid om voorwaarden en beperkingen te verbinden aan de daarin voorziene btw-vrijstelling, is toegestaan om slechts bepaalde kans- en geldspelen van deze belasting vrij te stellen.”
5.2.10
Uit het voorgaande concludeer ik dat het Nederland vrij stond om speelautomaten uit te zonderen van de vrijstelling, in die zin dat het Koninkrijk ervoor kon kiezen om deze kansspelen in de heffing van omzetbelasting te betrekken. De Hoge Raad is daar kennelijk ook altijd van uit gegaan, althans zo betogen Bijl, Van Vliet en Van Hilten:
“De Hoge Raad gaat er kennelijk van uit dat het buiten elke redelijke twijfel is dat Nederland het recht heeft speelautomaten van de vrijstelling uit te zonderen. In de verschillende zaken (kans)spelautomaten betreffende, is namelijk arrest gewezen zonder vragen op dit punt te stellen aan het Hof van Justitie, onder meer HR 10 februari 1999, nr. 33 653, BNB 1999/114 (…) HR 13 mei 1998, nr. 33378, BNB 1998/246 en HR 4 september 1996, nr. 31456, BNB 1997/43 (…)”46.
5.2.11
De omstandigheid dat uit de rechtspraak van het HvJ volgt dat het de lidstaten – en dus ook Nederland – vrij staat om niet alle kansspelen in de vrijstelling te betrekken, en zij derhalve in principe (bijvoorbeeld) speelautomaten mogen uitzonderen van die vrijstelling, is echter geen blanco cheque. De keuzevrijheid van de lidstaten om kansspelen vrij te stellen of te belasten is geclausuleerd door het (in de btw niet weg te denken) beginsel van fiscale neutraliteit47.; om met het HvJ te spreken (cursivering MvH):
“27. De in artikel 13 B voorzien vrijstellingen moeten worden toegepast met inachtneming van het beginsel van fiscale neutraliteit, dat inherent is aan het gemeenschappelijk BTW-stelsel (…) Dit vereiste geldt eveneens, wanneer de lidstaten overeenkomstig artikel 13 B, sub f, gebruik maken van de mogelijkheid om de voorwaarden en grenzen van de vrijstelling te regelen. Met de erkenning van deze bevoegdheid heeft de gemeenschapswetgever de lidstaten immers niet toegestaan, inbreuk te maken op het beginsel van fiscale neutraliteit, dat aan de Zesde richtlijn ten grondslag ligt.”48.
5.3 (
(Ongeschreven) Unierecht: fiscale neutraliteit
5.3.1
Het beginsel van fiscale neutraliteit heeft vele gezichten.49.In de onderhavige context gaat het om de uit dit beginsel voortvloeiende verplichting soortgelijke prestaties gelijk te behandelen. Dat betekent niet dat alle kansspelen (toch) vrijgesteld moeten worden. Het neutraliteitsbeginsel (cursivering van mijn hand):
“35. (…) kan immers niet, zonder dat artikel 135, lid 1, sub i, van (…) [de btw-richtlijn] en de daarin aan de lidstaten verleende ruime beoordelingsvrijheid hun nuttig effect verliezen, aldus worden uitgelegd dat het zich ertegen verzet dat bepaalde kans- en geldspelen van btw worden vrijgesteld, terwijl dat voor andere niet het geval is. Voorwaarde is wel dat de vrijgestelde en niet-vrijgestelde spelen niet met elkaar in concurrentie staan.”50.
5.3.2
Van soortgelijke prestaties – en daarmee van gelijk te behandelen prestaties – is derhalve sprake wanneer prestaties (in casu: vrijgestelde en niet-vrijgestelde kansspelen) met elkaar in concurrentie staan (cursivering MvH):51.
“24. (….) dienen de lidstaten echter het beginsel van fiscale neutraliteit in acht te nemen. Zoals uit de rechtspraak van het Hof volgt, verzet dit beginsel zich er met name tegen dat soortgelijke goederen of diensten, die dus met elkaar concurreren, uit het oogpunt van de BTW ongelijk worden behandeld (…)”52.
5.3.3
Uit de ‘kansspelenrechtspraak’ van het HvJ volgt dat de vraag of sprake is van concurrerende prestaties moet worden bezien vanuit de consument en dat niet van belang is wie de uitbater is, noch de legaliteit van het spel.
5.3.4
Aan het arrest van het HvJ van 11 juni 1998, Fischer, C-283/95, ECLI:EU:C:1998:276 (hierna: arrest Fischer), ontleen ik dat het neutraliteitsbeginsel zich verzet tegen een onderscheid tussen legale en illegale kansspelen:
“21. (…) dat het beginsel van fiscale neutraliteit zich echter [verzet] tegen een algemeen onderscheid tussen legale en illegale transacties bij de heffing van BTW.
(…)
28. (…) Hieruit volgt, dat de lidstaten de vrijstelling niet alleen aan legale kansspelen mogen voorbehouden.
29. Hiertegen kan niet worden aangevoerd (…) dat de voorwaarden waaronder de legale kansspelen plaatsvinden, niet vergelijkbaar zijn met die van illegale kansspelen (…)”
5.3.5
In het arrest Linneweber benadrukte het HvJ dat voor de toepasbaarheid van de vrijstelling niet ter zake mag doen wie de uitbater van een kansspel is (cursivering MvH):
“25. Volgens deze rechtspraak, alsook het arrest van 7 september 1999, Gregg (C-216/97 (…) punt 20), en voormeld arrest Fischer, zijn de identiteit van de producent of dienstverrichter en de rechtsvorm waarin zij hun activiteit uitoefenen, in beginsel irrelevant om na te gaan of de goederen of diensten soortgelijk zijn.
(…)
29. Hieruit volgt dat de lidstaten bij de uitoefening van de hun bij artikel 13, B, sub f, van de Zesde richtlijn toegekende bevoegdheden, namelijk die om de toepassingsvoorwaarden en beperkingen vast te stellen van de in die bepaling voorziene BTW-vrijstelling voor de exploitatie van kansspelen en kansspelautomaten, die vrijstelling niet op goede gronden afhankelijk kunnen stellen van de identiteit van de uitbater van die spelen en automaten.”
5.3.6
En wat betreft het perspectief van waaruit de soortgelijkheid moet worden bepaald, spreekt het HvJ in het arrest Rank boekdelen (met mijn cursivering):
“43. Of twee dienstverrichtingen soortgelijk zijn in de zin van de in voormeld punt aangehaalde rechtspraak moet voornamelijk worden bepaald vanuit het oogpunt van de gemiddelde consument53.(…), met vermijding van kunstmatige onderscheiden op basis van onbeduidende verschillen (zie in die zin arrest Commissie/Duitsland, reeds aangehaald, punten 22 en 23).
44. Twee dienstverrichtingen zijn dus soortgelijk wanneer zij overeenkomstige eigenschappen vertonen en aan dezelfde behoeften van de consument voldoen – waarbij het vergelijkbare gebruik de maatstaf is – en wanneer de verschillen die zij vertonen de beslissing van de consument om van de ene of van de andere dienst gebruik te maken niet aanmerkelijk beïnvloeden (zie in die zin arrest van 3 mei 2001, Commissie/Frankrijk, reeds aangehaald, punt 27, en, naar analogie, arresten van 11 augustus 1995, Roders e.a., C‑367/93–C‑377/93, Jurispr. blz. I‑2229, punt 27, en 27 februari 2002, Commissie/Frankrijk, C‑302/00, Jurispr. blz. I‑2055, punt 23).”
5.3.7
Bij de beantwoording van de vraag of verschillende diensten voldoen aan dezelfde behoeften van de consument kunnen relevante factoren (factoren die de beslissing van de consument om voor het ene of het andere spel te kiezen aanmerkelijk kunnen beïnvloeden54.) zijn:
“(…) verschillen op het gebied van minima en maxima van de inzet en de prijzen, de kansen om te winnen, de beschikbare formats en de mogelijke interactie tussen de speler en de gokautomaat (…)”
Het valt overigens op dat in het dictum de ‘beschikbare formats en de mogelijke interactie tussen speler en de gokautomaat’ niet meer terugkomt: in het dictum (en in punt 58 van het arrest) wordt alleen nog gesproken over het in de beschouwing betrekken van ‘de minima en de maxima van de inzet en de kansen om te winnen’.
5.3.8
Bij de beoordeling of het neutraliteitsbeginsel in een gegeven geval is geschonden, is de toets die in het hiervoor geciteerde punt 44 van het arrest Rank is geformuleerd, voldoende. Voor schending van het neutraliteitsbeginsel is niet ook nog nodig dat wordt aangetoond dat daadwerkelijk sprake is van mededinging tussen de betrokken diensten of verstoring daarvan wegens het verschil in behandeling (zie punt 30 van het arrest Rank).
5.4
Met de munitie van het in dit onderdeel besprokene moet (kunnen) worden beoordeeld of de oordelen van het Hof inzake de (niet-)schending van de fiscale neutraliteit in cassatie standhouden.
6 De oordelen van het Hof omtrent het fiscale lot van belanghebbendes speelautomaten
6.1
Laat ik vooropstellen dat mij – gezien hetgeen ik in onderdeel 5.2 van deze conclusie heb betoogd – evident lijkt dat het Nederland op zichzelf vrij stond om speelautomaten uit te zonderen van de omzetbelastingvrijstelling. Het lijkt mij dat de (in dat onderdeel aangehaalde) Europese jurisprudentie daarover wel duidelijk is. In zoverre heeft het Hof mijns inziens derhalve terecht niet geoordeeld dat het Nederland niet vrij stond om kansspelautomaten uit te zonderen van de omzetbelastingvrijstelling. Daarmee faalt het eerste cassatiemiddel van belanghebbende.
6.2
Is de Europese rechtspraak duidelijk over de ‘basisvrijheid’ van de lidstaten om de kansspelvrijstelling te beperken, evenzeer is die jurisprudentie er echter duidelijk over dat de door een lidstaat gemaakte selectie van (niet-)vrijgestelde kansspelen de toets van het neutraliteitsbeginsel moet kunnen doorstaan. Alleen dán is de selectie ‘houdbaar’.
6.3
Naar volgt uit hetgeen ik aan de orde stelde in onderdeel 5.3 van deze conclusie moet bij de toets van het neutraliteitsbeginsel worden bezien of er – vanuit het perspectief van de gemiddelde consument en zijn behoeften – vergelijkbare kansspelen zijn die anders worden behandeld. Het Hof heeft bij zijn beoordeling onderscheid gemaakt tussen roulette, gespeeld via multiplayer-automaten enerzijds en poker en blackjack dat (naar ik begrijp)55.op singleplayer-automaten wordt gespeeld.
6.4
Mij moet van het hart dat partijen – evenals de feitenrechters – veel bekend veronderstellen omtrent (de soort kansspelautomaten en) de spelen die op de kansspelautomaten worden aangeboden, respectievelijk de daarmee vergeleken spelen bij HC worden gespeeld.
6.5
Omtrent de feitelijk op de kansspelautomaten te spelen kansspelen is niet heel veel meer vastgesteld dan dat roulette bij belanghebbende kennelijk in een multiplayer-versie (meer speelautomaten rond een rouletteschijf, zie onderdeel 6.8) wordt gespeeld.56.Wat betreft de kennelijk ook in geding zijnde spelen blackjack en poker leid ik uit de stukken af dat deze individueel op een apparaat (‘singleplay’) worden gespeeld. Hoe laatstbedoelde spelen zich verhouden tot de spelen blackjack en poker zoals deze bij HC worden gespeeld, wordt mij uit de stukken niet duidelijk. Evenmin is mij duidelijk of er nog ándere kansspelen (en zo ja: welke) op de speelautomaten worden gespeeld.
6.6
Het lijkt erop dat belanghebbende álle kansspelautomaten57.– ongeacht het daarop gespeelde spel – soortgelijk aan casinospelen acht en meent dat derhalve álle kansspelautomaten onder de omzetbelastingvrijstelling moeten vallen, terwijl met name het Hof een vergelijking maakt tussen bepaalde automaten- en casinospelen, waarbij niet helemaal duidelijk is of die vergelijking uitputtend is in die zin dat daarmee alle spelen op de kansspelautomaten van belanghebbende zijn behandeld. Het lijkt er overigens op dat dit niet het geval is. In haar pleitnota voor de tweede mondelinge behandeling van de zaak door het Hof op 13 juni 2014 heeft belanghebbende (punt 2.6) gesteld dat ook niet-roulettespelen ‘zoals fruitautomaten, poker, black jack, bingo etc., welke allen zowel als singleplayer en als multiplayer kunnen voorkomen (net als overigens roulette ook als singleplayer kan voorkomen’ onderdeel van het geding zijn. Dit suggereert op zijn minst dat er meer spelen zijn dan blackjack en poker, die het Hof – naast roulette – noemt.
6.7
Ik merk hierbij op dat de vergelijking en toespitsing van het Hof mij in zoverre juist voorkomt, dat mijns inziens niet alle speelautomatenspelen als één geheel over één kam kunnen worden geschoren met alle casinospelen c.q. ‘fysieke’ kansspelen. Het lijkt mij dat op spelniveau de vergelijking c.q. de beoordeling van soortgelijkheid moet plaatsvinden, dat wil zeggen ‘casinoroulette’ tegenover ‘automatenroulette’ en ‘casinopoker’ tegenover ‘automatenpoker’. Ik zou overigens van fruitautomaten – die volgens belanghebbendes verklaring58.tijdens de eerste mondelinge behandeling van de zaak door het Hof op 8 januari 2014, ook deel uitmaken van het geding – geen ‘fysieke’ c.q. ‘casino’ variant weten.
6.8
Roulette
6.8.1
Roulette is, kort gezegd, een spel waar een metalen balletje in tegengestelde richting op een draaiende rouletteschijf wordt gelanceerd en waarbij de deelnemers moeten aangeven (c.q. inzetten) waar op de schijf het balletje zal blijven liggen. De speler die die plek correct heeft voorspeld, wint. Traditioneel gezien nemen de deelnemers rondom een tafel plaats en wordt de metalen bol in het spel gebracht door de croupier.
6.8.2
Belanghebbende exploiteert speelautomaten waarbij de rol van de croupier – zo leid ik af uit de overwegingen van het Hof en de gedingstukken – is geautomatiseerd. Het systeem heeft geen croupier nodig om het balletje in het spel te brengen of de gewonnen bedragen uit te betalen. Het Hof heeft in zijn overwegingen een beschrijving gegeven van de wijze waarop een roulettespel middels een dergelijke speelautomaat gaat:
“4.9. (…) Bij belanghebbende wordt roulette gespeeld via het multiplayer-systeem waarbij deelnemers – achter een terminal – maar rond de rouletteschijf, die is geplaatst onder een koepel, plaatsnemen. Daarnaast is het mogelijk achter elders opgestelde terminals plaats te nemen, waarbij het spel is gekoppeld aan dezelfde roulettekoepel (de zogenoemde tweede en derde rij). Spelers plaatsen hun inzet via de terminal. Het rouletteballetje wordt via een compressor in de roulettekoepel geblazen. Uitbetaling geschiedt automatisch via het systeem. In HC wordt roulette gespeeld aan speeltafels, waarbij de spelers om de speeltafel staan.”
6.8.3
Ik maak op uit de gedingstukken dat de speler die deelneemt vanaf de eerste rij, uitzicht heeft op de koepel met daarin de rouletteschijf. De deelnemers op de eerste rij hebben, evenals de deelnemers die niet op de eerste rij zitten, ook uitzicht op deze koepel via schermen waarop - zo neem ik aan - live de gang van het balletje te volgen is.
6.8.4
Ter vergelijking heeft het Hof tevens de wijze waarop roulette wordt gespeeld bij het HC weergegeven:
“4.9. (…) In HC wordt roulette gespeeld aan speeltafels, waarbij de spelers om de speeltafel staan. Het spel kan bij HC ook worden gespeeld via het zogenoemde Multi Roulette, waarbij spelers achter een terminal hun inzet plaatsen en uitbetaling ook plaatsvindt via die terminal. De Multi Roulette59. is gekoppeld aan een bepaalde speeltafel. Er kunnen bij Multi Roulette meerdere spelers tegelijkertijd via een eigen terminal deelnemen aan het spel.
Bij het roulettespel bij HC wordt het balletje door een croupier ingebracht en vindt de uitbetaling aan de tafels plaats door de croupier.
Zowel het roulettespel aan de tafel als via de Multi Roulette wordt bij HC aangemerkt als een kansspel in de zin van artikel 2 van de Wet KSB, waardoor de omzet is vrijgesteld van omzetbelasting.”
6.8.5
Het enige verschil tussen de door belanghebbende aangeboden roulette via multiplayers en die van HC via ‘Multi Roulette’ is, als ik het goed zie, gelegen bij de wijze waarop het balletje in het spel wordt gebracht en het sein dat niet meer mag worden ingezet. Het plaatsen van de inzet, het uitbetalen en het volgen van het spel gebeurt bij beide spelen op dezelfde wijze. De winkansen zijn bij beide spelen gelijk, de minimale en maximale inzetten daarentegen niet.
6.8.6
Het Hof heeft geoordeeld dat de (‘belaste’) multiplayer-roulette-speelautomaten van belanghebbende soortgelijk zijn aan het Multi Roulettespel en het ‘gewone’ tafelroulette dat (vrijgesteld) bij HC wordt gespeeld. Gezien de eisen van het Europese recht, weergegeven in de onderdelen 5.2 en 5.3 van deze conclusie, meen ik dat het Hof bij de motivering – in punt 4.10 van de uitspraak (geciteerd in punt 3.2.4 van deze conclusie) – van dit oordeel is uitgegaan van een juiste rechtsopvatting en de juiste toets heeft aangelegd. Ik acht het oordeel niet onvoldoende gemotiveerd60.en ook niet onbegrijpelijk.
6.8.7
Dat betekent dat het cassatieberoep van de Staatssecretaris faalt.
6.8.8
In haar vierde cassatiemiddel komt belanghebbende op tegen het (impliciete) oordeel van het Hof dat roulette dat ‘singleplay’ wordt gespeeld op een speelautomaat niet soortgelijk is aan roulette dat bij HC wordt gespeeld. Bij dergelijke ‘stand-alone’ apparaten zit de speler, althans dat leid ik uit de gedingstukken af, achter een automaat waarvan op het computerscherm op ooghoogte van de speler een rouletteschijf is afgebeeld. Op het scherm daaronder kan de speler kennelijk het vakje kiezen waarop hij verwacht dat de bol zal komen stil te liggen. Op dit gedeelte van de speelautomaat is een gedeelte gereserveerd waar de speler zijn inzet kan invoeren en waar de eventuele uitbetaling plaatsvindt. Hét verschil tussen de multiplayer-roulette en de singleplayervariant is, lijkt mij, gelegen in het feit dat de singleplayer individueel speelt. Ik acht niet onbegrijpelijk dat deze vorm van spelen een andere consument trekt dan degene die multiplayer wenst te spelen. In het licht daarvan komt het mij voor dat het Hof – impliciet – met juistheid heeft beslist dat (alleen) de multiplayer roulettespeelautomaten vergelijkbaar c.q. concurrerend zijn met casinoroulette.
6.8.9
Dat betekent dat belanghebbendes vierde middel faalt en dat het door belanghebbende aangeboden singleplayer roulettespel dient te worden uitgezonderd van de vrijstelling in de omzetbelasting.
6.9
Poker en blackjack
6.9.1
Anders dan roulette, zijn poker en blackjack in ‘fysieke vorm’ kaartspelen die door een groep(je) spelers en/of de bank wordt gespeeld, en waarbij interactie tussen de spelers en de bank bestaat – te denken valt aan de uit het pokerspel komende uitdrukking ‘pokerface’. Zie ik het goed, feitelijk is namelijk niets vastgesteld, dan wordt op de speelautomaten van belanghebbende poker respectievelijk blackjack gespeeld als ‘singleplay’ variant: de ene speler speelt tegen de bank. Het komt mij voor dat dit, in ieder geval met betrekking tot het pokerspel toch wat anders is ( in andere behoeften c.q. in de behoeften van verschillende soorten consumenten voorziet) dan het meedoen aan een ‘klassiek’ pokerspel met meer spelers. Ten aanzien van blackjack – bij mijn weten een vorm van het kaartspel ‘eenentwintigen’61.– moet ik bekennen dat ik de verschillen niet zo zie.
6.9.2
Uitgaande van de juistheid van het voorgaande, en in aanmerking nemende dat op belanghebbende – die vrijstelling van omzetbelasting voorstaat – de last rust te bewijzen dat sprake is van soortgelijke (concurrerende) spelen, acht ik begrijpelijk en niet onvoldoende gemotiveerd ’s Hofs oordeel (zie punt 4.11 van de bestreden uitspraak) dat speelautomaten-poker dermate verschillend is aan poker aan een speeltafel bij HC, dat zij niet als soortgelijk kunnen worden aangemerkt en dat derhalve het neutraliteitsbeginsel niet eraan in de weg staat dat de speelautomaten-spelen voor de heffing van omzetbelasting (en kansspelbelasting) anders worden behandeld dan de gelijknamige casinospelen. Ten aanzien van het spel blackjack acht ik ’s Hofs oordeel zonder nadere motivering, die ontbreekt, echter niet begrijpelijk.
6.9.3
Dat betekent dat belanghebbendes tweede cassatiemiddel gedeeltelijk slaagt.
7. Reikwijdte van het geschil
7.1
In het derde en vierde middel speelt belanghebbende parten dat de feiten en hetgeen precies tussen partijen in geschil is, niet goed uitgekristalliseerd zijn: afgezien van de multiplayer-roulette-automaten, blijft in het midden welke kansspelautomatenspelen met welke (wel vrijgestelde) kansspelen moeten worden vergeleken. Belanghebbende werpt van meet af aan alle speelautomaten (dat wil zeggen alle kansspelen die op haar speelautomaten (kunnen) worden gespeeld) in de strijd. Gelet op de vergelijking die zij maakt met casinospelen, ligt het voor de hand daaruit af te leiden dat belanghebbende haar pijlen met name richt op automatenspelen die in andere vorm (fysiek) in casino’s van HC worden gespeeld, doch kennelijk zonder onderscheid naar spel.62.De Rechtbank heeft dit ook op deze manier opgevat, althans dat begrijp ik uit haar uitspraak (met name punten 5.7 en 5.8 van de rechtbankuitspraak).
7.2
Tegen de aldus uitgelegde geschilomschrijving heeft belanghebbende zich in hoger beroep niet gekeerd.
7.3
In hoger beroep is belanghebbendes uitgangspunt ook de vergelijking tussen (alle) casinospelen en (alle) kansspelautomaten. Het lijkt mij dat ook hier bedoeld is casinospelen te vergelijken met ‘casinoachtige’ automatenspelen.
7.4
Blijkens het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting van het Hof van 8 januari 2014, zijn vooral, maar niet uitsluitend, roulette en poker ter zitting ‘onderwerp van gesprek’ geweest. Blijkens dit proces-verbaal heeft belanghebbende verklaard dat:
“Het geschil (…) zowel betrekking [heeft] op automaten (roulette, blackjack) als op fruitautomaten en tafelspelen. Op een automaat kun je ook roulette spelen.”
Het proces-verbaal van de tweede mondelinge behandeling biedt geen gezichtspunten omtrent de reikwijdte van het geschil. Het verzoek om nadere informatie dat het Hof belanghebbende bij brief van 15 januari 2014 heeft gedaan, suggereert dat het Hof onderscheid heeft willen maken naar multiplayer-roulette en – naar ik vermoed – (alle) andere kansspelautomatenspelen. Belanghebbende werd althans verzocht een overzicht te geven van de bedragen waarop zij recht heeft, indien:
“(1) het standpunt van belanghebbende volledig wordt gevolgd, en
(2) het standpunt van belanghebbende uitsluitend wordt gehonoreerd ten aanzien van de zogenoemde ‘meerspelers’ waarop het spel roulette wordt gespeeld.”
7.5
In haar reactie op deze brief, bij de al eerder vermelde brief van 18 maart 2014, geeft belanghebbende een overzicht van de met roulette-automaten behaalde omzet. Daarnaast wordt een totaaloverzicht gegeven van – als ik het goed begrijp – omzet die is behaald met behendigheidsspelen (die niet in geding zijn) en met (verder ongespecificeerde) ‘kansspelen’.
7.6
Blijkens punt 4.8 van zijn uitspraak (geciteerd in punt 3.2.2 van deze conclusie) heeft het Hof het tussen partijen levende geschil aldus uitgelegd dat dit beperkt is tot roulette, blackjack en poker. Ten onrechte, zo meent belanghebbende in haar derde cassatiemiddel.
7.7
Aan belanghebbende moet worden toegegeven dat uit de gedingstukken naar voren komt dat – naast roulette – niet alleen poker en blackjack in geding zijn. In zoverre is ’s Hofs geschilomschrijving c.q. geschilbeperking (in punt 4.8 van de uitspraak) onbegrijpelijk. Nader feitenonderzoek – waarvoor in cassatie geen plaats is – zou een beeld moeten geven van welke automatenspelen aan de orde zijn en vergeleken (kunnen) worden met destijds wél vrijgestelde kansspelen. Ik kom dan ook tot de slotsom dat belanghebbendes derde middel slaagt en tot verwijzing voor nader feitenonderzoek leidt.
7.8
Uitgaande van de juistheid van mijn opvatting dat soortgelijkheid van spelen voor de toepassing van de vrijstelling kan worden beoordeeld op spelniveau (en niet ‘globaal’ op het niveau van ‘alle kansspelen’), zal bij dat feitenonderzoek per spel de soortgelijkheid van het kanspelautomatenspel met de casinovariant aannemelijk moeten worden gemaakt.63.De bewijslast daarvoor rust op belanghebbende, die de vrijstelling voorstaat. Ik meen dat met de algemene vergelijking die belanghebbende maakt tussen ‘casinospelen’ in het algemeen en de door haar aangeboden ‘speelautomatenspelen’ in het algemeen niet voldoende aannemelijk wordt gemaakt dat op de speelautomaten soortgelijke – dat wil zeggen concurrerende – spelen worden aangeboden als in HC.64..
7.9
Dat betekent dat belanghebbendes derde middel faalt.
8. Conclusie
De conclusie strekt ertoe dat het beroep in cassatie van belanghebbende gegrond en dat van de staatssecretaris van Financiën ongegrond dienen te worden verklaard en dat verwijzing moet volgen.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
Advocaat-Generaal
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 21‑04‑2015
Met mijn conclusies van 29 januari 2014, nr. 12/04122, ECLI:NL:PHR:2014:52, V-N 2014/14.23 en nr. 12/04123, ECLI:NL:PHR:2014:55.
Of preciezer gezegd, de tot belanghebbende behorende vennootschappen [X1] Holding B.V. respectievelijk [X2] B.V.
Zie punt 2.1 van de nader te melden uitspraak van Hof ’s-Hertogenbosch. Gezien de gedingstukken moet hier bedoeld zijn: automaten die zijn bestemd om individueel een spel op te spelen en automaten waarop in een groep – elke speler op een eigen automaat – een kansspel wordt gespeeld. Laatstbedoelde kansspelautomaten worden in de stukken ook wel aangeduid als ‘multiplayer’ automaten.
Speelautomaten zijn ruwweg in twee categorieën te verdelen, de kansspelautomaat en de behendigheidsautomaat. Artikel 30, onderdeel b, van de Wet op de kansspelen geeft als beschrijving van de behendigheidsautomaat: “een speelautomaat waarvan het spelresultaat uitsluitend kan leiden tot een verlengde speelduur of het recht op gratis spellen en het proces, ook nadat het in werking is gesteld, door de speler kan worden beïnvloed en het geheel of vrijwel geheel van zijn inzicht en behendigheid bij het gebruik van de daartoe geboden middelen afhangt of en in welke mate de speelduur verlengd of het recht op gratis spelen verkregen wordt;”. Op grond van onderdeel c van ditzelfde artikel is een kansspelautomaat “een speelautomaat, die geen behendigheidsautomaat is”. De in het geding zijnde speelautomaten kunnen leiden tot uitkering van geld en zijn derhalve kansspelautomaten. Zulks is ook niet in geschil.
Inspecteur van Belastingdienst/[P].
De Rechtbank maakt in haar uitspraak abusievelijk melding van 31 juni 2008.
Uit het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting van de Rechtbank op 21 september 2012 (blz. 3) blijkt dat er twee beroepschriften bij de Rechtbank zijn ingediend door dezelfde belanghebbende (althans twee tot belanghebbende behorende vennootschappen). De Rechtbank heeft in overleg met partijen de zaken gevoegd.
MvH: Bedoeld wordt de Wet op de kansspelbelasting.
Richtlijn 77/388/EEG van de Raad van 17 mei 1977.
Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006De feiten waarop het geding ziet hebben plaatsgevonden in de periode 1 mei 2005 tot en met 30 juni 2008. De btw-richtlijn is van kracht geworden op 1 januari 2007. Met de invoering van de btw-richtlijn is geen wijziging beoogd omtrent de vrijstelling voor kansspelen. Ik verwijs in het vervolg van deze conclusie steeds naar de btw-richtlijn, ook waar het de periode tussen 1 mei 2005 en 1 januari 2007 betreft.
MvH: Hier zal bedoeld zijn: ‘al het voorgaande in aanmerking nemende’.
Naar ik begrijp als ‘singleplayer’, dat wil zeggen voor de individuele speler. Dit is niet feitelijk vastgesteld.
In de gedingstukken – althans zo begrijp ik deze – worden deze ‘singleplayers’ ook wel aangeduid als ‘stand alone speelautomaten’.
Zie zijn brief van 3 februari 2015.
Zie zijn brief van 10 maart 2015.
J. Reugebrink, Omzetbelasting (6e druk), Kluwer, Deventer 1990, blz. 280.
De vrijstelling uit het Besluit op de omzetbelasting 1940 werd overgenomen in artikel 24, nr. 16, van de Wet op de Omzetbelasting 1954. C.P. Tuk, Wetgeving op de omzetbelasting, Kluwer, Deventer, 1959, blz. 358 meent dat de vrijstelling die ‘uit de Duitse wetgeving naar ons [is] overgewaaid’ alleen historisch te verklaren is.
Artikel 14, onder b, van het voorstel van Wet, Kamerstukken II, 1959-1960, 5787, nr. 2.
Citaat ontleend aan de memorie van toelichting, Kamerstukken II, 1959-1960, 5787, nr. 3, blz. 5 rk.
Aanvankelijk was artikel 11 niet ‘opgedeeld’ in leden. Sinds de wetswijziging per 1 januari 1979 is de vrijstelling in artikel 11, lid 1, onderdeel l, van de Wet OB opgenomen.
Bij Wet van 20 december 2007, houdende wijzigingen van enkele belastingwetten (Belastingplan 2008), Stb. 2007, 562, is de definitie van kansspelen in artikel 2, lid 1, onderdeel a, van de Wet KSB per 1 juli 2008 uitgebreid tot speelautomaten, doordat de uitzondering voor speelautomaten (zie de cursieve passage in punt 5.1.4 van deze conclusie) uit die bepaling werd geschrapt. Sindsdien vallen ook speelautomaten onder de omzetbelastingvrijstelling. In zoverre betreft het onderwerp van deze conclusie derhalve ‘oud vaderlands recht’.
De bruto omzet, dat wil zeggen het verschil tussen de inzetten en de uitgekeerde prijzen, werd aangemerkt als omzet inclusief omzetbelasting.
Tot dan de Wet op de loterijbelasting (Wet van 14 september 1961, Stb. 1961, 313), maar bij de Wet van 10 december 1964, Stb. 1964, 483 hernoemd tot Wet op de kansspelbelasting.
Wet van 10 december 1964, Stb. 1964, 483, artikel 43, lid 2, onder D.
Tweede Kamer 1963-1964, 7603, nr. 3, blz. 12.
Zie ook artikel 1, aanhef en onder a, van de Wet op de Kansspelen: “het gelegenheid geven mee te dingen naar prijzen of premies, indien de aanwijzing der winnaars geschiedt door enige kansbepaling waarop de deelnemers in het algemeen geen invloed kunnen uitoefenen”. Op grond van artikel 30 van de Wet op de kansspelen was (destijds ook al) verboden om zonder vergunning speelautomaten ‘ingericht voor de beoefening van een spel’ aanwezig te hebben op publiek toegankelijke plaatsen.
Memorie van toelichting bij het voorstel tot herziening van de Wet op de kansspelen (speelautomaten), Kamerstukken II, 1980-1981, 16481, nr. 3, blz. 3. Het wetsvoorstel voorzag in een uitgebreider, eenduidiger (vergunningen)beleid met betrekking tot het aanwezig hebben c.q. exploiteren van speelautomaten.
Wet van 13 november 1985, houdende herziening van de Wet op de kansspelen (speelautomaten), Stb. 1985, 600. Bij besluit van 25 november 1986, Stb. 1986, 590 met ingang van 1 december 1986 in werking getreden (Stb. 1986, 590).
Memorie van toelichting bij het voorstel tot herziening van de Wet op de kansspelen (speelautomaten), Kamerstukken II, 1980-1981, 16481, nr. 3, blz. 2.
Steun hiervoor kan worden gevonden in de memorie van toelichting bij de wijziging van de Wet op de kansspelbelasting per (uiteindelijk) 1 juli 2008. Zie het in punt 5.1.9 van deze conclusie opgenomen citaat.
Memorie van toelichting bij het voorstel tot herziening van de Wet op de kansspelen (speelautomaten), Kamerstukken II, 1980-1981, 16481, nr. 3, blz. 9.
Resolutie van 6 januari 1988, nr. 287-7131; V-N 1988, blz. 256.
MvH: Uiteindelijk is dit 1 juli 2008 geworden. Bij Wet van 20 december 2007, houdende wijzigingen van enkele belastingwetten (Belastingplan 2008, blz. 26), Stb. 2007, 562, is de definitie van kansspelen in artikel 2, lid 1, onderdeel a, van de Wet KSB per 1 juli 2008 uitgebreid tot speelautomaten, doordat de volgende uitzondering op de definitie van kansspelen uit die bepaling is verwijderd: 'toestellen, ingericht voor de beoefening van een spel, dat bestaat uit een door de speler in werking gesteld mechanisch, elektrisch of elektronisch proces, waarbij het resultaat kan leiden tot de middellijke of onmiddellijke uitkering van prijzen of premies, daaronder begrepen het recht om gratis verder te spelen (speelautomaten);'.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2007-2008, 31 205, nr. 3, blz. 39.
Gelet op deze gelijkluidendheid en de omstandigheid dat – vide de derde overweging van de considerans van de btw-richtlijn – ervan moet worden uitgegaan dat de btw-richtlijn (hier niet van belang zijnde uitzonderingen daargelaten) geen materiële wijzigingen beoogt ten opzichte van de Zesde richtlijn, ga ik in het navolgende uit van de bepalingen uit de btw-richtlijn. De lezer realisere zich dat een deel van de in deze procedure van belang zijnde periode (1 mei 2005 tot en met 31 december 2006) zich afspeelt in de tijd waarin de Zesde richtlijn nog van toepassing was.
MvH: In het Frans: ‘conditions et limites’, in de Duitse versie van de bepaling ‘Bedingungen und Beschrankungen’ en in het Engels: ‘conditions and limitations’.
Zie het Voorstel voor een Zesde richtlijn van de Raad betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der Lid-Staten inzake omzetbelasting, door de Commissie bij de Raad ingediend op 19 juni 1973, Bulletin van de Europese Gemeenschappen, supplement 11/73, blz. 17.
MvH: Thans artikel 258 VWEU. Ik heb niet kunnen achterhalen welke inbreukprocedure hier bedoeld is en hoe deze is geëindigd.
Zie bijvoorbeeld de arresten van het HvJ van 10 november 2011, Christel Schriever, C-444/10, ECLI:EU:C:2011:724, punt 22, van 30 september 2010, EMI Group Ltd, C-581/08, ECLI:EU:C:2010:559, punt 42, van 17 maart 2005, Feron, C-170/03, ECLI:EU:C:2005:176, punt 26, en van 14 december 2006, Nokia, C-316/05, ECLI:EU:C:2006:789, punt 21.
Vóór 2007 was deze frase opgenomen in de aanhef van artikel 13, onder B, van de Zesde richtlijn.
Ik zie ervan af om alle arresten te noemen. De site van het HvJ geeft op ‘kansspel’ een kleine zestig treffers. Drie willekeurige treffers waarbij de eerste twee speelautomaten betreffen zijn de arresten van 30 april 2014, Pfleger e.a., C-390/12, ECLI:EU:C:2014:281, van 19 juli 2012, SIA Garkalns, C-470/11, ECLI:EU:C:2012:505, en van dezelfde datum, International Bingo Technology, C-377/11, ECLI:EU:C:2012:503. De meeste omzetbelastingarresten komen in het navolgende aan de orde. Uit het arrest van 13 juli 2006, United Utilities, C-89/05, punt 26, kan wel een definitie van ‘weddenschap’ worden afgeleid. Dat is kennelijk een handeling die wordt gekenmerkt door de toekenning van een winstkans aan de wedders en de aanvaarding, als tegenprestatie van het risico op uitbetaling van deze winst.
In zijn conclusie van 3 maart 1994 voor het arrest van 5 mei 1994, Glawe, C-38/93, ECLI:EU:C:1994:81, geeft A-G Jakobs wel een aanzet daartoe. In punt 12 van zijn conclusie betoogt hij dat de veronderstelling (van de Duitse regering) dat bij kansspelen behendigheid geen rol kan spelen onjuist is. Dat de in geding zijnde speelautomaten de spelers de mogelijkheid bieden om meer terug te winnen dan hun inzet, en dat zelfs bij een behendig speler het resultaat althans ten dele van het toeval afhankelijk is, volstaat zijns inziens om het gebruik van dergelijke automaten als kansspel aan te merken. Ik merk hierbij op dat de opvatting van A-G Jakobs dicht bij de (Nederlandse) definitie van een kansspel komt.
Zie punt 3 van het arrest. Ook in het arrest van 24 oktober 2013, Metropol Spielstätten Unternehmergeselschaft, C-440/12, ECLI:EU:C:2013:687 (arrest Metropol), stond het belast exploiteren van kansspelautomaten in Duitsland centraal – en de vraag of een lidstaat cumulatief btw en een nationale belasting op kansspelen mag heffen (dat mocht van het HvJ).
Net als in het arrest van 11 juni 1998, Fischer, C-283/95, ECLI:EU:C:1998:276 (punt 25). In dat arrest draaide het evenwel niet om speelautomaten.
In punt 40 van het arrest Rank is een vergelijkbare overweging opgenomen.
D.B. Bijl, M.E. van Hilten en D.G. van Vliet, Europese btw en Nederlandse omzetbelasting, Kluwer, Deventer 2001, blz. 246-247, voetnoot 49. Ik merk hierbij op dat de Hoge Raad zich in geen van deze arresten expliciet heeft uitgelaten over de behandeling van kansspelen. In HR BNB 1999/114 valt niet eens het woord ‘speelautomaat’. Uit het beroepschrift in cassatie in die zaak (ook in BNB gepubliceerd) kan wel worden opgemaakt dat de betrokken ondernemer (ook) speelautomaten exploiteerde. Het arrest van 21 oktober 2005, nr. 39994, ECLI:NL:HR:2005:AU2720 (na conclusie van A-G de Wit van 7 juli 2005, ECLI:NL:PHR:2005:AU2720), gaf ook geen aanleiding voor de Hoge Raad om zich over speelautomatenomzet uit te laten. De zaak – over verzwegen kansspelautomatenomzet – werd met art. 81 RO afgedaan.
Naar het HvJ in punt 45 van zijn arrest van 19 juli 2012, Deutsche Bank, C-44/11, ECLI:EU:C:2012:484 (hierna: arrest Deutsche Bank), overweegt, is het beginsel van fiscale neutraliteit: “(…) geen regel van primair recht waaraan de geldigheid van een vrijstelling kan worden getoetst, maar een uitleggingsbeginsel dat moet worden toegepast tezamen met het beginsel dat vrijstellingen strikt moeten worden uitgelegd.”.
Citaat ontleend aan HvJ 11 juni 1998, Fischer, C-283/95, ECLI:EU:C:1998:276.
Ik wijdde daaraan een oratie: Over de neutraliteit van de omzetbelasting en het hellend vlak van de uitzonderingen, Kluwer, Deventer 2010.
Citaat ontleend aan punt 35 van het arrest Leo-Libera.
Hetgeen overigens niet betekent dat om die reden een vrijstelling mag worden opgerekt tot handelingen die niet daaronder vallen. Zie in dit verband punt 45 van het arrest Deutsche Bank: “(…) Zoals de advocaat-generaal in punt 60 van haar conclusie heeft opgemerkt, kan de werkingssfeer van een vrijstelling bij ontbreken van een uitdrukkelijke bepaling niet op grond van dit beginsel [MvH: het neutraliteitsbeginsel] worden uitgebreid.”. Ik kan mij overigens niet aan de indruk onttrekken dat het HvJ zich wel eens laat verleiden om met het oog op fiscale neutraliteit een vrijstelling wel zeer op te rekken. Ik denk daarbij bijvoorbeeld aan het arrest van 3 april 2008, J.C.M. Beheer, C-124/07, ECLI:EU:C:2008:196. In dit arrest werd - kort gezegd - geoordeeld dat de situatie dat een bemiddelaar (een subagent) die met geen van de partijen bij een kredietovereenkomst een contractuele band heeft en die niet rechtstreeks met een van die partijen in contact treedt, toch onder de vrijstelling voor verzekeringstussenpersonen kon vallen, dit met het oog op de fiscale neutraliteit.
Citaat ontleend aan punt 24 van het arrest Linneweber. Zie ook punt 32 van het arrest Rank.
MvH: De gemiddelde, of liever ‘modale’ consument kennen we ook al uit het arrest van 25 februari 1999, Card Protection Plan, C-349/96, punt 29.
Zie punt 56 van het arrest Rank. Het navolgende citaat komt uit punt 57 van het arrest Rank.
Zie voetnoot 12, feitelijk is dit niet vastgesteld.
Uit bijlage 2 bij de brief van belanghebbende van 18 maart 2014, naar aanleiding van een verzoek om informatie van het Hof, leid ik af dat de omzet die belanghebbende in het onderhavige tijdvak heeft behaald met de (exploitatie van) roulette-automaten € 5.645.670 bedraagt.
Zie punt 2.6 van haar pleitnota voor de tweede mondelinge behandeling van de zaak door het Hof op 13 juni 2014.
Zie het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting van het Hof op 8 januari 2014.
MvH: Op de website van Holland Casino beschreven als: “'live roulette' via een speelautomaat”.
Waarbij ik volledigheidshalve opmerk dat het Hof uitdrukkelijk ook aandacht heeft besteed aan het (mogelijk onderscheidende) criterium van de minimale en maximale hoogte van de inzetten.
Elke deelnemer speelt tegen de bank. De speler wint van de bank, wanneer hij meer punten heeft dan de bank (maar niet meer dan 21). Zie ook de (huidige) website van HC.
Ik kan in dit verband de volgens belanghebbende ook in geding zijnde fruitautomaten niet goed thuisbrengen. Zie ook punt 6.6 van deze conclusie.
Met uitzondering van roulette, waarvan het Hof mijns inziens terecht heeft geoordeeld dat dit in de multiplayervariant concurreert met de casinovariant en in de singleplayervariant niet en poker, waarvan het Hof naar mijn mening niet onbegrijpelijk heeft geoordeeld dat dit spel niet soortgelijk is aan poker in de casinovariant.
Ook niet wanneer daarbij in aanmerking wordt genomen de door belanghebbende opgevoerde rapporten van [B] B.V en [A]. Deze organisaties hebben in opdracht van belanghebbende een onderzoek verricht naar de vraag of casinospelen en kansspelautomaten en/of speelautomaten met elkaar concurreren. De hiervan uitgebrachte rapporten behoren tot de gedingstukken.
Beroepschrift 23‑10‑2014
Den Haag, [23 OKT 2014]
Kenmerk: DGB 2014-5160
Motivering van het beroepschrift in cassatie (rolnummer 14/04113) tegen de uitspraak van het Gerechtshof 's‑Hertogenbosch van 25 juli 2014, nr. 12/00834, inzake Fiscale eenheid [X] BV cs te [Z] betreffende de op aangifte voldane omzetbelasting alsmede de beschikkingen tot teruggaaf van omzetbelasting over het tijdvak van 1 mei 2005 tot en met 30 juni 2008.
AAN DE HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Naar aanleiding van uw brief van 15 september 2014 heb ik de eer het volgende op te merken.
Als middel van cassatie draag ik voor:
Schending van het Nederlandse recht, met name van artikel 11, eerste lid, onderdeel I, van de Wet op de omzetbelasting 1968 in samenhang met artikel 13, onder B, sub f, van de Zesde richtlijn en artikel 135, sub i, van de BTW-richtlijn juncto het in acht te nemen fiscale neutraliteitsbeginsel en artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht, doordat het Hof heeft geoordeeld dat het fiscale neutraliteitbeginsel wordt geschonden voor zover bij belanghebbende de opbrengst uit het roulettespel, dat wordt gespeeld op de multiplayers, aan omzetbelasting is onderworpen, zulks in verband met het hiernavolgende ten onrechte althans op gronden die deze beslissing niet kunnen dragen.
Ter toelichting merk ik het volgende op.
In cassatie kan van de door het Hof vastgestelde feiten worden uitgegaan.
Zo wordt op de speelautomaten van belanghebbende onder meer roulette gespeeld via het zogenoemde multiplayers-systeem. Het voorliggende geschil in cassatie betreft de beantwoording van de vraag of de opbrengst uit het roulettespel dat wordt gespeeld op de multiplayers is onderworpen aan omzetbelasting.
Het Hof beantwoordt die vraag — over de band van het neutraliteitsbeginsel — in ontkennende zin. Tegen dat oordeel is mijn beroep in cassatie gericht.
Bij de beantwoording van de voormelde vraag heeft het Hof naar mijn mening het juiste rechtskader, zowel EU-rechtelijk als naar nationaal recht, alsmede de relevante jurisprudentie gehanteerd.
Relevante jurisprudentie
Verschillende arresten van het Hof van Justitie EU (hierna: HvJ) zijn in dit verband relevant. In het bijzonder komt in mijn optiek essentiële betekenis toe aan het uitgebreide arrest van 10 november 2011, C-259/10 en C-260/10 (The Rank Group). Uit voormeld arrest dat specifiek betrekking heeft op de reikwijdte van artikel 13, onder B, sub f, van de Zesde richtlijn wijs ik met name op de volgende punten:
- ‘40.
Uit de bewoordingen zelf van artikel 13, B, sub f, van de Zesde richtlijn blijkt dat deze bepaling de lidstaten een ruime beoordelingsvrijheid laat om de betrokken handelingen vrij te stellen of te belasten, aangezien deze aan de vrijstelling voorwaarden en beperkingen kunnen stellen (zie arrest Leo-Libera, reeds aangehaald, punt 26).
- 41.
Wanneer de lidstaten overeenkomstig genoemde bepaling gebruik maken van de mogelijkheid de voorwaarden en beperkingen van de vrijstelling vast te stellen en bijgevolg verrichtingen al dan niet aan btw te onderwerpen, moeten zij echter het aan het gemeenschappelijke btw-stelsel inherente beginsel van fiscale neutraliteit eerbiedigen (zie arrest van 11 juni 1998, Fischer, C-283/95, Jurispr. blz. I-3369, punt 27, en arrest Linneweber en Akritidis, reeds aangehaald, punt 24).
- 42.
Zoals in punt 32 van het onderhavige arrest in herinnering is gebracht, verzet dit beginsel zich ertegen dat soortgelijke dienstverrichtingen voor de btw-heffing verschillend worden behandeld.
- 43.
Of twee dienstverrichtingen soortgelijk zijn in de zin van de in voormeld punt aangehaalde rechtspraak moet voornamelijk worden bepaald vanuit het oogpunt van de gemiddelde consument (zie naar analogie arrest van 25 februari 1999, CPP, C-349/96, Jurispr. blz. I-973, punt 29), met vermijding van kunstmatige onderscheiden op basis van onbeduidende verschillen (zie in die zin arrest Commissie/Duitsland, reeds aangehaald, punten 22 en 23).
- 44.
Twee dienstverrichtingen zijn dus soortgelijk wanneer zij overeenkomstige eigenschappen vertonen en aan dezelfde behoeften van de consument voldoen — waarbij het vergelijkbare gebruik de maatstaf is — en wanneer de verschillen die zij vertonen de beslissing van de consument om van de ene of van de andere dienst gebruik te maken niet aanmerkelijk beïnvloeden (zie in die zin arrest van 3 mei 2001, Commissie/Frankrijk, reeds aangehaald, punt 27, en, naar analogie, arresten van 11 augustus 1995, Roders e.a., C-367/93–C-377/93, Jurispr. blz. I-2229, punt 27, en 27 februari 2002, Commissie/Frankrijk, C-302/00, Jurispr. blz. I-2055, punt 23).
- 45.
Volgens vaste rechtspraak verzet het beginsel van fiscale neutraliteit zich ter zake van de heffing van btw tegen een algemene differentiatie tussen geoorloofde en ongeoorloofde transacties (zie onder meer arresten van 5 juli 1988, Mol, 269/86, Jurispr. blz. 3627, punt 18; 29 juni 1999, Coffeeshop ‘Siberië’, C-158/98, Jurispr. blz. I-3971, punten 14 en 21, en 6 juli 2006, Kittel en Recolta Recycling, C-439/04 en C-440/04, Jurispr. blz. I-6161, punt 50). Het Hof heeft hieruit afgeleid dat de lidstaten de vrijstelling niet uitsluitend mogen voorbehouden aan legale kansspelen (arrest Fischer, reeds aangehaald, punt 28). Of de exploitatie van een kansspel al dan niet legaal is mag dus niet in de beschouwing worden betrokken bij het onderzoek of twee kansspelen soortgelijk zijn.
- 46.
Uit de rechtspraak van het Hof volgt ook dat voor de beoordeling of kansspelen of kansspeelautomaten soortgelijk zijn, de identiteit van de exploitanten van die spelen en automaten en de rechtsvorm waaronder zij die activiteiten uitoefenen in beginsel irrelevant zijn (zie arrest Linneweber en Akritidis, reeds aangehaald, punten 25 en 29 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
- 47.
Bovendien volgt uit voormeld arrest, inzonderheid de punten 29 en 30, dat verschillen tussen aan de ene kant drankgelegenheden en speelhallen en aan de andere kant erkende casino's met betrekking tot het kader waarin kansspelen er worden aangeboden, meer in het bijzonder de toegankelijkheid in termen van locatie en openingstijden en de sfeer, voor de vergelijkbaarheid van bedoelde spelen niet van belang zijn.
- 48.
Volgens de punten 29 en 30 van het reeds aangehaalde arrest Fischer kan tot slot het feit dat slechts een van de twee typen spelen aan een niet-geharmoniseerde belasting is onderworpen, niet de conclusie wettigen dat die twee typen spelen niet vergelijkbaar zijn. Het gemeenschappelijk btw-stelsel zou immers worden vervormd indien de lidstaten de toepassing ervan konden wijzigen naargelang het bestaan van andere niet-geharmoniseerde belastingen.
- 49.
Bijgevolg zijn de door de verwijzende rechterlijke instanties aangevoerde verschillen in regelgeving irrelevant om te beoordelen of de betrokken spelen vergelijkbaar zijn.
- 50.
Dit resultaat wordt niet beïnvloed door het feit dat het Hof in bepaalde uitzonderlijke gevallen heeft aanvaard dat — gelet op de specifieke kenmerken van de betrokken sectoren — verschillen in het rechtskader en in het rechtsregime van de betrokken goederenleveringen of dienstverrichtingen, zoals de vergoedingsregeling voor een geneesmiddel of de al dan niet onderworpenheid van de dienstverrichter aan universele dienstverplichtingen, vanuit het oogpunt van de consument een onderscheid in termen van voldoening aan zijn eigen behoeften kunnen creëren (zie arrest van 3 mei 2001, Commissie/Frankrijk, reeds aangehaald, punt 27, en arrest van 23 april 2009, TNT Post UK, C-357/07, Jurispr. blz. I-3025, punten 38, 39 en 45).
- 51.
Gelet op het voorgaande moet op de eerste vraag, sub a, in zaak C-259/10 en op de eerste vraag in zaak C-260/10 worden geantwoord dat wanneer twee kansspelen voor de toekenning van een btw-vrijstelling krachtens artikel 13, B, sub f, van de Zesde richtlijn verschillend worden behandeld, het beginsel van fiscale neutraliteit aldus moet worden uitgelegd dat niet in de beschouwing dient te worden betrokken dat die twee spelen tot verschillende vergunningcategorieën behoren en aan verschillende regelgeving op het gebied van beheersing en regulering zijn onderworpen.
- 52.
Met deze vraag wenst het Upper Tribunal (Tax and Chancery Chamber) in hoofdzaak te vernemen of bij de beoordeling, gelet op het beginsel van fiscale neutraliteit, of twee typen gokmachines soortgelijk zijn en voor de btw gelijk moeten worden behandeld, verschillen op het gebied van minima en maxima van de inzet en de prijzen, de kansen om te winnen, de beschikbare formats en de mogelijke interactie tussen de speler en de gokautomaat in de beschouwing moeten worden betrokken.
- 53.
Allereerst moet worden vastgesteld dat artikel 13, B, sub f, van de Zesde richtlijn en de in punt 40 van het onderhavige arrest in herinnering gebrachte beoordelingsmarge die deze bepaling de lidstaten inruimt ieder nuttig effect zouden worden ontnomen indien het beginsel van fiscale neutraliteit aldus werd uitgelegd dat weddenschappen, loterijen en andere kans- of geldspelen alle als soortgelijke prestaties in de zin van dat beginsel moeten worden beschouwd. Een lidstaat kan de btw-vrijstelling dus beperken tot bepaalde vormen van kansspelen (zie in die zin arrest Leo-Libera, reeds aangehaald, punt 35).
- 54.
Uit voormeld arrest volgt dat genoemd beginsel niet wordt geschonden wanneer een lidstaat door middel van gokautomaten verrichte prestaties aan btw onderwerpt, maar paardenweddenschappen, weddenschappen met vaste winstkans, loterijen en trekkingen van die belasting vrijstelt (zie in die zin arrest Leo-Libera, reeds aangehaald, punten 9, 10 en 36).
- 55.
Om het beginsel van fiscale neutraliteit niet uit te hollen en het gemeenschappelijk btw-stelsel niet te vervalsen mag een verschil in behandeling voor de btw echter niet zijn gebaseerd op verschillen in details betreffende de structuur, de modaliteiten of de regels van de betrokken spelen die alle tot eenzelfde categorie spelen behoren, zoals gokautomaten.
- 56.
Blijkens de punten 43 en 44 van het onderhavige arrest moet bij de — door de nationale rechter, rekening houdend met de omstandigheden van het geval, te verrichten — beoordeling of aan een verschillende belasting onderworpen kansspelen soortgelijk zijn (zie in die zin arrest van 27 april 2006, Solleveld en Van den Hout-Van Eijnsbergen, C-443/04 en C-44/04, Jurispr. blz. I-3617, punten 42 en 45, en arrest Marks & Spencer, reeds aangehaald, punt 48) te werk worden gegaan vanuit het oogpunt van de gemiddelde consument en rekening worden gehouden met de relevante of belangrijke factoren die de beslissing van deze laatste om voor het ene of het andere spel te kiezen aanmerkelijk kunnen beïnvloeden.
- 57.
In zoverre kunnen verschillen op het gebied van minima en maxima van de inzet en de prijzen, de kansen om te winnen, de beschikbare formats en de mogelijke interactie tussen de speler en de gokautomaat de beslissing van de gemiddelde consument aanzienlijk beïnvloeden, daar deze laatste voornamelijk tot kans- of geldspelen wordt aangetrokken door de mogelijkheid te winnen.
- 58.
Gelet op het voorgaande moet op de tweede vraag in zaak C-260/10 worden geantwoord dat bij de beoordeling, gelet op het beginsel van fiscale neutraliteit, of twee typen gokmachines soortgelijk zijn en voor de btw gelijk moeten worden behandeld, moet worden nagegaan of het gebruik van de twee typen vanuit het oogpunt van de gemiddelde consument vergelijkbaar is en aan dezelfde behoeften van deze laatste beantwoordt, waarbij meer in het bijzonder in de beschouwing kunnen worden betrokken de minima en de maxima van de inzet en de prijzen en de kansen om te winnen.’
Boordeling neutraliteitsbeginsel btw-vrijstelling kansspelen
Het Hof heeft blijkens r.o. 4.6 en 4.7 bij de beoordeling of in casu schending van het fiscale neutraliteitsbeginsel aan de orde is het voormelde arrest van het HvJ inzake The Rank Group als leidraad genomen. Op zichzelf beschouwd geeft het Hof daarmee blijk van een juiste aanpak. De vraag is echter of het Hof de juiste conclusies verbindt aan het arrest The Rank Group en dusdoende de juiste criteria stelt voor het onderscheid tussen de multiplayers van belanghebbende en de roulettetafels van Holland Casino, hetwelk naar mijn mening niet het geval is.
Het Hof overweegt dat er sprake is van gelijksoortigheid wanneer twee dienstverrichtingen overeenkomstige eigenschappen vertonen en aan dezelfde behoeften van de consument voldoen en eventuele verschillen de beslissing van de consument niet beïnvloeden (punt 44). Daarvoor maakt legaal of illegaal niet uit (punt 45), identiteit van de exploitanten is hierbij irrelevant (punt 46), verschillen als speelhallen, dranklocaties of erkende casino's rechtvaardigen geen verschil in behandeling (punt 47) en het aspect dat slechts een van beide aan kansspelbelasting is onderworpen doet er ook niet toe (punt 48).
Wel relevant zijn volgens het Hof verschillen op het gebied van minima en maxima van de inzetten en de prijzen, de kansen om te winnen, de beschikbare formats en de mogelijke interactie tussen de speler en de gokautomaten (punt 57).
Ten aanzien van de roulette wijst het Hof vervolgens op de aanwezigheid van het multiplayer-systeem waarbij deelnemers — achter een terminal — maar rond de rouletteschijf, die is geplaatst onder een koepel, plaatsnemen. Daarnaast is het mogelijk achter de zogenoemde tweede en derde rij terminals plaats te nemen, die zijn gekoppeld aan dezelfde roulettekoepel. Het balletje wordt via een compressor in de roulettekoepel geblazen. Vaststaat dat het spelen van roulette op een multiplayer het spelen op een speelautomaat is.
In Holland Casino wordt roulette gespeeld aan speeltafels, terwijl er ook terminals staan (Multi Roulette) die zijn gekoppeld aan een bepaalde speeltafel. Bij de speeltafels zijn de croupiers verantwoordelijk voor het reguleren van het spelverloop, het zo nodig corrigeren van verkeerde inzetten, het inbrengen van het balletje en de uitbetaling. Vaststaat dat het op deze wijze spelen van roulette het spelen van een tafelspel is.
Primair; verschillende categorieën
Gegeven de ruime beoordelingsmarge van de lidstaten is het naar vaste jurisprudentie van het HvJ toegestaan de btw vrijstelling te beperken tot bepaalde vormen van kansspelen (zie voormeld arrest The Rank Group, punt 53, en het arrest Leo-Libera, punt 35). Hieruit volgt reeds dat het fiscale neutraliteitsbeginsel niet wordt geschonden wanneer een lidstaat door middel van speelautomaten verrichte prestaties aan btw onderwerpt, maar tafelspelen van die belasting vrijstelt (arrest The Rank Group, punt 54). Het Hof heeft blijkens r.o. 4.10 dit aspect miskend en daarmee rechtens een onjuiste maatstaf aangelegd bij de beoordeling of in casu het fiscale neutraliteitsbeginsel is geschonden.
Het vervolg van het HvJ in het arrest The Rank Group in de punten 55 e.v. inzake het voorkomen van de uitholling van het beginsel van fiscale neutraliteit dient geplaatst te worden in het kader van het gegeven dat de spelen alle tot eenzelfde categorie behoren, waarvan in casu geen sprake is.
In het aan het HvJ voorgelegde geval van The Rank Group ging het om de vraag naar de gewettigdheid van een verschil in btw behandeling tussen twee gokautomaten, die tot dezelfde categorie behoren. In een dergelijke situatie dient bij de beoordeling, gelet op het beginsel van fiscale neutraliteit, of twee typen gokmachines soortgelijk zijn en voor de btw gelijk moeten worden behandeld, te worden nagegaan of het gebruik van de twee typen vanuit het oogpunt van de gemiddelde consument vergelijkbaar is en aan dezelfde behoeften van deze laatste beantwoordt, waarbij meer in het bijzonder in de beschouwing kunnen worden betrokken de minima en de maxima van de inzet en de prijzen en de kansen om te winnen. (arrest The Rank Group, punt 58).
Voor de goede orde wijs ik erop dat het spelen op speelautomaten bij Holland Casino in het onderhavige tijdvak ook is onderworpen aan btw, hetgeen eveneens geldt voor speelautomaten waarop roulette wordt gespeeld.
Het spelen op de zogenoemde Multi Roulette is in dit verband gelet op de koppeling aan de speeltafel als — het verlengde van het — tafelspel aan te merken. De terminal zelf geeft slechts het verloop van de roulettetafel weer en heeft in zoverre meer de functie van beeldscherm. De terminal beschikt ook niet over eigen spelsoftware. Met het spelen op de Multi Roulette wordt er door de spelers geen mechanisch of elektronisch proces in werking gezet waarna een resultaat tot stand komt. Het aanmerken als een speelautomaat doet dan ook geen recht aan het spelen op de Multi Roulette.
De zogenoemde tweede en derde rij terminals van belanghebbende die zijn gekoppeld aan de multiplayers vormen daarentegen het verlengde van de speelautomaat (de multiplayer) en zijn daardoor zelf ook als speelautomaat aan te merken dan wel fungeren als zodanig.
De door het Hof in r.o. 4.10 gehanteerde criteria inzake de aard van het roulettespel, de mate van het verschil in inzet en het verschil in interactie tussen speler en automaat enerzijds en de interactie aan een roulettetafel worden dus door het Hof ten onrechte aangelegd. Daargelaten de juistheid van de door het Hof dienaangaande getrokken conclusies (zie daartoe mijn subsidiaire standpunt).
Het verschil tussen tafelspelen en speelautomaten rechtvaardigt al een verschil in btw behandeling, aangezien het verschillende categorieën kansspelen betreft. In dit verband kan worden verwezen naar punt 54 van het meergenoemde arrest The Rank Group. Het andersluidende oordeel van het Hof acht ik dan ook rechtens onjuist.
Subsidiair; verschil in structuur, interactie en format
Mocht uw Raad mijn primaire standpunt niet onderschrijven en van oordeel zijn dat de multiplayers en de roulettetafels bij Holland Casino tot een en dezelfde categorie behoren, quod non, dan valt nog het volgende op te merken.
Een mogelijk onderscheid kan dan naar mijn mening toch worden gebaseerd op het verschil in formats en de interactie bij de multiplayers ten opzichte van de roulettetafels (met inbegrip van de Multi Roulette). Illustratief is in dat verband ook de uitspraak van de Rechtbank Breda in de onderhavige zaak. De rechtbank ziet in de vergelijking van de speeltafels bij Holland Casino met de automaten bij belanghebbende een verschil qua structuur en format en qua inzethoogte, waardoor voor de modale consument casinospelen niet soortgelijk zijn aan spelen met een automaat. Dat oordeel van de rechtbank wordt door mij onderschreven.
Het Hof schetst met name een onjuist beeld van de mate van interactie aan een roulettetafel bij Holland Casino. De rol van de croupier wordt door het Hof in mijn ogen enigszins gebagatelliseerd. De croupier fungeert als spelleider, ziet toe op een ordentelijk verloop, behoedt deelnemers voor onjuiste inzetten en last but not least is verantwoordelijk voor het in het spel brengen van het balletje op een door hem of haar gewenste snelheid met bijbehorende eigen techniek. Zo laat de menselijke hand bij het in het spel brengen van het balletje zich niet vergelijken met het via een compressor in de roulettekoepel blazen van het balletje. Voorts genereert de totale interactie met de mensen om de tafel in combinatie met het optreden van de croupier zijn geheel eigen dynamiek, hetgeen in die mate ontbreekt bij de multiplayers van belanghebbende.
De voormelde omstandigheden vormen belangrijke factoren die de beslissing van de gemiddelde consument om voor het spelen aan de roulettetafel bij Holland Casino of het spelen op de multiplayer van belanghebbende te kiezen, aanmerkelijk kunnen beïnvloeden.
In het licht hiervan zou ook indien de beoordeling zou moeten worden gemaakt op de voet van de punten 55 e.v. van het HvJ arrest The Rank Group een verschil in btw behandeling tussen de multiplayers van belanghebbende en de roulettetafels van Holland Casino gerechtvaardigd zijn c.q. geen schending van het fiscale neutraliteitsbeginsel impliceren. Het andersluidende oordeel van het Hof acht ik onjuist dan wel op grond van de vaststaande feiten en de gebezigde bewijsmiddelen niet begrijpelijk.
Volledigheidshalve merk ik nog op dat de omstandigheid dat de wetgever in het kader van de behandeling van het wetsontwerp Belastingplan 2008, waarbij de kansspelautomaten met ingang van 1 juli 2008 niet langer zijn uitgezonderd van het begrip ‘kansspel’ als bedoeld in artikel 2 van de Wet op de kansspelbelasting, spreekt over gelijksoortige kansspelen aan het vorenstaande niet afdoet. Met het Hof in r.o. 4.11 ben ik van mening dat de wetgever daarmee niet het oog heeft gehad op het voor de btw in acht te nemen fiscale neutraliteitsbeginsel, meer in het bijzonder de daarbij naar het oordeel van het HvJ te hanteren criteria.
Mitsdien geeft het oordeel van het Hof dat het neutraliteitsbeginsel wordt geschonden voor zover bij belanghebbende de opbrengst uit het roulettespel op de multiplayers aan omzetbelasting is onderworpen, terwijl bij Holland Casino de omzet van de roulettespeeltafels en de Multi Roulette is vrijgesteld van omzetbelasting, blijk van een onjuiste rechtsopvatting dan wel indien van een juiste rechtsopvatting zou zijn uitgegaan is het oordeel zonder nadere motvering niet begrijpelijk. Zo nodig geef ik uw Raad nadrukkelijk in overweging prejudiciële vragen te stellen aan het HvJ.
Op grond van het vorenstaande ben ik van mening dat de uitspraak van het Hof ten aanzien van roulette niet in stand zal kunnen blijven.
Hoogachtend,,
DE STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN,
namens deze,
DE DIRECTEUR-GENERAAL BELASTINGDIENST,
loco