Einde inhoudsopgave
De invloed van het EVRM op het ondernemingsrecht (IVOR nr. 91) 2012/2.10
2.10 Verplicht het EVRM tot ambtshalve toetsing aan de verdragsbepalingen?
mr. A.J.P Schild, datum 06-11-2012
- Datum
06-11-2012
- Auteur
mr. A.J.P Schild
- JCDI
JCDI:ADS386431:1
- Vakgebied(en)
Ondernemingsrecht / Algemeen
Voetnoten
Voetnoten
EHRM 15 november 1996, appl. nr. 64756/01 (Sadik t. Griekenland), § 30. Zie over dit onderwerp ook Barkhuysen & Van Emmerik 2005, p. 14.
Vgl. bijv. EHRM 29 april 2008, appl. nr. 13378/05, AB 2008, 213 m.nt. Barkhuysen & Van Emmerik (Burden t. Verenigd Koninkrijk), § 42: “ Nonetheless, the Grand Chamber is mindful that the principle that an applicant must first make use of the remedies provided by the national legal system before applying to the international Court is an important aspect of the machinery of protection established by the Convention (see Akdivar and Others v. Turkey, judgment of 16 September 1996, Reports 1996-IV, § 65). The European Court of Human Rights is intended to be subsidiary to the national systems safeguarding human rights (op. cit., §§ 65 – 66) and it is appropriate that the national courts should initially have the opportunity to determine questions of the compatibility of domestic law with the Convention and that, if an application is nonetheless subsequently brought to Strasbourg, the European Court should have the benefit of the views of the national courts, as being in direct and continuous contact with the forces of their countries.” Zie over dit onderwerp uitvoerig: Van Dijk & Van Hoof 2006, pp. 125-161.
Kritisch op dit punt is Martens in zijn dissenting opinion bij EHRM 15 november 1996, appl. nr. 64756/01 (Sadik t. Griekenland).
Art. 13 EVRM eist het bestaan van een effectief rechtsmiddel tegen een vermeende schending van het verdrag. Daarmee wordt ook tot uitdrukking gebracht dat het in de eerste plaats aan de verdragsstaten is om zorg te dragen voor een effectieve bewaking van de door het EVRM gewaarborgde rechten en de taak van het EHRM een subsidiair karakter heeft.
Vgl. bijv. EHRM 16 januari 2001, appl. nr. 35730/97, JOR 2001, 81 (Offerhaus en Offerhaus t. Nederland), een decision tot niet-ontvankelijkheid, § 1: “The Court notes at the outset that in the proceedings before the Corporation Law Division of the Amsterdam Court of Appeal neither applicant objected to handing over their shares in Nationale-Nederlanden. In addition, no complaint to the effect that the order for the compulsory handover of their shares was not“ in the public interest” is contained in their statement of grounds of appeal to the Supreme Court. It follows that, with regard to their first complaint, they have therefore not exhausted the available effective domestic remedies as required by Article 35 § 1 of the Convention.”
EHRM 15 november 1996, appl. nr. 64756/01 (Sadik t. Griekenland), §30: “ (…) it recognised that Article 26 (art. 26) must be applied with some degree of flexibility and without excessive formalism and that it does not require merely that applications should be made to the appropriate domestic courts and that use should be made of remedies designed to challenge decisions already given. It normally requires also that the complaints intended to be made subsequently at Strasbourg should have been made to those same courts, at least in substance and in compliance with the formal requirements and time-limits laid down in domestic law (…).”
Zie EHRM 20 mei 2010, appl. nr. 55555/08, AB 2010, 305, m.nt. Barkhuysen & Van Emmerik (Lelas t. Kroatië), § 49-51.
Zie bijv. EHRM 11 januari 2007, appl. nr. 1948/04, AB 2007, 76 m.nt. Vermeulen (Salah Sheekh t. Nederland), § 123.
Op de verdragsstaten rust de verplichting ‘exessief formalisme’ te vermijden – zo heeft het EHRM overwogen in EHRM 16 september 1996, appl. nr. 21893/93 (Akdivar e.a. t. Turkije), § 69 & 70 – hetgeen inhoudt dat op de verdragsstaat die wordt aangesproken de verplichting rust: “to satisfy the Court that the remedy was an effective one available in theory and in practice at the relevant time, that is to say, that it was accessible, was one which was capable of providing redress in respect of the applicant’s complaints and offered reasonable prospects of success. However, once this burden of proof has been satisfied it falls to the applicant to establish that the remedy advanced by the Government was in fact exhausted or was for some reason inadequate and ineffective in the particular circumstances of the case or that there existed special circumstances absolving him or her from the requirement (…).”
Zie bijv. EHRM 29 maart 2011, appl. nr. 50084/06 (RBTF t. België).
Zie bijv. EHRM 5 november 2009, appl. nr. 44769/07, RvdW 2010, 559 (Societe Anonyme Thaleia Karydi Axte t. Griekenland), § 35.
Vande Lanotte & Haeck 2005, deel 1, p. 97.
Is de burgerlijke rechter gehouden ambtshalve te toetsen aan het EVRM? De vraag laat zich ontleden in twee delen: “Bevat het EVRM een verplichting tot ambtshalve toetsing?” en “In hoeverre is de Nederlandse rechter gehouden op grond van het bepaalde in art. 25 Rv. ambtshalve te toetsen aan het EVRM?”.
Relatief eenvoudig is het antwoord op de eerste vraag. Het EVRM bevat geen plicht tot ambtshalve toetsing en ook volgens het EHRM bestaat er geen verplichting voor de nationale rechter om ambtshalve de rechtsgronden aan te vullen of aan de door het EVRM beschermde grondrechten te toetsen.1 Om ontvankelijk te zijn in Straatsburg wordt de eis gesteld dat de beweerdelijke verdragsschending zelf door de verzoeker in de nationale procedure aan de orde is gesteld. Art. 35 EVRM bepaalt dat het EHRM een zaak pas in behandeling kan nemen nadat alle rechtsmiddelen zijn uitgeput.2 Indien de verzoeker niet bij de nationale rechter een beroep op zijn grondrechten heeft gedaan heeft hij de nationale rechtsmiddelen niet uitgeput. Dat geldt zelfs indien naar nationaal recht de bevoegdheid of verplichting bestaat voor de rechter om ten aanzien van grondrechten de rechtsgronden ambtshalve aan te vullen.3 Het uitgangspunt is dat een verdragsstaat eerst de gelegenheid moet hebben gekregen om een schending ongedaan te maken door herstel te bieden in de nationale rechtsorde.4 Wanneer bijvoorbeeld bij de Ondernemingskamer niet materieel is geklaagd over een ongeoorloofde inbreuk op een eigendomsrecht, zal men in Straatsburg tegengeworpen krijgen dat is verzuimd de nationale rechtsmiddelen uit te putten.5
Voor ontvankelijkheid is het voldoende wanneer ten minste in substance een beroep is gedaan voor de nationale rechter op het beweerdelijk geschonden recht.6 Indien het naar nationaal recht niet noodzakelijk is je expliciet te beroepen op een verdragsrecht, stelt het EHRM deze eis ook niet, in geval de klacht in substance aan de orde is gesteld.7
Het vereiste dat de nationale rechtsmiddelen dienen te zijn uitgeput geeft de – nationale rechter in de – verdragsstaten de gelegenheid als eerste misstanden te corrigeren. Anderzijds kan de eis dat eerst de nationale rechtsmiddelen dienen te worden uitgeput ook belemmeren dat klachten binnen een redelijke tijd in Straatsburg aanhangig kunnen worden gemaakt. Indien de rechtspraak helder is, zal appel bij de nationale rechter zinloos zijn en slechts verlies van tijd betekenen. Om dit probleem te ondervangen, legt het EHRM het vereiste dat de nationale rechtsmiddelen dienen te zijn uitgeput, niet formeel uit. Indien op voorhand duidelijk is dat het instellen van appel bij de nationale rechter geen kans van slagen heeft, wordt men direct bij het EHRM ontvangen.8 Ook indien vanwege ‘excessief formalisme’9 – welke term veelal wordt gebruikt om ondoorzichtige processuele regels mee aan te duiden – de rechtsmiddelen niet konden worden uitgeput,10 of konden worden benut11 is men in Straatsburg ontvankelijk.
Dat het EHRM niet eist dat de rechter in het voorkomende geval ambtshalve aan het EVRM toetst laat onverlet dat men een dergelijke plicht voor de rechter wel naar nationaal recht zou kunnen aanvaarden. In België geldt bijvoorbeeld dat de in het EVRM opgenomen rechten en vrijheden van openbare orde zijn in de interne Belgische rechtsorde.12 In Nederland is dat niet het geval, zoals in de volgende paragraaf zal worden toegelicht.