Einde inhoudsopgave
De invloed van het EVRM op het ondernemingsrecht (IVOR nr. 91) 2012/2.4
2.4 De positie van rechtspersonen onder het EVRM
mr. A.J.P Schild, datum 06-11-2012
- Datum
06-11-2012
- Auteur
mr. A.J.P Schild
- JCDI
JCDI:ADS391198:1
- Vakgebied(en)
Ondernemingsrecht / Algemeen
Voetnoten
Voetnoten
Zie over de wijze van procederen bij het EHRM: Barkhuysen, Van Emmerik & Rieter 2008.
Zie bijv. EHRM 24 november 2005, appl. nr. 49429/99 (Capital Bank AD t. Bulgarije) en EHRM 6 april 2000, appl. nr. 35382/97 (Comingersoll S.A. t. Portugal).
Op grond van art. 34 EVRM hebben alleen niet-gouvernementele organisaties een klachtrecht. Daarmee is getracht te voorkomen dat het EHRM geschillen zou moeten beslechten tussen een orgaan van een staat en een staat zelf. In dat geval zou het EHRM zich mengen in interne bestuursrechtelijke aangelegenheden, hetgeen niet wenselijk is geacht. Het gevolg is bijvoorbeeld dat een netbeheerder (een rechtspersoon) met overheden als aandeelhouder, zelf wel een verzoek kan doen in Straatsburg, maar de aandeelhouders (de overheden) niet (Kamerstukken II, 2004/05, 30 212, nr. 3 p. 44). Zie over deze beperking EHRM 9 november 2010, appl. nr. 1093/08, AB 2012, 21 m.nt. Barkhuysen & Van Emmerik (Demirbas e.a. t. Turkije).
Zie ook Emberland 2006, p. 4.
Uit de jurisprudentie van het EHRM valt af te leiden dat sprake is van een ‘gouvernementele organisatie’ indien een private rechtspersoon een overheidstaak uitoefent, onder verantwoordelijkheid van de Staat. Vgl. EHRM 22 februari 2005, appl. nr. 47148/99 (Novoseletskiy t. Oekraïne), § 82. Zie voorts EHRM 1 maart 2005, AB 2006, 258, m.nt. Barkhuysen & Van Emmerik (Wos t. Polen), waarin het EHRM oordeelde dat het Pools-Duitse Reconciliatiefonds, kort gezegd, een publieke taak uitoefent, met als gevolg dat belanghebbenden het recht aan art. 6 EVRM kunnen ontlenen om de beslissingen van het Fonds voor te leggen aan een onafhankelijke rechter. De gedachte hierachter is dat de Staat zich niet moet kunnen verschuilen voor nakoming van haar rechtsplichten onder het EVRM achter het kleed van de privaatrechtelijke rechtspersoon wanneer overheidsgezag wordt uitgeoefend (zie § 72). Zie verder voor een overzicht van de jurisprudentie over de vraag wanneer sprake is van een niet-gouvernementele organisatie de noot van Barkhuysen & Van Emmerik na AB 2012, 21 (behorende bij EHRM 9 november 2010, Demirba ş e.a. t. Turkije).
In EHRM 9 december 1994, appl. nr. 13092/87 & 13984/88, NJ 1996, 374, m.nt. Alkema (Holy Monasteries t. Griekenland) werd een uitzondering gemaakt voor kloosters van de staatskerk (een publiekrechtelijke rechtspersoon). Doorslaggevend werd geacht dat de kloosters geen overheidsgezag uitoefenden en alleen om formele redenen in de vorm van een publiekrechtelijke rechtspersoon waren gegoten. Ook werd belang toegekend aan hun onafhankelijke, niet ondergeschikte rol ten opzichte van de Griekse staat.
In andere zin lijken te denken Barkhuysen & Van Emmerik in hun noot onder AB 2006, 258 (EHRM 1 maart 2005, Wos t. Polen).
EHRM 6 april 2000, appl. nr. 355382/97 (Comingersoll t. Portugal), § 35.
Een uitzondering wordt gemaakt voor de situatie dat het slachtoffer is overleden.
EHRM 28 juni 2011, appl. nr. 66274/09 (La Ligue des Musulmans de Suisse t. Zwitserland). Niet ontvankelijkheidsbeslissing inzake een klacht gericht tegen het verbod op de bouw van minaretten in Zwitserland, omdat er geen victim was.
EHRM 18 november 2010, appl. nr. 27940/07, RvdW 2011, 1536 (Tunnel Report Limited t. Frankrijk).
Zoals hiervoor in paragraaf 2.2 toegelicht, kunnen rechtspersonen een beroep doen op ‘mensenrechten’ omdat rechtspersonen uiteindelijk de belangen van natuurlijke personen dienen. Om op een adequate wijze die belangen te kunnen dienen, is het nodig dat ook rechtspersonen gevrijwaard blijven van arbitrair ingrijpen door de overheid. Wil het rechtsverkeer ordelijk verlopen, dan dienen de rechten van allen te worden gerespecteerd. Dat houdt in dat ook rechtspersonen – net als natuurlijke personen – aanspraak kunnen maken op eerbiediging van hun rechten. Er is dan ook geen reden om in gevallen waarin een rechtspersoon een beroep wil doen op een grondrecht, de rechtspersoon die mogelijkheid te onthouden omdat hij niet werkelijk een ‘persoon’ is.
Het EHRM heeft ook nimmer moeilijk gedaan bij het ontvangen van klachten van rechtspersonen. Art. 1 EVRM bepaalt dat de verdragsstaten gehouden zijn de fundamentele rechten en vrijheden die zijn vastgesteld in (de eerste titel) van het EVRM te verzekeren ten aanzien van “een ieder die ressorteert onder haar rechtsmacht”. Art. 34 EVRM bepaalt dat het EHRM verzoekschriften kan ontvangen
“van iedere natuurlijke persoon, iedere niet-gouvernementele organisatie of iedere groep personen die beweert slachtoffer te zijn van een schending door een van de Hoge Verdragsluitende Partijen van de rechten die in het Verdrag of de Protocollen daarbij zijn vervat”.1
Rechtspersonen worden niet als zodanig genoemd in art. 1 en art. 34 EVRM.2 Uit de jurisprudentie van het EHRM blijkt, zonder dat daaraan verder woorden zijn vuil gemaakt, dat rechtspersonen zich in beginsel net als natuurlijke personen kunnen beroepen op het EVRM.3 De verwijzing in art. 34 EVRM naar ‘niet-gouvernementele organisaties’ wordt mede geacht privaatrechtelijke rechtspersonen te omvatten.4 Een rechtspersoon kan zich derhalve net als een natuurlijk persoon beroepen op de grondrechten zoals het EVRM en de bijbehorende protocollen die beogen te beschermen.5 De omstandigheid dat niet alle grondrechten even relevant zijn voor rechtspersonen doet niet eraan af dat er in beginsel geen belemmeringen bestaan voor een rechtspersoon om zich met een klacht tot Straatsburg te wenden.
Op het uitgangspunt dat rechtspersonen net als natuurlijke personen voor hun grondrechten kunnen opkomen bestaat wel een belangrijke uitzondering. Publiekrechtelijke rechtspersonen kunnen in beginsel niet klagen bij het EHRM. Het EHRM beschouwt een publiekrechtelijke rechtspersoon in beginsel als een gouvernementele organisatie.6 Alleen niet-gouvernementele organisaties hebben een klachtrecht onder het EVRM.7
Spiegelbeeldig geldt dat voor zover privaatrechtelijke rechtspersonen als een ‘gouvernementele organisatie’ kunnen worden aangemerkt, de Staat verantwoordelijk is voor het nakomen van de verplichtingen onder het EVRM. Ik meen dat in beginsel een beroep op het EVRM jegens privaatrechtelijke rechtspersonen die een publieke taak uitoefenen slechts mogelijk zal zijn ten aanzien van handelingen waarbij deze privaatrechtelijke rechtspersonen kunnen worden beschouwd als een verlengstuk van de Staat (vlg. het wettelijke systeem zoals neergelegd in art. 1: 1 lid 1 onder b, de zogenoemde b-organen).8 Private rechtspersonen zijn slechts als een gouvernementele organisatie te beschouwen, voor zover zij een publieke functie vervullen.
Ook bij het toekennen van schadevergoeding maakt het EHRM in beginsel geen onderscheid tussen natuurlijke personen en rechtspersonen. Zo hebben rechtspersonen net als natuurlijke personen bijvoorbeeld recht op vergoeding van non-pecuniary damage die het gevolg is van een schending van de redelijke termijn van art. 6 EVRM.9
Voor zowel natuurlijke personen als voor rechtspersonen geldt dat zij, om ontvankelijk te zijn, moeten kunnen aantonen een victim te zijn van een schending van één van de verdragsrechten. Daarbij geldt dat in beginsel niet kan worden opgekomen tegen een schending van rechten van derden.10 Een rechtspersoon die opkomt voor een groep van personen met een collectieve actie wordt niet-ontvankelijk verklaard.11 Wel is het mogelijk om een rechtspersoon op te richten om een vordering tot schadevergoeding van een andere (rechts)persoon te gelde te maken. Vereist is dan dat de desbetreffende vordering aan de rechtspersoon is gecedeerd.12