Sturen met proceskosten
Einde inhoudsopgave
Sturen met proceskosten (BPP nr. XII) 2011/4.9.4.3:4.9.4.3 Wel nodeloze kosten, geen werkelijke kosten
Sturen met proceskosten (BPP nr. XII) 2011/4.9.4.3
4.9.4.3 Wel nodeloze kosten, geen werkelijke kosten
Documentgegevens:
mr. P. Sluijter, datum 31-10-2011
- Datum
31-10-2011
- Auteur
mr. P. Sluijter
- JCDI
JCDI:ADS597896:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Toon alle voetnoten
Voetnoten
Voetnoten
Ktr Zwolle 14 november 2006, LJN AZ7805.
Rb Arnhem 2 juli 2008, LJN BD6209, JIN 2008, 619, m.nt. Wijnbergen.
Een andere uitzondering is de eerder genoemde zaak Rb Maastricht 7 maart 2007, JBPr 2007, 54, m.nt. Van Rijssen. Zie ook Ktr Haarlem 9 maart 2011, LJN BP7603, maar die valt buiten de in deze analyse onderzochte periode. In het recente artikel van Boot & Quist 2011 worden nog enkele voorbeelden gegeven van buiten de onderzochte periode, maar die auteurs concluderen eveneens dat afwijking van het tarief zelden plaatsvindt.
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
Bij de zaken waarin wel overwegingen werden gewijd aan de kostenveroordeling met betrekking op procesgedrag, valt op dat rechters weliswaar soms consequenties toepassen, maar dat zij die consequenties blijven relateren aan het liquidatietarief en niet aan werkelijke kosten. Een nodeloze proceshandeling van de winnende partij leidt ertoe dat die winnende partij voor het aantal bij die handeling horende tariefpunten geen kostenvergoeding krijgt of zelfs voor dat aantal punten wordt veroordeeld in de kosten van de verliezer. Dit heeft tot gevolg dat alleen de door de winnaar nodeloos gemaakte kosten tot consequenties leiden. Een partij die de zaak integraal verliest, wordt toch al veroordeeld in alle kosten conform het tarief; door de verliezer veroorzaakte nodeloze kosten leiden dan niet tot een hogere kostenveroordeling.
In veel zaken waarin een hoger bedrag of zelfs de werkelijke kosten gevorderd worden, stelt de rechter voorop dat voor een veroordeling in de werkelijke kosten misbruik van recht, onrechtmatig procederen en/of andere buitengewone omstandigheden aangetoond dienen te worden. In vrijwel alle betreffende zaken wordt vervolgens geoordeeld dat daarvan in die procedure geen sprake was. Zelfs wanneer de rechter van oordeel is dat de vorderingen 'bij voorbaat kansloos' of ' lichtvaardig' zijn, is dit soms nog niet voldoende om tot een veroordeling in de werkelijke kosten te komen. Onderstaande overweging uit een uitspraak van de sector kanton van de rechtbank Zwolle-Lelystad is een goede illustratie van de algemene lijn:
‘ (.. ) De kantonrechter stelt voorop dat volgens vaste jurisprudentie (vgl. HR 18 februari 2005, NJ 2005, 216 en eerder HR 27 juni 1997, NJ 1997, 651) procederen, ook als dat niet tot een gunstig resultaat leidt, op zichzelf niet als onrechtmatig jegens de in rechte betrokken wederpartij kan worden aangemerkt. Er bestaat slechts in zeer bijzondere gevallen grond de partij die in een procedure in het ongelijk is gesteld, op grond van onrechtmatige daad te veroordelen tot vergoeding van de gehele schade die de wederpartij als gevolg van het voeren van die procedure heeft geleden (zie HR 17 december 2004, NJ 2005, 361). Uitgangspunt is immers dat partijen een geschil in vrijheid moeten kunnen voorleggen aan een rechter, zonder dat zij daarbij moeten rekenen op een vordering uit onrechtmatige daad.
19. (.. ) Er moet aldus met terughoudendheid worden beoordeeld of er in dit geval sprake is van misbruik van procesrecht. Dit is onder meer het geval indien geprocedeerd wordt voor een ander doel dan waarvoor zo'n bevoegdheid is gegeven, met name wanneer het doel is om zonder enig in redelijkheid te respecteren belang onrechtmatig aan de wederpartij nadeel toe te brengen. Dit betekent dat dus meer moet worden gesteld dan dat een bij voorbaat kansloze vordering is ingesteld, zoals Office Depot in de kern betoogt. (..)'1
In een andere zaak verweten een motel en diens moederbedrijf het instorten van het parkeerdek aan externe factoren en dagvaardden daarvoor maar liefst negentien partijen. Daar zaten ook partijen bij die geen enkele bouw- of graafwerk-zaamheid in de buurt van het motel hadden uitgevoerd. Toch is dit niet voldoende voor een hogere kostenveroordeling, aldus de rechtbank Arnhem:
‘ (.. ) Voor een veroordeling in de werkelijk gemaakte proceskosten, zoals gevorderd, is geen plaats. Weliswaar zijn al deze gedaagden lichtvaardig in rechte betrokken, maar nu het hier gaat om een omvangrijke vordering - Motel Tiel en Van der Valk hebben hun vordering blijkens productie 2 bij de dagvaarding begroot op minimaal tien miljoen euro - en om die reden bij de berekening van de proceskosten liquidatietarief VIII zal worden toegepast, is er geen reden van het gebruikelijke liquidatietarief af te wijken. (..)'2
De rechtbank heeft hier klaarblijkelijk rekening gehouden met het feit dat het hoge liquidatietarief van € 3.211 per punt van toepassing was. Wellicht heeft het daarom niet de moeite willen nemen om voor de negen betreffende gedaagden een aparte berekening van werkelijke kosten te maken. Wijnbergen zet in haar noot vraagtekens bij deze beslissing en maakt de vergelijking met Ktr Zaandam 2 november 2006, LJN AZ1193, waarin wel hogere kosten werden toegewezen wegens een kansloze vordering. Wanneer het hele spectrum van zaken waarin werkelijke kosten werden gevorderd wordt bezien, is het echter juist de uitspraak van de kantonrechter Zaandam die de uitzondering vormt,3 terwijl de geciteerde Arnhemse uitspraak past in de lijn van vergaande terughoudendheid bij het afwijken van het liquidatietarief.