Einde inhoudsopgave
Sturen met proceskosten (BPP nr. XII) 2011/4.8
4.8 Verdragsrechtelijke eisen
mr. P. Sluijter, datum 31-10-2011
- Datum
31-10-2011
- Auteur
mr. P. Sluijter
- JCDI
JCDI:ADS597902:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
Zie o.a. EHRM 19 juni 2001, no. 28249/95 (Kreuz vs Polen), r.o. 54-55, en Smits 2008, p. 50.
Onder andere EHRM 13 juli 1995, NJ 1996, 544 (Tolstoy vs Verenigd Koninkrijk) over zekerheidstelling voor proceskosten, EHRM Kreuz vs Polen over griffierechten en EHRM 9 oktober 1979, NJ 1980, 376, (Airey vs Ierland) over de kosten van rechtsbijstand. Zie ook Smits 2008, p. 60 e.v. Lindijer 2006, p. 95 e.v. Het betreft bovendien de eerste aanleg; het EVRM kent geen recht op hoger beroep toe, zie Smits 2008, p. 55-60.
EHRM 6 april 2006, EHRC 2006, 68 (Stankiewicz), m.nt. Fernhout.
Zie ook Smits 2008, p. 69-71, al bespreekt die dit in het kader van de toegang tot het recht en niet in het kader van de eerlijke procedure.
Zie r.o.73-75. Ook Principle 14 uit aanbeveling R(81)7 van het Comité van Ministers van de Raad van Europa spreekt over ' lawyers' fees, reasonably incurred in the proceedings' , zie Smits 2008, p. 70.
Mits daarbij ook voldoende sprake is van andere waarborgen als rechterlijke onpartijdigheid, equality of arms en hoor- en wederhoor. Zie o.a. Lindijer 2006, p. 170 e.v; Smits 2008. En zie ook het eerder besproken eigen beursje: als de advocaat plots zelf partij wordt, heeft ook hij het recht om gehoord te worden (HR 17 maart 1989, NJ 1989, 768).
Behandeld is reeds art. 14 van de Richtlijn betreffende de handhaving van intellectuele eigendomsrechten (2004/48/EG). Ook Richtlijn 2011/7/EU betreffende bestrijding van betalingsachterstand bij handelstransacties, art. 6 lid 3, spreekt over 'redelijke' schadeloosstelling (deze Richtlijn is de vervanger van 2000/35/EG, waarover Freudenthal 2007, p. 181 e.v.; Ekelmans 2004, p. 165-166).
Zie Smits 2008, p. 203 e.v., met betrekking op partijgedrag: p. 223-225.
Smits 2008, p. 239-240.
De regelingen in artikel 237 en 1019h Rv, en de daaraan gekoppelde tarieven, bieden de rechter veel discretionaire ruimte om in de proceskostenbeslissing rekening te houden met procesgedrag. Deze ruimte wordt ook door verdragsrechtelijke eisen nauwelijks beperkt.
Zo biedt de jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) over artikel 6 EVRM de verdragstaten een grote margin of appreciation om het stelsel van de kostenveroordeling naar nationale wens in te richten, zolang de regels in het concrete geval niet leiden tot onvoldoende toegang tot het recht of tot een oneerlijke behandeling.1
De toegang tot het recht mag worden beperkt omwille van een legitiem doel, mits de beperkingen in een redelijke, proportionele verhouding staan tot dat doel. De beperkingen mogen nooit zo ver gaan dat de essentie van de toegang tot het recht wordt aangetast.2 Op kostengebied betekent dit dat het geheel van griffierechten, proceskosten en (gebrek aan) gesubsidieerde rechtsbijstand in de concrete omstandigheden van een procedure geen te hoge drempel mag opwerpen om te procederen.3
De eerlijke behandeling was in het geding in de zaak Stankiewicz.4Het Hof stelde schending daarvan vast, omdat een Pools overheidsorgaan in een civiele procedure nooit in de kosten veroordeeld kon worden, terwijl het echtpaar dat een zaak tegen dat orgaan won alleszins redelijke kosten had gemaakt, die vanwege de strikte regel niet voor vergoeding in aanmerking kwamen. Artikel 6 EVRM lijkt dus juist billijkheidscorrecties te verlangen en geen al te rigide regels zonder uitzonde-ringsmogelijkheden.5 Het EHRM bekeek in Stankiewicz ook nadrukkelijk de redelijkheid van de door het echtpaar gemaakte kosten.6 Kostenconsequenties die zien op de onredelijkheid van gemaakte of veroorzaakte kosten, zullen de toets van artikel 6 EVRM daarom snel doorstaan.7
Ook het Europese recht staat niet in de weg aan het verbinden van proceskostenconsequenties aan procesgedrag. Voor zover sommige richtlijnen bepalen dat een winnende partij recht heeft op een vergoeding van proceskosten, gaat het expliciet om de redelijke kosten, hetgeen ruimte laat voor correcties ten aanzien van de wijze van procederen.8
Het gebruik van de proceskostenveroordeling als prikkel tegen gedragingen die de procedure vertragen en/of de kosten doen oplopen kan zelfs worden gezien als een manier waarop de staat haar verplichtingen uit artikel 6 EVRM invult.9 Als partijen met hun gedragingen de zaak ongestraft zodanig kunnen vertragen dat de redelijke termijn wordt overschreden10 of dat ze de kosten voor de wederpartij zodanig kunnen verhogen dat die geen effectieve toegang meer heeft, dan kan de staat daarop worden aangesproken. Kostenconsequenties ten aanzien van gedrag zijn één van de mogelijke instrumenten om deze verdragsrechtelijke verplichting in te vullen.11