Einde inhoudsopgave
Sturen met proceskosten (BPP nr. XII) 2011/4.9.4.5
4.9.4.5 Redenen achter terughoudendheid?
mr. P. Sluijter, datum 31-10-2011
- Datum
31-10-2011
- Auteur
mr. P. Sluijter
- JCDI
JCDI:ADS594382:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
Advies Hoge Raad 2004, p. 5.
Zuckerman 2009, p. 19, stelt voor de Engelse situatie dat 'The fact that no single judge is in overall responsibility is deleterious to effective management.'
Deze verklaring vindt steun in de opmerking van A-G Bakels, in zijn Conclusie (sub 2.13) bij HR 3 april 1998, NJ1998, 571 (Lindeboom/Beusmans): 'Ik wil er ten slotte geen doekjes om winden dat bij het bereiken van deze conclusie heeft meegewogen dat vermeden dient te worden dat de Hoge Raad wordt overstroomd met een vloedgolf van klachten over kostenberekeningen. Dit risico dient niet te worden onderschat omdat op menige kostenberekening wel iets is aan te merken, nu dit een als hinderlijk ervaren sluitpost bij het concipiëren pleegt te zijn' .
De stelling in het advies van de Hoge Raad dat de rechter ' niet of nauwelijks' gebruik maakt van haar mogelijkheid om een partij te veroordelen in de nodeloos gemaakte kosten of de werkelijke kosten, wordt door de jurisprudentieanalyse grotendeels bevestigd, met name waar het de veroordeling in de werkelijke kosten betreft.1 Ook het aantal keren dat kosten als nodeloos gemaakt zijn beoordeeld, valt nog onder de noemer ' nauwelijks' te brengen.
In de gepubliceerde uitspraken valt helaas niet te lezen waarom rechters zo strak vasthouden aan het liquidatietarief en ook overigens terughoudend zijn met kostenconsequenties ten aanzien van verstorend procesgedrag. Het is voor het vervolg van het onderzoek relevant om meer duidelijkheid te krijgen over de achtergrond van deze terughoudendheid. Om die reden is er voor gekozen om aan de rechters zelf te gaan vragen waarom zij terughoudend zijn met het toepassen van kostenconsequenties ten aanzien van verstorend procesgedrag. Deze vragen konden in een interviewstudie worden gecombineerd met de vragen over de ervaringen met verstorend procesgedrag, die zijn gerezen in hoofdstuk 3. Daaraan is bovendien de vraag toegevoegd of rechters het eigen beursje heringevoerd wensen.
Voorafgaand aan die interviewstudie is een aantal mogelijke factoren bedacht die kunnen meespelen bij de terughoudendheid en die tijdens de interviews ook aan de rechters zijn voorgelegd, om te toetsen of die factoren inderdaad van invloed zijn.
Ten eerste kwam in de inleiding en in hoofdstuk 3 reeds naar voren dat bij de verschillende verstorende gedragingen ook andere remedies dan kostenconsequenties mogelijk zijn. Misschien geven rechters om bepaalde redenen de voorkeur aan die alternatieve instrumenten.
Ten tweede lijken kostenconsequenties weinig gevorderd te worden door partijen; dat is althans het beeld uit de jurisprudentieanalyse. Te verwachten valt dat rechters terughoudender zijn met ambtshalve kostenconsequenties dan wanneer een partij er expliciet om vraagt.
Ten derde zou een oorzaak kunnen liggen in de taakverdeling tussen rolrechters en zaaksrechters. De kostenveroordeling wordt pas in het eindvonnis uitgesproken door de zaaksrechter. De procesbewaking ligt echter grotendeels bij de rolrechter. Die kan stukken weigeren of toelaten en is degene die beslist over uitstelverzoeken. De rolrechter kan echter geen tussentijdse kostensancties uitspreken. Er is geen praktijk van rolrechters die een briefje in het dossier van de zaaksrechter doen met het verzoek een kostensanctie uit te spreken. Anderzijds zal de zaaksrechter niet altijd achteraf het hele zaaksverloop nalopen op processuele onregelmatigheden.2
Ten vierde is er de mogelijkheid dat rechters de focus leggen op het materieelrechtelijke conflict en de kostenafhandeling als een oninteressant staartje van het vonnis beschouwen, die zij het liefst op standaardwijze afhandelen (en soms met de computer uitrekenen).3
Bovenstaande mogelijke verklaringen zijn echter slechts hypotheses die wel enige grond hebben in de literatuur of gewoonweg logisch zouden zijn, maar hard zijn ze niet en mogelijk zijn er nog andere verklaringen. De interviews moeten hierover meer duidelijkheid bieden.