HR 19 juni 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA3627, r.ov. 3.2.
HR, 03-12-2013, nr. 12/02051
ECLI:NL:HR:2013:1557, Conclusie: Contrair, Conclusie: Contrair
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
03-12-2013
- Zaaknummer
12/02051
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2013:1557, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 03‑12‑2013; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:1543, Contrair
ECLI:NL:PHR:2013:1543, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 08‑10‑2013
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2013:1557, Contrair
Beroepschrift, Hoge Raad, 16‑08‑2012
- Wetingang
- Vindplaatsen
NJ 2014/179 met annotatie van T.M. Schalken
SR-Updates.nl 2013-0483
NbSr 2014/10 met annotatie van mr. S.H.S. Ayre
Uitspraak 03‑12‑2013
Inhoudsindicatie
Verontschuldigbare termijnoverschrijding bij instellen h.b.? De HR herhaalt de toepasselijke overweging uit ECLI:NL:HR:2004:AO5706. Het Hof heeft geoordeeld dat de omstandigheden waarop door de raadsman een beroep is gedaan, niet kunnen worden aangemerkt als bijzondere omstandigheden in de zin van deze overweging. Dat oordeel getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk.
Partij(en)
3 december 2013
Strafkamer
nr. S 12/02051
CB/SG
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, zitting houdende te Arnhem, van 31 januari 2012, nummer 21/003174-11, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1980.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. M.J. Jansma, advocaat te Kampen, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot het nemen van een zodanige beslissing als de Hoge Raad op grond van art. 440 Sv gepast acht.
2 Beoordeling van het eerste middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beoordeling van het tweede middel
3.1.
Het middel strekt ten betoge dat het Hof het namens de verdachte gedane beroep op de verontschuldigbaarheid van de overschrijding van de termijn voor het instellen van het hoger beroep ten onrechte, althans onbegrijpelijk gemotiveerd heeft verworpen.
3.2.1.
Blijkens de ter terechtzitting in hoger beroep overgelegde pleitnota heeft de raadsman van de verdachte met betrekking tot de ontvankelijkheid van de verdachte in het ingestelde hoger beroep het volgende aangevoerd:
"7. Met betrekking tot de ontvankelijkheid concludeert [verdachte] primaire dan ook dat zij hoger beroep heeft ingesteld binnen de veertien dagentermijn, nadat de einduitspraak bij haar bekend was geworden (...).
8. Mocht u daarentegen tot de conclusie komen dat er wel sprake is van een termijnoverschrijding, dan stelt [verdachte] zich subsidiair op het standpunt dat er sprake is van een verontschuldigbare termijnoverschrijding.
9. Immers, zij is op 13 mei 2010 aangehouden in verband met openstaande Wet Mulder-boetes en naar aanleiding daarvan direct opgesloten in de PI Overijssel.
[verdachte] ontbrak het dan ook aan daadwerkelijke rechtsbijstand. Zo is er pas begin juli 2010 door middel van bemiddeling van het maatschappelijk werk van de PI, door [verdachte] contact opgenomen met ondergetekende. [verdachte] stelt dat, doordat zij geen enkele financiële middelen ter beschikking had, zij niet in telefonisch contact kon treden met een raadsman.
10. Daarnaast was zij er ook niet van op de hoogte dat er ook door middel van een verklaring ex artikel 451a Sv hoger beroep kon worden ingesteld. Ook stelt zij dat zij er niet van op de hoogte was dat de hoger beroepstermijn 14 dagen betreft bij politierechterzaken. Met betrekking tot de mogelijkheid van een verklaring ex 451a Sv dan wel dat de hoger beroepstermijn 14 dagen is, heeft haar geen ambtelijke informatie bereikt.
11. Reden waarom [verdachte] van mening is dat er sprake is van verontschuldigbare termijnoverschrijding."
3.2.2.
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman voorts het volgende aangevoerd:
"Primair ben ik van mening dat er op 13 mei 2010 geen mededeling uitspraak in deze zaak is uitgereikt. Subsidiair, indien dit wel gebeurd zou zijn, geeft de bijsluiter geen informatie voor het geval cliënt in voorlopige hechtenis zit. Cliënt heeft dus verontschuldigbaar de termijn overschreden."
3.3.
Het Hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het op de voet van art. 451a Sv ingestelde hoger beroep en heeft daartoe het volgende overwogen:
"Het vonnis waarvan beroep is op 13 mei 2010 aan verdachte in persoon betekend. Verdachte kon volgens de wet gedurende veertien dagen daarna tegen het vonnis hoger beroep instellen. Het hoger beroep is pas na het verstrijken van die termijn op 31 mei 2010 ingesteld. Het hof acht uit hetgeen door de raadsman van verdachte ter zitting van het hof is aangevoerd niet aannemelijk geworden dat sprake is geweest van uitzonderlijke omstandigheden die deze termijnoverschrijding zouden verontschuldigen. Daarom zal verdachte niet ontvankelijk worden verklaard in het hoger beroep."
3.4.
Vooropgesteld moet worden dat de wet bepaalt in welke gevallen tegen een rechterlijke uitspraak een rechtsmiddel kan worden ingesteld en binnen welke termijn dit kan geschieden; die termijnen zijn van openbare orde. Overschrijding van de termijn voor hoger beroep door de verdachte, zoals in het onderhavige geval, betekent in de regel dat deze niet in dat hoger beroep kan worden ontvangen. Dit gevolg kan daaraan uitsluitend niet worden verbonden, indien sprake is van bijzondere, de verdachte niet toe te rekenen, omstandigheden welke de overschrijding van de termijn verontschuldigbaar doen zijn. (Vgl. HR 4 mei 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO5706, NJ 2004/462).
3.5.
Het Hof heeft geoordeeld dat de omstandigheden waarop door de raadsman een beroep is gedaan, niet kunnen worden aangemerkt als bijzondere omstandigheden in voormelde zin. Dat oordeel getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk, noch in het licht van hetgeen door de raadsman is aangevoerd, noch in het licht van de bij de pleitnota gevoegde bijsluiter bij de aan de verdachte uitgereikte mededeling uitspraak. Kennelijk en niet onbegrijpelijk heeft het Hof op grond van die bijsluiter, inhoudende onder meer dat het aanwenden van een rechtsmiddel mogelijk is binnen veertien dagen na de uitreiking van de mededeling uitspraak, aangenomen dat indien de verdachte toen gebruik had willen maken van een rechtsmiddel maar niet op de hoogte zou zijn geweest van de wijze waarop zij hoger beroep diende in te stellen, van haar in redelijkheid mocht worden gevergd dat zij tijdig het nodige zou hebben gedaan om zich daarvan op de hoogte te stellen, bijvoorbeeld door zich te wenden tot ter zake deskundige medewerkers van de inrichting, terwijl door de raadsman niet is aangevoerd dat zij zodanige activiteiten heeft ondernomen.
3.6.
Het middel faalt.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren W.F. Groos en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 3 december 2013.
Conclusie 08‑10‑2013
Inhoudsindicatie
Verontschuldigbare termijnoverschrijding bij instellen h.b.? De HR herhaalt de toepasselijke overweging uit ECLI:NL:HR:2004:AO5706. Het Hof heeft geoordeeld dat de omstandigheden waarop door de raadsman een beroep is gedaan, niet kunnen worden aangemerkt als bijzondere omstandigheden in de zin van deze overweging. Dat oordeel getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk.
Nr. 12/02051
Mr. Spronken
Zitting 8 oktober 2013
Conclusie inzake:
[verdachte]
1. Het gerechtshof Amsterdam, nevenzittingsplaats Arnhem, heeft verdachte op 31 januari 2012 niet-ontvankelijk verklaard in haar hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 11 april 2008, waarbij verdachte ter zake van “het openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen, terwijl het door haar gepleegde geweld enig lichamelijk letsel ten gevolge heeft” bij verstek is veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 50 uren, te vervangen door 25 dagen hechtenis.
2. Namens verdachte is tegen deze uitspraak beroep in cassatie ingesteld.
3. Mr. M.J. Jansma, advocaat te Kampen, heeft namens verdachte twee middelen van cassatie voorgesteld.
4. Beoordeling van het eerste middel
4.1 Het eerste middel, inhoudende dat het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep en de naar aanleiding daarvan gedane uitspraak nietig zijn bevat twee klachten. In de eerste plaats wordt aangevoerd dat er twee inhoudelijk verschillende processen-verbaal van de terechtzitting van 17 januari 2012 in het cassatiedossier zitten. Bovendien zouden deze processen-verbaal niet zijn ondertekend door dezelfde voorzitter en griffier.
4.2 De eerste klacht, die is gestoeld op de stelling dat twee inhoudelijk verschillende versies van het proces-verbaal van de terechtzitting van 17 januari 2012 voorhanden zijn waardoor niet meer valt na te gaan wat de daadwerkelijke gang van zaken ter terechtzitting is geweest en welke verweren aldaar zijn gevoerd, gaat uit van een onjuiste premisse. Immers, tot de op grond van art. 434 lid 1 Sv aan de Hoge Raad gezonden stukken van het geding behoren zowel een op de voet van art. 327a lid 1 Sv opgemaakt verkort proces-verbaal als een in het derde lid van dat artikel voorgeschreven aanvulling daarop, betreffende de terechtzitting in hoger beroep van 17 januari 2012. Het laatstgenoemde proces-verbaal is de kenbron van hetgeen ter terechtzitting is voorgevallen en aan het aanvankelijk opgemaakte verkort proces-verbaal komt geen zelfstandige betekenis toe.1.De klacht mist bovendien belang nu niet geklaagd wordt over de inhoud van het proces-verbaal zoals dat na de aanvulling is komen te luiden.
4.3 De stelling dat de twee processen-verbaal zijn ondertekend met verschillende handtekeningen, terwijl het toch telkens om dezelfde voorzitter en griffier zou moeten gaan, laat de mogelijkheid open - zo vat ik de tweede klacht op - dat het volledig uitgewerkte proces-verbaal niet is vastgesteld en ondertekend overeenkomstig art. 327 Sv. Kennelijk wordt in de toelichting op deze klacht gedoeld op de verschillen in de (naar vast gebruik aan de linkerkant geplaatste) handtekeningen van de griffier, mr. I.I.D. Leene. Weliswaar is een zeker verschil te zien in (de grootte van) de op het verkort proces-verbaal en de op het volledig uitgewerkte proces-verbaal geplaatste handtekeningen, maar dit verschil is niet zodanig dat op grond daarvan zou moeten worden betwijfeld dat deze handtekeningen door dezelfde persoon zijn gezet. Nu er ook overigens geen enkele reden is te twijfelen dat het uitgewerkte proces-verbaal is vastgesteld en ondertekend door de in de aanhef van het proces- verbaal vermelde voorzitter en griffier, mist de klacht feitelijke grondslag.
4.4 Het middel faalt en kan naar mijn oordeel worden afgedaan met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende motivering.
5. Beoordeling van het tweede middel.
5.1 Het middel - in samenhang met de daarop gegeven toelichting gelezen - klaagt dat het hof het beroep van verdachte op verontschuldigbare termijnoverschrijding bij het instellen van het hoger beroep ten onrechte althans onvoldoende (begrijpelijk) gemotiveerd heeft verworpen.
5.2 Blijkens de ter terechtzitting in hoger beroep van 17 januari 2012 overgelegde pleitnota heeft de raadsman van verdachte hieromtrent het volgende aangevoerd:
“Met betrekking tot de ontvankelijkheid concludeert [verdachte] [primair] dat zij hoger beroep heeft ingesteld binnen de veertien dagentermijn, nadat de einduitspraak bij haar bekend was geworden […]. Mocht u daarentegen tot de conclusie komen dat er wel sprake is van een termijnoverschrijding, dan stelt [verdachte] zich subsidiair op het standpunt dat er sprake is van een verontschuldigbare termijnoverschrijding.
Immers, zij is op 13 mei 2010 aangehouden in verband met openstaande Wet Mulder-boetes en naar aanleiding daarvan direct opgesloten in de PI Overijssel. [verdachte] ontbrak het dan ook aan daadwerkelijke rechtsbijstand. Zo is er pas begin juli 2010 door middel van bemiddeling van het maatschappelijk werk van de PI, door [verdachte] contact opgenomen met ondergetekende. [verdachte] stelt dat, doordat zij geen enkele financiële middelen ter beschikking had, zij niet in telefonisch contact kon treden met een raadsman.
Daarnaast was zij er ook niet van op de hoogte dat er ook door middel van een verklaring ex artikel 451a Sv hoger beroep kon worden ingesteld. Ook stelt zij dat zij er niet van op de hoogte was dat de hoger beroepstermijn 14 dagen betreft bij politierechterzaken. Met betrekking tot de mogelijkheid van een verklaring ex 451a Sv dan wel dat de hoger beroepstermijn 14 dagen is, heeft haar geen ambtelijke informatie bereikt.
Reden waarom [verdachte] van mening is dat er sprake is van verontschuldigbare termijnoverschrijding.”
Volgens het uitgewerkte proces-verbaal van de zitting van 17 januari 2012 heeft de raadsman daar als laatste woord gezegd:
‘’Primair ben ik van mening dat er op 13 mei 2010 geen mededeling uitspraak in deze zaak is uitgereikt. Subsidiair, indien dit wel gebeurd zou zijn, geeft de bijsluiter geen informatie voor het geval cliënt in voorlopige hechtenis zit. Cliënt heeft dus verontschuldigbaar de termijn overschreden.”
5.3 Het hof heeft in zijn arrest het volgende overwogen en beslist:
“Het vonnis waarvan beroep is op 13 mei 2010 aan verdachte in persoon betekend. Verdachte kon volgens de wet gedurende veertien dagen daarna tegen het vonnis hoger beroep instellen. Het hoger beroep is pas na het verstrijken van die termijn op 31 mei 2010 ingesteld. Het hof acht uit hetgeen door de raadsman van verdachte ter zitting van het hof is aangevoerd niet aannemelijk geworden dat sprake is geweest van uitzonderlijke omstandigheden die deze termijnoverschrijding zouden verontschuldigen. Daarom zal verdachte niet ontvankelijk worden verklaard in het hoger beroep.”
5.4 De toelichting op het middel concentreert zich op de verontschuldigbare termijnoverschrijding vanwege de omstandigheid dat de verdachte, die gedetineerd was toen het vonnis van de politierechter te Amsterdam van 11 april 2008 op 13 mei 2010 aan haar werd uitgereikt, niet (onverwijld) middels de bijsluiter op de hoogte is gesteld van de mogelijkheid om ingevolge art. 451a Sv door middel van een schriftelijke verklaring aan de directeur van de inrichting hoger beroep in te stellen.
5.5 Hiertoe wordt - samengevat - aangevoerd dat blijkens de Memorie van Toelichting art. 451a Sv is ingevoerd om het aanwenden van rechtsmiddelen door gedetineerden te vergemakkelijken en te verzekeren dat verdachten niet buiten hun schuld van een rechtsmiddel worden beroofd.2.Gesteld wordt dat het belang van een goede informatieverschaffing zoals benadrukt in de Memorie van Toelichting op de Wet stroomlijnen hoger beroep3.ook geldt voor de wijze van het aanwenden van hoger beroep zoals omschreven in art. 451a Sv. In de bijsluiter op pagina twee van de mededeling uitspraak, die verdachte op 13 mei 2010 heeft ontvangen, wordt niet gewezen op de mogelijkheid van art. 451a Sv. Deze bijsluiter houdt de volgende tekst in:
“De op het voorblad vermelde veroordeling is niet onherroepelijk. Dat wil zeggen dat de verdachte door het instellen van een rechtsmiddel (verzet, hoger beroep of beroep in cassatie) kan bewerkstelligen dat de strafzaak opnieuw, door dezelfde of een hogere rechter, wordt behandeld. Het aanwenden van een rechtsmiddel is voor de verdachte mogelijk binnen 14 dagen nadat deze mededeling aan hem in persoon is uitgereikt. Daartoe dient ter griffie van het gerecht dat de veroordeling heeft uitgesproken een verklaring te worden afgelegd, hetzij door de verdachte zelf, hetzij door een advocaat of door een door de verdachte bij bijzondere volmacht schriftelijk gemachtigde.”
Verder wordt ook aangevoerd dat de dagvaarding die aan verdachten wordt verstrekt op de achterzijde evenmin informatie bevat over de wijze waarop ingevolge art. 451a Sv hoger beroep kan worden ingesteld.
5.6 Vooropgesteld moet worden dat de termijnen waarbinnen een rechtsmiddel kan worden ingesteld van openbare orde zijn. Dat het appel te laat is ingesteld, wordt in het middel niet ter discussie gesteld. Dat leidt in beginsel tot niet-ontvankelijkheid van de verdachte in hoger beroep, tenzij sprake is van bijzondere, de verdachte niet toe te rekenen omstandigheden die de termijnoverschrijding verontschuldigbaar doen zijn.
5.7 Daarvan is sprake als aan de verdachte ambtelijke informatie is verstrekt op grond waarvan de gerechtvaardigde verwachting is gewekt dat de beroepstermijn op een later tijdstip aanvangt dan uit de wet voortvloeit. Voorbeelden daarvan zijn als de griffier telefonisch mededeelt dat een aanhoudingsverzoek wordt ingewilligd, terwijl dat later niet het geval blijkt te zijn4.of doordat een bode de verdachte ten onrechte meedeelt dat zij een nieuwe oproep zal ontvangen,5.of als bij de dagvaarding in hoger beroep abusievelijk een bijsluiter is gevoegd dat de zaak niet inhoudelijk zal worden behandeld.6.Ook werd door de Hoge Raad een bijzondere omstandigheid aangenomen in het geval dat een verdachte, die op de zitting meende ten overstaan van de politierechter hoger beroep te hebben ingesteld, niet door de politierechter was ingelicht over de formaliteiten die daarvoor in acht moeten worden genomen.7.
5.8 De vraag die in deze zaak rijst, is of het ontbreken van informatie in de bijsluiter van de mededeling uitspraak, die aan verdachte op 13 mei 2010 in persoon is uitgereikt, over de mogelijkheid middels een schriftelijke verklaring aan de directeur van de inrichting hoger beroep in te stellen, in samenhang met de omstandigheden van het onderhavige geval, een bijzondere, verdachte niet toe te rekenen omstandigheid kan opleveren die de termijnoverschrijding verontschuldigbaar doet zijn.8.
5.9 Ik ben van mening dat deze vraag bevestigend zou moeten worden beantwoord en wel op grond van de volgende argumenten en omstandigheden:
- verdachte was gedetineerd toen haar de mededeling van de uitspraak werd uitgereikt en uit de zich in het dossier bevindende justitiële documentatie kan worden afgeleid dat het voor haar de eerste keer was dat zij in een penitentiaire inrichting was opgenomen.9.Het ging hier dus om een onervaren gedetineerde;
- verdachte is in eerste aanleg bij verstek veroordeeld en niet door een raadsman bijgestaan en dan mag van de overheid een bijzondere zorgplicht worden aangenomen om geen misverstanden te veroorzaken over de beroepsmogelijkheden;10.
- de bijsluiter bij de mededeling van de uitspraak vermeldt uitsluitend de mogelijkheden hoger beroep in te stellen door een verklaring af te leggen ter griffie van het gerecht dat de veroordeling heeft uitgesproken, hetzij door de verdachte zelf, hetzij door een advocaat of door een door de verdachte bij bijzondere volmacht schriftelijk gemachtigde. De bijsluiter rept niet van de mogelijkheid om hoger beroep in te stellen op de wijze zoals vermeld in art. 451a Sv, terwijl deze extra manier waarop gedetineerden hoger beroep kunnen instellen nu juist gegeven is om zo weinig mogelijk administratieve drempels op te werpen vanwege de moeilijkheden die zij hebben om zich te verplaatsen en onbelemmerd contacten te kunnen onderhouden.11.Wat dat betreft is het onbegrijpelijk dat de bijsluiter de optie van art. 451a Sv niet noemt;
- het is niet onaannemelijk dat verdachte aanvankelijk niet heeft geweten hoe zij anders dan op een van de manieren die in de bijsluiter stonden vermeld, hoger beroep zou kunnen instellen en dat zij vanwege het feit dat zij gedetineerd was geen mogelijkheid had een van deze wegen te bewandelen;
- uiteindelijk is op 31 mei 2010, vier dagen te laat, door verdachte hoger beroep ingesteld middels een schriftelijke verklaring zoals bedoeld in art. 451a Sv, waarbij het onduidelijk is welke rol de omstandigheid dat de mededeling uitspraak op 20 mei 2010 (kennelijk per abuis) nog een keer aan verdachte in persoon is uitgereikt, daarbij heeft gespeeld. Op dat moment had verdachte uitgaande van de rechtsgeldige mededeling uitspraak van 13 mei 2010 nog zeven dagen de tijd om appel in te stellen. Door deze gang van zaken kon echter zowel bij verdachte als bij de inrichting de indruk ontstaan dat de schriftelijke verklaring van 31 mei 2010 nog tijdig was, immers binnen 14 dagen na 20 mei 2010;
- kennelijk heeft verdachte zich ingespannen om hoger beroep in te stellen. Onduidelijk is echter gebleven wanneer en met wie verdachte in de inrichting contact heeft gehad over het instellen van hoger beroep en wanneer zij ervan op de hoogte is gesteld dat zij de weg van art. 451a Sv zou kunnen bewandelen. Nog afgezien van de vraag of het ontbreken van de informatie hierover in de bijsluiter, die mijns inziens op zichzelf al de termijnoverschrijding verschoonbaar kan maken, blijft tevens de mogelijkheid open dat zij nog binnen de beroepstermijn heeft aangegeven appel te willen instellen, maar dat dit door omstandigheden die haar niet kunnen worden verweten niet tijdig is gebeurd.
5.10 Gelet op voormelde feiten en omstandigheden ben ik van mening dat het beroep op verschoonbare termijnoverschrijding niet op voorhand onaannemelijk is en dat het hof nader had moeten onderzoeken wanneer verdachte in de penitentiaire inrichting kenbaar heeft gemaakt dat zij hoger beroep wenste in te stellen en hoe hierop vanuit de inrichting is gereageerd. Het hof had dit niet in het midden mogen laten bij zijn oordeel omtrent de tijdigheid van het instellen van hoger beroep.12.
5.11 Het tweede middel slaagt.
6. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging aanleiding behoren te geven.
7. Deze conclusie strekt ertoe dat de Hoge Raad de bestreden uitspraak zal vernietigen en een zodanige beslissing zal nemen die hij op grond van art. 440 Sv gepast acht.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 08‑10‑2013
Kamerstukken II, 1977-1978, 15 019, nr. 1-3, p. 7 en 11 gevoegd als bijlage 6 bij de cassatieschriftuur.
Kamerstukken II, 2005-2006, 30 320, nr. 3, p. 53 gevoegd als bijlage 7 bij de cassatieschriftuur.
HR 4 mei 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO5706; HR 23 januari 2007,ECLI:NL:HR:2007:AZ3592.
HR 7 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM6671.
HR 30 mei 2006, ECLI:NL:HR:2006:AV6094.
HR 12 oktober 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL7694; HR 22 februari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO6742.
HR 11 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013:CA2539.
Het uittreksel justitiële documentatie vermeldt afgezien van onderhavige zaak een veroordeling wegens overtreding van art, 8 lid 2a wegenverkeerswet 1994 van 22 januari 2000 waarbij een geldboete is opgelegd en een veroordeling wegens art. 30 lid 2 WAM van 22 december 2010 (in appel, Gerechtshof Amsterdam) waarbij eveneens een geldboete is opgelegd.
Zie de noot van Buruma bij de hiervoor gemelde uitspraak van HR 12 oktober 2010, NJ 2010, 585.
HR 7 september 2004, ECLI:NL:HR:2004:AP2052.
Beroepschrift 16‑08‑2012
Hoge Raad der Nederlanden
Kazernestraat 52
2514 CV 's Gravenhage
Parketnummer in eerste aanleg : 13/410342-07
Parketnummer in hoger beroep : 21/003174-11
Parketnummer in cassatie : S 12/02051
CASSATIESCHRIFTUUR
In de zaak van:
[verzoekster],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1980,
wonende te ([postcode]) [woonplaats],
aan de [adres],
voor deze aangelegenheid woonplaats kiezende te Kampen aan het Bolwerk 11A, aan het kantoor van haar raadsman mr. ing. M. J. Jansma, die door haar bepaaldelijk is gevolmachtigd tot het voorstellen van middelen, deze schriftuur te ondertekenen en in te dienen,
tegen:
OPENBAAR MINISTERIE.
Geachte leden van de Hoge Raad der Nederlanden,
1.
Op 11 april 2008 is [verzoekster], hierna te noemen verzoekster, bij verstek veroordeeld door de politierechter te Amsterdam voor openlijke geweldpleging en heeft daarvoor een werkstraf opgelegd gekregen van 50 uur.
2.
Bij arrest van 31 januari 2012 van het Gerechtshof Amsterdam, nevenzittingsplaats Arnhem, is verzoekster niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep (productie 1).
3.
Op 2 februari 2012 is namens verzoekster cassatie ingesteld (productie 2).
4.
Op 21 juni 2012 is de aanzegging ex. artikel 435 lid 1 Sv betekend bij [verzoekster] (productie 3).
5.
Namens verzoekster worden de navolgende cassatiemiddelen voorgesteld:
Middel I.
6.
Schending van het recht en/of verzuim van vormen waarvan niet naleving nietigheid meebrengt, doordat het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep en de naar aanleiding daarvan gedane uitspraak nietig zijn, aangezien er twee inhoudelijk verschillende processen-verbaal terechtzitting in het cassatiedossier zitten van het onderzoek ter terechtzitting van 17 januari 2012, welke tevens in strijd met artikel 327 Sv is ondertekend.
Toelichting Middel I.
7.
Het met nr. 3 aan het cassatiedossier bijgevoegde proces-verbaal terechtzitting d.d. 17 januari 2012 met parketnummer 21-003174-11 luidt voor zover hier van toepassing als volgt (productie 4):
‘De advocaat-generaal draagt de zaak voor.
De voorzitter deelt mondeling mede de korte inhoud van de stukken van de zaak.
De advocaat-generaal voert het woord, leest de vordering voor en legt die aan het hof over.
De raadsman voert het woord tot verdediging, waarbij de raadsman het woord voert overeenkomstig zijn pleitnota, welke aan het hof is overlegd en aan dit proces-verbaal is gehecht.
Aan de raadsman wordt het recht gelaten het laatst te spreken.
De voorzitter verklaart het onderzoek gesloten en deelt mede, dat volgens de beslissing van het gerechtshof de uitspraak zal plaatsvinden ter terechtzitting van 31 januari 2012 te 14:00 uur.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.
[handtekening A] [handtekening B]’
8.
Het met nr. 4 aan het cassatiedossier bijgevoegde proces-verbaal terechtzitting d.d. 17 januari 2012 met parketnummer 21-003174-11 luidt voor zover hier van toepassing als volgt (productie 5):
‘De advocaat-generaal draagt de zaak voor en deelt mede dat het hoger beroep wat hem betreft te laat is ingesteld.
De raadsman voert het woord tot verdediging, waarbij de raadsman het woord voert overeenkomstig zijn pleitnota, welke aan het hof is overlegd en aan dit proces-verbaal is gehecht.
De advocaat-generaal voert het woord, zakelijk weergegeven:
Er is geen sprake van een verontschuldigbare termijnoverschrijding. Verdachte had 14 dagen de tijd om hoger beroep in te stellen. Er bestaat geen onduidelijkheid over de betekening op 13 mei 2010. Verdachte dient mijns inziens niet-ontvankelijk te worden verklaard in het hoger beroep.
De advocaat-generaal legt de vordering aan het hof over.
Aan de raadsman wordt het recht het laatst te spreken. De raadsman deelt mede zakelijk weergegeven:
De advocaat-generaal zegt dat evident duidelijk is dat cliënt de akte van uitreiking op 13 mei 2010 heeft ondertekend. Als u de stukken ziet waarvoor cliënt getekend heeft, dan wordt er een geldboete vermeld van 320 euro maar er wordt niets vermeld over een werkstraf. Als het zo evident duidelijk is als de advocaat-generaal stelt, waarom is er dan op 20 mei 2010 opnieuw een mededeling uitspraak uitgereikt? Primair ben ik van mening dat er op 13 mei 2012 geen mededeling uitspraak in deze zaak is uitgereikt. Subsidiaire, indien dit wel gebeurd zou zijn, geeft de bijsluiter geen informatie voor het geval cliënt in voorlopige hechtenis zit. Client heeft dus verontschuldigbaar de termijn overschreden.
De voorzitter verklaart het onderzoek gesloten en deelt mede, dat volgens de beslissing van het gerechtshof de uitspraak zal plaatsvinden ter terechtzitting van 31 januari 2012 te 14:00 uur.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.
[handtekening C] [handtekening B]’
9.
Nu de aan de Hoge Raad toegezonden procesdossier twee inhoudelijk verschillende versies van het proces-verbaal terechtzitting van één en dezelfde zitting bevat, valt niet na te gaan wat de daadwerkelijke gang van zaken ter terechtzitting is geweest en of, en zo ja, welke weren er nou daadwerkelijk ter terechtzitting zijn gevoerd. Dit verzuim strijd naar het standpunt van verzoekster zozeer met een behoorlijke procesorde, dat het de nietigheid van het onderzoek ter terechtzitting en de naar aanleiding daarvan gegeven uitspraak meebrengt (vgl. HR 16 december 2008 LJN BF0754).
10.
Daarnaast zijn beide processen-verbaal ook nog eens ondertekende met verschillende handtekeningen (A, B en C), terwijl volgens beide processen-verbaal het om één en dezelfde voorzitter en één en dezelfde griffier zou moeten gaan die beide processenverbaal zouden hebben vastgesteld en ondertekend. Schijnbaar is er dan ook iets mis gegaan met de ondertekening wat tot gevolg heeft dat één van de processen-verbaal niet is vastgesteld en ondertekend overeenkomstig artikel 327 Sv, hetgeen een zelfstandig cassatiegrond is, welke leidt tot nietigheid van het onderzoek ter terechtzitting en de naar aanleiding daarvan gegeven uitspraak (vgl. HR 2 juni 2009 LJN BH9945).
11.
Naar de mening van verzoekster kan de bestreden uitspraak om voornoemde redenen dan ook niet in stand blijven.
Middel II.
12.
Schending van het recht en/of verzuim van vormen waarvan niet naleving nietigheid meebrengt, doordat het hof de niet-ontvankelijk verklaring van het hoger beroep ontoereikend en/of onbegrijpelijk heeft gemotiveerd aangezien het hof heeft nagelaten haar uitdrukkelijke beslissing tot verwerping van het verweer op de verontschuldigbare termijnoverschrijding, nader te motiveren en tevens de verwerping van dat verweer onbegrijpelijk is.
Toelichting middel II.
13.
Met betrekking tot de verontschuldigbare termijnoverschrijding heeft het hof in haar arrest van 31 januari 2012 het navolgende overwogen (productie 1):
‘Het hof acht uit hetgeen door de raadsman van verdachte ter zitting van het hof is aangevoerd niet aannemelijk geworden dat sprake is geweest van uitzonderlijke omstandigheden die deze termijnoverschrijding zouden verontschuldigen. Daarom zal verdachte niet ontvankelijk worden verklaard in het hoger beroep.’
14.
Met betrekking tot de verontschuldigbare termijnoverschrijding is blijkens de aan beide processen-verbaal aangehechte pleitnota ter terechtzitting het volgende gesteld ter verdediging (productie 4 en 5):
‘Subsidiaire standpunt.
- 8.
Mocht u daarentegen tot de conclusie komen dat er wel sprake is van een termijnoverschrijding dan stelt [verzoekster] zich subsidiair op het standpunt dat er sprake is van een verontschuldigbare termijnoverschrijding.
- 9.
Immers, zij is op 13 mei 2010 aangehouden in verband met openstaande Wet Mulder boetes en naar aanleiding daarvan direct opgesloten in de PI Overijssel. Verzoekster ontbrak het dan ook aan daadwerkelijke rechtsbijstand en is er pas begin juli 2010 door middel van bemiddeling van het maatschappelijk werk van de PI, door mevrouw [verzoekster] contact opgenomen met ondergetekende. Mevrouw [verzoekster] stelt dat, doordat zij geen enkele financiële middelen ter beschikking had zij niet in telefonisch contact kon treden met een raadsman.
- 10.
Daarnaast was zij er ook niet van op de hoogte dat er ook door middel van een verklaring ex art. 451a Sv hoger beroep kon worden ingesteld. (…) Met betrekking tot de mogelijkheid van een verklaring ex art. 451a Sv (…) heeft haar geen ambtelijke informatie bereikt.
- 11.
Reden waarom verzoekster van mening is dat er sprake is van een verontschuldigbare termijnoverschrijding.’
15.
Waarbij als laatste woord ter zitting aanvullend gesteld is:
Primair ben ik van mening dat er op 13 mei 2012 geen mededeling uitspraak in deze zaak is uitgereikt. Subsidiaire, indien dit wel gebeurd zou zijn, geeft de bijsluiter geen informatie voor het geval cliënt in (…) hechtenis zit. Client heeft dus verontschuldigbaar de termijn overschreden.
16.
Indien duidelijk en gemotiveerd het verweer is gevoerd dat een termijn voor het instellen van een rechtsmiddel verontschuldigbaar is overschreden, is de rechter verplicht bij verwerping daarvan die beslissing uitdrukkelijk en met redenen omkleed te nemen (vgl. HR 22 februari 2005 LJN AR3700 en HR 15 november 2011 LJN BT2681).
17.
Hetgeen door verzoekster subsidiaire is aangevoerd is een zodanig verweer. Het hof heeft uitdrukkelijk dit verweer verworpen door te beslissen dat een verontschuldigbare termijnoverschrijding niet aannemelijk is geworden, maar heeft nagelaten die beslissing met redenen omkleed te nemen en daarmee haar beslissing ontoereikend gemotiveerd.
18.
Naar de mening van verzoekster kan de bestreden uitspraak om die reden dan ook niet in stand blijven.
19.
Daarnaast is de beslissing, dat het niet aannemelijk is geworden dat er sprake is geweest van een verontschuldigbare termijnoverschrijding, naar de mening van verzoekster ook nog eens onbegrijpelijk, nu de wetgever artikel 451a Sv in het leven heeft geroepen met het volgende doel (Kamerstukken II, 1977–1978, 15019, nrs. 1–3, p. 7 en 11, welke zijn bijgevoegd als productie 6):
‘Verder wordt het aanwenden van rechtsmiddelen door gedetineerden vergemakkelijkt doordat de mogelijkheid wordt geopend, dat zij het rechtsmiddel aanwenden door middel van een verklaring die is gericht aan het hoofd van de inrichting waar zij verblijven (zie artikel II, onder I).
(…)
Om aan deze bezwaren het hoofd te bieden en te verzekeren, dat de verdachte niet buiten zijn schuld van een rechtsmiddel wordt beroofd, is het nieuwe artikel 451a voorgesteld, waarvan de inhoud grotendeels geacht kan worden voor zich zelf te spreken.
Voortaan zal de gedetineerde in een penitentiaire inrichting een rechtsmiddel kunnen aanwenden, onverminderd het bepaalde in de artikelen 449–451, door middel van een vormloze schriftelijke verklaring die hij doet toekomen aan de directeur.’
20.
De regeling omtrent het aanwenden van rechtsmiddelen is een strikte regeling, die een goede informatievoorziening vereist, zoals de wetgever stelt (Kamerstukken II, 2005–2006, 30320, nr. 3, p. 53, welke is bijgevoegd als productie 7):
‘Onderdeel Y. aanwenden van de rechtsmiddelen: art. 450 Sv (zie §3.4)
Deze wijziging is reeds uitvoering toegelicht in het algemeen deel. Door de onderhavige wijziging wordt nadrukkelijk beoogd de wijze van het aanwenden van het rechtsmiddel van hoger beroep strikter te regelen. De striktere regeling zal gepaard moeten gaan met een goede informatieverschaffing aan de verdachte.
(…)
Zoals gesteld, zal de informatievoorziening aan de verdachte over de wijze van instellen van rechtsmiddelen bij aanvaarding van dit voorstel aan de veranderde regeling moeten worden aangepast.’
21.
Verzoekster is van mening dat voornoemde ‘goede informatieverschaffing aan de verdachte’ ook geldt voor de wijze van het aanwenden van het rechtsmiddel van hoger beroep langs de wijze van artikel 451a Sv. Dit terwijl de akte die volgens het hof op 13 mei 2012 aan verzoekster betekend zou zijn een bijsluiter bevatte, die de wijze van aanwenden van een rechtsmiddel langs de weg van 451 Sv niet beschrijft. De in het geding zijnde bijsluiter bevatte dan ook de navolgende tekst (zie bijlage 4, welke is aangehecht aan de pleitnotitie):
‘Bijsluiter
De op het voorblad vermelde veroordeling is niet onherroepelijk. Dat wil zeggen dat de verdachte door het instellen van een rechtsmiddel (verzet, hoger beroep of beroep in cassatie) kan bewerkstelligen dat de strafzaak opnieuw, door dezelfde of een hogere rechter, wordt behandeld. Het aanwenden van een rechtsmiddel is voor de verdachte mogelijk binnen 14 dagen nadat deze mededeling aan hem in persoon is uitgereikt.
Daartoe dient ter griffie van het gerecht dat de veroordeling heeft uitgesproken een verklaring te worden afgelegd, hetzij door de verdachte zelf, hetzij door een advocaat of door een door de verdachte bij bijzondere volmacht schriftelijk gemachtigde.’
22.
Kortom de gedetineerde verdachte wordt in de bijsluiter bij de akte van uitreiking mededeling vonnis geenszins gewezen op de specifieke mogelijkheid van artikel 451a Sv, welke speciaal voor gedetineerden in het leven is geroepen om te voorkomen dat de gedetineerde buiten zijn schuld van een rechtsmiddel wordt beroofd. Ook de ‘Toelichting op de procedure’, die normaliter op de achterzijde van een dagvaarding wordt verstrekt aan de (gedetineerde) verdachte bevat geen informatie over de mogelijkheid om via de wijze van artikel 451a Sv hoger beroep in te stellen (zie productie 8).
23.
Nu verzoekster van mening is dat zij ten tijde dat zij gedetineerd zat een goede informatievoorziening over het aanwenden van het rechtsmiddel ontbrak en de bewuste bijsluiter zich bij de processtukken in hoger beroep bevond, is de beslissing dat het niet aannemelijk is geworden dat er sprake is geweest van een verontschuldigbare termijnoverschrijding niet begrijpelijk. Naar de mening van verzoekster kan de bestreden uitspraak ook om die reden niet in stand blijven.
Verzoek.
24.
De verdediging verzoekt Uw Raad het arrest van het hof te vernietigen en de zaak te verwijzen naar hetzelfde hof dan wel een ander hof.
De schriftuur is ondertekend en ingediend door mr. ing. M.J. Jansma, advocaat te Kampen, die verklaart daartoe door [verzoekster] bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd.
Kampen, 16 augustus 2012
mr. ing. M.J. Jansma