HR, 23-01-2007, nr. 00600/06
ECLI:NL:HR:2007:AZ3592
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
23-01-2007
- Zaaknummer
00600/06
- LJN
AZ3592
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2007:AZ3592, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 23‑01‑2007
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2007:AZ3592
ECLI:NL:HR:2007:AZ3592, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 23‑01‑2007; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2007:AZ3592
- Wetingang
art. 408 Wetboek van Strafvordering
- Vindplaatsen
NbSr 2007/37
Conclusie 23‑01‑2007
Inhoudsindicatie
HR herhaalt toepasselijke overwegingen uit HR NJ 1995, 253. Ter terechtzitting in appel is door verdachte gesteld dat aan haar door een medewerker van de griffie van het kantongerecht telefonisch is toegezegd dat haar schriftelijk ingediende aanhoudingsverzoek door de kantonrechter zou worden gehonoreerd, en is op grond daarvan aangevoerd dat zij erop mocht vertrouwen dat nog geen uitspraak zou worden gedaan. Dat verweer is door het Hof onbesproken gelaten. Dat brengt mee dat de bestreden uitspraak ontoereikend is gemotiveerd.
Nr. 00600/06
Mr. Vellinga
Zitting: 28 november 2006
Conclusie inzake:
[verdachte]
1. Verdachte is door het Gerechtshof te 's-Gravenhage niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep tegen een vonnis van de Kantonrechter in de Rechtbank te 's-Gravenhage, locatie Delft, waarbij de verdachte wegens overtreding van art. 49, tweede lid onder A, APV Delft 1992, is veroordeeld tot een geldboete van € 69,-, subsidiair 1 dag hechtenis.
2. Namens verdachte heeft mr. A.A. Franken, advocaat te Amsterdam, één middel van cassatie voorgesteld.
3. Het middel behelst de klacht dat het Hof ten onrechte, althans onvoldoende gemotiveerd, de verdachte niet-ontvankelijk heeft verklaard in het hoger beroep.
4. De stukken van het geding houden, voorzover hier van belang, het volgende in:
a. Een akte van uitreiking, gehecht aan het dubbel van de dagvaarding van de verdachte in eerste aanleg om te verschijnen op de terechtzitting van de Kantonrechter in de Rechtbank te 's-Gravenhage, zitting houdende te Delft, van 30 november 2004, houdt in dat die dagvaarding, na een vergeefs poging tot uitreiking aan het adres [a-straat 1] te [plaats A], op 10 september 2004 is uitgereikt aan de (waarnemend) griffier van die Rechtbank, "omdat de geadresseerde, blijkens de aan deze akte gehechte mededeling van de afdeling bevolking van diens woongemeente, op de dag van aanbieding van de gerechtelijke brief en tenminste vijf dagen nadien als ingezetene in de basisadministratie persoonsgegevens op het op deze akte vermelde adres was ingeschreven", en dat die dagvaarding op 10 september 2004 als gewone brief is verzonden aan het hiervoor genoemde adres.
b. Het proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg van 30 november 2004 houdt in dat de verdachte aldaar niet is verschenen en dat tegen haar verstek is verleend.
c. De aantekening mondeling vonnis van 30 november 2004 houdt in dat de verdachte wordt veroordeeld tot een geldboete van € 69,-, subsidiair 1 dag hechtenis.
d. Een akte rechtsmiddel houdt in dat op 25 januari 2005 ter griffie van het Kantongerecht te Delft een schrijven van de verdachte is binnengekomen, inhoudende dat de verdachte heeft verklaard hoger beroep in te stellen tegen het vonnis door de Kantonrechter op 30 november 2004 bij verstek tegen haar gewezen.
5. Bij de stukken van het geding bevindt zich een schrijven(1) van de verdachte aan het Arrondissementsparket, dat op 29 november 2004 ter Griffie van de Rechtbank te 's-Gravenhage, Sector Kanton, Locatie Delft, is ingekomen. Dit schrijven houdt het volgende in:
"Naar aanleiding van bij u telefonisch ingewonnen informatie het volgende.
Op het laatste moment heeft mijn advocaat mij telefonisch medegedeeld morgen niet te komen om mij bij te staan. Ik had met hem afgesproken dat hij mijn verdediging zou voeren. Ik heb dus zelf niets voorbereid.
Het is me bekend dat het voor een zitting bij het Arrondissementsparket niet noodzakelijk is om de verdediging door een advocaat te laten doen. Maar nu is het te laat om me nog voldoende voor te bereiden om mezelf adequaat te kunnen verdedigen of om een andere advocaat te vinden.
Daarom wil ik u verzoeken om mijn zaak aan te houden zodat ik of mezelf kan verdedigen of een andere advocaat kan zoeken die mij goed kan bijstaan.
Graag ontvang ik zo spoedig mogelijk een ontvangstbevestiging van deze fax alsmede een reactie op mijn verzoek."
6. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt, voorzover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
"De verdachte verklaart vervolgens - zakelijk weergegeven -:
Ik was inderdaad op de hoogte van de zitting van 30 november 2004. Mij is echter telefonisch door een griffiemedewerker van het kantongerecht toegezegd dat mijn aanhoudingsverzoek door de kantonrechter zou worden gehonoreerd.
De raadsvrouw deelt daarop mede - zakelijk weergegeven -:
Naar mijn oordeel heeft de kantonrechter verzuimd de behandeling van de zaak op 30 november 2004 aan te houden. De griffiemedewerker heeft verklaard dat de verdachte een aanhoudingsverzoek kon doen per faxbericht. De oudste raadsheer houdt mij voor dat het faxbericht inhoudende het verzoek tot aanhouding op 29 november 2004 eerst in de namiddag is binnengekomen en dat dit niet tijdig is. Ik heb voor die tijd ook al telefonisch contact gehad met de griffie omtrent dit verzoek.
De voorzitter deelt mede dat de verdachte bij het niet tijdig indienen van een aanhoudingsverzoek zelf dient te informeren of het verzoek is ingewilligd.
De verdachte verklaart vervolgens dat zij op grond van de mededeling van de griffiemedewerker in de veronderstelling was dat zij tijdig hoger beroep had ingesteld.
De raadsvrouw deelt mede - zakelijk weergegeven -:
Doordat het kantongerecht de verdachte ervan heeft verzekerd dat zij nog hoger beroep kon instellen, zijn bij de verdachte verwachtingen opgewekt. Ik ben van oordeel dat een minderjarige verdachte mag vertrouwen op de mededeling van een griffiemedewerker dat een aanhoudingsverzoek zal worden gehonoreerd. De verdachte heeft gewacht op een nieuwe dagvaarding. Toen haar een acceptgiro werd toegezonden, heeft zij contact met mij opgenomen."
7. Het Hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in haar hoger beroep en daartoe onder het hoofd "ontvankelijkheid van het beroep" het volgende overwogen:
"Blijkens een zich in het dossier bevindend faxbericht van de verdachte d.d. 29 november 2004, waarin zij melding maakt van de terechtzitting van de kantonrechter van 30 november 2004, was de verdachte tevoren bekend met de dag van deze terechtzitting, waarop de kantonrechter uitspraak heeft gedaan.
De verdachte moet volgens dwingende wettelijke bepalingen binnen 14 dagen na de einduitspraak, derhalve binnen 14 dagen na 30 november 2004 hoger beroep instellen. Nu zij eerst op 25 januari 2005 hoger beroep heeft ingesteld, kan zij daarin niet ontvangen worden.
Het verweer van de verdachte dat een griffiemedewerker haar op 17 januari 2005 - dus ná het verstrijken van de appèltermijn - heeft verzekerd dat zij nog hoger beroep kon instellen wordt verworpen.
Wat er verder ook zij van de inhoud van de beweerde mededeling van de griffiemedewerker, daarop mag niet worden afgegaan volgens vaste jurisprudentie."
8. Blijkens de toelichting klaagt het middel er over dat het Hof er ten onrechte aan is voorbijgegaan dat de verdachte zich erop heeft beroepen dat een griffiemedewerker haar heeft medegedeeld dat haar aanhoudingsverzoek zou worden gehonoreerd.
9. De wet bepaalt in welke gevallen tegen een rechterlijke uitspraak een rechtsmiddel kan worden ingesteld en binnen welke termijn dit kan geschieden; die termijnen zijn van openbare orde. Overschrijding van de termijn voor hoger beroep door de verdachte betekent in de regel dat hij niet in dat hoger beroep kan worden ontvangen. Dit gevolg kan daaraan uitsluitend niet worden verbonden, indien sprake is van bijzondere, de verdachte niet toe te rekenen, omstandigheden welke de overschrijding van de termijn verontschuldigbaar doen zijn. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan vóór het verstrijken van de beroepstermijn verstrekte ambtelijke informatie waardoor bij de verdachte de gerechtvaardigde verwachting is gewekt dat de beroepstermijn op een later tijdstip aanvangt dan uit de wettelijke regeling voortvloeit(2) of aan een zodanige psychische gesteldheid dat in verband daarmee het verzuim tijdig hoger beroep in te stellen niet aan de verdachte kan worden toegerekend(3).
10. Het Hof heeft de juistheid van het verweer van de verdachte, dat een griffiemedewerker haar heeft medegedeeld dat haar aanhoudingsverzoek zou worden gehonoreerd, in het midden gelaten, en zich evenmin uitgelaten over de vraag of die omstandigheid de overschrijding van de appeltermijn verontschuldigbaar deed zijn. In aanmerking genomen dat een mededeling van een griffiemedewerker dat een aanhoudingsverzoek zal worden gehonoreerd een bijzondere omstandigheid kan opleveren in de hiervoor bedoelde zin(4), is het oordeel van het Hof dat de verdachte niet-ontvankelijk is in haar hoger beroep onvoldoende gemotiveerd.(5)
11. Het middel slaagt.
12. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen.
13. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en terugwijzing naar het Hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
1 De bovenzijde van dit schrijven bevat een faxjournaal, waaruit kan worden afgeleid dat dit schrijven op 29 november 2004 om 14:31 uur per fax is verzonden.
2 Vgl. HR 10 oktober 2006, LJN AX8680, HR 21 juni 2005, LJN AT4371, HR 31 mei 2005, LJN AS7570, HR 1 februari 2005, NJ 2005, 194, HR 18 januari 2005, LJN AR6618 en HR 4 mei 2004, NJ 2004, 462.
3 Vgl. HR 6 januari 2004, NJ 2004, 181, HR 12 juni 2001, NJ 2001, 696 en HR 7 april 1998, NJ 1998, 577.
4 HR 31 mei 2005, LJN AS7570, HR 18 januari 2005, AR6618 en HR 4 mei 2004, NJ 2004, 462.
5 Vgl. HR 10 oktober 2006, LJN AX8680.
Uitspraak 23‑01‑2007
Inhoudsindicatie
HR herhaalt toepasselijke overwegingen uit HR NJ 1995, 253. Ter terechtzitting in appel is door verdachte gesteld dat aan haar door een medewerker van de griffie van het kantongerecht telefonisch is toegezegd dat haar schriftelijk ingediende aanhoudingsverzoek door de kantonrechter zou worden gehonoreerd, en is op grond daarvan aangevoerd dat zij erop mocht vertrouwen dat nog geen uitspraak zou worden gedaan. Dat verweer is door het Hof onbesproken gelaten. Dat brengt mee dat de bestreden uitspraak ontoereikend is gemotiveerd.
23 januari 2007
Strafkamer
nr. 00600/06
ZK/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 23 augustus 2005, nummer 22/000755-05, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1985, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep tegen een bij verstek gewezen vonnis van de Kantonrechter in de Rechtbank te 's-Gravenhage, locatie Delft, van 30 november 2004, waarbij de verdachte ter zake van "overtreding van art. 49, tweede lid onder A, Algemene Plaatselijke Verordening voor Delft 1992" is veroordeeld tot een geldboete van € 69,-, subsidiair 1 dag hechtenis.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. A.A. Franken, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de bestreden uitspraak zal vernietigen en de zaak zal terugwijzen teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel behelst de klacht dat het Hof ten onrechte, althans onvoldoende gemotiveerd de verdachte niet-ontvankelijk heeft verklaard in het hoger beroep.
3.2.1. Bij de stukken bevindt zich een schriftelijk aanhoudingsverzoek van de verdachte van 29 november 2004 voor de zitting in eerste aanleg op 30 november 2004.
3.2.2. Met betrekking tot de ontvankelijkheid van het door de verdachte ingestelde hoger beroep houdt het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep het volgende in:
"De verdachte verklaart vervolgens - zakelijk weergegeven -:
Ik was inderdaad op de hoogte van de zitting van 30 november 2004. Mij is echter telefonisch door een griffiemedewerker van het kantongerecht toegezegd dat mijn aanhoudingsverzoek door de kantonrechter zou worden gehonoreerd.
De raadsvrouw deelt daarop mede - zakelijk weergegeven -:
Naar mijn oordeel heeft de kantonrechter verzuimd de behandeling van de zaak op 30 november 2004 aan te houden. De griffiemedewerker heeft verklaard dat de verdachte een aanhoudingsverzoek kon doen per fax-bericht. De oudste raadsheer houdt mij voor dat het faxbericht inhoudende het verzoek tot aanhouding op 29 november 2004 eerst in de namiddag is binnengekomen en dat dit niet tijdig is. Ik heb voor die tijd ook al telefonisch contact gehad met de griffie omtrent dit verzoek.
De voorzitter deelt mede dat de verdachte bij het niet tijdig indienen van een aanhoudingsverzoek zelf dient te informeren of het verzoek is ingewilligd.
De verdachte verklaart vervolgens dat zij op grond van de mededeling van de griffiemedewerker in de veronderstelling was dat zij tijdig hoger beroep had ingesteld.
De raadsvrouw deelt mede - zakelijk weergegeven -:
Doordat het kantongerecht de verdachte ervan heeft verzekerd dat zij nog hoger beroep kon instellen, zijn bij de verdachte verwachtingen opgewekt. Ik ben van oordeel dat een minderjarige verdachte mag vertrouwen op de mededeling van een griffiemedewerker dat een aanhoudingsverzoek zal worden gehonoreerd. De verdachte heeft gewacht op een nieuwe dagvaarding. Toen haar een acceptgiro werd toegezonden, heeft zij contact met mij opgenomen."
3.2.3. Het Hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep en daartoe het volgende overwogen:
"Blijkens een zich in het dossier bevindend faxbericht van de verdachte d.d. 29 november 2004, waarin zij melding maakt van de terechtzitting van de kantonrechter van 30 november 2004, was de verdachte tevoren bekend met de dag van deze terechtzitting, waarop de kantonrechter uitspraak heeft gedaan.
De verdachte moet volgens dwingende wettelijke bepalingen binnen 14 dagen na de einduitspraak, derhalve binnen 14 dagen na 30 november 2004 hoger beroep instellen. Nu zij eerst op 25 januari 2005 hoger beroep heeft ingesteld, kan zij daarin niet ontvangen worden.
Het verweer van de verdachte dat een griffiemedewerker haar op 17 januari 2005 - dus ná het verstrijken van de appèltermijn - heeft verzekerd dat zij nog hoger beroep kon instellen wordt verworpen.
Wat er verder ook zij van de inhoud van de beweerde mededeling van de griffiemedewerker, daarop mag niet worden afgegaan volgens vaste jurisprudentie."
3.3. Vooropgesteld dient te worden dat de wet bepaalt in welke gevallen tegen een rechterlijke uitspraak een rechtsmiddel kan worden ingesteld en binnen welke termijn dit kan geschieden; die termijnen zijn van openbare orde. Overschrijding van de termijn voor hoger beroep door de verdachte, zoals in het onderhavige geval, betekent in de regel dat hij niet in dat hoger beroep kan worden ontvangen. Dit gevolg kan daaraan uitsluitend niet worden verbonden, indien sprake is van bijzondere, de verdachte niet toe te rekenen, omstandigheden welke de overschrijding van de termijn verontschuldigbaar doen zijn. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan voor het verstrijken van de beroepstermijn verstrekte ambtelijke informatie waardoor bij de verdachte de gerechtvaardigde verwachting is gewekt dat de beroepstermijn op een later tijdstip aanvangt dan uit de wettelijke regeling voortvloeit (vgl. HR 20 december 1994, NJ 1995, 253).
3.4. Ter terechtzitting in hoger beroep is door de verdachte gesteld dat aan haar door een medewerker van de griffie van het Kantongerecht telefonisch is toegezegd dat haar schriftelijk ingediende aanhoudingsverzoek door de Kantonrechter zou worden gehonoreerd, en is op grond daarvan aangevoerd dat zij erop mocht vertrouwen dat nog geen uitspraak zou worden gedaan. Dat verweer is door het Hof onbesproken gelaten. Dat brengt, gelet op hetgeen hiervoor onder 3.3 is vooropgesteld, mee dat de bestreden uitspraak ontoereikend is gemotiveerd. Het middel is dus gegrond.
4. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden uitspraak;
Wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren A.J.A. van Dorst en J. de Hullu, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 23 januari 2007.