In de brief staat hetgeen dat tussen haakjes is geplaatst weergegeven boven het woord ‘vroeggeboorte’.
HR, 15-11-2011, nr. 10/03881
ECLI:NL:HR:2011:BT2681
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
15-11-2011
- Zaaknummer
10/03881
- Conclusie
Mr. Aben
- LJN
BT2681
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2011:BT2681, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 15‑11‑2011; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2011:BT2681
ECLI:NL:PHR:2011:BT2681, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 20‑09‑2011
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2011:BT2681
- Vindplaatsen
Uitspraak 15‑11‑2011
Inhoudsindicatie
Ontvankelijkheid hoger beroep? Verontschuldigbare termijnoverschrijding. HR herhaalt HR LJN AR3700. Het Hof heeft nagelaten een uitdrukkelijke en gemotiveerde beslissing te geven.
15 november 2001
Strafkamer
Nr. 10/03881
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 18 augustus 2010, nummer 22/004608-09, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren op Curaçao op [geboortedatum] 1969, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel behelst de klacht dat het Hof de verdachte ten onrechte, althans ontoereikend gemotiveerd
niet-ontvankelijk heeft verklaard in het door hem ingestelde hoger beroep.
2.2. De stukken van het geding houden het volgende in:
(i) op 18 juni 2009 is de inleidende dagvaarding om op 14 augustus 2009 ter terechtzitting van de Politierechter terecht te staan uitgereikt aan [gemachtigde] die door de verdachte mondeling was gemachtigd om de dagvaarding in ontvangst te nemen;
(ii) de Politierechter heeft op de terechtzitting van 14 augustus 2009 verstek verleend tegen de niet verschenen verdachte en terstond mondeling vonnis gewezen, waarbij de verdachte is veroordeeld ter zake van drie overtredingen van de Wegenverkeerswet 1994;
(iii) op 31 augustus 2009 is bij de Rechtbank Rotterdam een brief ingekomen van de verdachte, die het volgende inhoudt:
"Graag wil ik [verdachte], geboren [geboortedatum] 1969 te Curaçao u via deze weg het volgende mededelen;
Op 14 augustus jl. is mijn vriendin opgenomen in het Zuiderziekenhuis (Maasstad) te Rotterdam i.v.m. een te vroeggeboorte (de vliezen) van onze zoon, waaraan hij na anderhalve week alsnog is overleden.
Mijn verzoek aan u is om mij alsnog de kans te geven voor een nieuwe oproep (zittingsdatum).
(...)
Bijlage: kopie verklaring bevalling / uittreksel inschrijving."
(iv) aan de onder (iii) genoemde brief zijn gehecht een kopie van de inleidende dagvaarding, een kopie van een "Registratieformulier overleden kinderen", een kopie van een "verklaring van bevalling" en een kopie van een "akte van levenloos geboren kind";
(v) op 10 september 2009 is de "mededeling uitspraak" uitgereikt aan [betrokkene 1] die door de verdachte schriftelijk was gemachtigd om de brief in ontvangst te nemen;
(vi) op 11 september 2009 is door de verdachte hoger beroep ingesteld tegen het onder (ii) genoemde vonnis.
2.3. Het proces-verbaal van de terechtzitting van het Hof houdt het volgende in:
"De advocaat-generaal draagt de zaak voor en brengt naar voren dat de verdachte te lang lijkt te hebben gewacht met het instellen van het hoger beroep nu hij, blijkens zijn brief d.d. 28 augustus 2009, binnengekomen 31 augustus 2009, op de hoogte was van de terechtzitting in eerste aanleg van 14 augustus 2009.
Daartoe in de gelegenheid gesteld licht de verdachte de brief toe en deelt mede:
U vraagt mij of ik op de hoogte was van de zitting van 14 augustus 2009. Ik was het vergeten. Ik vergat alles toen ons kind was overleden. Op 25 augustus 2009 is ons kind gestorven.
Mijn vrouw houdt alles bij. De brief, inhoudende de dagvaarding, heb ik niet geopend. Mijn vrouw heeft gezegd dat ze de brief op het postkantoor heeft afgehaald. Ik wist wel dat ik moest voorkomen. Mijn vrouw houdt mijn agenda bij.
Op de dag van de zitting, 14 augustus 2009, werd mijn vrouw in het ziekenhuis opgenomen. Ik ben meegegaan naar het ziekenhuis. We hebben niet over de zitting gesproken. Als ik naar de rechtbank moet, neem ik vrij. Ik was toen ZZP'er. Als ik van de zitting had geweten, was ik geweest.
Mijn vrouw heeft de brief opengemaakt nadat ze die bij het postkantoor had opgehaald. Zij zal mij de inhoud wel hebben verteld.
Mijn geheugen is weg. Tussen de opname van mijn vrouw en het overlijden van ons kind heb ik niet aan de zaak gedacht. Het was een heftige periode.
De advocaat-generaal vordert dat het hof de verdachte ontvankelijk verklaart in het hoger beroep, gelet op de bijzondere omstandigheden van dit geval."
2.4. Het bestreden arrest houdt het volgende in:
"Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Uit de - zich bij de stukken bevindende - brief van de verdachte, binnengekomen 31 augustus 2009 en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep, is gebleken dat de verdachte tevoren bekend was met de dag van de terechtzitting in eerste aanleg. De verdachte had derhalve volgens de wet hoger beroep dienen in te stellen binnen veertien dagen na de op 14 augustus 2009 in eerste aanleg gegeven einduitspraak.
Nu het hoger beroep eerst na het verstrijken van die termijn is ingesteld op 11 september 2009, dient de verdachte daarin niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Beslissing
Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep."
2.5. Het Hof heeft geoordeeld dat de verdachte tevoren bekend was met de dag van de terechtzitting in eerste aanleg. Dit oordeel is, gelet op de inhoud van de hiervoor in 2.2 onder (iii) genoemde brief van de verdachte en diens verklaring ter terechtzitting in hoger beroep, niet onbegrijpelijk. Daarop stuit de eerste klacht van het middel af.
2.6.1. Indien duidelijk en gemotiveerd het verweer is gevoerd dat een termijn voor het instellen van een rechtsmiddel verontschuldigbaar is overschreden, is de rechter verplicht bij verwerping daarvan die beslissing uitdrukkelijk en met redenen omkleed te nemen (vgl. HR 22 februari 2005, LJN AR3700).
2.6.2. Hetgeen door de verdachte is aangevoerd kan bezwaarlijk anders worden verstaan dan als een zodanig verweer. Het Hof heeft dat verweer verworpen, maar het heeft nagelaten in dit opzicht een uitdrukkelijke en gemotiveerde beslissing te geven. Voor zover het middel daarover klaagt, is het gegrond.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen, brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren W.A.M. van Schendel en
W.F. Groos, in bijzijn van de waarnemend griffier S.C. Rusche, en uitgesproken op 15 november 2011.
Conclusie 20‑09‑2011
Mr. Aben
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Het gerechtshof te 's‑Gravenhage heeft bij arrest van 18 augustus 2010 de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep.
2.
Namens de verdachte is beroep in cassatie ingesteld. Mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, heeft een schriftuur ingezonden, houdende één middel van cassatie.
3.1.
Het middel klaagt er samengevat over dat het hof diens beslissing om de verdachte niet-ontvankelijk te verklaren in het hoger beroep onvoldoende heeft gemotiveerd.
3.2.
Op grond van de aan de Hoge Raad toegezonden stukken van het geding kan het volgende worden vastgesteld.
3.2.1.
De dagvaarding voor de zitting in eerste aanleg van 14 augustus 2009 is, zo vloeit voort uit de akte uitreiking van die dagvaarding, op 18 juni 2009 uitgereikt aan [gemachtigde], zijnde de mondeling gemachtigde van de verdachte.
3.2.2.
De verdachte is op de zitting van 14 augustus 2009 niet verschenen en is door de rechtbank Rotterdam bij verstek veroordeeld.
3.2.3.
Op 31 augustus 2009 is op (het informatiecentrum van) de rechtbank Rotterdam een handgeschreven brief (met bijlagen) van de verdachte ingekomen, gedateerd 28 augustus 2009. Deze brief houdt, voor zover hier relevant, in:
‘Graag wil ik [verdachte], geboren [geboortedatum] 1969 te Curaçao u via deze weg het volgende mededelen;
Op 14 augustus jl. is mijn vriendin opgenomen in het Zuiderziekenhuis (Maasstad) te Rotterdam i.v.m. een te vroeggeboorte (de vliezen)1. van onze zoon, waaraan hij na ander halve week alsnog is overleden.
Mijn verzoek aan u is om mij alsnog de kans te geven voor een nieuwe oproep (zittingsdatum).
(…)’
3.2.4.
Als bijlagen zijn aan voornoemde brief gevoegd:
- (1)
een kopie van de inleidende dagvaarding;
- (2)
een kopie van een ‘registratieformulier overleden kinderen’, waaruit kan worden afgeleid dat het kind van de verdachte op 25 augustus 2009 levenloos is geboren en dat ‘mw’ (kennelijk de vrouw van de verdachte) het kind vrijdag op 28 augustus 2009 zou komen ophalen om zelf te gaan begraven op de algemene begraafplaats;
- (3)
een ‘verklaring van bevalling’, waaruit blijkt dat de vriendin van de verdachte [betrokkene 1] op 25 augustus 2009 in het Maasstad ziekenhuis is bevallen van een levenloze zoon, en dat de duur van de zwangerschap minder dan 24 weken was.
3.2.5.
Blijkens de akte rechtsmiddel is er op 11 september 2009 namens de verdachte hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 14 augustus 2009.
3.2.6.
Het proces-verbaal ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 18 augustus 2010 houdt in als verklaring van de verdachte:
‘U vraagt mij of ik op de hoogte was van de zitting van 14 augustus 2009. Ik was het vergeten. Ik vergat alles toen ons kind was overleden. Op 25 augustus 2009 is ons kind gestorven.
Mijn vrouw houdt alles bij. De brief, inhoudende de dagvaarding, heb ik niet geopend. Mijn vrouw heeft gezegd dat ze de brief op het postkantoor heeft afgehaald. Ik wist wel dat ik moest voorkomen. Mijn vrouw houdt mijn agenda bij.
Op de dag van de zitting, 14 augustus 2009, werd mijn vrouw in het ziekenhuis opgenomen. Ik ben meegegaan naar het ziekenhuis. We hebben niet over de zitting gesproken. Als ik naar de rechtbank moet, neem ik vrij. Ik was toen ZZP'er. Als ik van de zitting had geweten, was ik geweest.
Mijn vrouw heeft de brief opengemaakt nadat ze die bij het postkantoor had opgehaald. Zij zal mij de inhoud wel hebben verteld.
Mijn geheugen is weg. Tussen de opname van mijn vrouw en het overlijden van ons kind heb ik niet aan de zaak gedacht. Het was een heftige periode.’
3.2.7.
Blijkens het proces-verbaal van de appelzitting heeft de advocaat-generaal gevorderd om de verdachte ontvankelijk te verklaren in het hoger beroep, gelet op de bijzondere omstandigheden van dit geval.
3.2.8.
Het hof heeft de verdachte in het bestreden arrest niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep en daartoe het volgende overwogen:
‘Uit de — zich bij de stukken bevindende — brief van de verdachte, binnengekomen 31 augustus 2009 en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep, is gebleken dat de verdachte tevoren bekend was met de dag van de terechtzitting in eerste aanleg. De verdachte had derhalve volgens de wet hoger beroep dienen in te stellen binnen veertien dagen na de op 14 augustus 2009 in eerste aanleg gegeven einduitspraak.
Nu het hoger beroep eerst na het verstrijken van die termijn is ingesteld op 11 september 2009, dient de verdachte daarin niet-ontvankelijk te worden verklaard.’
3.3.
Het eerste onderdeel van het middel komt op tegen de begrijpelijkheid van 's hofs oordeel dat uit de onder 3.2.3 (gedeeltelijk) weergegeven brief van de verdachte en uit het verhandelde ter terechtzitting kan worden afgeleid dat de verdachte tevoren bekend was met de dag van de terechtzitting in eerste aanleg. Naar mijn inzicht dient dit onderdeel van de klacht te falen, omdat ik 's hofs oordeel in dit verband niet onbegrijpelijk acht. Met name uit verdachtes ter zitting in hoger beroep afgelegde verklaring (hierboven onder 3.2.6 weergegeven) heeft het hof kunnen afleiden dat de verdachte bekend was met de dag van de zitting in eerste aanleg, terwijl dat oordeel, verweven als het is met waarderingen van feitelijke aard, thans in cassatie niet verder toetsbaar is. Het hof heeft derhalve kunnen oordelen dat de verdachte, nu hij op de hoogte was van de datum van de zitting in eerste aanleg, binnen veertien dagen na 14 augustus 2009 tegen de einduitspraak van die datum hoger beroep had dienen in te stellen en dat de verdachte zulks niet heeft gedaan.
3.4.1.
Ik zal het tweede onderdeel van het middel aldus verstaan dat het erover klaagt dat het hof heeft verzuimd een met redenen omklede beslissing te nemen op het verweer dat de termijn voor het instellen van het hoger beroep verontschuldigbaar is overschreden.
3.4.2.
Uit de rechtspraak van de Hoge Raad vloeit voort dat indien duidelijk en gemotiveerd het verweer is gevoerd dat een termijn voor het instellen van een rechtsmiddel verontschuldigbaar is overschreden, de rechter verplicht is bij verwerping daarvan die beslissing uitdrukkelijk en met redenen omkleed te nemen.2. Mede gelet op de inhoud van de hierboven weergegeven brief van de verdachte (met bijgevoegde bijlagen welke de inhoud van die brief onderbouwen) en de inhoud van de ter zitting in hoger beroep door de verdachte afgelegde verklaring, kan hetgeen door de niet van rechtsbijstand voorziene verdachte is aangevoerd naar mijn inzicht bezwaarlijk anders worden verstaan dan als een zodanig verweer. Het hof heeft dit verweer verworpen, doch nagelaten in dit verband een uitdrukkelijke en gemotiveerde beslissing te nemen. Voor zover het middel hierover klaagt, slaagt het.
3.4.3.
Naar mijn mening zou de klacht evenwel niet tot cassatie behoeven te leiden indien het hof het verweer enkel had kunnen verwerpen. De rechtspraak stelt strenge eisen aan een beroep op een verontschuldigbare termijnoverschrijding. Samengevat vallen twee categorieën van verontschuldigbare termijnoverschrijding te onderscheiden:
- (1)
opgewekt vertrouwen en onzorgvuldigheden in de ambtelijke informatievoorziening;
- (2)
psychische stoornis.
Over de tweede categorie oordeelde de Hoge Raad dat onder omstandigheden een termijnoverschrijding die het gevolg is van een psychische stoornis niet aan de verdachte kan worden toegerekend en dat de feitenrechter in dat geval moet onderzoeken of en zo ja gedurende welke periode na het vonnis de verdachte aan een psychische stoornis leed en niet in staat was te beoordelen of een rechtsmiddel moest worden ingesteld. De termijnoverschrijding gedurende die periode kan de verdachte niet worden toegerekend. Wel moet de verdachte zo spoedig mogelijk nadat ‘de verhindering’ is opgeheven een rechtsmiddel (laten) instellen.3.
3.4.4.
Ik heb mij afgevraagd of hetgeen door de verdachte is aangevoerd in deze zaak wel genoeg is voor een geslaagd beroep op een verontschuldigbare termijnoverschrijding. Die vraag laat zich niet gemakkelijk beantwoorden. Immers, alleen in uitzonderlijke de verdachte niet toe te rekenen gevallen wordt termijnoverschrijding gepardonneerd.4. De vraag is dus of er thans sprake is van een dergelijk uitzonderlijke toestand. Het is in ieder geval twijfelachtig of men op grond van de aangevoerde omstandigheden kan concluderen dat de verdachte leed aan een psychische stoornis in vorenbedoelde zin. Hoe het ook zij, m.i. is het aangevoerde niet van dien aard dat het hof uitsluitend tot een verwerping van het verweer had kunnen besluiten. Bovendien lijkt het mij voor de rechtspraktijk wenselijk dat de feitenrechter op dit soort (onderbouwde) verweren — mits niet bij voorbaat volkomen kansloos of onaannemelijk — in lijn met de jurisprudentie van Uw Raad respondeert opdat duidelijkheid wordt verkregen over waar de grenzen liggen voor het al dan niet slagen van een dergelijk verweer.
3.5.
Het middel slaagt in zoverre.
4.
Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen waarop het bestreden arrest zou dienen te worden vernietigd.
5.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en terugwijzing naar het hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De procureur-generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 20‑09‑2011
Vgl. bijvoorbeeld HR 12 oktober 2010, LJN BL7694, NJ 2010/585 en HR 22 mei 2005, LJN AR3700.
HR 12 juni 2001, LJN AB2064, NJ 2001/696
HR 6 januari 2004, LJN AN8587, NJ 2004, 181.