De brief is niet gedateerd, maar blijkens de poststempels is de brief in ieder geval op 21 februari 2008 bij de Sector Strafrecht van de Rechtbank te Rotterdam binnengekomen.
HR, 07-09-2010, nr. 08/03133
ECLI:NL:HR:2010:BM6671
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
07-09-2010
- Zaaknummer
08/03133
- Conclusie
Mr. Machielse
- LJN
BM6671
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2010:BM6671, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 07‑09‑2010; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2010:BM6671
ECLI:NL:PHR:2010:BM6671, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 01‑06‑2010
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2010:BM6671
- Vindplaatsen
Uitspraak 07‑09‑2010
Inhoudsindicatie
N-o verklaring verdachte in h.b. De HR herhaalt relevante r.o. uit HR LJN AO5706 m.b.t. verontschuldigbare termijnoverschrijding bij het instellen van een rechtsmiddel. Blijkens het p.v. van de tz. in h.b. heeft verdachte niet alleen aangevoerd dat zij voorafgaand aan de tz. in 1e aanleg tegen de gerechtsbode heeft gezegd dat zij niet aanwezig kon zijn bij de inhoudelijke behandeling van haar zaak, maar ook dat de gerechtsbode haar heeft medegedeeld dat zij een nieuwe oproep zou ontvangen. Het Hof had de juistheid van de als laatste aangevoerde omstandigheid niet in het midden mogen laten. Indien immers zou vaststaan dat de gerechtsbode aan verdachte zou hebben meegedeeld dat zij een nadere oproep zou ontvangen, zou sprake kunnen zijn van een omstandigheid welke de overschrijding van de termijn verontschuldigbaar doet zijn. In dat geval zou aan verdachte, in weerwil van de kennelijke gedachtegang van het Hof, niet kunnen worden tegengeworpen dat zij niet heeft nagegaan “wat er was gebeurd met haar zaak”. De bestreden uitspraak is dus ontoereikend gemotiveerd.
7 september 2010
Strafkamer
nr. 08/03133
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage, Enkelvoudige Kamer, van 21 juli 2008, nummer 22/000743-08, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1968, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. A.D. Kloosterman, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel klaagt over 's Hofs beslissing dat de verdachte niet-ontvankelijk is in het door haar ingestelde hoger beroep.
2.2.1. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt in:
"De verdachte deelt desgevraagd mede dat - zakelijk weergegeven - de terechtzitting in eerste aanleg is uitgelopen. Daar zij haar kinderen van school moest halen heeft zij aan de gerechtsbode doorgegeven dat zij niet aanwezig kon zijn bij de inhoudelijke behandeling van haar zaak. Hier zou een aantekening van worden gemaakt en zij zou een nieuwe oproep krijgen. Dit laatste is niet gebeurd, daarom heeft zij pas op 12 februari 2008 hoger beroep ingesteld.
De voorzitter merkt op dat nergens uit blijkt dat er een aantekening is gemaakt.
Voorts merkt de voorzitter op dat, ook als de gerechtsbode aan de rechter in eerste aanleg heeft medegedeeld dat verdachte niet langer kon wachten, daarmee niet vaststaat dat de behandeling van de zaak ook zal worden aangehouden. De verdachte had dan ook na de terechtzitting in eerste aanleg moeten nagaan wat er was gebeurd met haar zaak."
2.2.2. De aantekening van het mondelinge arrest houdt in:
"Ontvankelijkheid van het hoger beroep
De dagvaarding van de verdachte om op 14 januari 2008 ter terechtzitting in eerste aanleg te verschijnen is aan de verdachte in persoon uitgereikt op 6 november 2007.
De verdachte had derhalve binnen veertien dagen na het op 14 januari 2008 gewezen vonnis in hoger beroep moeten komen. De verdachte heeft echter eerst op 12 februari 2008 hoger beroep ingesteld, zodat zij daarin niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
BESLISSING
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep."
2.3. Vooropgesteld dient te worden dat de wet bepaalt in welke gevallen tegen een rechterlijke uitspraak een rechtsmiddel kan worden ingesteld en binnen welke termijn dit kan geschieden; die termijnen zijn van openbare orde. Overschrijding van de termijn voor hoger beroep door de verdachte, zoals in het onderhavige geval, betekent in de regel dat hij niet in dat hoger beroep kan worden ontvangen. Dit gevolg kan daaraan uitsluitend niet worden verbonden, indien sprake is van bijzondere, de verdachte niet toe te rekenen omstandigheden welke de overschrijding van de termijn verontschuldigbaar doen zijn. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan vóór het verstrijken van de beroepstermijn verstrekte ambtelijke informatie waardoor bij de verdachte de gerechtvaardigde verwachting is gewekt dat de beroepstermijn op een later tijdstip aanvangt dan uit de wettelijke regeling voortvloeit (vgl. HR 4 mei 2004, LJN AO5706, NJ 2004, 462).
2.4. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte niet alleen aangevoerd dat zij voorafgaand aan de terechtzitting in eerste aanleg tegen de gerechtsbode heeft gezegd dat zij niet aanwezig kon zijn bij de inhoudelijke behandeling van haar zaak, maar ook dat de gerechtsbode haar heeft medegedeeld dat zij een nieuwe oproep zou ontvangen. Het Hof had de juistheid van de als laatste aangevoerde omstandigheid niet in het midden mogen laten. Indien immers zou vaststaan dat de gerechtsbode aan de verdachte zou hebben meegedeeld dat zij een nadere oproep zou ontvangen, zou sprake kunnen zijn van een omstandigheid als bedoeld in het slot van hetgeen hiervoor onder 2.3 is overwogen. In dat geval zou aan de verdachte, in weerwil van de kennelijke gedachtegang van het Hof, niet kunnen worden tegengeworpen dat zij niet heeft nagegaan "wat er was gebeurd met haar zaak". De bestreden uitspraak is dus ontoereikend gemotiveerd.
2.5. Het middel is gegrond.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.W. Ilsink en W.M.E. Thomassen, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 7 september 2010.
Conclusie 01‑06‑2010
Mr. Machielse
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Verdachte is door het Gerechtshof te 's‑Gravenhage bij arrest van 21 juli 2008 niet-ontvankelijk verklaard in haar hoger beroep.
2.
Mr. H.W. van Eeuwijk, advocaat te 's‑Gravenhage, heeft beroep in cassatie ingesteld. Mr. A.D. Kloosterman, advocaat te Amsterdam, heeft een schriftuur ingediend, houdende een middel van cassatie.
3.1
Het middel klaagt dat de niet-ontvankelijkverklaring van verdachte in haar hoger beroep onjuist is, nu de termijnoverschrijding verschoonbaar is.
3.2
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting van 21 juli 2008 heeft verdachte het volgende aangevoerd:
‘De verdachte deelt desgevraagd mede dat — zakelijk weergegeven — de terechtzitting in eerste aanleg uitgelopen. Daar zij haar kinderen van school moest halen heeft zij aan de gerechtsbode doorgegeven dat zij niet aanwezig kon zijn bij de inhoudelijke behandeling van haar zaak. Hier zou een aantekening van worden gemaakt en zij zou een nieuwe oproep krijgen. Dit laatste is niet gebeurd, daarom heeft zij pas op 12 februari 2008 hoger beroep ingesteld.’
3.3
Het proces-verbaal van de terechtzitting van 21 juli 2008 bevat voorts het volgende:
‘De voorzitter merkt op dat nergens uit blijkt dat er een aantekening is gemaakt.
Voorts merkt de voorzitter op dat, ook als de gerechtsbode aan de rechter in eerste aanleg heeft medegedeeld dat verdachte niet langer kon wachten, daarmee niet vaststaat dat de behandeling van de zaak ook zal worden aangehouden. De verdachte had dan ook na de terechtzitting in eerste aanleg moeten nagaan wat er was gebeurd met haar zaak.
(…)
Aantekening mondeling vonnis
(…)
De dagvaarding van de verdachte om op 14 januari 2008 ter terechtzitting in eerste aanleg te verschijnen is aan de verdachte in persoon uitgereikt op 6 november 2007.
De verdachte had derhalve binnen veertien dagen na het op 14 januari 2008 gewezen vonnis in hoger beroep moeten komen. De verdachte heeft echter eerst op 12 februari 2008 hoger beroep ingesteld, zodat zij daarin niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.’
3.4
Onder de processtukken bevindt zich een brief van verdachte1. waarin onder meer is aangevoerd:
‘Ik was ook op de zitting aanwezig maar de zaak voor mij duurde heel erg lang. Na een uur wachten vroeg ik aan de bode hoelang kan het nog duren. Toen zei zij dat er nog 2 mensen voor mij waren. Alles was uitgelopen ongeveer anderhalf uur. Ik heb 2 kleine kinderen. De ene kwam uit de peuterspeelzaal over 7 min. Ik kon niet langer daar blijven. Ik vroeg het aan de bode die zal het doorgeven voor een nieuwe uitnodiging. Dat is helaas niet gebeurd (…)’
3.5
De wet bepaalt in welke gevallen tegen een rechterlijke uitspraak een rechtsmiddel kan worden ingesteld en binnen welke termijn dit kan geschieden. Deze termijnen zijn van openbare orde. Het Hof heeft vastgesteld dat de dagvaarding om op 14 januari 2008 ter terechtzitting in eerste aanleg te verschijnen aan verdachte in persoon is uitgereikt en dus dat de dag van de terechtzitting van de kantonrechter de verdachte tevoren bekend was. Dat brengt mee dat ingevolge art. 408, eerste lid aanhef en onder c, Sv de termijn voor het instellen van hoger beroep op 28 januari 2008 is verstreken. Het hoger beroep dat op 12 februari 2008 is ingesteld is dus te laat ingesteld.
Het hieraan te verbinden gevolg dat verdachte in haar beroep niet kan worden ontvangen kan hieraan uitsluitend niet worden verbonden indien er sprake is van bijzondere, de verdachte niet toe te rekenen, omstandigheden welke de overschrijding van de termijn verontschuldigbaar doen zijn. Hierbij kan worden gedacht aan binnen de beroepstermijn verstrekte ambtelijke informatie waardoor bij de verdachte de gerechtvaardigde verwachting is gewekt dat de beroepstermijn op een ander tijdstip aanvangt.2.
3.6
Het Hof is ingegaan op verdachtes stelling dat de gerechtsbode had aangegeven dat er een aantekening gemaakt zou worden dat verdachte genoodzaakt was te vertrekken voordat haar zaak behandeld zou gaan worden, maar het Hof laat de stelling dat verdachte volgens de bode opnieuw zou worden uitgenodigd in het midden. Gelet hierop moet in cassatie van de juistheid van de stelling worden uitgegaan.3. 's Hofs overweging dat zij na de terechtzitting had moeten nagaan wat er gebeurd was, is in dat licht onbegrijpelijk. Verdachte, die niet werd bijgestaan door een raadsman, leefde in de verschoonbare veronderstelling dat haar zaak die dag niet zou worden behandeld en dat zij vanzelf weer een uitnodiging zou krijgen voor een terechtzitting. Nu het Hof niet heeft gemotiveerd waarom verdachte niet mocht vertrouwen op de door de bode verstrekte informatie over een nieuwe oproeping en daarmee samenhangend het ingaan van de beroepstermijn, is 's Hofs overweging onbegrijpelijk.
Het middel slaagt.
4.
Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen.
5.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te 's‑Gravenhage om op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 01‑06‑2010
HR 20 december 1994, NJ 1995, 253 en HR 6 januari 2004, LJN AN8587.
Vgl. HR 4 mei 2004, LJN AO5706 (telefonische mededeling griffier dat het verzoek om aanhouding was gehonoreerd en dat een nieuwe oproeping zou worden verzonden; het Hof had enkele stellingen over de gesprekken die tussen de raadsvrouwe en de griffier zouden hebben plaatsgevonden niet besproken).