Zie HR 2 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3474, NJ 2015/390, m.nt. Mevis; HR 24 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:718, NJ 2015/395, m.nt. Mevis; HR 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1316, NJ 2016/411, m.nt. Rozemond en HR 11 februari 2020, ECLI:NL:HR:2020:221, NJ 2020/141, m.nt. Vellinga.
HR, 30-03-2021, nr. 19/05054
ECLI:NL:HR:2021:307
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
30-03-2021
- Zaaknummer
19/05054
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2021:307, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 30‑03‑2021; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2021:96
ECLI:NL:PHR:2021:96, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 09‑02‑2021
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2021:307
- Vindplaatsen
Uitspraak 30‑03‑2021
Inhoudsindicatie
Jeugdzaak. Middelen over medeplegen (van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden, art. 282.1 Sr) en beroep op psychische overmacht, art. 40 Sr. HR: art. 81.1 RO. Samenhang met 19/04970.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 19/05054 J
Datum 30 maart 2021
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 24 oktober 2019, nummer 22-003978-18, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2002,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft K. Renssen, advocaat te 'sGravenhage, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadsman van de verdachte heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van de cassatiemiddelen
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren J.C.A.M. Claassens en C. Caminada, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 30 maart 2021.
Conclusie 09‑02‑2021
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden (art. 282 Sr). Middelen over (i) het bewijs van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking en (ii) de verwerping van het beroep op psychische overmacht. Conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 19/05054 J
Zitting 9 februari 2021
(bij vervroeging)
CONCLUSIE
E.J. Hofstee
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2002,
hierna: de verdachte.
Inleiding
1. De verdachte is bij arrest van 24 oktober 2019 door het gerechtshof Den Haag wegens “medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden” veroordeeld tot jeugddetentie voor de duur van 22 dagen, met aftrek van het voorarrest. Daarnaast heeft het hof de onttrekking aan het verkeer bevolen van een in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp (vouwmes).
2. Er bestaat samenhang met de zaak met nummer 19/04970. Ook in die zaak zal ik vandaag concluderen.
3. Namens de verdachte heeft mr. K. Renssen, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur twee middelen van cassatie voorgesteld.
Het eerste middel: bewijs van ‘medeplegen’
4. Het eerste middel klaagt dat het bewezenverklaarde ‘medeplegen’ van het van de vrijheid beroven en beroofd houden niet uit de bewijsvoering kan worden afgeleid, althans dat het hof de bewezenverklaring in dit opzicht onbegrijpelijk en/of ontoereikend heeft gemotiveerd.
5. Ten laste van de verdachte heeft het hof bewezenverklaard dat:
“hij op 07 augustus 2017 te ’s-Gravenhage tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden,
immers hebben hij, verdachte en/of zijn mededaders, toen daar opzettelijk wederrechtelijk
- een schroevendraaier op/tegen de rug van die [slachtoffer] gezet en gedrukt en daarbij gezegd dat die [slachtoffer] moest instappen in de bus, althans woorden van soortgelijke strekking en
- de armen van die [slachtoffer] vastgepakt en vastgehouden en met die [slachtoffer] naar de bus gelopen en
- die [slachtoffer] de bus in geduwd en
- tijdens de autorit die [slachtoffer] bedreigd met een schroevendraaier en een baco en
- die [slachtoffer] naar een woning (perceel [a-straat 1] ) gebracht en
- die [slachtoffer] vastgepakt en onder bedreiging van een baco naar voornoemde woning begeleid en
- (daarbij) dreigend geschreeuwd “lopen, lopen” en
- die [slachtoffer] vervolgens in voornoemde woning gehouden door de (voor)deur te blokkeren en door (dreigend) een schroevendraaier vast te houden.”
6. Het hof heeft deze bewezenverklaring doen steunen op de inhoud van de volgende, in de bijlage bij het arrest opgenomen bewijsmiddelen:
“1. De eigen waarneming van het hof.
Het hof heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 10 oktober 2019 de camerabeelden van het Esso tankstation aan de [b-straat] van 7 augustus 2017 vanaf 00:35:53 bekeken en onder meer waargenomen – zakelijk weergegeven – :
De verdachte is samen met zijn medeverdachten [betrokkene 4] en [betrokkene 6] en aangever naar de bus gelopen. Medeverdachte [betrokkene 6] heeft een schroevendraaier in zijn hand. De verdachte doet de deur van de bus open, waarna iedereen in de bus stapt.
2. De eigen waarneming van het hof.
Het hof heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 10 oktober 2019 ook de geluidsopname van de camerabeelden van de aankomst bij de [a-straat] op 7 augustus 2017 vanaf 00:46:00 beluisterd – zakelijk weergegeven – :
Te horen is dat de medeverdachte [medeverdachte] tegen haar zoon [verdachte] (verdachte) zegt: “Luister, luister nou. Weet.... Dat jullie hem hebben?” Daarop antwoordt hij: “Nee, hij weet niks. Nee, ja, uhh hij was in tankstation. Ga naar boven, doe je schoenen aan, ik vertel beneden.” Ook is te horen dat [verdachte] even later tegen [betrokkene 4] zegt: “Hou hem goed vast. Als hij wegrent geef je hem een paar tikken op zijn hoofd.”
3. De verklaring van de verdachte.
De verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg van 20 september 2018 verklaard – zakelijk weergegeven -:
U houdt mij voor dat er op 7 augustus 2017 rond 00:47 uur een melding bij de politie binnen kwam van de ontvoering van ene [slachtoffer] bij het Esso pompstation op de [b-straat] . Hij zou zijn meegenomen in een witte bus.
Ik was die nacht samen met [betrokkene 6] en [betrokkene 4] in een wit busje bij het Esso Pompstation. We stapten allemaal uit het busje. [betrokkene 6] en [betrokkene 4] vroegen naar [betrokkene 3] . Er is nog meer gevraagd. [betrokkene 6] schreeuwde best hard. Aangever liep er niet goed bij. We kwamen met z'n allen de woning van mijn zus in. Aangever en [betrokkene 6] zaten op de bank.
4. Een proces-verbaal van aangifte d.d. 7 augustus 2017 van de politie Eenheid Den Haag met nr. PL1500-2017223462-1. Dit proces-verbaal houdt onder meer in – zakelijk weergegeven – (blz. 21-23):
als de op genoemde datum afgelegde verklaring van [slachtoffer] :
Ik wil aangifte doen van ontvoering. Ik ben tegen mijn wil en opzettelijk meegenomen en vastgehouden. Op 7 augustus 2017 omstreeks 00:45 uur was ik met mijn neef [betrokkene 5] . Wij reden richting de Esso op de [b-straat] te 's-Gravenhage. Ik stapte uit en liep naar de Esso shop. Tijdens het pinnen hoorde ik iemand met hoge toeren aan komen rijden. Ik zag dat dit een witte bus betrof, volgens mij een Ford Transit. Ik zag dat mijn neef wegreed, want zij kwamen met drie man op hem af. Toen ik naar buiten liep, zag ik dat ze op mij af kwamen. Ik kan de mannen als volgt omschrijven:
De hoofdverdachte heet [betrokkene 6] volgens mij. Verdachte 2 is het broertje van [verdachte] (het hof begrijpt: de verdachte) Volgens mij noemen ze hem [betrokkene 1] . Verdachte 3 is een vriend van verdachte 2. Ik weet niet hoe hij heet. Ik zag dat [betrokkene 6] naar mij toe liep met een schroevendraaier in zijn rechterhand. Ik voelde een steek in mijn rug en zag dat hij de schroevendraaier op mijn rug had ter hoogte van mijn ruggenwervels. Ik voelde dat hij er lichte druk op had gezet.
Ik hoorde dat [betrokkene 6] zei dat ik moest instappen in de bus. Man 3 kwam erbij en greep mij om mijn nek heen en hield mij zo vast. [betrokkene 6] had mij bij mijn rechterarm vast en de schroevendraaier in mijn rug en zo liepen we naar de witte bus. Ik werd er naar toe gedwongen. Ik werd tegen mijn wil en opzettelijk meegenomen.
[betrokkene 1] stapte de schuifdeur in. Ik zag dat [betrokkene 6] tijdens het rijden in zijn linkerhand de schroevendraaier had. Ik zag dat man 3 een baco van de grond pakte en vasthield in zijn rechterhand. We stopten uiteindelijk op de [a-straat 1] te [plaats] . [betrokkene 1] stapte uit de bus en riep zijn moeder die ook op de [a-straat 1] woont. Zijn moeder heet [medeverdachte] . Ik zag dat [medeverdachte] naar beneden kwam lopen. Ik hoorde dat [betrokkene 6] zei “kijk eens wie wij hebben, dit is [slachtoffer] . Wat gaan we met hem doen? Naar boven of beneden?” Ik hoorde dat [medeverdachte] antwoordde met “beneden”. Man 3 pakte mij weer op mijn nek heen en hield in zijn andere hand de baco vast. Ik werd begeleid naar de voordeur van perceel nr. [1] . [betrokkene 6] was al in de woning, en stond in de woonkamer. In de woning waren [medeverdachte] , [betrokkene 6] , [betrokkene 1] , man 3 en [verdachte] . Hij liet mij de plek zien waar ik moest gaan zitten. [betrokkene 6] zat naast mij naar mij gedraaid en liet weer de schroevendraaier zien. [betrokkene 6] vroeg aan mij of ik [verdachte] kende. Ik zei dat ik haar alleen één keer via de telefoon had gesproken en één keer buiten had gezien. [betrokkene 6] liet weer de schroevendraaier zien en zei dat ik loog. [betrokkene 6] zei dat ik moest vertellen wat ik wist. [verdachte] zag licht bij het raam, deed dat open en zag politie. [betrokkene 6] was al weg. Ik liep naar het raam en klom er uit. Ik werd opgevangen door de politie.
Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van het feit.
5. Een proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 7 augustus 2017 van de politie Eenheid Den Haag met nr. PL1500-2017223462-8. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 33-34):
als de op genoemde datum afgelegde verklaring van [betrokkene 9]:
Op 7 augustus 2017 was ik aan het werk bij de Esso aan de [b-straat 1] te Den Haag. Omstreeks 00:30 uur zag ik dat een jongen van Hindoestaanse afkomst naar binnen kwam en een pakje TUC en Marlboro kocht. Ik zag dat hij naar buiten liep, ik zag dat een witte bus met een vaart het terrein op kwam rijden en ik hoorde de bus remmen.
Ik zag dat de bestuurder uit de bus stapte en naar de jongen toe liep. Ik zag dat er vervolgens nog 2 jongens uitstapten en ik hoorde de bestuurder zeggen “instappen” op luide toon.
Ik zag dat de jongen eerst niet wilde en dat hij werd geholpen door de twee bijrijders.
6. Een proces-verbaal uitkijken videobeelden Esso d.d. 7 augustus 2017 van de politie districtsrecherche Den Haag-West met nr. 13. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 76, 80 en 81):
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar:
Op 7 augustus 2017 omstreeks 00:40 uur vond op de locatie [b-straat 1] te 's-Gravenhage, een Esso tankstation, een gijzeling/ontvoering plaats. De Esso heeft beveiligingscamera's hangen. Ik, verbalisant, keek deze beelden uit. Hieronder worden beelden beschreven en met screenshots verduidelijkt.
00:35:53; onderin beeld verschijnen 4 mannen, man 1, man 2, man 3 en aangever [slachtoffer] . Man 1 houdt [slachtoffer] aan zijn linkerarm vast terwijl ze naar de witte bus lopen. Man 2 loopt rechts van hun, man 3 loopt links van hun. Ze lopen naar de passagiersdeur, waar [slachtoffer] bij wordt gezet. Man 1 geeft de arm van [slachtoffer] over aan Man 3, welke deze aanneemt met zijn linker hand. Man 1 loopt vervolgens weer naar de bestuurderszijde. Man 2 dirigeert [slachtoffer] verder naar achteren. Hierna wordt [slachtoffer] door Man 2 op de voorbank van de bus gezet.
Dan is te zien dat Man 2 in zijn rechterhand een voorwerp vast heeft waarmee hij [slachtoffer] in de bus duwt. Nadat [slachtoffer] in de bus zit, voorin het midden, neemt Man 2 plaats aan de raamzijde, aan de passagierskant van de bus.
7. Een proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 7 augustus 2017 van de politie Eenheid Den Haag met nr. PL1500-2017223462-2. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 24-26):
als de op genoemde datum afgelegde verklaring van [betrokkene 2]:
Ik ben getuige van wederrechtelijke vrijheidsberoving. Op 7 augustus 2017 omstreeks 00:50 uur was ik in het huis van mijn oma op de [a-straat 2] in [plaats] .
Ik was hier onder meer samen met mijn moeder. Ik woon zelf op de [a-straat 1] te [plaats] . Op dat moment hoorde ik dat de deurbel ging. Toen ik beneden de deur opende zag ik mijn broertje, [verdachte] , voor de deur staan. Ik hoorde hem vervolgens tegen mij zeggen: “Roep mamma, nu meteen, schiet op! Mijn moeder is [medeverdachte] . Ik zag toen dat mijn moeder naar beneden rende.Ik ben boven voor het raam gaan staan en heb het raam open gedaan. Ik zag een witte Transporter bus voor de deur staan. Ik zag dat mijn moeder naast de bus stond en met haar vuist zwaaide en met haar wijsvinger in de bus wees. Ik hoorde mijn broertje hard schreeuwen. Ik hoorde hem zeggen “Lopen, lopen, lopen”.
Ik ben toen naar mijn huis gelopen. Ik zag mijn moeder, mijn broertje en [betrokkene 4] . Mijn broertje en [betrokkene 4] stonden tussen de voordeur en de woonkamer in. Ik ben vervolgens doorgelopen naar de woonkamer. Ik zag [slachtoffer] op de bank zitten. Ik ken hem als een vriend van [betrokkene 3] en hij werkt bij mijn schoonvader. Ik zag dat [betrokkene 6] naast [slachtoffer] op de bank zat en een schroevendraaier in zijn hand hield. Ik zag dat hij de schroevendraaier tegen de keel van [slachtoffer] hield. Ik zag angst in de ogen van [slachtoffer] . Ik hoorde [betrokkene 6] tegen [slachtoffer] zeggen: “Een verkeerde beweging en ik steek hem er gewoon in”.
8. Een proces-verbaal eerste beelden aankomst Ford Transit bij [a-straat] d.d. 9 augustus 2017 van de politie districtsrecherche Den Haag-West, met nr. 49. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 90-95):
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar:
Op 7 augustus 2017 omstreeks 00:40 uur vond op de locatie [b-straat 1] te 's-Gravenhage, een tankstation van Esso, een gijzeling/ontvoering plaats. Hierbij werd aangever [slachtoffer] onder bedreiging door meerdere mannen in een witte bestelbus geplaatst, waarna deze wegreed. Daarop werd een melding uitgegeven dat het incident zich voortzette op de [a-straat 1] te [plaats] . Uit onderzoek bleek dat de woning [a-straat 3] voorzien was van camerabeelden rondom de woning. Op 9 augustus 2017 werd het opgenomen beeldmateriaal voor de eerste maal bekeken.
Om 00:46:00 is zichtbaar dat de Ford Transit om de hoek op de [c-straat] parkeert. Daarna is duidelijk te zien dat de man met petje richting de bijrijderskant van de Ford Transit loopt.
Op foto 1.1 is zichtbaar dat de andere man in de geruite blouse door de man met gele jas en met petje wordt vastgehouden: De man met gele jas houdt met zijn linkerarm de man met geruite blouse stevig vast. De man met petje laat de man met geruite blouse los en loopt terug naar de Ford Transit om de deur dicht te doen.
Hij zegt daarbij om 00:46:35 het volgende: ‘hou hem goed vast. Als hij wegrent geef je hem een paar tikken op zijn hoofd’.
9. Een proces-verbaal herkenning zwart Nike petje d.d. 9 augustus 2017 van de Districtsrecherche Den Haag-West met nr. 50. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 87-88):
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar:
Op 7 augustus 2017 omstreeks 00:40 uur vond op de locatie [b-straat 1] te ' s-Gravenhage een gijzeling/ontvoering plaats. Om 00:35:47 uur is op de beelden te zien dat man 3 een petje droeg waarop het witte logo van het merk Nike te zien is, met daarboven de letters Nike. Op 7 augustus 2017 te 20.20 uur werd de verdachte [verdachte] , geboren [geboortedatum] 2002, buiten heterdaad aangehouden. Ten tijde van deze aanhouding droeg de verdachte een zwart baseball petje met daarop een wit logo van het merk Nike.”
7. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 10 oktober 2019 houdt in dat de raadsman van de verdachte aldaar het woord tot verdediging heeft gevoerd overeenkomstig zijn overgelegde en in het procesdossier gevoegde pleitnotities. Het blijkens deze pleitnotities ten aanzien van het medeplegen gevoerde bewijsverweer heeft het hof in de bestreden uitspraak als volgt samengevat en gemotiveerd verworpen:
“Nadere bewijsoverwegingen
Door de verdediging is aangevoerd dat de rol van de verdachte dermate gering van aard is geweest dat niet gesproken kan worden van een substantiële, wezenlijke bijdrage en derhalve niet van medeplegen. Zo heeft hij nauwelijks een rol gehad bij de wederrechtelijke vrijheidsberoving bij het Esso tankstation. Voorts is zijn rol in de woning niet als wezenlijk aan te merken Hij heeft volgens de verdediging enkel zijn moeder gehaald en heeft tegen medeverdachte [betrokkene 4] , terwijl [betrokkene 4] het slachtoffer vanuit het busje naar de woning bracht gezegd hem een ‘paar tikken’ te geven als hij probeerde weg te komen.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Het hof stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Ook indien het ten laste gelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, maar uit gedragingen die doorgaans met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn.
Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting leidt het hof met betrekking tot de betrokkenheid van verdachte bij het ten laste gelegde het volgende af.
Uit de ter terechtzitting in hoger beroep getoonde camerabeelden bij het Esso tankstation blijkt dat de verdachte samen met zijn medeverdachten en het slachtoffer naar de bus is gelopen, waarbij te zien is dat een medeverdachte een schroevendraaier in zijn hand heeft, en dat hij, verdachte, de deur van de bus heeft open gedaan waarna iedereen in de bus stapt. Derhalve moet de verdachte naar het oordeel van het hof hebben gezien dat het slachtoffer met een schroevendraaier in zijn rug werd bewogen om in de bus te stappen. Daarnaast heeft de medewerker van het Esso tankstation verklaard dat hij hoorde dat op luide toon werd gezegd “instappen”. Hij zag dat de jongen eerst niet wilde en toen werd geholpen door de twee bijrijders.
Aangekomen bij de woning aan de [a-straat 1] is de verdachte uitgestapt en heeft hij zijn moeder, medeverdachte [medeverdachte] , door zijn zus [betrokkene 2] laten halen.
Op de beelden met geluidsopname is te horen dat de verdachte tegen [betrokkene 4] (hierna: [betrokkene 4] ) zegt: “hou hem goed vast. Als hij wegrent geef je hem een paar tikken op zijn hoofd”.
[slachtoffer] moest in de woonkamer plaatsnemen en werd ondervraagd door [betrokkene 6] (hierna: [betrokkene 6] ), die de schroevendraaier vasthield en ermee dreigde.
[betrokkene 2] , de zus van de verdachte, heeft verklaard dat de verdachte haar had gesommeerd om hun moeder te halen. Toen haar moeder naar beneden ging zag zij uit het raam een witte bus voor de deur staan. Ze hoorde haar broertje hard schreeuwen ‘lopen, lopen, lopen’.
In de bewuste woning zag zij het slachtoffer, [betrokkene 6] , haar moeder, de verdachte en [betrokkene 4] . [betrokkene 4] en de verdachte stonden tussen de voordeur en de woonkamer in. Ook zag zij dat [betrokkene 6] naast het slachtoffer zat en een schroevendraaier in zijn hand hield, waar hij het slachtoffer mee heeft bedreigd.
Op grond van het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, is het hof van oordeel dat de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachten is komen vast te staan. Daarmee acht het hof het ten laste gelegde medeplegen bewezen.”
8. Het is vaste rechtspraak van de Hoge Raad dat voor de kwalificatie ‘medeplegen’ is vereist dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn of haar mededader(s). Deze kwalificatie is bovendien slechts gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde – intellectuele en/of materiële – bijdrage van de verdachte aan het delict van voldoende gewicht is. Bestaat het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet uit een gezamenlijke uitvoering, maar uit gedragingen die met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht, zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan en/of helpen bij de vlucht, dan rust op de rechter die niettemin oordeelt dat sprake is van een zodanig bewuste en nauwe samenwerking dat van medeplegen kan worden gesproken, de taak in de bewijsvoering nauwkeurig te motiveren waarin het medeplegen heeft bestaan. In zijn beoordeling kan de rechter onder meer acht slaan op de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip. In de regel zal de bijdrage van de medepleger worden geleverd tijdens het begaan van het feit, maar noodzakelijk is dat niet. Vooral in dergelijke andere, in zekere zin afwijkende of bijzondere, situaties dient in de bewijsvoering aandacht te worden besteed aan de vraag of wel zo bewust en nauw is samengewerkt bij het strafbare feit dat van medeplegen kan worden gesproken, in het bijzonder dat en waarom de bijdrage van de verdachte van voldoende gewicht is geweest.1.Uit de meest recente rechtspraak van de Hoge Raad over medeplegen lijkt te kunnen worden afgeleid dat het bestaan van een voor alle deelnemers duidelijk plan een relevant aandachtspunt kan zijn voor de beoordeling of sprake is van medeplegen.2.Ingeval sprake is van een gezamenlijk optrekken met het oog op het realiseren van een gezamenlijk plan kan sprake zijn van medeplegen, ook al zouden de gedragingen van de verdachte op zichzelf beschouwd niet als een bijdrage van voldoende gewicht aan het tenlastegelegde feit kunnen worden aangemerkt.3.
9. Uit de nadere bewijsoverwegingen blijkt dat het hof bij zijn beoordeling het bovenstaande beoordelingskader tot uitgangspunt heeft genomen. Of de samenwerking van de verdachte met [betrokkene 6] en [betrokkene 4] zo nauw en bewust is geweest dat van medeplegen mag worden gesproken, heeft het hof beoordeeld in het licht van de gehele gang van zaken vanaf de aankomst van [betrokkene 6] , [betrokkene 4] en de verdachte bij het tankstation tot de komst van de politie op de [a-straat] . Dat is een andere benadering dan die in de toelichting op het middel wordt gekozen. De steller van het middel onderscheidt tussen het de vrijheid beroven van de aangever bij het tankstation en het van de vrijheid beroofd houden van de aangever op de [a-straat] in de woning van (de moeder van) de verdachte. Ten aanzien van deze beide situaties elk afzonderlijk wordt betoogd dat de bijdrage van de verdachte aan het de aangever beroven, respectievelijk beroofd houden van de vrijheid van onvoldoende gewicht is om de kwalificatie medeplegen te rechtvaardigen. Gezien de nauwe verbondenheid van beide feiten is het evenwel niet onbegrijpelijk dat het hof de samenwerking tot het begaan daarvan in haar totaliteit in ogenschouw heeft genomen.
10. Uit de bewijsvoering van het hof blijkt dat de verdachte en zijn mededaders in een bestelbus met vaart zijn komen aanrijden bij het tankstation. Aldaar zijn [betrokkene 6] , [betrokkene 4] en de verdachte gedrieën uit de bestelbus gestapt en op de aangever toegelopen. De vier mannen zijn samen terug naar de bestelbus gelopen. [betrokkene 6] had een schroevendraaier in zijn hand en heeft op luide toon tegen de aangever gezegd “instappen”. De aangever wilde niet instappen en is daar toen door de verdachte en [betrokkene 4] bij ‘geholpen’.4.Daarbij heeft de verdachte de deur van de bestelbus opengedaan.5.Samen met [betrokkene 6] , [betrokkene 4] en de aangever is de verdachte vervolgens naar de woning van de moeder van de verdachte gereden. Aangekomen bij de woning is de verdachte uitgestapt en heeft hij zijn zus zijn moeder laten halen. De verdachte heeft [betrokkene 4] geïnstrueerd de aangever goed vast te houden en hem een ‘paar tikken’ op zijn hoofd te geven als hij wegrent. De verdachte heeft tegen de aangever dreigend geschreeuwd “lopen, lopen, lopen”.6.De aangever is vervolgens in de woonkamer van de woning ondervraagd, ten tijde waarvan de verdachte zich tussen de voordeur en de woonkamer heeft bevonden.
11. Van een bijzonder of afwijkend geval waarin een moeilijke vraag is of de samenwerking zo nauw en bewust is geweest dat van medeplegen mag worden gesproken, is hier geen sprake. Het de aangever van de vrijheid beroven bij het tankstation en het hem voortgezet van de vrijheid beroofd houden op de [a-straat] hebben de verdachte en de mededaders van begin tot einde gezamenlijk uitgevoerd. De verdachte was op alle relevante momenten bij de feitelijke uitvoering van de misdrijven aanwezig, trok samen op met [betrokkene 6] en [betrokkene 4] , en heeft zich uit de samenwerking op geen enkel geëigend tijdstip teruggetrokken. Integendeel, de verdachte heeft tijdens de gehele uitvoering van het feit aan de uitvoering daarvan wezenlijk bijgedragen. Het hof heeft zonder meer kunnen oordelen dat die bijdrage van voldoende gewicht is geweest.
12. Het oordeel van het hof dat de verdachte en zijn mededaders voldoende nauw en bewust hebben samengewerkt om van medeplegen te kunnen spreken, getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk. Tot een nadere motivering van zijn oordeel was het hof, ook in het licht van het in hoger beroep gevoerde verweer, niet gehouden.
13. Het middel faalt.
Het tweede middel: verwerping van het beroep op psychische overmacht
14. Het tweede middel bevat de klacht dat de verwerping van het beroep op psychische overmacht onbegrijpelijk of ontoereikend gemotiveerd is.
15. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 10 oktober 2019 houdt als gezegd in dat de raadsman van de verdachte aldaar het woord tot verdediging heeft gevoerd overeenkomstig zijn overgelegde en in het dossier gevoegde pleitnotities. Uit deze pleitnota blijkt dat de raadsman meer subsidiair het standpunt heeft ingenomen dat de verdachte een beroep op psychische overmacht toekomt en daarom dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.7.
16. Het hof heeft dit beroep op psychische overmacht als volgt samengevat en gemotiveerd verworpen:
“Strafbaarheid van de verdachte
De verdediging heeft aangevoerd dat de verdachte een beroep toekomt op psychische overmacht en daarom dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Daartoe is aangevoerd dat de verdachte ten tijde van het voorval onder een psychische druk stond die werd veroorzaakt door de driehoeksverhouding tussen zijn zus [betrokkene 2] , haar (ex-)partner [betrokkene 3] en medeverdachte [betrokkene 6] , de rol die de verdachte zich daarin toebedeelde en het verzoek van zijn moeder om een oogje in het zeil te houden. Aan die druk kon de verdachte geen weerstand bieden en in de gegeven omstandigheden en gelet op zijn persoonlijkheid kon dat ook niet van hem gevergd worden.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Van psychische overmacht is sprake bij een van buiten komende drang, waaraan de verdachte redelijkerwijze geen weerstand kan en ook niet behoeft te bieden.
Het hof overweegt hiertoe het volgende.
Naar het oordeel van het hof zijn voornoemde feiten en omstandigheden onvoldoende om de eerder bedoelde drang aan te hemen. Het is niet aannemelijk geworden dat de verdachte voorafgaand en ten tijde van het bewezen verklaarde hevige emoties heeft ervaren die hebben bijgedragen tot zijn handelingen. Wel ziet het hof, gesteund door hetgeen in de diverse rapportages is opgemerkt dat verdachte door zijn jeugdige leeftijd, persoonlijkheid en een sterke band met zijn familie meer moeite heeft om afstand te nemen van de hele situatie dan een ander. Echter, niet is gebleken dat sprake is van een ervaren emotionele druk bij de verdachte die een zodanige gemoedstoestand heeft veroorzaakt, dat hij in zijn mogelijkheden werd aangetast om anders te handelen. Uit het psychologisch onderzoek d.d. 20 november 2017 blijkt dat de verdachte weliswaar verminderd toerekeningsvatbaar is door de gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens in de zin van een licht verstandelijke beperking ten aanzien van het ten laste gelegde feit, maar niet dat dit ertoe heeft geleid dat hij aan de psychische druk redelijkerwijs geen weerstand kon bieden.
Alles afwegende wordt het beroep op psychische overmacht verworpen omdat niet aannemelijk is geworden dat sprake is geweest van een van buiten komende drang waaraan de verdachte redelijkerwijze geen weerstand kon en ook niet behoefde te bieden.”
17. Ingeval door of namens de verdachte een beroep op psychische overmacht wordt gedaan, zal de rechter op grond van dat verweer moeten onderzoeken of de voorwaarden voor aanvaarding van psychische overmacht zijn vervuld. Wat de feitelijke grondslag van het verweer betreft, is de maatstaf of de rechter die grondslag voldoende aannemelijk acht. De last tot het aannemelijk maken van die feitelijke grondslag mag hij niet uitsluitend op de verdediging leggen.8.Voor een geslaagd beroep op psychische overmacht moet sprake zijn van een van buiten komende drang waaraan de verdachte redelijkerwijze geen weerstand kon en ook niet behoefde te bieden.9.De omstandigheid dat de verdachte zich heeft gebracht in de situatie waarin die drang op hem is uitgeoefend, kan onder omstandigheden aan het slagen van het beroep op psychische overmacht in de weg staan.10.Vooral het vereiste van een van buiten komende – externe – drang onderscheidt deze schulduitsluitingsgrond van de in art. 39 Sr vervatte exceptie die betrekking heeft op de situatie dat het feit wegens een – interne – psychische stoornis, psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap aan de verdachte niet kan worden toegerekend. Dit onderscheid neemt echter niet weg dat geen rechtsregel eraan in de weg staat de persoonlijkheid van de verdachte te betrekken bij de beantwoording van de vraag of die verdachte redelijkerwijze geen weerstand kon en ook niet behoefde te bieden aan de door of namens hem aangevoerde drang.11.
18. De namens de verdachte aangevoerde oorzaak voor een van buiten komende drang waaraan de verdachte geen weerstand kon en ook niet behoefde te bieden, bevond zich in de relationele en familiaire sfeer. De gestelde driehoeksverhouding tussen de zus van de verdachte, haar (ex-)partner en de medeverdachte [betrokkene 6] , de rol die de verdachte daarbij voor zichzelf zag en het verzoek van zijn moeder een oogje in het zeil te houden, heeft het hof niet als onaannemelijk terzijde gesteld. Bij de beoordeling of de verdachte handelde in psychische overmacht, is het hof in zoverre kennelijk van de gestelde feitelijke grondslag van het verweer uitgegaan. Op grond van diverse rapportages die over de verdachte zijn opgemaakt, neemt het hof met de verdediging aan dat de verdachte ten gevolge van zijn jeugdige leeftijd, zijn persoonlijkheid en de sterke band met zijn familie meer dan anderen moeite heeft om zich te distantiëren van de gestelde situatie in de relationele en familiesfeer. Het hof acht echter niet aannemelijk dat de feitelijke situatie bij de verdachte leidde tot een zodanige gemoedstoestand dat hij in zijn mogelijkheden om anders te handelen werd beperkt.
19. Door te beoordelen of sprake is geweest van een van buiten komende drang waaraan de verdachte redelijkerwijze geen weerstand kon en ook niet behoefde te bieden, heeft het hof de juiste maatstaf aangelegd. Het hof heeft ook niet miskend dat de persoonlijkheid van de verdachte kon worden betrokken bij de beantwoording van de vraag of die verdachte redelijkerwijze geen weerstand kon en ook niet behoefde te bieden aan de gestelde drang.
20. De in het middel vervatte motiveringsklacht steunt op een verwijzing naar een passage van de verklaring die de deskundige GZ-psycholoog De Bruin ter terechtzitting in hoger beroep heeft afgelegd. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt in zoverre het volgende in:
“De raadsman van de verdachte houdt mij voor dat ik in het psychologisch rapport d.d. 20 november 2017 op pagina 21 bij nummer 9 heb opgeschreven dat er bij de verdachte mogelijk sprake is van psychische overmacht. Er is sprake van een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens.
U vraagt mij of ik van mening ben dat wat ik heb omschreven is aan te merken als psychische overmacht. Daar kan ik niets over zeggen. De raadsman houdt mij voorts voor dat [betrokkene 6] een vertrouwenspersoon was voor de verdachte en dat de verdachte zich snel door anderen laat beïnvloeden. U vraagt mij of dit, tezamen met wat er binnen het gezin is gebeurd, zodanige druk voor de verdachte heeft opgeleverd dat hem niet kan worden verweten wat er is gebeurd. Dat zou kunnen. Mocht het ten laste gelegde worden bewezen, dan hebben die aspecten een rol gespeeld. Het is niet aan mij om te oordelen dat bij de verdachte sprake is geweest van psychische overmacht. Ik heb geoordeeld dat hij verminderd toerekeningsvatbaar is. Ik beperk mij tot mijn deskundigheid.”
21. In de toelichting op het middel wordt betoogd dat gelet op deze verklaring wel degelijk aannemelijk is geworden dat sprake is geweest van een van buiten komende drang waaraan de verdachte redelijkerwijze geen weerstand kon en ook niet behoefde te bieden. Door, op de vraag van de raadsman of voor de verdachte zodanige druk heeft bestaan dat wat er is gebeurd hem niet kan worden verweten, te antwoorden met “dat zou kunnen”, heeft de deskundige volgens de steller van het middel die druk, die psychische overmacht kan opleveren, mogelijk geacht.
22. De door de steller van het middel aan de verklaring van de deskundige gegeven uitleg, mist een deugdelijke grond. Door tweemaal te vragen of de druk zodanig was dat deze was “aan te merken als psychische overmacht” en het feit “hem (als gevolg daarvan) niet kan worden verweten”, heeft de raadsman van de verdachte de deskundige ertoe willen bewegen een juridisch oordeel te geven dat niet tot het domein van de deskundige behoort. De deskundige heeft zich daarover niet willen uitspreken; hij kon daarover niets zeggen en het was niet aan hem te oordelen over een beroep op psychische overmacht. In deze context ligt het niet voor de hand de woorden dat het “zou kunnen” dat het feit de verdachte niet kan worden verweten, op te vatten als een deskundigenoordeel over de mate waarin het waarschijnlijk is dat de bestaande druk daarvoor voldoende is geweest. Dat het hof in die verklaring geen grond heeft gevonden om een zodanige druk aan te nemen, is reeds daarom geenszins onbegrijpelijk. Hier komt bij dat ook al zou de deskundige hebben verklaard dat de druk mogelijk voor de verdachte zodanig is geweest dat hij daaraan geen weerstand kon of behoefde te bieden, die verklaring het hof geenszins behoefde te beletten het beroep op psychische overmacht te verwerpen. Zoals de deskundige ook duidelijk te kennen heeft gegeven, betreft de beantwoording van de vraag of de verdachte in psychische overmacht heeft gehandeld geen (puur) psychologische kwestie, maar een juridisch oordeel dat voorbehouden is aan de strafrechter.12.In zijn oordeel dat de gestelde van buiten komende drang niet van dien aard was dat in de omstandigheden van dit geval de verdachte daaraan redelijkerwijze geen weerstand kon en ook niet behoefde te bieden, heeft het hof de psychosociale kenmerken en omstandigheden van de verdachte kenbaar betrokken.
23. Het oordeel van het hof dat ondanks de kwetsbaarheid van de verdachte niet aannemelijk is dat de druk zodanig is geweest dat hij daaraan geen weerstand kon en ook niet behoefde te bieden, is niet onbegrijpelijk en is voorts toereikend gemotiveerd verworpen. De verwerping van het beroep op psychische overmacht is derhalve naar de eis der wet voldoende met redenen omkleed.
24. Het middel faalt.
Slotsom
25. Beide middelen falen en kunnen worden afgedaan met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende motivering.
26. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
27. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 09‑02‑2021
Zie hierover uitgebreider de conclusies van mijn ambtgenoot Aben voorafgaand aan HR 4 februari 2020, ECLI:NL:HR:2020:187 (ECLI:NL:PHR:2019:1286) respectievelijk HR 31 maart 2020, ECLI:NL:HR:2020:544 (ECLI:NL:PHR:2020:124).
In dat verband kan worden gewezen op HR 4 februari 2020, ECLI:NL:HR:2020:187, NJ 2020/140, m.nt. Vellinga. Zie ook de noot van Rozemond onder HR 20 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2126, NJ 2016/420 en W. Albers, T. Beekhuis & R. ter Haar, ‘Medeplegen: van wezenlijke bijdrage naar planverwezenlijking?’, DD 2020/23.
Aldus bewijsmiddel 5. Het in de toelichting op het middel aan de orde gestelde - feitelijke - punt of die ‘hulp’ (mede) heeft bestaan uit het vastpakken van de aangever, zoals uit bewijsmiddel 6 lijkt te kunnen worden afgeleid, behoeft geen bespreking, omdat ook zonder dat vastpakken (ruimschoots) blijkt van nauwe en bewuste samenwerking.
De in de toelichting op het middel bestreden overweging van het hof dat de verdachte moet hebben gezien dat het slachtoffer met een schroevendraaier in zijn rug werd bewogen om in de bus te stappen, volgt niet rechtstreeks uit een bewijsmiddel, maar is een (niet onbegrijpelijke) gevolgtrekking uit de bewijsmiddelen van het hof. Nu het middel geen betrekking heeft op het opzet van de verdachte, kan de betreffende (deel)klacht hier verder buiten beschouwing blijven.
Anders dan in de toelichting op het middel wordt gesuggereerd, heeft het hof deze gedraging wel degelijk bewezenverklaard (het een na laatste gedachtestreepje).
Pleitnota in hoger beroep, randnummers 62-72.
HR 3 juni 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZD0737, NJ 1997/657 en HR 10 januari 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU7135.
HR 30 november 2004, ECLI:NL:HR:2004:AR2067, NJ 2005/94, m.nt. Mevis en HR 9 oktober 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX6734, NJ 2012/594.
HR 30 november 2004, ECLI:NL:HR:2004:AR2067, NJ 2005/946 en HR 6 december 2011, ECLI:NL:HR:2011:BR1146, NJ 2012/591, m.nt. Keulen.
Vgl. HR 6 december 2011, ECLI:NL:HR:2011:BR1146, NJ 2012/591, m.nt. Keulen.
Vgl. J. De Hullu, Materieel strafrecht. Over algemene leerstukken van strafrechtelijke aansprakelijkheid naar Nederlands recht, zevende druk, Deventer: Wolters Kluwer 2018, p. 307 (voetnoot 75).