In dezelfde zin voor een beroep op noodweerexces HR 13 juni 2006, LJN AW3569, NJ 2006, 343.
HR, 09-10-2012, nr. 10/04649
ECLI:NL:HR:2012:BX6734
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
09-10-2012
- Zaaknummer
10/04649
- Conclusie
Mr. Vellinga
- LJN
BX6734
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2012:BX6734, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 09‑10‑2012
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2012:BX6734
ECLI:NL:HR:2012:BX6734, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 09‑10‑2012; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2012:BX6734
Beroepschrift, Hoge Raad, 20‑10‑2010
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2012-0191
Conclusie 09‑10‑2012
Mr. Vellinga
Partij(en)
Nr. 10/04649
Mr. Vellinga
Zitting: 28 augustus 2012
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Het Gerechtshof te Arnhem heeft geoordeeld dat het ten laste van de verdachte bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit "Medeplegen van oplichting" doch dat de verdachte niet strafbaar is, hem te dier zake ontslagen van alle rechtsvervolging en plaatsing van de verdachte gelast in een psychiatrisch ziekenhuis voor een termijn van één jaar.
2.
Namens verdachte heeft mr. C.H.W. Jansen, advocaat te Arnhem, drie middelen van cassatie voorgesteld.
3.
Het eerste middel komt op tegen de verwerping van het beroep op psychische overmacht. Betoogd wordt dat het Hof niet naar behoren heeft gerespondeerd op het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt inhoudende "een beroep op psychische overmacht in verband met de door een derde -en dus van buitenkomende- op verzoeker uitgeoefende drang."
4.
's Hofs arrest houdt met betrekking tot het beroep op psychische overmacht het volgende in:
"Psychische overmacht
De raadsvrouw heeft op grond van in zijn pleitnota genoemde redenen betoogd dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging wegens psychische overmacht
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Voor een geslaagd beroep op psychische overmacht is vereist dat de gedragingen van verdachte, zoals verwoord in de bewezenverklaring, voortkwamen vanuit een van buiten komende drang waaraan hij redelijkerwijs geen weerstand kon bieden.
Het hof is van oordeel dat verdachte weliswaar heeft gehandeld onder invloed van een waanstoornis, maar dat deze stoornis geen van buiten komende drang is.
Het hof verwerpt derhalve dit verweer."
5.
Het door het Hof vastgestelde handelen onder invloed van een waanstoornis komt vervolgens terug onder het kopje "Toerekenbaarheid" dat als volgt luidt:
"Toerekenbaarheid
In het verdachte betreffende rapport d.d. 23 april 2010, opgemaakt door de gezondheidspsycholoog P.K. Kristensen staat het volgende vermeld:
"Betrokkene lijdt aan een ziekelijke stoornis, te weten een waanstoornis. Ten tijde van het ten laste gelegde wordt het handelen van betrokkene bepaald door zijn waanstoornis die al tientallen jaren lijkt te bestaan. Hij richt zijn leven volledig in naar zijn waan en neemt beslissingen conform de waan. Zijn waarneming wordt gestuurd door de waan en afwijkende informatie wordt aangetast zodat de waan niet in gevaar komt. De ziekelijke stoornis in de zin van de waanstoornis van betrokkene verklaart het gedrag van betrokkene tijdens het te laste gelegde. De waanstoornis beheerst het leven van betrokkene op alle terreinen.
Betrokkene wordt in zijn hele handelen bepaald door de waanstoornis. Hij is ervan overtuigd dat hij alleen bevrijd kan worden van de geest van zijn vader als hij het geld overmaakt en blijft overmaken aan het medium [...]. Betrokkene kan gezien zijn allesbepalende waanstoornis beschouwd worden als een persoon met een totaal gebrek aan keuzemogelijkheden zodat hij dan ook als ontoerekeningsvatbaar beschouwd kan worden ten tijde van het ten laste gelegde.
De noodzaak van het bevestigd krijgen van de waan neemt steeds toe. Hiermee zal het risico op suïcide hoger worden, maar ook de onverschilligheid waarmee betrokkene te werk zal gaan bij het oplichten van anderen. Naast het hoge recidivegevaar op vergelijkbare delicten als het ten laste gelegde, dreigt ook de maatschappelijke teloorgang van betrokkene zelf. Hij heeft ondanks zijn zeer goed ontwikkelde intelligentie, zakelijke creativiteit en goede opleiding door zijn waanstoornis het contact met zijn familie en verder sociaal netwerk verloren. Hij heeft hoge schulden en zijn woonsituatie is bij herhaling zeer instabiel. Betrokkene leeft van dag tot dag en is gedurende langere periodes zwervend en afhankelijk van de vrijgevigheid van anderen in zijn levensonderhoud.
Indien een beperking van het recidivegevaar en/of de maatschappelijke teloorgang van betrokken noodzakelijk wordt geacht, kan gedacht worden aan het toepassen van artikel 37, te weten plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis gedurende een jaar."
In het verdachte betreffende rapport d.d. 6 mei 2010, opgemaakt door de psychiater H.T.J. Boerboom staat het volgende vermeld:
"De waanstoornis bepaalt sinds lange tijd betrokkenes handelen, denken en voelen en is niet te corrigeren. Zijn keuzes worden conform de waan gemaakt. Betrokkene is er van overtuigd dat het medium hem van de geest van zijn vader kan afhelpen. Hij moet daarvoor geld aan haar geven. Om aan dat geld te komen heeft hij het slachtoffer onder valse voorwendselen geld doen overmaken. Betrokkene is er heilig van overtuigd dat het geld terug zal komen. Hij hoeft daarom geen verantwoordelijkheid voor de gevolgen te nemen en doordat hij vanuit zijn waan zeer selectief informatie oppakt is hij ongevoelig voor de negatieve gevolgen. Hij heeft geen ziektebesef en nauwelijks ziekte-inzicht. Betrokkens handelen en keuzen worden bepaald door de waan. Hij moet daarom ontoerekingsvatbaar worden geacht.
Het recidiverisico is hoog. Betrokkene is nadat hij in het huis van bewaring was geweest, doorgegaan met geld vragen van het slachtoffer. Wanneer dit slachtoffer zijn medewerking niet meer zal verlenen is het zeer waarschijnlijk dat betrokkene vanuit zijn waan andere personen zal gaan zoeken die hem geld kunnen geven. Voor betrokken is de geest en zijn ellende nog niet weg. Daarnaast is de kans op voortgaande maatschappelijke teloorgang evident en zal niet verminderen wanneer betrokkene niet wordt behandeld. De prognose van behandeling van een waanstoornis is matig. Met medicatie en cognitieve gedragstherapie zijn gemiddeld bescheiden resultaten te behalen. Echter zijn er ook patiënten die succesvol zijn behandeld. Van belang bij betrokkene is dat hij eens de kans moet krijgen psychiatrisch behandeld te worden en dat zal hij niet op vrijwillige basis gaan doen. Rapporteur heeft de voorkeur om betrokken langdurig onder controle te houden. TBS met voorwaarden geeft hierin de beste mogelijkheden. Echter zal betrokkene het niet eens zijn met de voorwaarden en is hij niet gemotiveerd voor behandeling. Dan is artikel 37 te adviseren, zeker in het kader van maatschappelijk teloorgang."
Het hof neemt de conclusie van de deskundigen wat betreft de toerekenbaarheid uit bovengenoemde rapportages over en maakt deze tot de zijne. Omdat het bewezenverklaarde handelen niet aan verdachte kan worden toegerekend, zal hij worden ontslagen van alle rechtsvervolging."
6.
Voor zover het middel klaagt dat 's Hofs motivering niet voldoet aan het in art. 359, tweede lid tweede volzin, Sv gegeven motiveringsvoorschrift ten aanzien van uitdrukkelijk onderbouwde standpunten, miskent het dat het hier een verweer betreft waarop ingevolge art. 358, derde lid, Sv bepaaldelijk moet worden beslist. Voor die beslissing geldt het motiveringsvoorschrift van de eerste volzin van eerstgenoemde bepaling (HR 29 april 2008, LJN BB8977, NJ 2009/130, rov. 6.3 en HR 10 januari 2012, LJN BU3474, rov. 2.4). Reeds daarom faalt het middel.
7.
Voor zover het middel aldus dient te worden opgevat dat het klaagt over ontoereikende motivering van de verwerping van het beroep op overmacht diene het volgende.
8.
Indien een beroep op psychische overmacht is gedaan, zal de rechter op grond van dat verweer moeten onderzoeken of de voorwaarden voor aanvaarding van psychische overmacht zijn vervuld. Die houden in dat sprake moet zijn van een van buiten komende drang waaraan de verdachte redelijkerwijze geen weerstand kon en ook niet behoefde te bieden (HR 30 november 2004, LJN AR2067, NJ 2005, 94). Bij de beantwoording van de vraag of verdachte redelijkerwijze geen weerstand kon en ook niet behoefde te bieden aan de ten verwere aangevoerde drang kan de persoonlijkheid van de verdachte worden betrokken (HR 6 december 2011, LJN BR1144 en LJN BR1146). Naar mijn opvatting neemt dit laatste niet weg dat van buiten de persoon komende omstandigheden bij het aannemen van het redelijkerwijs geen weerstand kunnen en behoeven te bieden doorslaggevend1. moeten zijn. Is de persoon van de dader hierbij doorslaggevend dan is geen sprake van psychische overmacht maar van ontoerekeningsvatbaarheid.
9.
Het Hof heeft geoordeeld dat verdachte heeft gehandeld onder invloed van een waanstoornis maar dat deze stoornis niet een van buiten komende drang is. Daarmee heeft het Hof tot uitdrukking gebracht dat naar zijn oordeel niet de gestelde druk van het medium op verdachte doch diens waanstoornis van doorslaggevend belang is geweest voor diens handelen en verdachte tot diens handelen derhalve niet door overmacht in de zin van art. 40 Sr is gedrongen. In het licht van hetgeen het Hof inzake de toerekenbaarheid heeft overgenomen uit de rapporten van psycholoog Kristensen (o.m. "allesbepalende waanstoornis" en "een totaal gebrek aan keuzemogelijkheden") en psychiater Boerboom (o.m. "Zijn keuzes worden conform de waan gemaakt") geeft dat oordeel geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting alsmede is dat oordeel niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd.
10.
Het middel faalt.
11.
Het tweede middel bevat de klacht dat het Hof de oplegging van de maatregel tot plaatsing van verdachte in een psychiatrisch ziekenhuis ontoereikend heeft gemotiveerd.
12.
Het Hof heeft in het bestreden arrest ten aanzien van de oplegging van de maatregel het volgende overwogen:
"Plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis
De raadsvrouw heeft betoogd dat niet is voldaan aan het gevaarcriterium en dat er geen sprake is van een gevaar voor maatschappelijke teloorgang, ten gevolge waarvan verdachte niet in een psychiatrisch ziekenhuis dient te worden geplaatst, aldus de raadsvrouw.
Het hof is van oordeel dat (onder meer) op grond van bovengenoemde rapportages en verdachtes strafblad dit wel degelijk is vast komen te staan. Uit de rapportages volgt dat verdachte ernstig ziek is, maar geen besef heeft daarvan en evenmin inzicht in zijn handelen toont. Zijn gedragingen, zoals bewezen verklaard, vloeien voort uit de geconstateerde waanbelevingen. Het hof is van oordeel dat de stoornis van verdachte zodanig is, dat die met zich brengt dat verdachte een gevaar oplevert voor zichzelf en andere personen. Volgens de deskundigen is het recidiverisico hoog en daarmee kan verdachte een gevaar zijn voor de psychische gezondheid van derden door de effecten van zijn gedrag. Zo heeft aangever [betrokkene 1] psychiatrische hulp gezocht naar aanleiding van de situatie waarin hij was beland mede door toedoen van verdachte. Met het grote recidivegevaar dreigt voor verdachte tevens, in samenhang met zijn instabiele woonsituatie en het wegvallen van zijn sociale netwerk, een toenemend isolement en daarmee zijn maatschappelijke teloorgang. Daarom is de maatregel van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis ingevolge artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht geboden."
13.
Het middel klaagt dat het Hof op ontoereikende gronden heeft aangenomen dat verdachte een gevaar oplevert voor zichzelf en andere personen.
14.
Ten aanzien van de uitleg van de in art. 37 Sr opgenomen termen "gevaarlijk is voor zichzelf, voor anderen, of voor de algemene veiligheid van personen of goederen" heeft de Hoge Raad in HR 31 januari 2006, LJN AU7080, NJ 2006, 126 het volgende overwogen:
"5.3.2.
Uit de wetsgeschiedenis van deze bepaling volgt dat met het bezigen van de termen "gevaarlijk is voor zichzelf, voor anderen, of voor de algemene veiligheid van personen of goederen" is beoogd aan te sluiten bij de terminologie in de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (Wet BOPZ) (onder meer Kamerstukken II 1980-81, 11 932, nrs. 5-7, p. 32).
5.3.3.
Art.1, eerste lid, Wet BOPZ luidde, voorzover voor de beoordeling van het middel van belang
van 1 januari 1998 tot 30 november 2000:
"Voor de toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde wordt verstaan onder:
(...)
- f.
gevaar: gevaar voor een of meer personen - degene die het gevaar veroorzaakt daaronder begrepen - of voor de algemene veiligheid van personen of goederen",
en luidt van 1 december 2000 tot heden:
"Voor de toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde wordt verstaan onder:
(...)
- f.
gevaar:
1°. gevaar voor degene, die het veroorzaakt, hetgeen onder meer bestaat uit:
- a.
het gevaar dat betrokkene zich van het leven zal beroven of zichzelf ernstig lichamelijk letsel zal toebrengen;
- b.
het gevaar dat betrokkene maatschappelijk te gronde gaat;
- c.
het gevaar dat betrokkene zichzelf in ernstige mate zal verwaarlozen;
- d.
het gevaar dat betrokkene met hinderlijk gedrag agressie van anderen zal oproepen.
2°. gevaar voor een of meer anderen, hetgeen onder meer bestaat uit:
- a.
het gevaar dat betrokkene een ander van het leven zal beroven of hem ernstig lichamelijk letsel zal toebrengen;
- b.
het gevaar voor de psychische gezondheid van een ander;
- c.
het gevaar dat betrokkene een ander, die aan zijn zorg is toevertrouwd, zal verwaarlozen.
3°. gevaar voor de algemene veiligheid van personen of goederen."
5.3.4.
De geschiedenis van de wet die heeft geleid tot de wijziging van art. 1, eerste lid, aanhef en onder f, Wet BOPZ, waarbij nader inhoud is gegeven aan het begrip "gevaar", behelst dat daarmee geen inhoudelijke wijziging is beoogd aan te brengen, doch slechts is bedoeld de ontwikkeling van het begrip in de jurisprudentie te codificeren (Kamerstukken I 1999-2000, 26 527, nr. 169b, p. 2), overigens zonder de ontwikkeling van verdere jurisprudentie te willen belemmeren (Kamerstukken II 1999-2000, 26 527, nr. 8). Voor de uitleg van de hiervoor onder 5.3.2 bedoelde termen uit art. 37 Sr is de betekenis die aan de vergelijkbare termen in de Wet BOPZ is gegeven en de daarop gegronde jurisprudentie, mitsdien onverminderd van belang."
15.
Mede in aanmerking genomen dat art.1, eerste lid, Wet BOPZ geen limitatieve opsomming bevat van hetgeen aldaar wordt verstaan onder "gevaar" geeft het oordeel van het Hof geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting, is het niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd. Dit oordeel houdt immers in dat verdachte door het grote recidiverisico een gevaar vormt voor derden, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het feit dat de aangever zich naar aanleiding van de situatie waarin hij mede was beland door verdachtes toedoen tot een psychiater heeft gewend, alsmede dat verdachte een gevaar vormt voor zichzelf omdat het gevaar voor recidive in samenhang met verdachtes instabiele woonsituatie dreigt te leiden tot het wegvallen van zijn sociale netwerk, tot een toenemend isolement en daarmee tot verdachtes maatschappelijke teloorgang. Bij dat laatste dient in aanmerking te worden genomen dat het Hof bij zijn oordeel over de toerekeningsvatbaarheid van de verdachte heeft overwogen dat de gezondheidspsycholoog Kristensen erop heeft gewezen dat verdachtes maatschappelijke teloorgang dreigt omdat hij door zijn waanstoornis het contact met zijn familie en zijn verder sociaal netwerk heeft verloren, van dag tot dag leeft, gedurende lange periodes zwervende is en afhankelijk is van de vrijgevigheid van anderen in zijn levensonderhoud.
16.
Anders dan in de toelichting op het middel besloten ligt is voor een verdere toetsing in cassatie geen plaats.
17.
Het middel faalt.
18.
Het derde middel klaagt over schending van de redelijke inzendtermijn.
19.
Het cassatieberoep is namens verdachte ingesteld op 20 oktober 2010. De stukken van het geding zijn blijkens een daarop geplaatst stempel op 5 oktober 2011 bij de Hoge Raad binnengekomen. Dat brengt met zich dat de inzendtermijn van acht maanden met drie en een halve maand is overschreden. Gelet op de aan de verdachte opgelegde maatregel van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis is er geen aanleiding om aan het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden enig rechtsgevolg te verbinden en kan de Hoge Raad met dat oordeel volstaan.2.
20.
Het tweede middel kan worden afgedaan met de in art. 81 RO bedoelde motivering.
21.
Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 09‑10‑2012
Vgl. HR 3 april 2012, LJN BV7000, rov. 4
Uitspraak 09‑10‑2012
Inhoudsindicatie
Beroep op psychische overmacht. V.zv. het middel klaagt dat 's Hofs motivering niet voldoet aan het in art. 359.2.2e volzin Sv gegeven motiveringsvoorschrift t.a.v. uitdrukkelijk onderbouwde standpunten, miskent het dat het hier een verweer betreft waarop ex art. 358.3 Sv bepaaldelijk moet worden beslist. Voor die beslissing geldt het motiveringsvoorschrift van de 1e volzin van eerstgenoemde bepaling (vgl. HR LJN BB8977, rov. 6.3). Indien een beroep op psychische overmacht is gedaan, zal de rechter o.g.v. dat verweer moeten onderzoeken of de voorwaarden voor aanvaarding van psychische overmacht zijn vervuld. Die houden in dat sprake moet zijn van een van buiten komende drang waaraan de verdachte redelijkerwijze geen weerstand kon en ook niet behoefde te bieden. Het Hof heeft geoordeeld dat verdachte heeft gehandeld onder invloed van een waanstoornis en dat deze stoornis geen van buiten komende drang is. Daarmee heeft het Hof tot uitdrukking gebracht dat geen sprake was van een van buiten komende drang waaraan verdachte redelijkerwijze geen weerstand kon en ook niet behoefde te bieden. Dit oordeel geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd in het licht van het aangevoerde en de door het Hof overgenomen conclusie van de deskundigen.
Partij(en)
9 oktober 2012
Strafkamer
nr. S 10/04649
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 13 oktober 2010, nummer 21/001982-09, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1953, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
1.1.
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. C.H.W. Janssen, advocaat te Arnhem, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
1.2.
De raadsvrouwe heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1.
Het middel klaagt over de verwerping door het Hof van het beroep op psychische overmacht.
2.2.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij op tijdstippen in de periode januari 2007 tot en met augustus 2007 in Nederland en/of de Verenigde Staten van Amerika, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen, door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [betrokkene 1] heeft bewogen tot de afgifte van geld (in totaal circa 397.775,- euro), hierin bestaande dat verdachte (telkens) tezamen met verdachtes mededader(s), met vorenomschreven oogmerk
- -
zakelijk weergegeven - opzettelijk valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid
- -
zich heeft voorgedaan als (toekomstig) zakenpartner van [betrokkene 1] en
- -
[betrokkene 1] heeft verteld dat hij, verdachte, mede-eigenaar was van een bedrijf in de Verenigde Staten genaamd [A]) en
- -
[betrokkene 1] (meermalen) heeft verteld dat hij zich in de Verenigde Staten bevond om zijn aandelenpakket bij genoemd bedrijf te verkopen en
- -
zich door [betrokkene 1] van Schiphol heeft laten afhalen waarbij verdachte het jegens [betrokkene 1] deed voorkomen alsof hij zojuist was geland vanuit Miami, de Verenigde Staten (met vlucht BA 434, aankomsttijd 13.55 uur) en
- -
[betrokkene 1] heeft verteld dat hij in de gelegenheid was om het aandelenpakket (ter waarde van USD 750.000,- althans een aanzienlijk geldbedrag) van een overleden medevennoot bij [A] te kopen nadat een schuld van USD 30.000,-, althans een (lager) geldbedrag, zou zijn voldaan en
- -
[betrokkene 1] (meermalen) heeft verteld dat hij, verdachte, door het doen van een kortstondige investering (telkens) een (aanzienlijk) groter bedrag kon incasseren waarvan [betrokkene 1] dan zou meeprofiteren en
- -
[betrokkene 1] telefonisch heeft verteld dat hij in de Verenigde Staten werd vastgehouden wegens één of meerdere (oude) belastingschuld(en) die dienden te worden afbetaald en
- -
[betrokkene 1] in contact heeft gebracht, althans heeft laten komen, met [betrokkene 2], althans een persoon, die zich heeft voorgedaan als advocate/juridisch adviseur in de Verenigde Staten en
- -
[betrokkene 1] in contact heeft gebracht, althans heeft laten komen, met [betrokkene 3], althans een persoon, die zich heeft voorgedaan als een (financieel) medewerker van [A] en
- -
aan [betrokkene 1] meerdere (schriftelijke) schuldbekentenissen heeft doen toekomen, (teneinde daarmee het vertrouwen van [betrokkene 1] te krijgen en/of te behouden), waardoor [betrokkene 1] (telkens) werd bewogen tot bovenomschreven afgifte van geld."
2.3.1.
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsvrouwe van de verdachte aldaar het woord gevoerd overeenkomstig de aan het proces-verbaal gehechte pleitnotities. Deze pleitnotities houden, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang in:
"Strafbaarheid verdachte.
Vanaf de dood van de vader van [verdachte], zo'n 20 jaar geleden, ervaart [verdachte] dat hij door de geest van zijn vader is bezeten. [Verdachte] is in 1996 in contact gekomen met [betrokkene 2]. Zij deed [verdachte] geloven dat ze in contact was met zijn overleden vader en dat zij [verdachte] kon helpen met alle problemen waarmee hij in zijn leven kampte, waaronder dan ook dat zij hem zou helpen zich te verlossen van de geest van zijn vader. [Betrokkene 2] zou [verdachte] echter alleen kunnen helpen als hij al zijn geld aan haar overmaakte, puur om "de geest van zijn overleden vader tevreden te stellen". Als alle problemen opgelost zouden zijn, zou [verdachte] al het geld dat hij aan haar had overgemaakt, terugkrijgen. [Betrokkene 2] zou het geld voor hem dus alleen maar bewaren.
Toen zijn eigen geld op was, diende [verdachte] anderen om geld te vragen. Nadat hij zelfs leningen had afgesloten om geld naar haar te kunnen overmaken, vroeg [verdachte] geld aan zijn moeder en later aan [betrokkene 1]. [Verdachte] heeft zelf verklaard dat hij hier wel veel moeite mee had:
(p. 4 pv zitting 18 mei 2010) "Het was een zware periode om mijn eigen moeder te bewegen om mij geld te geven. Het was een hele zware druk. Ik heb vele malen geprobeerd om het niet te doen." Ook ten opzichte van [betrokkene 1] voelde [verdachte] zich enorm bezwaard. [Verdachte] was en is nog steeds heilig overtuigd van het feit dat het geld uiteindelijk terugkomt en hij dus ook [betrokkene 1] kan terugbetalen.
[Betrokkene 2] vroeg om geld en gaf aan op welke wijze [verdachte] dat moest vergaren. Ook heeft [betrokkene 2] zelf contact met [betrokkene 1] gehad. Daarbij deed zij zich voor als juridisch adviseur. [Betrokkene 1] maakte, aldus [verdachte], ook zelf geld over naar [betrokkene 2] (p 5 pv zitting 18 mei 2010).
Uit het proces-verbaal van politie (p. 495-509) blijkt dat [betrokkene 2] deel uitmaakt van een in de Verenigde Staten bekende bende van "psychic swindlers". Vanuit alleen al Nederland blijken (p. 15 pv van bevindingen) tussen 1999 en 2004 twintig personen geld naar [betrokkene 2] overgemaakt te hebben (in totaal ongeveer E 1000.000,-). De modus operandi was nagenoeg dezelfde als in de onderhavige zaak: Amerikaanse vrouw biedt hulp aan als medium, wint in korte tijd het vertrouwen van de slachtoffers en laat hen geloven dat zij hen via de paranormale wereld kan helpen om problemen op te lossen. Hiertoe moeten de slachtoffers hun geld naar haar overmaken.
De druk die [betrokkene 2] op [verdachte] uitoefende bestond eruit dat zij beweerde dat er hele ernstige dingen zouden gebeuren in het leven van [verdachte] en zijn naasten als hij niet aan haar verzoek om geld voldeed. Als hij wel voldeed, zou het allemaal goed gaan.
Het ten laste gelegde is een direct gevolg van de druk die [betrokkene 2] op [verdachte] uitoefende. Het is zonneklaar dat [verdachte] geheel onder de invloed van [betrokkene 2] stond.
De NIFP deskundigen concluderen dat bij [verdachte] sprake zou zijn van een waanstoornis, te weten een beïnvloedingswaan: hij is ervan overtuigd dat hij faalt doordat vader hem beïnvloedt. Beide deskundigen concluderen dat [verdachte] ontoerekeningsvatbaar moet worden geacht.
De verdediging stelt zich echter op het standpunt dat eerst de vraag naar de psychische overmacht beantwoord dient te worden, voordat de vraag naar de toerekeningsvatbaarheid aan de orde komt. Immers, bij psychische overmacht gaat het om een ongewone psychische toestand, veroorzaakt door externe omstandigheden. Als iemand (tevens) een ziekelijke stoornis van de geestvermogens heeft, kan die omstandigheid op zichzelf geen zelfstandige betekenis hebben voor het oordeel over de overmacht. Niet ten gunste en niet ten nadele. Als dus psychische overmacht kan worden aangenomen, is de eventuele ziekelijke stoornis juridisch irrelevant.
[Verdachte] handelde bij het ten laste gelegde onder een van buiten komende, psychische dwang, waar het zich aan onttrekken het gemiddelde weerstandsvermogen van de mens onder dezelfde omstandigheden zou overstijgen. Weerstand bieden was redelijkerwijs niet mogelijk. Het gaat om een sociaal-ethische afweging; wat zou een ander onder dezelfde soort omstandigheden doen? Uiteraard speelt bij de beantwoording van die vraag de persoon van de dader een rol, met andere woorden: "dezelfde soort omstandigheden" betekent ook: in dezelfde psychische toestand. Een combinatie van externe en inwendige factoren sluit psychische overmacht niet uit, zolang het zwaartepunt ligt op de van buiten komende factoren.
De centrale vraag is dan of [verdachte] [betrokkene 1] heeft bewogen tot afgifte van geld, vooral door zijn waanstoornis, of door vooral de druk die [betrokkene 2] op hem uitoefende? Naar de mening van de verdediging is in casu de druk die van [betrokkene 2] uitging van meer belang geweest op het ten laste gelegde handelen dan de eventuele waan. [Verdachte] kwam bij [betrokkene 2] om zijn probleem, zo u wilt, de waan, op te lossen. Zij heeft echter misbruik gemaakt van de problemen van [verdachte] en hem zwaar onder druk gezet, waardoor hij uiteindelijk [betrokkene 1] geld afhandig heeft gemaakt.
Aan het uiteindelijke delict is echter veel vooraf gegaan. Eerst heeft [verdachte] zoals gezegd zijn eigen geld aan [betrokkene 2] overgemaakt en leningen afgesloten. Zoals [verdachte] zelf verklaarde heeft hij lang geprobeerd zich ertegen te verzetten geld van anderen (waaronder zijn eigen moeder) te vragen maar, zo verklaart hij zelf: "het was een hele zware druk". Het uiteindelijk bewegen van [betrokkene 1] tot afgifte van geld staat in een veel te ver verwijderd verband met de waan. Een direct causaal verband is echter aanwezig met de druk vanuit [betrokkene 2].
[Betrokkene 2] heeft de eventuele waan van [verdachte] misbruikt als middel om haar doel te bereiken en om [verdachte] meer onder druk te zetten. Zonder de waan was het delict wellicht ook wel gepleegd, gezien het feit dat veel meer mensen in de oplichtingpraktijken van [betrokkene 2] zijn getrapt. Op hen allen zal door haar forse psychische druk zijn uitgeoefend. Onwaarschijnlijker lijkt dat allen aan een waanstoornis lijden. Nogmaals: zonder de waan zou het delict mogelijk ook zijn gepleegd. Zonder de druk van [betrokkene 2] was het feit echter nooit gepleegd. Het directe causaal verband tussen de eventuele waan en het delict ontbreekt dan ook.
Conclusie:
Ontslag van alle rechtsvervolging wegens psychische overmacht."
2.3.2.
Het bestreden arrest houdt, onder het hoofd "strafbaarheid van de verdachte" het volgende in:
"Psychische overmacht
De raadsvrouw heeft op grond van in haar pleitnota genoemde redenen betoogd dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging wegens psychische overmacht.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Voor een geslaagd beroep op psychische overmacht is vereist dat de gedragingen van verdachte, zoals verwoord in de bewezenverklaring, voortkwamen vanuit een van buiten komende drang waaraan hij redelijkerwijs geen weerstand kon bieden.
Het hof is van oordeel dat verdachte weliswaar heeft gehandeld onder invloed van een waanstoornis, maar dat deze stoornis geen van buiten komende drang is.
Het hof verwerpt derhalve dit verweer.
Toerekenbaarheid
In het verdachte betreffende rapport d.d. 23 april 2010, opgemaakt door de gezondheidspsycholoog P.K. Kristensen staat het volgende vermeld:
"Betrokkene lijdt aan een ziekelijke stoornis, te weten een waanstoornis. Ten tijde van het ten laste gelegde wordt het handelen van betrokkene bepaald door zijn waanstoornis die al tientallen jaren lijkt te bestaan. Hij richt zijn leven volledig in naar zijn waan en neemt beslissingen conform de waan. Zijn waarneming wordt gestuurd door de waan en afwijkende informatie wordt aangetast zodat de waan niet in gevaar komt. De ziekelijke stoornis in de zin van de waanstoornis van betrokkene verklaart het gedrag van betrokkene tijdens het te laste gelegde. De waanstoornis beheerst het leven van betrokkene op alle terreinen.
Betrokkene wordt in zijn hele handelen bepaald door de waanstoornis. Hij is ervan overtuigd dat hij alleen bevrijd kan worden van de geest van zijn vader als hij het geld overmaakt en blijft overmaken aan het medium [...]. Betrokkene kan gezien zijn allesbepalende waanstoornis beschouwd worden als een persoon met een totaal gebrek aan keuzemogelijkheden zodat hij dan ook als ontoerekeningsvatbaar beschouwd kan worden ten tijde van het ten laste gelegde.
De noodzaak van het bevestigd krijgen van de waan neemt steeds toe. Hiermee zal het risico op suïcide hoger worden, maar ook de onverschilligheid waarmee betrokkene te werk zal gaan bij het oplichten van anderen. Naast het hoge recidivegevaar op vergelijkbare delicten als het ten laste gelegde, dreigt ook de maatschappelijke teloorgang van betrokkene zelf. Hij heeft ondanks zijn zeer goed ontwikkelde intelligentie, zakelijke creativiteit en goede opleiding door zijn waanstoornis het contact met zijn familie en verder sociaal netwerk verloren. Hij heeft hoge schulden en zijn woonsituatie is bij herhaling zeer instabiel. Betrokkene leeft van dag tot dag en is gedurende langere periodes zwervend en afhankelijk van de vrijgevigheid van anderen in zijn levensonderhoud.
Indien een beperking van het recidivegevaar en/of de maatschappelijke teloorgang van betrokkene noodzakelijk wordt geacht, kan gedacht worden aan het toepassen van artikel 37, te weten plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis gedurende een jaar."
In het verdachte betreffende rapport d.d. 6 mei 2010, opgemaakt door de psychiater H.T.J. Boerboom staat het volgende vermeld:
"De waanstoornis bepaalt sinds lange tijd betrokkenes handelen, denken en voelen en is niet te corrigeren. Zijn keuzes worden conform de waan gemaakt. Betrokkene is er van overtuigd dat het medium hem van de geest van zijn vader kan afhelpen. Hij moet daarvoor geld aan haar geven. Om aan dat geld te komen heeft hij het slachtoffer onder valse voorwendselen geld doen overmaken. Betrokkene is er heilig van overtuigd dat het geld terug zal komen. Hij hoeft daarom geen verantwoordelijkheid voor de gevolgen te nemen en doordat hij vanuit zijn waan zeer selectief informatie oppakt is hij ongevoelig voor de negatieve gevolgen. Hij heeft geen ziektebesef en nauwelijks ziekte-inzicht. Betrokkenes handelen en keuzen worden bepaald door de waan. Hij moet daarom ontoerekeningsvatbaar worden geacht.
Het recidiverisico is hoog. Betrokkene is nadat hij in het huis van bewaring was geweest, doorgegaan met geld vragen van het slachtoffer. Wanneer dit slachtoffer zijn medewerking niet meer zal verlenen is het zeer waarschijnlijk dat betrokkene vanuit zijn waan andere personen zal gaan zoeken die hem geld kunnen geven. Voor betrokkene is de geest en zijn ellende nog niet weg. Daarnaast is de kans op voortgaande maatschappelijke teloorgang evident en zal niet verminderen wanneer betrokkene niet wordt behandeld. De prognose van behandeling van een waanstoornis is matig. Met medicatie en cognitieve gedragstherapie zijn gemiddeld bescheiden resultaten te behalen. Echter zijn er ook patiënten die succesvol zijn behandeld. Van belang bij betrokkene is dat hij eens de kans moet krijgen psychiatrisch behandeld te worden en dat zal hij niet op vrijwillige basis gaan doen. Rapporteur heeft de voorkeur om betrokkene langdurig onder controle te houden. TBS met voorwaarden geeft hierin de beste mogelijkheden. Echter zal betrokkene het niet eens zijn met de voorwaarden en is hij niet gemotiveerd voor behandeling. Dan is artikel 37 te adviseren, zeker in het kader van maatschappelijk teloorgang".
Het hof neemt de conclusie van de deskundigen wat betreft de toerekenbaarheid uit bovengenoemde rapportages over en maakt deze tot de zijne. Omdat het bewezenverklaarde handelen niet aan verdachte kan worden toegerekend, zal hij worden ontslagen van alle rechtsvervolging."
2.4.
Het Hof heeft de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging en de plaatsing van de verdachte gelast in een psychiatrisch ziekenhuis.
2.5.
Voor zover het middel klaagt dat 's Hofs motivering niet voldoet aan het in art. 359, tweede lid tweede volzin, Sv gegeven motiveringsvoorschrift ten aanzien van uitdrukkelijk onderbouwde standpunten, miskent het dat het hier een verweer betreft waarop ingevolge art. 358, derde lid, Sv bepaaldelijk moet worden beslist. Voor die beslissing geldt het motiveringsvoorschrift van de eerste volzin van eerstgenoemde bepaling (vgl. HR 29 april 2008, LJN BB8977, NJ 2009/130, rov. 6.3). In zoverre faalt het middel.
2.6.
Indien een beroep op psychische overmacht is gedaan, zal de rechter op grond van dat verweer moeten onderzoeken of de voorwaarden voor aanvaarding van psychische overmacht zijn vervuld. Die houden in dat sprake moet zijn van een van buiten komende drang waaraan de verdachte redelijkerwijze geen weerstand kon en ook niet behoefde te bieden.
2.7.
Het Hof heeft geoordeeld dat de verdachte heeft gehandeld onder invloed van een waanstoornis en dat deze stoornis geen van buiten komende drang is. Daarmee heeft het Hof tot uitdrukking gebracht dat geen sprake was van een van buiten komende drang waaraan de verdachte redelijkerwijze geen weerstand kon en ook niet behoefde te bieden. Dit oordeel geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Dit oordeel is voorts niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd in het licht van het aangevoerde en de hiervoor onder 2.3.2 door het Hof overgenomen conclusie van de deskundigen.
2.8.
Het middel faalt.
3. Beoordeling van het tweede middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beoordeling van het derde middel
4.1.
Het middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
4.2.
Het middel is gegrond. Aangezien de aan de verdachte opgelegde maatregel zich naar haar aard niet voor vermindering leent, zal de Hoge Raad volstaan met het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren W.F. Groos en J. Wortel, in bijzijn van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster, en uitgesproken op 9 oktober 2012.
Beroepschrift 20‑10‑2010
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
SCHRIFTUUR, houdende drie middelen van cassatie
in de zaak van:
[verzoeker] verzoeker van cassatie van een hem betreffend arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 13 oktober 2010, waarbij is gelast dat verzoeker in een psychiatrisch ziekenhuis zal worden geplaatst voor een termijn van 1 jaar.
Middel I
Schending van het recht en/of verzuim van vormen waarvan de niet-naleving met nietigheid is bedreigd of tot substantiële nietigheid leidt. In het bijzonder heeft het Hof de naleving verzuimd van de artikelen 40 Sr en 359 juncto artikel 415 Sv omdat het Hof de bewezenverklaring niet naar behoren heeft gemotiveerd, althans het Hof heeft de naleving verzuimd van de artikelen 359 juncto 415 Sv omdat het Hof niet naar behoren heeft gerespondeerd op het namens verzoeker aangevoerd uitdrukkelijk onderbouwd standpunt inhoudend dat verzoeker behoort te worden ontslagen van alle rechtsvervolging omdat hij handelde uit psychische overmacht.
Toelichting
1.
In het kader van het ter 's Hofs terechtzitting gevoerde verweer is door de raadsvrouw van verzoeker aldaar onder meer aangevoerd hetgeen als volgt in het bestreden arrest is weergegeven:
‘De raadsvrouw heeft op grond van in zijn pleitnota genoemde redenen betoogd dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging wegens psychische overmacht’.
2.
Met betrekking tot het hiervoor sub 1 bedoelde verweer heeft het Hof overwogen als volgt:
‘Voor een geslaagd beroep op psychische overmacht is vereist dat de gedragingen van verdachte, zoals verwoord in de bewezenverklaring, voortkwamen vanuit een van buiten komende drang waaraan hij redelijkerwijs geen weerstand kon bieden.
Het hof is van oordeel dat verdachte weliswaar heeft gehandeld onder invloed van een waanstoornis, maar dat deze stoornis geen van buitenkomende drang is. Het hof verwerpt derhalve dit verweer’.
3.
De in haar pleitnota genoemde redenen waarom verzoeker volgens de raadsvrouwe heeft gehandeld uit psychische overmacht hielden, voor zover hier relevant, onder meer het volgende in (pleitnota pagina's 1 t/m 3):
‘Strafbaarheid van de verdachte
Vanaf de dood van de vader van de heer [verzoeker], zo'n 20 jaar geleden, ervaart [verzoeker] dat hij door de geest van zijn vader is bezeten. [verzoeker] is in 1996 in contact gekomen met mevrouw [betrokkene 2]. Zij deed [verzoeker] geloven dat ze in contact was met zijn overleden vader en dat zij [verzoeker] kon helpen met alle problemen waarmee hij in zijn leven kampte, waaronder dan ook dat zij hem zou kunnen helpen zich te verlossen van de geest van zijn vader. [betrokkene 2] zou [verzoeker] echter alleen kunnen helpen als hij al zijn geld aan haar overmaakte, puur om ‘de geest van zijn overleden vader tevreden te stellen’. Als alle problemen opgelost zouden zijn, zou [verzoeker] ai het geld dat hij aan haar had overgemaakt, terugkrijgen. [betrokkene 2] zou het geld voor hem dus alleen maar bewaren.
Toen zijn eigen geld op was, diende [verzoeker] anderen om geld te vragen. Nadat hij zelfs leningen had afgesloten om geld naar haar te kunnen overmaken, vroeg [verzoeker] geld aan zijn moeder en later aan de heer [betrokkene 1]. [verzoeker] heeft zelf verklaard dat hij hier veel moeite mee had: (p. 4 pv zitting 18 mei 2010) ‘Het was een zware periode om mijn eigen moeder te bewegen om mij geld te geven. Het was een hele zware druk. Ik heb vele malen geprobeerd om het niet te doen.’ Ook ten opzichte van [betrokkene 1] volede [verzoeker] zich enorm bezwaard. [verzoeker] was en is nog steeds heilig overtuigd van het feit dat het geld uiteindelijk terugkomt en hij dus ook [betrokkene 1] kan terugbetalen.
[betrokkene 2] vroeg om geld en gaf aan op welke wijze [verzoeker] dat moest vergaren. Ook heeft [betrokkene 2] zelf contact met [betrokkene 1] gehad. Daarbij deed zij zich voor als juridische adviseur. [betrokkene 1] maakte, aldus [verzoeker], ook zelf geld over naar [betrokkene 2] (p 5 pv zitting 18 mei 2010).
Uit het proces-verbaal van politie (p.495–509) blijkt dat mevrouw [betrokkene 2] deel uitmaakt van een in de Verenigde Staten bekende bende van ‘psychic swindlers’. Vanuit alleen al Nederland blijken (p. 15 pv van bevindingen) tussen 1999 en 2004 twintig personen geld naar [betrokkene 2] overgemaakt te hebben (in totaal ongeveer E 1000.000,-).De modus operandi was nagenoeg dezelfde als in de onderhavige zaak: Amerikaanse vrouw biedt hulp aan als medium, wint in korte tijd het vertrouwen van de slachtoffers en laat hen geloven dat zij hen via de paranormale wereld kan helpen om problemen op te lossen. Hiertoe moeten de slachtoffers hun geld naar haar overmaken.
De druk die [betrokkene 2] op [verzoeker] uitoefende bestond eruit dat zij beweerde dat er hele ernstige dingen zouden gebeuren in het leven van [verzoeker] en zijn naasten als hij niet aan haar verzoek om geld voldeed. Als hij wel voldeed, zou het allemaal goed gaan.
Het ten laste gelegde is een direct gevolg van de druk die mevrouw [betrokkene 2] op [verzoeker] uitoefende. Het is zonneklaar dat [verzoeker] geheel onder invloed van mevrouw [betrokkene 2] stond.
De NIFP deskundigen concluderen dat bij [verzoeker] sprake zou zijn van een waanstoornis, te weten een beïnvloedingswaan: hij is ervan overtuigd dat hij faalt doordat zijn vader hem beïnvloedt. Beide deskundigen concluderen dat [verzoeker] ontoerekeningsvatbaar moet worden geacht.
De verdediging stelt zich echter dat eerst de vraag naar de psychische overmacht beantwoord dient te worden, voordat de vraag naar de toerekeningsvatbaarheid aan de orde komt. Immers, bij psychische overmacht gaat het om een ongewone psychische toestand, veroorzaakt door externe omstandigheden. Als iemand (tevens) een ziekelijke stoornis van de geestesvermogens heeft, kan die omstandigheid op zichzelf geen zelfstandige betekenis hebben voor het oordeel over de overmacht. Niet ten gunste niet ten nadele. Als dus psychische overmacht kan worden aangenomen, is de eventuele ziekelijke stoornis juridisch irrelevant.
[verzoeker] handelde bij het ten laste gelegde onder een van buiten komende, psychische dwang, waar het zich aan onttrekken het gemiddelde weerstandsvermogen van de mens onder dezelfde omstandigheden zou overstijgen. Weerstand bieden was redelijkerwijs niet mogelijk. Het gaat om een sociaal-ethische afweging; wat zou een ander onder dezelfde omstandigheden doen? Uiteraard speelt bij de beantwoording van die vraag de persoon van de dader een rol, met andere woorden: ‘dezelfde soort omstandigheden’ betekent ook: in dezelfde psychische toestand’. Een combinatie van externe en inwendige factoren sluit psychische overmacht niet uit, zolang het zwaartepunt ligt op de van buiten komende factoren.
De centrale vraag is dan of [verzoeker] [betrokkene 1] heeft bewogen tot afgifte van geld, vooral door zijn waanstoornis, of door vooral de druk die [betrokkene 2] op hem uitoefende? Naar mening van de verdediging is in casu de druk die van [betrokkene 2] uitging van meer belang geweest op het ten laste gelegde handelen dan de eventuele waan. [verzoeker] kwam bij [betrokkene 2] om zijn probleem, zo u wilt, de waan, op te lossen. Zij heeft misbruik gemaakt van de problemen van [verzoeker] en hem zwaar onder druk gezet, waardoor hij uiteindelijk [betrokkene 1] geld afhandig heeft gemaakt.
Aan het uiteindelijke delict is echter veel voorafgegaan. Eerst heeft [verzoeker] zoals gezegd zijn eigen geld aan [betrokkene 2] overgemaakt en leningen afgesloten. Zoals [verzoeker] zelf verklaarde heeft hij lang geprobeerd zich ertegen te verzetten geld van anderen (waaronder zijn eigen moeder) te vragen maar, zo verklaart hij zelf: ‘het was een hele zware druk’. Het uiteindelijk bewegen van [betrokkene 1] tot afgifte van geld staat in een veel te ver verwijderd verband met de waan. Een direct causaal verband is echter aanwezig met de druk van [betrokkene 2].
[betrokkene 2] heeft de eventuele waan van [verzoeker] misbruikt als middel om haar doel te bereiken en om [verzoeker] meer onder druk te zetten. Zonder de waan was het delict wellicht ook wel gepleegd, gezien het feit dat veel meer mensen in de oplichtingspraktijken van [betrokkene 2] zijn getrapt. Op hen allen zal door haar forse psychische druk zijn uitgeoefend.
Onwaarschijnlijker lijkt dat allen aan een waanstoornis lijden. Nogmaals: zonder de waan zou het delict mogelijk ook zijn gepleegd. Zonder de druk van [betrokkene 2] was het feit echter nooit gepleegd. Het directe causaal verband tussen de eventuele waan en het delict ontbreekt dan ook.
Conclusie:
Ontslag van alle rechtsvervolging wegens psychische overmacht’.
4.
Het Hof heeft ten aanzien van het hiervoor sub 3 geciteerde verweer slechts overwogen dat ‘verdachte weliswaar heeft gehandeld onder invloed van een waanstoornis, maar dat deze stoornis geen van buitenkomende drang is’. Daarmee heeft het Hof niet, althans niet naar behoren, gerespondeerd op het door de raadsvrouw ter 's Hofs terechtzitting ingenomen uitdrukkelijk onderbouwd standpunt. Dat standpunt hield immers in: een beroep op psychische overmacht in verband met de door een derde —en dus van buitenkomende— op verzoeker uitgeoefende drang. Het arrest kan mitsdien niet in stand blijven.
Middel II
Schending van het recht en/of verzuim van vormen waarvan de niet-naleving met nietigheid is bedreigd of tot substantiële nietigheid leidt. In het bijzonder heeft het Hof de naleving verzuimd van de artikelen 37 Sr, 359 juncto artikel 415 Sv omdat het Hof bij de beoordeling van de vraag of er sprake is van ‘gevaar voor de psychische gezondheid van derden’ en de vraag of er sprake is van ‘een maatschappelijke teloorgang van verzoeker’ een onjuiste maatstaf heeft aangelegd en/of het Hof de oplegging van de maatregel plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis niet naar behoren heeft gemotiveerd, althans het Hof niet naar behoren heeft gerespondeerd op het namens verzoeker aangevoerd uitdrukkelijk onderbouwd standpunt dat er onvoldoende sprake is van gevaar voor zichzelf of anderen.
Toelichting
1.
Blijkens zijn motivering van het opleggen van de maatregel tot plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis heeft het Hof bij zijn beslissing laten meewegen dat er is sprake is van ‘gevaar voor een ander’. Hiertoe heeft het Hof overwogen als volgt (zie pagina 6 van het bestreden arrest):
‘Volgens de deskundigen is het recidiverisico hoog en daarmee kan verdachte een gevaar zijn voor de psychische gezondheid van derden. Zo heeft aangever [betrokkene 1] psychiatrische hulp gezocht naar aanleiding van de situatie waarin hij was beland mede door toedoen van verdachte.’
2.
Door de raadsvrouw is in hoger beroep op dit punt het volgende opgemerkt (zie pagina 3 van de pleitnota in hoger beroep):
‘het gevaar voor anderen betreft de veiligheid van het lichaam of de geestelijke gezondheid van die anderen. Gelet op het soort delict is dat in dit geval niet aan de orde’.
3.
Blijkens de deskundigenrapportage van de NIFP-psychiater en de NIFP-psycholoog, deels vervat in het bestreden arrest op de pagina's 4 t/m 6, is sprake van recidivegevaar voor soortgelijken delicten. Door te overwegen ‘volgens de deskundigen is het recidiverisico hoog en daarmee kan verdachte gevaar zijn voor de psychische gezondheid van derden’ brengt het Hof aldus tot uitdrukking dat er sprake is van recidivegevaar voor oplichting (dan wel soortgelijke delicten). De vraag of er sprake is van gevaar voor de psychische gezondheid van derden moet dus worden beoordeeld in het licht van het ontstaan van mogelijke toekomstige slachtoffers van oplichting door verzoeker. Onder verwijzing naar T&C Strafrecht, aantekening 5 op artikel 326 Sr (blz 1399, 8e druk) kan worden opgemerkt dat de te beschermde belangen tegen oplichting zijn ‘het vermogen’ en ‘het vertrouwen in (vooral) het handels verkeer’. Dit zijn naar het oordeel steller dezes niet bepaald belangen die direct doen denken aan de psychische gezondheid van een andere persoon.
4.
In het arrest van Uw Raad van 31 januari 2006 (NJ 2006, 126) is in r.o. 5.3.1. t/m 5.3.4. overwogen als volgt:
‘5.3.1.
Art. 37, eerste lid, Sr luidt als volgt:
- ‘1.
De rechter kan gelasten dat degene aan wie een strafbaar feit wegens de gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens niet kan worden toegerekend, in een psychiatrisch ziekenhuis zal worden geplaatst voor een termijn van een jaar, doch alleen indien hij gevaarlijk is voor zichzelf, voor anderen, of voor de algemene veiligheid van personen of goederen.’
5.3.2.
Uit de wetsgeschiedenis van deze bepaling volgt dat met het bezigen van de termen ‘gevaarlijk is voor zichzelf, voor anderen, of voor de algemene veiligheid van personen of goederen’ is beoogd aan te sluiten bij de terminologie in de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (Wet BOPZ) (onder meer Kamerstukken II 1980–81, 11 932, nrs. 5–7, p. 32).
5.3.3.
Art.l, eerste lid, Wet BOPZ luidde, voorzover voor de beoordeling van het middel van belang van 1 januari 1998 tot 30 november 2000:
‘Voor de toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde wordt verstaan onder:
(…)
- f.
gevaar: gevaar voor een of meer personen — degene die het gevaar veroorzaakt daaronder begrepen — of voor de algemene veiligheid van personen of goederen’,
en luidt van 1 december 2000 tot heden:
‘Voor de toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde wordt verstaan onder:
(…)
- f.
gevaar:
- 1o.
gevaar voor degene, die het veroorzaakt, hetgeen onder meer bestaat uit:
- a.
het gevaar dat betrokkene zich van het leven zal beroven of zichzelf ernstig lichamelijk letsel zal toebrengen;
- b.
het gevaar dat betrokkene maatschappelijk te gronde gaat;
- c.
het gevaar dat betrokkene zichzelf in ernstige mate zal verwaarlozen;
- d.
het gevaar dat betrokkene met hinderlijk gedrag agressie van anderen zal oproepen.
- 2o.
gevaar voor een of meer anderen, hetgeen onder meer bestaat uit:
- a.
het gevaar dat betrokkene een ander van het leven zal beroven of hem ernstig lichamelijk letsel zal toebrengen;
- b.
het gevaar voor de psychische gezondheid van een ander;
- c.
het gevaar dat betrokkene een ander, die aan zijn zorg is toevertrouwd, zal verwaarlozen.
- 3o.
gevaar voor de algemene veiligheid van personen of goederen.’’
5.
Uit het hiervoor sub 4 aangehaalde arrest van Uw Raad volgt dat bij de beoordeling van de vraag of er sprake is van ‘gevaar voor anderen’ (daaronder gevaar voor de psychische gezondheid van een ander begrepen) aansluiting dient te worden gezocht bij de Wet BOPZ. Steller dezes wijst in dat kader expliciet op bladzijde 222 e.v. uit ‘Gedwongen opname en behandeling van psychiatrische patiënten/cliënten’ (Best Practice Guids, van mr. Jannie Hommes en dr. Tineke Abma, 2009, Ie druk, Boom juridische uitgevers). Voor zover ten deze relevant houdt dat hoofdstuk onder meer in:
‘Gevaar voor de psychische gezondheid van de ander
Het ondersteunen, begeleiden en verzorgen van een psychiatrische cliënt betekent voor de familie en het gezin soms een zware belasting. Het verwerken van het verdriet over het kind met schizofrenie, de bizarre situaties en nachtelijke incidenten bij psychoses en de onmacht. Dit alles betekent zeker een aantasting van het psychische welbevinden van anderen. Wil echter een BOPZ-maatregel op deze grond gegeven kunnen worden, dan moet er sprake van een ‘toestand van totale ontreddering’.1. Hetzelfde geldt voor situaties van hinder: pas wanneer gesproken van ernstige overlast is een maatregel gerechtvaardigd(…)’,
Verder wijs ik op T&C Strafrecht, aantekening 4b op artikel 36 Sr (blz 259, 8e druk) waarin onder meer staat vermeld:
‘Gevaar voor anderen. Daarbij gaat het om rechtstreeks gevaar voor meer individueel bepaalde personen, in het bijzonder in de omgeving van betrokkene’.
Ergo: het moet dus gaan om een situaties waarbij gesproken kan worden van totale ontreddering of ernstige overlast veroorzaakt bij meer individueel bepaalde personen, in het bijzonder in de directe omgeving van verzoeker. De overweging van het Hof rept zoals gezegd van ‘een hoog recidivegevaar voor oplichting hetgeen kan leiden tot gevaar voor de psychische gezondheid van derden’ en noemt daarbij ‘de gang van aangever [betrokkene 1] naar een psychiater’2.. Dit is — gelet op hetgeen sub 3 t/m 5 naar voren is gebracht — onvoldoende om te kunnen spreken van ‘een gevaar voor de psychische gezondheid van een ander’ in de zin van de Wet BOPZ. Dit is door het Hof miskend, althans het Hof was — mede gelet op het door de raadsvrouw gevoerde verweer, zie hiervoor sub 2 — gehouden tot een nadere motivering.
6.
Het Hof heeft verder ten aanzien van het opleggen van de maatregel nog mee laten wegen dat er sprake is van ‘gevaar voor zichzelf’. Het Hof heeft daartoe overwogen (zie pagina 6 van het bestreden arrest):
‘Met het grote recidive gevaar dreigt voor verdachte tevens in samenhang met zijn instabiele woonsituatie en het wegvallen van zijn sociale netwerk, een toenemend isolement en daarmee zijn maatschappelijke teloorgang.’
7.
Het verweer van de raadsvrouw hield, voor zover hier relevant, onder meer het volgende in (zie pleitnota pagina 3):
‘Volgens de deskundigen die in casu hebben gerapporteerd zou betreffende [verzoeker] sprake zijn van een maatschappelijke teloorgang. Het gaat er bij dat gevaar om of de betrokkene in staat is om in zijn primaire levensbehoeften te voorzien: woonruimte, een verzekering, de vereiste documenten, inkomen of uitkering en zichzelf kunnen verzorgen (eten, kleding, veiligheid). [verzoeker] voldoet aan de meeste van deze basisvoorwaarden. Op de vorige zitting heeft uw Hof ook kunnen zien dat [verzoeker] er niet uitziet als iemand die niet voor zichzelf kan zorgen. Voorts veronderstelt ‘teloorgang’een neerwaartse spiraal die in casu niet vast te stellen is. Integendeel. Cliënt is er momenteel niet slechter aan toe dan een aantal jaren geleden. Hij is nog altijd bezig met zijn Azië-project.
Volgens psychiater Boerboom (p. 12 NIFP rapportage) is er bij [verzoeker] al vanaf zijn scheiding (die plaatsvond in 1991) sprake van maatschappelijke teloorgang. Als de deplorabele toestand zich al jaren voordoet, lijkt evenwel niet meer van ‘teloorgang’ gesproken te kunnen worden (Dijkers in een aanvulling op de Wet Bopz 2006, tijdschrift voor psychiatrie 50 (2008) 4).
De verdediging stelt zich dan ook op het standpunt dat geen maatregel plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis opgelegd dient te worden’.
8.
Onder verwijzing naar bladzijde 220 uit ‘Gedwongen opname en behandeling van psychiatrische patiënten/cliënten’ (Best Practice Guids, van mr. Jannie Hommes en dr. Tineke Abma, 2009, 1e druk, Boom juridische uitgevers) kan worden opgemerkt dat ‘de maatschappelijke ondergang zich kan uiten door het verlies van alle contacten met de buitenwereld3., het ontstaan van schulden en/of verlies van een groot deel van de aardse bezittingen.4. Waaruit de ‘ondergang’ concreet bestaat, zal uiteraard goed onderbouwd moeten worden in de geneeskundige verklaring. Het ‘risico dat betrokkene opnieuw gaat zwerven’ achtte de Hoge Raad onvoldoende gemotiveerd.5. Het criterium ‘maatschappelijk te gronde gaan’ houdt het risico in zich dat een zelfgekozen levensstijl die van de gangbare afwijkt reeds wordt beschouwd als een gevaar en dat het zogenoemde bestwil-criterium de overhand krijgt. Om die reden is er aanleiding om kritisch te staan tegenover beslissingen die alleen de gevaargrond ‘maatschappelijke te gronde’ gaan noemen zonder nadere motivering te geven. Een al jarenlang bestaand geïsoleerd leven kan aanleiding geven de gevraagde Bopz-maatregel af te wijzen, omdat er geen sprake is van een zichtbaar dalende trend in de maatschappelijke positie van betrokkene vergeleken met zijn eerdere maatschappelijke functioneren6.’.
9.
Zoals hiervoor sub 6 geciteerd, heeft het Hof overwogen dat ‘met het grote recidive gevaar voor verdachte tevens in samenhang met zijn instabiele woonsituatie en het wegvallen van zijn sociale netwerk, een toenemend isolement dreigt en daarmee zijn maatschappelijke teloorgang’. Ten eerste: een mogelijk recidive gevaar heeft niets van doen met een zichtbaar dalende trend in de maatschappelijke positie van betrokkene. Ten tweede: het Hof stelt feitelijk vast dat sprake is van een instabiele woonsituatie, maar laat in het midden of die instabiele woonsituatie onderdeel is van een neerwaartse spiraal of dat die situatie zich al jaren voordoet7.. Ten derde: ten aanzien van de feitelijke vaststelling dat sprake is van ‘het wegvallen van het sociale netwerk van verzoeker’ laat het Hof eveneens onbeantwoord de vraag of dit wegvallen onderdeel is van een zichtbaar dalende trend dan wel dat dit wegvallen reeds jaren geleden heeft plaatsgevonden dan wel is ingezet. De overweging van het Hof is mitsdien onvoldoende om te kunnen spreken van ‘een gevaar voor maatschappelijke teloorgang’ in de zin van de Wet BOPZ. Dit is door het Hof miskend, althans het Hof was — mede gelet op het door de raadsvrouw gevoerde verweer, zie hiervoor sub 7 — gehouden tot een nadere motivering.
Middel III
Schending van het recht en/of verzuim van vormen waarvan de niet-inachtneming uitdrukkelijk met nietigheid is bedreigd of zodanige nietigheid voortvloeit uit de aard van de niet in acht genomen vorm. In het bijzonder is niet voldaan aan een berechting binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 EVRM.
Toelichting
1.
Op 20 oktober 2010 is namens verzoeker het beroep in cassatie ingesteld. Het dossier is bij de Hoge Raad op 5 oktober 2011 ingekomen. Er is dus sprake van een inzendingsduur van 11,5 maand. Gelet op het arrest van uw Raad NJ 2000, 721 moet worden geoordeeld dat er sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM.
Slotsom
Om de redenen, in het voorgaande vervat, kan het bestreden arrest niet in stand blijven. Het arrest moet dus worden vernietigd.
Deze schriftuur wordt ondertekend en ingediend door mr. C.H.W. Janssen, advocaat te Arnhem, die hierbij verklaart tot die ondertekening en indiening bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd door de verzoeker van cassatie.
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 20‑10‑2010
Zonder daarbij vast te stellen of er sprake was van schade aan de psychische gezondheid van [betrokkene 1].
HR 16 mei 2008, NJ 2008/27 en Rb. Alkmaar 15 januari 1998, BJ 1998/28.
Rb. Amsterdam 6 april 2001, BJ 2001/22.
HR 2 maart 2001, BJ 2001/19.
Rb. Den Haag 20 maart 2008, BJ 2008/34.
Als de deplorabele toestand zich al jaren voordoet, lijkt evenwel niet van ‘teloorgang’ gesproken te kunnen worden (Dijkers in een aanvulling op de Wet Bopz 2006, tijdschrift voor psyachiatrie (2008) 4). In casu blijkt