HR, 03-06-1997, nr. 105138
ECLI:NL:HR:1997:ZD0737
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
03-06-1997
- Zaaknummer
105138
- LJN
ZD0737
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht / Sancties
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:1997:ZD0737, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 03‑06‑1997; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:1997:1
- Wetingang
- Vindplaatsen
Uitspraak 03‑06‑1997
Inhoudsindicatie
-
Partij(en)
3 juni 1997
Strafkamer
nr. 105.138
SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 20 maart 1996 in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1942, wonende te [woonplaats], ten tijde van de bestreden uitspraak gedetineerd in het Penitentiair Complex Scheveningen "De Kantelberg" Unit 4 te 's-Gravenhage.
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage van 17 oktober 1995 - de verdachte vrijgesproken van het hem bij inleidende dagvaarding onder 2 telastegelegde en hem voorts ter zake van 1. "opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, eerste lid, onder C van de Opiumwet gegeven verbod" en 3. "handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, Wet wapens en munitie, begaan met betrekking tot een schietwapen in de vorm van een pistool"; "handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd" veroordeeld tot vijf jaren gevangenisstraf, alsmede tot een geldboete van vijfduizend gulden, subsidiair vijftig dagen hechtenis, met verbeurdverklaring en onttrekking aan het verkeer zoals in het arrest omschreven.
2. Het cassatieberoep
Het beroep - dat zich kennelijk niet richt tegen de gegeven vrijspraak - is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr G. Spong, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
3. De conclusie van het Openbaar Ministerie
De Advocaat-Generaal Van Dorst heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, voorzover aan het oordeel van de Hoge Raad onderworpen, maar alleen wat betreft de strafbaarverklaring van de verdachte ten aanzien van feit 1 en de strafoplegging ter zake van de feiten 1 en 3, tot verwijzing der zaak naar een aangrenzend gerechtshof teneinde in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
4. Beoordeling van het tweede middel
4.1.
Ten laste van de verdachte is, voorzover voor de beoordeling van het tweede middel van belang, onder 3 bewezenverklaard dat:
"hij op 7 april 1995 te 's-Gravenhage (...) "munitie van categorie III, te weten een aantal "patronen van diverse kalibers voorhanden heeft "gehad".
Het Hof heeft dit bewezenverklaarde gekwalificeerd als: "Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd".
4.2.
Het middel betoogt dat het Hof het bewezenverklaarde voorhanden hebben van een aantal patronen van diverse kalibers ten onrechte heeft gekwalificeerd als zijnde "meermalen gepleegd" omdat ingevolge de definitiebepaling van art. 1 Wet Wapens en Munitie het begrip "munitie" dient te worden opgevat als een verzamelbegrip.
4.3.
Art. 1, aanhef en eerste lid onder 4°, (oud) WWM bepaalt:
"1. In deze wet wordt verstaan onder: (...)
4°. munitie: patronen en andere voorwerpen, bestemd of geschikt om een projectiel of een giftige, verstikkende, weerloosmakende, traanverwekkende of soortgelijke stof door middel van een schietwapen af te schieten of te verspreiden, alsmede projectielen, bestemd om afgeschoten te worden door middel van een schietwapen, waarvan de werking niet berust op een natuurkundig proces; koolzuurgascapsules, bestemd voor gebruik als drijflading in schietwapens worden hiertoe niet gerekend".
4.4.
Het Hof heeft het bewezenverklaarde voorzover inhoudende dat de verdachte "munitie van categorie III, te weten een aantal patronen van diverse kalibers, voorhanden heeft gehad" gekwalificeerd als het meermalen plegen van het in art. 26, eerste lid, (oud) WWM strafbaar gestelde feit. Ingevolge laatstgenoemde wetsbepaling is het verboden munitie van de categorieën II en III voorhanden te hebben en in art. 55, eerste lid, (oud) WWM wordt het handelen in strijd met die bepaling strafbaar gesteld. Nu zowel één patroon als een aantal patronen van de bewezenverklaarde categorie als munitie van categorie III in de zin van de WWM kan worden aangemerkt levert de bewezenverklaarde overtreding van het in art. 26, eerste lid, (oud) WWM vervatte verbod slechts één bij art. 55, eerste lid, (oud) WWM strafbaar gesteld feit op.
4.5.
Het middel dat zich richt tegen deze kwalificatie is derhalve terecht voorgesteld.
5. Beoordeling van het eerste middel
5.1.
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting van het Hof van 6 maart 1996 heeft de verdachte aldaar ten' aanzien van feit 1 onder meer het volgende verklaard:
Het is juist dat de politie op 7 april 1995 heroïne in de kruipruimte van mijn huis heeft gevonden. Ik wist dat die heroïne in mijn huis aanwezig was en dat die heroïne in de kruipruimte lag. Ik wist niet hoeveel heroïne het betrof. Men heeft de heroïne in mijn huis achtergelaten. De heroïne behoort toe aan personen van de maffia. Als ik u de namen van die personen noem betekent dit de dood van mij en mijn kinderen. Ik ' moest die heroïne voor die personen bewaren. Er kwamen iedere dag 5 of 6 mannen in mijn huis controleren of de heroïne er nog was. Zou er iets met de heroïne gebeuren, dan zou dit mijn dood zijn. Ik heb tegen de politie niets over de personen aan wie de heroïne toebehoort verklaard. God weet van welke" persoon de heroïne is.
Een aantal dagen voor de inval door de politie in mijn huis is de man voor wie ik de heroïne moest bewaren bij mij thuis geweest. Hij vertelde mij dat er 2 kilogram heroïne zou worden opgehaald. Ik kan geen namen noemen. Ik kan wel zeggen dat het om Turkse personen gaat. Als u mij een garantie geeft dat mijn kinderen en ik veilig zijn, noem ik u zo 50 namen. De eigenaren van de heroïne hebben mij uit Turkije naar Nederland gebracht. Via Italië ben ik met een'vals paspoort per auto naar Nederland gebracht. Zij hadden voor een vals paspoort gezorgd. Ik ben niet zelfstandig naar Nederland gekomen. Ik heb er vaak aan gedacht om aangifte te doen tegen deze mensen, maar ik moet aan de veiligheid van mij en mijn kinderen denken. Ik was onder toezicht van deze mensen, zij waren er continu.
(. . .)
Die maffia personen waren er constant. Ik heb tegen mijn vrouw gezegd dat ze van de PKK waren en dat ik bang was om iets te zeggen?
(...)
Een zoon van mij is in 1981 of 1982 omgekomen. Hij is om het leven gebracht in Turkije. Ik heb zijn lichaam nooit gezien. Dezelfde maffiapersonen zitten hier ook achter. Ik ben een aantal jaren gevlucht naar Istanboel. Die mensen hebben mij ook daar gevonden. Ik zou nooit naar de politie gaan om deze mensen aan te geven. Dit zou mijn dood en de dood van mijn gezin betekenen. Ik denk alleen aan mijn kinderen, ik beschouw mijzelf als afgeschreven. Ik ken de namen van een aantal van deze maffia-personen. Een aantal van hen woont in België, Nederland en Duitsland.
5.2.
Blijkens evengenoemd proces-verbaal is aldaar voorts namens de verdachte een uitdrukkelijk beroep gedaan op psychische overmacht dat als volgt is verwoord :
Uit het onderzoek is gebleken dat hij uit zijn woonplaats in Turkije is geplukt onder dwang van dreigementen jegens zijn gezin, gedwongen werd toe te staan dat een partij heroïne werd opgeslagen in de woning van zijn echtgenote. In het verleden,, in de jaren tachtig, is een zoon van hem om het leven gebracht als pressiemiddel om hem te dwingen opdrachten te aanvaarden van Turkse drugsbendes. De druk is effectief gebleken. Ook in deze zaak is Ülgen weer op dezelfde wijze onder druk gezet. Hij werd voor de keus gesteld: meewerken, en anders zou bij weigering zijn familie het met de dood bekopen.
[verdachte] kon geen kant meer op. Hij doet uitdrukkelijk beroep op psychische overmacht. Hij wijst op de onverklaarde moorden in de Turkse gemeenschap in den Haag, waar een volwassen man werd gedood en zijn nichtje, een klein meisje, aan stukken werd gesneden. Het is onder deze druk dat Ülgen gezwicht is en heeft gedaan wat van hem werd verlangd. Met name, het toestaan dat drugs in zijn woning werden verborgen. Niet meer en niet minder.
5.3.
Het Hof heeft dat beroep als volgt samengevat en verworpen:
De raadsman heeft namens de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep het verweer gevoerd dat de verdachte het onder 1 telastegelegde feit heeft gepleegd in een toestand van psychische overmacht, op grond dat van de verdachte door een "derde" werd verlangd dat de drugs in zijn woning werden verborgen en dat hem daarbij te kennen was gegeven dat zijn leven en dat van zijn gezin gevaar liep indien hij hieraan geen gehoor zou geven.
Ter terechtzitting in hoger beroep zijn de van de zijde van de verdediging aangevoerde beweringen met betrekking tot het bestaan van een "derde" en diens bedreigingen tegen het leven van de verdachte en dat van zijn gezin onvoldoende gesubstantieerd en op generlei wijze gestaafd en dus niet aannemelijk geworden. Het beroep op psychische overmacht wordt dan ook verworpen.
5.4.1.
Voorop dient te worden gesteld dat in het geval een beroept op overmacht is gedaan de rechter gehouden is de feitelijke grondslag van dat verweer te onderzoeken, terwijl hij de last tot het aannemelijk maken van die feitelijke grondslag niet uitsluitend op de verdachte mag leggen.
5.4.2.
In het licht van het vorenoverwogene is 's Hofs motivering van de verwerping van het beroep niet toereikend, nu het Hof aan dit oordeel ten grondslag heeft gelegd dat de van de zijde van de verdediging aangevoerde beweringen "onvoldoende gesubstantieerd en op generlei wijze gestaafd en dus niet aannemelijk geworden" zijn.
Het Hof heeft zijn verwerping van het beroep op psychische overmacht derhalve niet naar de eis der wet met redenen omkleed.
5.5.
Het middel is dus gegrond.
6. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak, voorzover aan het oordeel van de Hoge Raad onderworpen, ambtshalve zou behoren te worden vernietigd brengt het vorenoverwogene mee dat als volgt moet worden beslist.
7. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt het bestreden arrest, voorzover aan zijn oordeel onderworpen, doch uitsluitend voor wat betreft de strafbaarverklaring van de verdachte ten aanzien van feit 1, de kwalificatie van het bewezenverklaarde feit onder 3, alsmede voor wat betreft de strafoplegging;
Kwalificeert het bewezenverklaarde feit onder 3 als: "Handelen in strijd met art. 26, eerste lid, (oud) Wet wapens en munitie, begaan met betrekking tot een schietwapen in de vorm van een pistool", alsmede: "Handelen in strijd met art. 26, eerste lid, (oud) Wet wapens en munitie";
Verwijst de zaak in zoverre naar het Gerechtshof te Amsterdam teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan;
Verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president Haak als voorzitter, en de raadsheren Van Erp Taalman Kip-Nieuwenkamp en Schipper, in bijzijn van de waarnemend-griffier Van de Griend, en uitgesproken op 3 juni 1997