HR, 01-04-1997, nr. 105.138
ECLI:NL:PHR:1997:1
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
01-04-1997
- Zaaknummer
105.138
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:1997:1, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 01‑04‑1997
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:1997:ZD0737
Conclusie 01‑04‑1997
Inhoudsindicatie
-
Zitting 1 april 1997 bij vervroeging
Mr Van Dorst
Nr. 105.138
Conclusie inzake:
[verdachte]
Edelhoogachtbaar College,
1. Aan verzoeker is door het gerechtshof te 's-Gravenhage een gevangenisstraf van vijf jaren alsmede een geldboete van f 5.000,-, subsidiair 50 dagen hechtenis, opgelegd wegens -kort gezegd- 1. het opzettelijk aanwezig hebben van heroïne en 3. het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie. Van feit 2 is verzoeker vrijgesproken. Aangenomen moet worden dat daartegen het cassatieberoep zich niet richt.
2. Namens verzoeker heeft mr G. Spong, advocaat te 's-Gravenhage, twee middelen van cassatie voorgesteld.
3. Het eerste middel klaagt over de verwerping door het hof van het door verzoeker gedane beroep op psychische overmacht.
4. In hoger beroep is aangevoerd hetgeen in de toelichting op het middel onder 2 is weergegeven; het verweer houdt terzake van het onder 1 tel astegel egde o.m. in dat in het verleden verzoekers zoon is vermoord als pressiemiddel om verzoeker te dwingen tot het aanvaarden van opdrachten van Turkse drugsbendes. Wellicht heeft het hof bedoeld het daarop steunende beroep op overmacht te verwerpen met het argument dat de in dat kader aangevoerde feiten en omstandigheden niet aannemelijk zijn geworden; bij dit feitelijke oordeel zou de Hoge Raad zich hebben moeten neerleggen. Dit argument noemt het hof echter niet. Het college heeft het verweer verworpen omdat het de "aangevoerde beweringen (...) onvoldoende gesubstantieerd en op generlei wijze gestaafd en dus niet aannemelijk geworden" acht. Met de steller van het middel meen ik dat deze motivering de verwerping niet kan dragen.
5. De feitenrechter heeft een zelfstandige onderzoeksplicht bij de beoordeling van de strafbaarheid van de verdachte. Dit impliceert dat hij in voorkomende gevallen de niet-strafbaarheid dient aan te nemen, zelfs indien daarop geen beroep wordt gedaan. De redenering dat geen gesubstantieerd/gestaafd verweer is gevoerd en dat dus het aangevoerde niet aannemelijk is, lijkt een miskenning in te houden van die taak. Bovendien wekt 's hofs motivering de (onjuiste) suggestie dat de verdachte zijn stellingen tot op zekere hoogte aannemelijk dient te maken. Uitvoeriger hierover Corstens, Handboek 2e druk, blz. 656 ev, en Knigge, Beslissen en motiveren, blz. 115; zie ook HR NJ 1993, 267 en NJ 1995, 484. Ik acht het middel gegrond.
6. In het tweede middel wordt gesteld dat het hof het onder 3 bewezenverklaarde (het voorhanden hebben van een aantal patronen van diverse kalibers) ten onrechte heeft gekwalificeerd als meermalen gepleegd, omdat munitie een verzamelbegrip is en de wet geen onderscheid maakt tussen diverse kalibers.
7. Art. l aanhef en sub 4° WWM verstaat onder munitie: patronen en voorwerpen bestemd of geschikt om een projectiel (etc). Een redelijke wetsuitleg noopt ertoe aan te nemen dat onder het verbod van art. 26 lid 1 jo. art. 2 lid 2 WWM ook één patroon begrepen is. Het gebruik van de meervoudsvorm, terwijl (ook) het enkelvoud wordt bedoeld, komt overigens wel vaker voor in onze wetgeving. Zie HR NJ 1994, 758 ivm de vogels, van art. 7 Vogelwet 1936 en HR DD 80.201 ivm de zendinrichtingên van art. 20 lid 1 sub c van de (toenmalige) Telegraaf- en Telefoonwet 1904. Gewezen kan nog worden op de kwalificatie meermalen gepleegd die in HR NJ 1988, 665 aan een enigszins vergelijkbare bewezenverklaring (feit 4) is gegeven.
8. Naar mijn mening heeft het hof het bewezene (het voorhanden hebben van een aantal patronen van diverse kalibers), gelet op het bepaalde art. 2 lid 2 categorie III (alle overige munitie), terecht gekwalificeerd als handelen in strijd met art. 26 lid 1 WWM, meermalen gepleegd. Niet relevant is derhalve of en zo ja in hoeverre het hier gaat om patronen van hetzelfde danwei verschillend kaliber.
9. Gronden waarop Uw Raad gebruik zou behoren te maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve in meer opzichten te vernietigen dan uit de gegrondheid van het eerste middel voortvloeit, heb ik niet aangetroffen.
10. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest, voor zover aan het oordeel van de Hoge Raad onderworpen, doch uitsluitend ten aanzien van de strafbaarverklaring van verzoeker ten aanzien van het onder 1 telastegelegde en ten aanzien van de strafoplegging ter zake van de feiten 1 en 3, tot verwijzing der zaak naar een aangrenzend gerechtshof teneinde in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden,