HR 2 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3474, NJ 2015/390; HR 24 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:718, NJ 2015/395 en HR 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1316, NJ 2016/411, m.nt. Rozemond.
HR, 04-02-2020, nr. 18/05558
ECLI:NL:HR:2020:187
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
04-02-2020
- Zaaknummer
18/05558
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2020:187, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 04‑02‑2020; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2019:1286
ECLI:NL:PHR:2019:1286, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 10‑12‑2019
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2020:187
Beroepschrift, Hoge Raad, 18‑07‑2019
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2020-0034
NJ 2020/140 met annotatie van W.H. Vellinga
Uitspraak 04‑02‑2020
Inhoudsindicatie
Medeplegen poging diefstal d.m.v. braak en medeplegen diefstal d.m.v. inklimming (art. 311.1 Sr) door op 1 dag meerdere woninginbraken te plegen bij oudere mensen in Hengelo. Medeplegen toereikend gemotiveerd, nu Hof niet alleen t.a.v. rol van verdachte heeft vastgesteld dat hij heeft betaald voor benzine, op uitkijk heeft gestaan, zich heeft bemoeid met te rijden route, heeft gesproken over wegmaken van gebruikte schroevendraaiers en heeft beschikt over tasje met buit, maar ook is uitgegaan van vooraf voor alle deelnemers duidelijk plan om inbraken te gaan plegen? HR herhaalt relevante overwegingen uit ECLI:NL:HR:2014:3474, ECLI:NL:HR:2015:718 en ECLI:NL:HR:2016:1316 m.b.t. motiveringsplicht voor rechter ingeval medeplegen niet bestaat uit gezamenlijke uitvoering. Hof heeft vastgesteld “dat de verdachten tezamen op pad gingen met maar één doel, namelijk inbreken bij oude mensen”, dat iedereen meedeelde in de buit en rollen bij betreffende inbraak inwisselbaar waren. O.g.v. die vaststellingen heeft Hof kennelijk en niet onbegrijpelijk geoordeeld dat sprake was van vooraf voor alle deelnemers duidelijk plan om inbraken te plegen. I.h.l.v. dit gezamenlijke plan geeft ’s Hofs oordeel dat f&o in hun onderlinge verband en samenhang voldoende zijn om te kunnen spreken van voor medeplegen vereiste bewuste en nauwe samenwerking van verdachte met zijn mededaders, niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is het niet onbegrijpelijk. Omstandigheid dat door Hof vastgestelde afzonderlijke gedragingen van verdachte (waaronder betalen van benzine voor auto, op uitkijk staan, betrokkenheid bij gesprek over wegmaken van bij inbraak gebruikte schroevendraaiers en beschikken over buit) elk op zichzelf beschouwd niet als bijdrage van voldoende gewicht aan tlgd. feiten zouden kunnen worden aangemerkt, maakt dat niet anders. Volgt verwerping.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 18/05558
Datum 4 februari 2020
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 21 december 2018, nummer 21/005765-17, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1996,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft N. van Schaik, advocaat te Utrecht, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het cassatiemiddel
2.1
Het cassatiemiddel klaagt dat het onder 1 en 2 bewezenverklaarde medeplegen niet uit de bewijsvoering kan worden afgeleid.
2.2.1
Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bevestigd, behalve wat betreft de strafmotivering. In dat vonnis is ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
“1.hij op 15 mei 2016 te Hengelo, gemeente Hengelo (O), ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning, perceel gelegen aan de [a-straat 1], weg te nemen geld en/of goed(eren) van verdachtes gading, toebehorende aan [betrokkene 1], en zich daarbij de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen door middel van braak, te weten door middel van het forceren van een kozijn/raam aan de achterzijde van genoemde woning, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.hij op 15 mei 2016 te Hengelo, gemeente Hengelo (O), tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning, perceel gelegen aan de [b-straat 1], heeft weggenomen meerdere sieraden, toebehorende aan [betrokkene 2], waarbij verdachte en zijn mededaders zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en die weg te nemen sieraden onder hun bereik hebben gebracht door middel van inklimming, te weten door middel van door een (slaapkamer)raam van genoemde woning naar binnen te gaan.”
2.2.2
De bewijsvoering waarop deze bewezenverklaring steunt, is - voor zover voor de beoordeling van het middel van belang - weergegeven in de conclusie van de advocaat‑generaal onder 5. Deze bewijsvoering houdt onder meer het volgende in:
“In de telefoontaps werd [verdachte] één keer aangesproken met zijn naam [verdachte] en zeer regelmatig met zijn bijnaam [verdachte]. In de OVC-gesprekken noemde hij zichzelf [verdachte] of [verdachte] en werd hij ook [verdachte] genoemd.”
2.2.3
Het hof heeft, door het vonnis van de rechtbank in zoverre te bevestigen, ten aanzien van de bewezenverklaring het volgende overwogen:
“Op basis van wat hierboven is weergegeven in onderlinge samenhang bezien, concludeert de rechtbank dat verdachte de betreffende avond aan de gesprekken in de auto heeft deelgenomen, ook aan de relevante hierboven genoemde gesprekken waarin zijn stem is herkend en dat hij dus samen met zijn medeverdachten in Hengelo was. Uit de hiervoor weergegeven OVC-gesprekken volgt naar het oordeel van de rechtbank dat verdachte en zijn mededaders op zoek zijn naar osso’s (woningen), oldies (oudere mensen) en over scroebies (schroevendraaiers) praten. Zij rijden rond door Hengelo en zij kijken naar geschikte woningen om hier vervolgens in te breken, dan wel een poging daartoe te doen.
Welke rol speelde verdachte bij deze feiten?
De verdediging heeft ten aanzien van beide feiten aangevoerd dat niet bewezen kan worden dat sprake was van medeplegen, dan wel medeplichtigheid, zodat verdachte van beide feiten integraal dient te worden vrijgesproken. Uit het dossier kan niet worden opgemaakt dat verdachte bij de poging tot woninginbraak aan de [a-straat 1] op de uitkijk heeft gestaan, nu niemand daarover heeft verklaard en dit ook niet uit de OVC-gesprekken kan worden gedestilleerd. Ten aanzien van de inbraak aan de [b-straat 1] heeft de verdediging aangevoerd dat verdachte zeer waarschijnlijk in de auto is achtergebleven ten tijde van de inbraak en hierbij dus niet betrokken was. Daarnaast blijkt volgens de verdediging onvoldoende dat hij op de uitkijk heeft gestaan, nu de woning waar werd ingebroken niet zichtbaar was vanuit de plek waar de auto stond en waarin verdachte mogelijk zou hebben gezeten.
Voor medeplegen is vereist dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking met een ander of anderen. De rechtbank kan bij de vorming van het oordeel dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip. Daarbij moet aan het zich niet distantiëren op zichzelf geen grote betekenis worden gegeven. Het gaat er immers om dat de verdachte een wezenlijke bijdrage moet hebben geleverd aan het delict. De bijdrage van de medepleger zal in de regel worden geleverd tijdens het begaan van het strafbare feit in de vorm van een gezamenlijke uitvoering van het feit. Maar de bijdrage kan ook zijn geleverd in de vorm van verscheidene gedragingen voor en/of tijdens en/of na het strafbare feit. Ook is niet uitgesloten dat de bijdrage in hoofdzaak vóór het strafbare feit is geleverd.
De rechtbank overweegt dat uit de hierboven aangehaalde OVC-gesprekken volgt dat er sprake is van een intensieve samenwerking tussen de verdachten. Op verschillende momenten vindt overleg plaats over hoe ze het beste ongezien kunnen blijven, welke route moet worden gereden en na de inbraak vindt overleg plaats over de buit en de waarde daarvan. Ook volgt uit de gesprekken dat steeds verschillende personen binnen zijn geweest. Medeverdachte [betrokkene 3] heeft verklaard dat er geen vast rollenpatroon was.
Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat ook verdachte een wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan de gepleegde strafbare feiten. Het verweer van de raadsman dat verdachte geen rol kan hebben vervuld, nu de getuige slechts drie personen heeft gezien waarbij verdachte niet aan het signalement voldoet, slaagt niet. Uit de getuigenverklaring van [betrokkene 9] en de tijdstippen van de OVC-gesprekken waarin gesproken wordt over de confrontatie met deze getuige volgt dat dit plaatsvond voorafgaand aan de inbraak en de poging daartoe. Bovendien blijkt uit de hierna te noemen feiten en omstandigheden dat verdachte wel degelijk een rol heeft gehad in de voorbereiding en afhandeling van de strafbare feiten, hij op belangrijke momenten aanwezig was en zich niet heeft gedistantieerd.
Zo heeft verdachte betaald voor de benzine waarmee de auto van Ede naar Hengelo is gereden. In de hierboven aangehaalde OVC-gesprekken die plaatsvinden na afloop van de poging tot woninginbraak aan de [a-straat 1] zegt [betrokkene 3] onder meer: “Ik zei tegen [verdachte]: kijk eens naar haar” en “Ik zit zelf te kijken met [verdachte]”. Ook vraagt [betrokkene 5]: “Heb je haar zien kijken [verdachte]?”. Uit deze passages volgt naar het oordeel van de rechtbank dat verdachte zicht heeft gehad op de bewoonster van deze woning en dat hij op de uitkijk stond. Verder volgt uit de OVC-gesprekken onder meer dat hij zich bemoeit met de te rijden route en dat hij het tasje heeft waar de buit kennelijk in wordt verzameld. Ook zegt verdachte dat de ‘scroebies’ moeten worden weggegooid en dat zilver ook geld is.
Gelet op het voorgaande staat vast dat de verdachten tezamen op pad gingen met maar één doel, namelijk inbreken bij oude mensen. Verdachte wist ook dat dit de bedoeling was. Niemand distantieerde zich ervan of wilde zijn rol beperkt houden. Iedereen deelde mee in de buit en de rollen bij de betreffende inbraak waren inwisselbaar. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de poging tot woninginbraak aan de [a-straat 1] te Hengelo en de woninginbraak aan de [b-straat 1] te Hengelo.”
2.3
In zijn arresten van 2 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3474, 24 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:718 en 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1316, heeft de Hoge Raad enige algemene beschouwingen over het medeplegen gegeven, in het bijzonder gericht op de afbakening tussen medeplegen en medeplichtigheid. Voor de kwalificatie medeplegen is vereist dat sprake is van nauwe en bewuste samenwerking. Die kwalificatie is alleen gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde - intellectuele en/of materiële - bijdrage van de verdachte aan het delict van voldoende gewicht is. Een en ander brengt mee dat wanneer het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering, maar uit gedragingen die met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), op de rechter de taak rust om in het geval dat hij toch tot een bewezenverklaring van het medeplegen komt, in de bewijsvoering - dus in de bewijsmiddelen en zo nodig in een afzonderlijke bewijsoverweging - dat medeplegen nauwkeurig te motiveren. Bij de vorming van zijn oordeel dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, kan de rechter rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
2.4
Het hof heeft vastgesteld “dat de verdachten tezamen op pad gingen met maar één doel, namelijk inbreken bij oude mensen”, dat iedereen meedeelde in de buit en de rollen bij de betreffende inbraak inwisselbaar waren. Op grond van die vaststellingen heeft het hof kennelijk en niet onbegrijpelijk geoordeeld dat sprake was van een vooraf voor alle deelnemers duidelijk plan om inbraken te plegen. In het licht van dit gezamenlijke plan geeft het oordeel van het hof dat de door hem in aanmerking genomen feiten en omstandigheden in hun onderling verband en samenhang voldoende zijn om te kunnen spreken van een voor medeplegen vereiste bewuste en nauwe samenwerking van de verdachte met zijn mededaders, niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is het niet onbegrijpelijk. De omstandigheid dat de door het hof vastgestelde afzonderlijke gedragingen van de verdachte - waaronder het betalen van de benzine voor de auto waarmee hij en zijn mededaders van Ede naar Hengelo zijn gereden, het op de uitkijk staan en de betrokkenheid bij het gesprek over het wegmaken van bij de inbraak gebruikte schroevendraaiers en het beschikken over de buit - elk op zichzelf beschouwd niet als een bijdrage van voldoende gewicht aan de tenlastegelegde feiten zouden kunnen worden aangemerkt, maakt dat niet anders.
2.5
Het cassatiemiddel faalt.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en M.T. Boerlage, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 februari 2020.
Conclusie 10‑12‑2019
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Middel met klacht over motivering van medeplegen. Beschouwingen over het afbakenen met medeplichtigheid. Conclusie strekt tot verwerping.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 18/05558
Zitting 10 december 2019
CONCLUSIE
D.J.C. Aben
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1996,
hierna: de verdachte.
1. Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, heeft bij arrest van 21 december 2018 het (promis)vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 24 oktober 2017 bevestigd met uitzondering van de motivering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf. Bij genoemd vonnis van de rechtbank is de verdachte wegens 1. “poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak” en 2. “diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van inklimming”, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van tien maanden met aftrek van voorarrest.
2. Namens de verdachte is tijdig beroep in cassatie ingesteld. Mr. N. van Schaik, advocaat te Utrecht, heeft één middel van cassatie voorgesteld.
3. Het middel behelst de klacht dat het medeplegen niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan volgen, althans dat de bewezenverklaring van medeplegen niet begrijpelijk, althans ontoereikend is gemotiveerd.
4. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“1. Primairhij op 15 mei 2016 te Hengelo, gemeente Hengelo (O), ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning perceel gelegen aan de [a-straat 1] weg te nemen geld en/of goed(eren) van verdachtes gading, toebehorende aan [betrokkene 1] , en zich daarbij de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen door middel van braak te weten door middel van het forceren van een kozijn/raam aan de achterzijde van genoemde woning, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2. Primairhij op 15 mei 2016 te Hengelo, gemeente Hengelo (O), tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning perceel gelegen aan de [b-straat 1] heeft weggenomen meerdere sieraden toebehorende aan [betrokkene 2] , waarbij verdachte en zijn mededaders zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en die weg te nemen sieraden onder hun bereik hebben gebracht door middel van inklimming te weten door middel van door een (slaapkamer)raam van genoemde woning naar binnen te gaan.”
5. De verdachte staat in meer zaken terecht in verband met verschillende inbraken die in groepsverband zijn gepleegd, met name in woningen van ouderen. De onderhavige zaak heeft betrekking op een poging tot woninginbraak en een voltooide inbraak in Hengelo, die kort na elkaar op dezelfde avond zijn gepleegd. De bewezenverklaring berust, voor zover relevant voor het oordeel omtrent het medeplegen en met weglating van voetnoten, op de volgende bewijsvoering:
“Verdachtes stem is herkend door meerdere verbalisanten die onafhankelijk van elkaar in een ambtsedig proces-verbaal hebben verklaard dat zij dezelfde stem herkennen in de tap- en OVC- gesprekken.
Zo verklaart verbalisant [verbalisant 1] dat zij één van de vaste medewerkers binnen het onderzoeksteam was dat zich heeft beziggehouden met het uitluisteren en verwerken van zowel de telefoontaps, als de OVC-gesprekken. Gedurende de gehele looptijd van de telefoontap was steeds dezelfde stem te horen die gebruik maakte van de telefoonnummers. In de OVC- gesprekken noemde verdachte zijn eigen naam, [verdachte] , zijn bijnaam [verdachte] en werd hij ook [verdachte] genoemd. Bij het vergelijken van de stem op de telefoontap en de stem in de OVC- gesprekken, werd door [verbalisant 1] telkens dezelfde stem gehoord. Bij de rechter-commissaris heeft verbalisant [verbalisant 1] verklaard dat zij de stem van verdachte herkende aan een bepaalde intonatie en het feit dat verdachte een wat zwaardere stem heeft.
Verbalisant [verbalisant 2] heeft verklaard dat hij zich sinds 2013 bezighoudt met opsporingsonderzoeken naar een jeugdgroep in Ede waar [verdachte] deel van uitmaakt. Binnen één van deze onderzoeken werd de telefoon van [verdachte] getapt en verbalisant [verbalisant 2] was één van de vaste uitwerkers van deze telefoontap. Hij heeft verdachte in het kader van dit onderzoek verhoord en heeft [verdachte] meerdere keren gesproken. Gedurende het onderhavige onderzoek maakte [verdachte] gebruik van meerdere telefoonnummers, te weten [telefoonnummer 1] , [telefoonnummer 2] , [telefoonnummer 3] , [telefoonnummer 4] en [telefoonnummer 5] . In de telefoontaps werd [verdachte] één keer aangesproken met zijn naam [verdachte] en zeer regelmatig met zijn bijnaam [verdachte] . In de OVC-gesprekken noemde hij zichzelf [verdachte] of [verdachte] en werd hij ook [verdachte] genoemd.
(…)
Daarnaast is te zien dat de telefoon van verdachte op een aantal momenten masten aanstraalt op dezelfde plek als waar de auto, merk Toyota Corolla, van medeverdachte [betrokkene 3] , met daarin de OVC-apparatuur, zich volgens het peilbaken op dat moment bevindt. Zo volgt bijvoorbeeld uit de peilbakengegevens van de auto van 15 mei 2016 dat de auto omstreeks 22.31 uur vertrok uit Hengelo. De auto reed via de Rijkswegen A1 en N304 terug naar Ede. Omstreeks 23.25 uur kwam het voertuig weer aan in Ede. Uit de historische gegevens van de telefoon van verdachte volgt dat zijn telefoon, na afloop van de (poging tot) woninginbraken, om 22.40 uur een mast aanstraalde in Rijssen en vervolgens om 22.43 uur een mast in Markelo. Deze plaatsen en tijdstippen passen bij de route die door de auto met OVC-apparatuur is gereden.
(…)
De verbalisanten hebben de volgende letters gebruikt bij het uitluisteren van de OVC gesprekken:
A = [betrokkene 3] = [betrokkene 3] (bijnaam)
S = [betrokkene 4] = [betrokkene 4] = [betrokkene 4] (bijnamen)
Y = [verdachte] = [verdachte] (bijnaam)
R = [betrokkene 5] = [betrokkene 5] (bijnaam)
I = [betrokkene 6]
L = [betrokkene 7] = [betrokkene 7] (bijnaam)
N = onbekend persoon NTV = niet te verstaan Let op: Nederlandse tijd = UTC tijd + 2 uur
“15 mei 2016 18:52:53 UTC (werkelijk 20:52:53 uur)(…)R: Wollah doe normaal [verdachte] , ik heb daar niets van gedronken. ik weet dat ik hem in de auto ga achterlaten hij zometeen leeg is, daarom drink ik NTVR: Altijd als ik terug kom in de auto [verdachte] , dan is mijn blikje leeg. Altijd. Ik heb nog nooit gehad NTV
15 mei 2016 19:52:18 UTC (werkelijk 21:52:18 uur)(…) [verdachte] vraagt of er ergens links of rechts is. [betrokkene 3] zegt dat het één weg is. [betrokkene 3] zegt dat [verdachte] iets bij de ballen moet houden. [verdachte] had dat de vorige keer ook bij zijn ballen. Waar ik die vorige keer die andere had. Gesprek verder over [betrokkene 8] en [betrokkene 8] van parkeerbeheer. [betrokkene 5] trok gelijk een vijfje en [betrokkene 4] had hem weer opgepakt. Je raakt hem wel met woorden zegt [betrokkene 3] . [verdachte] moet lachen. (…)Y: Gooi die scroebies in die NTV die gebloemde tasje.S: Ik gooi ze in het water die scroebies jongen, wacht.Y: Beter nu weggooien.A: Gooi ze nu alvast weg.S: Gooi ze in het water [betrokkene 3] , water.Op de achtergrond zijn klikkende geluiden te horen van getik.A: Maar volgens mij die tweede osso heeft gekeken naar jullie
R: Ja hé.A: Ja, die rijtjes huis NTVR. Zaten wij ook Ik zat er ook naar te kijken. Zij heeft hele tijd ramen open.A: Nee, maar zij staat te kijken.R: Zij staat op hé.NTVR: Ik heb haar gezien toen wij wegliepen. Ik zat te kijken naar toen wij weggingen.S: Had ze ons gezien?A: Hier niet. Ik weet niet. Ik zeg tegen [verdachte] : kijk eens naar haar.S: Ik zei tegen [betrokkene 5] , ik heb de hele tijd gezegd: opletten, ze breken.R: Zij kan het niet zien.A: Maar ik zit toch zelf te kijken met [verdachte] .R: Maar zij kan ons niet zien. Zij heeft licht, wij zijn daar in het donker.A: Ja maar zij staat bij het raam [betrokkene 5] .R: Ze stond niet bij het raam want ik heb beter naar haar gekeken.A: Is goed.S: In ieder geval, ga deze scroebies weg dumpen, daar een kwartier wachten tot er niks aan de hand is.S: Zij heeft ons sowieso niet gehoord.R: Heb je haar zien kijken [verdachte] ?Ze krijgen wat onenigheid over wat de vrouw nu wel of niet gezien heeft.
15 mei 2016 19:59:23 UTC (werkelijk 21:59:23 uur)(…)A: Maar hoe komen we daar?S: Toen jij rechtdoor ging, wat was daar?A: Gewoon zo'n Rijksweg. Je weet toch, zo'n smalle Rijksweg.Y: Gewoon net als Veenendaal-de Klomp, als je richting NTV A: Je weet toch, die smalle weg, zoiets.S: De zag die auto achter ons, woei. Wat is dat voor auto?A: Ah, nee, was geen, was zo' n reclame autootje. Ik zat te kijken wat staat er op.R: Ik dacht dat hij ons eigen lijk had gezien.A: We gaan de auto parkeren. Of hier bij die oldies NTV gewoon net zo als de vorige keer met [verdachte] .R: En als je daar tegenover parkeert, bij die ehh, iets daar tussen nog.A: Ja, dat is een hofje.Y: Ja, ik weet niet ehh.R: Oh ja, daar waren wij heen gegaan nog.A: Ja, wist je nog. Wij hebben daar gelopen. Is zo'n hof.R: NTV gevaarlijk.S: Anders ga ik alleen met [betrokkene 5] .A: Nee, ga niet zo de hele tijd rijden beter.S: Jullie staan gewoon ergens stil langs de weg. Met de lichten uit. Met [verdachte] .(…)
15 mei 2016 20:10:21 UTC (werkelijk 22:10:21 uur)
Deur gaat open en dicht. Auto wordt gestart en gaat rijden. A: Ze zitten ons achterna.Y: Wat zei je?A: Hondenuitlater die zitten ons achter na.Y: Waar zijn de jongens?A: Wie, de jongens? Ze zijn daar, ik ben, je weet toch, ik ben in mijn ééntje heel rustig eruit gegaan.Y: Was jij binnen?A: Wie ikke? Nee we zijn niét naar binnen gegaan. Die man zat de hele tijd achter ons aan Y: Ja.A: Nee, hij loopt maar hij is, kijk, hij staat hier in de steeg. Kijk eens [verdachte] .Y: Welke steeg? Rechts of links?A: Ik zie hem niet.Y: Waar zijn ze?A: Ah jongens, niet ouwehoeren.Y: NTVA: Nee, we zijn niet gegaan.Y: Wat is dat?A: KOM! KOM!
15 mei 20:27:03 UTC (werkelijk 22:27:03 uur)
(…)Y: Ben je alleen naar binnen gegaan, [betrokkene 3] ?(…)Y: Snelweg, [betrokkene 3](…)Y: Of witgoud, kan ook hé.(…)Y: waar ga je heen als je naar links gaat, [betrokkene 3] ?A: Oldenzaal. Y: He?A: Oldenzaal.Y: Nee, pak hem maar via daar.(…)R: Kan ook witgoud zijn ja maar ik denk zilver. Y: Maakt niet uit, zilver is ook geld. 15 mei 2016 20:33:04 UTC (werkelijk: 22:33:04 uur)(…)A: Nee he zilver. Gooi maar weg.S: In ieder geval, heb je daar nog iets achter, [betrokkene 5] ? Alles in NTVR: Ja alles ntv.S: Tasje is helemaal vies trouwens.A: [verdachte] heeft dat tasje NTC leg maar bij [verdachte] .NTVA: [verdachte] heeft eentje bij zijn ballen, daarom is hij zo dom.NTV(…)A: Die heeft [verdachte] .S: Die pasjes doen we allemaal weg ja? Eentje of alles.
A: Alle NTV zilver.
R: Alles is zilver. Ja.
Y: NTV in ieder geval, deze goud NTVA: Helemaal niet. Dit is steel. Dit moet je weten. Die zwarte zijn meestal verguld.
(…)
Verdachte is herkend op camerabeelden van het BP tankstation in Ede van 15 mei 2016. Uit deze beelden volgt dat verdachte voorafgaand aan de inbraken in Hengelo samen met [betrokkene 3] en [betrokkene 4] bij dit tankstation was en hij heeft betaald voor de benzine in de Toyota Corolla. Zoals blijkt uit de hiervoor reeds aangehaalde gegevens van het peilbaken is de auto vervolgens vanuit Ede vertrokken richting Hengelo.
Voorts volgt uit het dossier dat de telefoon van verdachte ten tijde van de poging tot inbraak aan de [a-straat 1] te Hengelo en de woninginbraak aan de [b-straat 1] te Hengelo geen masten aanstraalde. De rechtbank concludeert hieruit dat de telefoon van verdachte uit stond. Ook de telefoons van de medeverdachten [betrokkene 5] en [betrokkene 4] straalden geen masten aan ten tijde van de poging tot inbraak aan de [a-straat 1] te Hengelo en de woninginbraak aan de [b-straat 1] te Hengelo. Na afloop van de woninginbraak en de poging daartoe straalde de telefoon van verdachte masten aan in Rijssen en Markelo. De rechtbank concludeert op grond van gegevens van Google Maps dat deze plaatsen passen bij de route die de Toyota Corolla blijkens eerder aangehaalde bewijsmiddelen vanuit Hengelo terug naar Ede heeft gereden.”
6. Op basis van de bewijsmiddelen stelt het hof het volgende vast over de betrokkenheid van de verdachte bij beide feiten gezamenlijk (wederom met weglating van voetnoten):
“Op basis van wat hierboven is weergegeven in onderlinge samenhang bezien, concludeert de rechtbank dat verdachte de betreffende avond aan de gesprekken in de auto heeft deelgenomen, ook aan de relevante hierboven genoemde gesprekken waarin zijn stem is herkend en dat hij dus samen met zijn medeverdachten in Hengelo was. Uit de hiervoor weergegeven OVC-gesprekken volgt naar het oordeel van de rechtbank dat verdachte en zijn mededaders op zoek zijn naar osso’s (woningen), oldies (oudere mensen) en over scroebies (schroevendraaiers) praten. Zij rijden rond door Hengelo en zij kijken naar geschikte woningen om hier vervolgens in te breken, dan wel een poging daartoe te doen.
Welke rol speelde verdachte bij deze feiten?De verdediging heeft ten aanzien van beide feiten aangevoerd dat niet bewezen kan worden dat sprake was van medeplegen, dan wel medeplichtigheid, zodat verdachte van beide feiten integraal dient te worden vrijgesproken. Uit het dossier kan niet worden opgemaakt dat verdachte bij de poging tot woninginbraak aan de [a-straat 1] op de uitkijk heeft gestaan, nu niemand daarover heeft verklaard en dit ook niet uit de OVC-gesprekken kan worden gedestilleerd. Ten aanzien van de inbraak aan de [b-straat 1] heeft de verdediging aangevoerd dat verdachte zeer waarschijnlijk in de auto is achtergebleven ten tijde van de inbraak en hierbij dus niet betrokken was. Daarnaast blijkt volgens de verdediging onvoldoende dat hij op de uitkijk heeft gestaan, nu de woning waar werd ingebroken niet zichtbaar was vanuit de plek waar de auto stond en waarin verdachte mogelijk zou hebben gezeten.
Voor medeplegen is vereist dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking met een ander of anderen. De rechtbank kan bij de vorming van het oordeel dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip. Daarbij moet aan het zich niet distantiëren op zichzelf geen grote betekenis worden gegeven. Het gaat er immers om dat de verdachte een wezenlijke bijdrage moet hebben geleverd aan het delict. De bijdrage van de medepleger zal in de regel worden geleverd tijdens het begaan van het strafbare feit in de vorm van een gezamenlijke uitvoering van het feit. Maar de bijdrage kan ook zijn geleverd in de vorm van verscheidene gedragingen voor en/of tijdens en/of na het strafbare feit. Ook is niet uitgesloten dat de bijdrage in hoofdzaak vóór het strafbare feit is geleverd.
De rechtbank overweegt dat uit de hierboven aangehaalde OVC-gesprekken volgt dat er sprake is van een intensieve samenwerking tussen de verdachten. Op verschillende momenten vindt overleg plaats over hoe ze het beste ongezien kunnen blijven, welke route moet worden gereden en na de inbraak vindt overleg plaats over de buit en de waarde daarvan. Ook volgt uit de gesprekken dat steeds verschillende personen binnen zijn geweest. Medeverdachte [betrokkene 3] heeft verklaard dat er geen vast rollenpatroon was.
Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat ook verdachte een wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan de gepleegde strafbare feiten. Het verweer van de raadsman dat verdachte geen rol kan hebben vervuld, nu de getuige slechts drie personen heeft gezien waarbij verdachte niet aan het signalement voldoet, slaagt niet. Uit de getuigenverklaring van [betrokkene 9] en de tijdstippen van de OVC-gesprekken waarin gesproken wordt over de confrontatie met deze getuige volgt dat dit plaatsvond voorafgaand aan de inbraak en de poging daartoe. Bovendien blijkt uit de hierna te noemen feiten en omstandigheden dat verdachte wel degelijk een rol heeft gehad in de voorbereiding en afhandeling van de strafbare feiten, hij op belangrijke momenten aanwezig was en zich niet heeft gedistantieerd.
Zo heeft verdachte betaald voor de benzine waarmee de auto van Ede naar Hengelo is gereden. In de hierboven aangehaalde OVC-gesprekken die plaatsvinden na afloop van de poging tot woninginbraak aan de [a-straat 1] zegt [betrokkene 3] onder meer: “Ik zei tegen [verdachte] : kijk eens naar haar en Ik zit zelf te kijken met [verdachte] ”. Ook vraagt [betrokkene 5] : “Heb je haar zien kijken [verdachte] ?”. Uit deze passages volgt naar het oordeel van de rechtbank dat verdachte zicht heeft gehad op de bewoonster van deze woning en dat hij op de uitkijk stond. Verder volgt uit de OVC-gesprekken onder meer dat hij zich bemoeit met de te rijden route en dat hij het tasje heeft waar de buit kennelijk in wordt verzameld. Ook zegt verdachte dat de ‘scroebies’ moeten worden weggegooid en dat zilver ook geld is.
Gelet op het voorgaande staat vast dat de verdachten tezamen op pad gingen met maar één doel, namelijk inbreken bij oude mensen. Verdachte wist ook dat dit de bedoeling was. Niemand distantieerde zich ervan of wilde zijn rol beperkt houden. Iedereen deelde mee in de buit en de rollen bij de betreffende inbraak waren inwisselbaar. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de poging tot woninginbraak aan de [a-straat 1] te Hengelo en de woninginbraak aan de [b-straat 1] te Hengelo.”
7. In de toelichting op het middel wordt aangevoerd dat de meer algemene en overkoepelende overwegingen van de rechtbank niet verenigbaar zijn met de concrete bijdrage van de verdachte die veeleer duidt op medeplichtigheid. Ter onderbouwing daarvan wordt geopperd dat de verdachte tijdens de uitvoering van de voltooide inbraak (feit 2) in de auto is achtergebleven, dat het gezamenlijk optrekken met de medeverdachten zich beperkte tot de realisering van zijn bijdrage als medeplichtige en dat uit het tanken van de benzine bezwaarlijk afgeleid kan worden dat dit een doelgerichte bijdrage is aan de verwezenlijking van een gemeenschappelijk plan.
8. In 2014 gaf de Hoge Raad in een overzichtsarrest enkele algemene overwegingen over het leerstuk van het medeplegen. Die overwegingen zijn in een tweetal arresten daarna aangevuld en verder aangescherpt, waarbij bijzondere aandacht is geweest voor de afbakening van het medeplegen met de medeplichtigheid.1.Die overwegingen komen op het volgende neer. Voor de kwalificatie medeplegen is vereist dat sprake is van nauwe en bewuste samenwerking. Die kwalificatie is slechts gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde — intellectuele en/of materiële — bijdrage van de verdachte aan het delict van voldoende gewicht is. Een en ander brengt mee dat indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering, maar uit gedragingen die met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), op de rechter de taak rust om in het geval dat hij toch tot een bewezenverklaring van het medeplegen komt, in de bewijsvoering — dus in de bewijsmiddelen en zo nodig in een afzonderlijke bewijsoverweging — dat medeplegen nauwkeurig te motiveren. Bij de vorming van zijn oordeel dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, kan de rechter rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
9. De deelnemingsvorm medeplegen wordt in de strafrechtspraak veelvuldig van toepassing geacht. Uit de bewijsvoering moet in die gevallen kunnen worden afgeleid op welke gronden de feitenrechter de kwalificatie van medeplegen aanneemt. De laatste jaren wordt in de strafrechtspraak dikwijls gerefereerd aan ‘het verwezenlijken van een gezamenlijk doel’.2.Een dergelijke verwijzing is onder meer te vinden in de zaak die voorafging aan HR 20 september 2016, NJ 2016/420, m.nt. Rozemond.3.Net als in de onderhavige zaak ging het om een poging tot inbraak bij een woning. Het hof oordeelde dat medeplegen bewezen kon worden. De Hoge Raad liet dat oordeel in stand met de volgende overweging:
“2.6. Het Hof heeft in zijn hiervoor onder 2.4 weergegeven bewijsoverweging gemotiveerd op grond waarvan naar zijn oordeel het tenlastegelegde medeplegen bewezen is. Het kennelijke oordeel van het Hof dat de door hem in aanmerking genomen feiten en omstandigheden in hun onderling verband en samenhang voldoende zijn om te kunnen spreken van een bewuste en nauwe samenwerking van de verdachte met zijn medeverdachten geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk. Daarbij wordt mede in aanmerking genomen dat het Hof, dat is uitgegaan van een vooraf voor alle deelnemers duidelijk plan en dat de bewezenverklaarde bijdragen van de verdachte aan het delict van vergelijkbaar gewicht heeft geacht als het gewicht van de bijdragen van zijn medeverdachten, heeft vastgesteld dat de verdachte in zijn auto zijn medeverdachten en zichzelf heeft vervoerd naar de plaats van het misdrijf, zowel bij het zogenaamde 'afleggen' van de woning vijftien minuten voorafgaand aan de poging tot inbraak als ten tijde van de daadwerkelijke uitvoering daarvan, dat de verdachte samen met zijn medeverdachten bij de woning uit de auto is gestapt en samen met hen naar de woning is gelopen en tijdens het misdrijf in de directe nabijheid van de woning op de uitkijk heeft gestaan en dat hij vervolgens in een poging van de plaats van het delict weg te rijden opnieuw als bestuurder is opgetreden van zijn auto, waarin in de kofferbak inbrekersgereedschap is aangetroffen dat kennelijk bij de poging tot inbraak was gebruikt.”
10. In zijn noot bij het arrest gaat ook Rozemond in op de gemeenschappelijke onderneming:
“(…) Wanneer een verdachte meegaat in zo’n doelgerichte dadergroep, kan hij in beginsel als medepleger van de inbraak worden aangemerkt, tenzij aannemelijk is dat hij slechts een specifieke rol heeft gespeeld die is beperkt tot medeplichtigheidsgedragingen (op de uitkijk staan, de vluchtauto besturen). Wanneer de verdachte daarover geen verklaringen of ongeloofwaardige verklaringen aflegt en de bewijsmiddelen ook geen duidelijkheid verschaffen over zijn specifieke rol, kan de veronderstelling worden gevolgd dat de verdachte deel heeft uitgemaakt van een samenwerkingsverband dat was gericht op een gemeenschappelijk doel dat ook door de verdachte werd nagestreefd. Het hangt daarbij af van de aard van het misdrijf (een inbraak in een woning of bedrijf) en de wijze waarop het misdrijf wordt uitgevoerd (meerdere personen begeven zich gezamenlijk naar een woning of bedrijf en vluchten gezamenlijk na de inbraak of de poging daartoe met de buit of het inbrekersgereedschap).”
11. Verderop in zijn noot bespreekt Rozemond verschillende arresten en maakt hij uiteindelijk het volgende punt:
“Het gaat in deze zaken om verdachten die deel uitmaken van een doelgerichte dadergroep. Uit het doelgerichte handelen van een dergelijke dadergroep kan worden afgeleid dat de verdachte medepleger is van het feit waarop de gedragingen van de groep en dus ook die van de verdachte zijn gericht. Bepaalde verklaringen of ontkenningen kunnen een dergelijke afleiding versterken, maar de basis van het medeplegen is het doelgerichte handelen van de dadergroep waarvan de verdachte deel uitmaakt, zoals het gezamenlijk naar een woning of een bedrijf gaan met het doel om daar in te breken en het gezamenlijk met de buit vluchten na het feit. De gemeenschappelijke intentie die uit de gezamenlijke gedragingen blijkt is in dergelijke gevallen belangrijker dan het gewicht van de bijdrage die de verdachte aan het feit levert.
Dat geldt in bepaalde gevallen ook wanneer de verdachte gedragingen verricht die volgens de Hoge Raad doorgaans in verband worden gebracht met medeplichtigheid, zoals het meehelpen met de vlucht of het op de uitkijk staan (zie recent HR 13 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2056). Wanneer dergelijke gedragingen de uitvoering zijn van een gemeenschappelijk plan en de gedragingen erop zijn gericht om een gemeenschappelijk doel te verwezenlijken, zou dat erop kunnen duiden dat de verdachte medepleger van het feit is. (…)”
12. Het verdient opmerking dat deze argumentatie met name uitkomst kan bieden in zaken waarin niet kan worden vastgesteld wat de precieze rol of bijdrage van de verdachte in de uitvoering van het delict is geweest, maar zij is niet uitsluitend tot die gevallen beperkt.
In HR 24 april 2018, ECLI:NL:HR:2018:662, NJ 2018/256, liet de Hoge Raad het oordeel van het hof in stand waarin het medeplegen werd afgeleid uit de aanwezigheid van de verdachte bij het forceren van het slot van de voordeur en het aldaar gezamenlijk met de medeverdachten arriveren en vertrekken.
Aan ’s hofs oordeel in de zaak onder HR 18 juni 2019, ECLI:NL:HR:2019:967, NJ 2019/264, tornde de Hoge Raad ook niet. In die zaak kon het hof niet vaststellen of de verdachte lijfelijk aanwezig was bij de uitvoering van de inbraak, maar achtte het hof ‘medeplegen’ niettemin bewezen. Naar het oordeel van de Hoge Raad kon uit het onderlinge verband en de samenhang van de redengevende omstandigheden het medeplegen worden afgeleid, in aanmerking genomen:
“dat het Hof, dat is uitgegaan van een vooraf voor alle deelnemers duidelijk plan om inbraken te gaan plegen, heeft vastgesteld dat de verdachte met dat doel een auto heeft geleend en tezamen met drie medeverdachten in die auto vanuit Den Haag naar Friesland is gereden, dat zij telkens in elkaars gezelschap hebben verkeerd en dat de verdachte na de gepleegde inbraken tezamen met de drie medeverdachten in de auto, met daarin de buit van beide inbraken en inbrekerswerktuig dat bij één van de inbraken is gebruikt, is teruggereden naar Den Haag, en dat het Hof kennelijk in zijn oordeel heeft betrokken dat namens de verdachte geen contra-indicaties met betrekking tot het medeplegen zijn aangevoerd.”
In het arrest van het hof dat leidde tot HR 23 januari 2018, ECLI:NL:HR:2018:83, NJ 2018/252, schonk het hof geen afzonderlijke aandacht aan het medeplegen. Mijn ambtgenoot Bleichrodt concludeerde dat het medeplegen uit de bewijsmiddelen kon worden afgeleid. Die bewijsmiddelen hielden onder meer in dat de verdachte en de medeverdachten gezamenlijk naar een woning waren gereden, de verdachte op de uitkijk stond en de anderen waarschuwde toen er een lamp aanging en zij vervolgens waren vertrokken. De Hoge Raad casseerde, kennelijk met name vanwege de ontbrekende nadere motivering van het hof.
Ook in het geval van HR 27 maart 2018, ECLI:NL:HR:2018:432, NJ 2018/253, was de Hoge Raad van oordeel dat het medeplegen ontoereikend was gemotiveerd, nu het hof zich beperkte tot de vaststelling dat de verdachte en zijn medeverdachten gezamenlijk met de auto naar een woning waren gereden, de verdachte aldaar op de uitkijk stond en zij, nadat de door de twee mededaders verrichte poging om in te breken was mislukt, met de verdachte gezamenlijk waren teruggereden.
13. De vraag in welke mate belang moet of kan worden gehecht aan het bestaan van een gemeenschappelijk plan, is ook aan de orde in het artikel van M. Cupido, T. Kooijmans & L.D. Yanev, ‘De grondslag en reikwijdte van medeplegen: hoe het Nederlandse strafrecht inspiratie kan putten uit het internationaal strafrecht’, DD 2018/29. De auteurs merken op dat de mantra van de nauwe en bewuste samenwerking, waarbij van de medepleger een wezenlijke bijdrage wordt verwacht, niet strookt met het door de Hoge Raad benadrukte belang van de samenwerking van de medeplegers waarbij de vraag wie welke feitelijke bijdrage heeft geleverd van ondergeschikt belang is.4.Geïnspireerd door de rechtspraak van het Joegoslaviëtribunaal (ICTY) en het Internationaal Strafhof (ICC) komen zij tot een benadering waarbij ‘de objectieve bijdrage van de verdachte en zijn subjectieve intenties beide een rol spelen en als communicerende vaten worden toegepast’. Dit komt erop neer dat ingeval van een ‘directe en onmisbare bijdrage’ van de verdachte aan een strafbaar feit, minder gewicht kan worden gehecht aan het gedeelde opzet – en andersom, dat een ‘beperkte, meer indirecte rol bij een strafbaar feit’ alsnog als medeplegen gekarakteriseerd kan worden indien ‘de verdachte zich heeft gecommitteerd aan een gezamenlijk plan gericht op het plegen van het betreffende strafbare feit’, waarmee de essentie ligt in het subjectieve aspect.
14. Met het oog op de thans voorliggende zaak kan worden vooropgesteld dat de afzonderlijke gedragingen van de verdachte van tamelijk gering gewicht zijn. Samengevat blijkt de betrokkenheid van de verdachte verspreid over de hele avond onder meer uit:
(i) het gegeven dat hij zich voorafgaand aan en na afloop van de inbraak en de poging daartoe bevond in de auto die is gebruikt;
(ii) het betalen van de benzine;
(iii) de opmerkingen uit de tapgesprekken waaruit kan worden afgeleid dat hij in het geval van feit 1 de woning waar werd gepoogd in te breken en de bewoonster daarvan in de gaten heeft gehouden;
(iv) de opmerkingen over het wegmaken van het inbrekerswerktuig (scroebies/schroevendraaiers);
(v) zijn suggesties voor de af te leggen route op de terugweg, en
(vi) de buit, die hij tot zijn beschikking had, die hij heeft verstopt en ten aanzien waarvan hij zich uitliet over de waarde.
15. Voor wat betreft de thans te beantwoorden vraag kan worden opgemerkt dat in de motivering van het medeplegen zoals die door de rechtbank in het vonnis is weergegeven en door het hof is bevestigd, algemene overwegingen kunnen worden gevonden die vergelijkbaar zijn met de bewoordingen in het overzichtsarrest van de Hoge Raad en de aanvullingen daarop. Anders dan in de toelichting op het middel wordt gesteld, bevat de bewijsmotivering wel degelijk een weergave (en vaststelling) van de concrete gedragingen van de verdachte die bij het oordeel omtrent het medeplegen zijn betrokken.
Bovendien kunnen deze overwegingen tegen het licht worden gehouden van de benadering zoals is voorgesteld door Cupido, Kooijmans en Yanev. De objectieve component van het medeplegen komt tot uitdrukking in de hierboven onder randnummer 14 weergegeven gedragingen. Zowel in de aanloop naar de misdrijven (tanken van benzine) als tijdens de afwikkeling ervan (inmenging in het gesprek over wegmaken van de schroevendraaiers, verstoppen van de buit) blijkt de directe betrokkenheid van de verdachte. Ook tijdens het plegen van de delicten was voor de verdachte een rol weggelegd door in elk geval in één van de twee gevallen op de uitkijk te staan. Hoewel de rechtbank dit niet heeft overwogen, kan van de afzonderlijke gedragingen van de verdachte worden gezegd dat deze niet een wezenlijke bijdrage aan de feiten hebben geleverd. Dat onder meer uit de concrete gedragingen kan worden afgeleid dat de verdachte en zijn medeverdachten tezamen op pad gingen met maar één doel en dat de verdachte hiervan wist, legt gewicht in de schaal. Ik begrijp de overwegingen die het hof heeft bevestigd zo dat daarmee is gewezen op het groepsgewijs en eensgezind optreden van de verdachte en zijn medeverdachten en dat zodoende is tegemoetgekomen aan de subjectieve component van het medeplegen. De overeenkomst die de steller van het middel ziet in NJ 2018/253 gaat hier dus niet op, nu het hof aanmerkelijk méér heeft vastgesteld omtrent de concrete gedragingen en de intenties van de verdachte.
16. Het oordeel van het hof dat sprake is van medeplegen vloeit voort uit de onderlinge samenhang van de gedragingen en het verband met de groepsgewijs gedeelde intentie om de inbraken te plegen. Aldus heeft het hof niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd dat de verdachte als medepleger van de bewezenverklaarde feiten kan worden aangemerkt. Dat in de motivering ten aanzien van het tweede feit niet is teruggekomen op het verweer dat de verdachte in de auto is achtergebleven op het moment dat de medeverdachten het feit uitvoerden, brengt daarin gezien de samenhang met de overige gedragingen geen verandering; zeker niet nu uit de bewijsvoering kan worden afgeleid dat hij desondanks in de directe nabijheid van de anderen verbleef.
17. Het middel faalt.
18. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
19. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 10‑12‑2019
Dit wordt ook geconstateerd in M. Cupido, T. Kooijmans & L.D. Yanev, ‘De grondslag en reikwijdte van medeplegen: hoe het Nederlandse strafrecht inspiratie kan putten uit het internationaal strafrecht’, DD 2018/29, p. 385-409.
Op rechtspraak.nl gepubliceerd onder: HR 20 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2126. Ook in zijn noot onder HR 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1316, NJ 2016/411, kaart Rozemond het doelgericht samenwerken nadrukkelijk aan (met een verwijzing naar de noot onder NJ 2016/420).
M. Cupido, T. Kooijmans & L.D. Yanev, ‘De grondslag en reikwijdte van medeplegen: hoe het Nederlandse strafrecht inspiratie kan putten uit het internationaal strafrecht’, DD 2018/29, p. 389.
Beroepschrift 18‑07‑2019
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
SCHRIFTUUR HOUDENDE
EEN MIDDEL VAN CASSATIE
van: mr. N. van Schaik
inzake:
de heer [requirant], geboren d.d. [geboortedatum] 1996, requirant van cassatie van het te zijnen laste door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zp. Arnhem, op 21 december 2018, onder parketnummer 21/005765-17, gewezen arrest.
Middel
Schending van het recht en/of verzuim van vormen waarvan niet-naleving nietigheid meebrengt, in het bijzonder schending van artikel 359 jo. artikel 415 van het Wetboek van Strafvordering (Sv), doordat het oordeel van het Hof dat requirant de onder .1 en .2 ten laste gelegde (poging tot) woninginbraak heeft ‘medegepleegd’, niet uit de gebezigde bewijsvoering kan worden afgeleid, althans doordat dit oordeel niet begrijpelijk is dan wel ontoereikend gemotiveerd is. Het bestreden arrest kan hierdoor niet in stand blijven.
Toelichting:
1.
Requirant wordt in de onderhavige zaak vervolgd wegens — kort gezegd — het ‘medeplegen’ van een woninginbraak en een poging daartoe, beiden gepleegd op 15 mei 2016 te Hengelo.
2.
Omtrent de rol van requirant hierbij is — in het vonnis dat door het Hof is bevestigd voor zover het de bewezenverklaring betreft — het volgende overwogen (met weglating voetnoot en onderstreping van mijn hand):1.
‘Welke rol speelde verdachte bij deze feiten?
De verdediging heeft ten aanzien van beide feiten aangevoerd dat niet bewezen kan worden dat sprake was van medeplegen dan wel medeplichtigheid zodat verdachte voor beide feiten integraal dient te worden vrijgesproken. Uit het dossier kan niet worden opgemaakt dat verdachte bij de poging tot woninginbraak aan de [a-straat 01] op de uitkijk heeft gestaan, nu niemand daarover heeft verklaard en dit ook niet uit OVC-gesprekken kan worden gedestilleerd. Ten aanzien van de inbraak aan de [b-straat 01] heeft de verdediging aangevoerd dat verdachte zeer waarschijnlijk in de auto is achtergebleven ten tijde van de inbraak en hierbij dus niet betrokken was. Daarnaast blijkt volgens de verdediging onvoldoende dat hij op de uitkeek heeft gestaan, nu de woning waar werd ingebroken niet zichtbaar was vanuit de plek waar de auto stond en waarin verdachte mogelijk zou hebben gezeten.
Voor medeplegen is vereist dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking met een ander of anderen. De rechtbank kan bij de vorming van het oordeel dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking do onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip. Daarbij moet aan het zich niet distantiëren op zichzelf op zichzelf geen grote betekenis worden gegeven. Het gaat er immers om dat de verdachte een wezenlijke bijdrage moet hebben geleverd aan het delict. De bijdrage van de medepleger zal in de regel worden geleverd tijdens het begaan van het strafbare feit in de vorm van een gezamenlijke uitvoering van het feit. Maar de bijdrage kan ook zijn geleverd in de vorm van verscheidene gedragingen voor en/of tijdens en/of na het strafbare feit. Ook is niet uitgesloten dat de bijdrage in hoofdzaak vóór het strafbare feit is geleverd.
De rechtbank overweegt dat uit de hierboven aangehaalde OVC-gesprekken volgt dat er sprake is van een intensieve samenwerking tussen de verdachten. Op verschillende momenten vindt overleg plaats over hoe ze het beste ongezien kunnen blijven, welke route moet worden gereden en na de inbraak vindt overleg plaats over de buit en de waarde daarvan. Ook volgt uit de gesprekken dat steeds verschillende personen binnen zijn geweest. Medeverdachte [betrokkene 3] heeft verklaard dat er geen vast rollenpatroon was.
Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat ook verdachte een wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan de gepleegde strafbare feiten. Het verweer van de raadsman dat verdachte geen rol kan hebben vervuld, nu de getuige slechts drie personen heeft gezien waarbij verdachte niet aan het signalement voldoet slaag niet. Uit de getuigenverklaring van [betrokkene 9] en de tijdstippen van de OVC-gesprekken waarin gesproken wordt over de confrontatie met deze getuige volgt dat dit plaatsvond voorafgaand aan de inbraak en de poging daartoe. Bovendien blijkt uit de hierna te noemen feiten en omstandigheden dat verdachte wel degelijk een rol heeft gehad in de voorbereiding en afhandeling van de strafbare feiten. hij op belangrijke momenten aanwezig was en zich niet heeft gedistantieerd.
Zo heeft verdachte betaald voor de benzine waarmee de auto van Ede naar Hengelo is gereden. In de hierboven aangehaalde OVC-gesprekken die plaatsvinden na afloop van de poging tot woninginbraak aan de [a-straat 01] zegt [betrokkene 3] onder meer:‘Ik zei tegen [requirant]: kijk eens naar haar’ en ‘ik zit zelf te kijken met [requirant]’. Ook vraagt [betrokkene 5]: ‘Heb je haar zien kijken [requirant]?’. Uit deze passages volgt naar het oordeel van de rechtbank dat verdachte zicht heeft gehad op de bewoonster van deze woning en dat hij op de uitkijk stond. Verder volgt uit de OVC-gesprekken onder meer dat hij zich bemoeit met de te rijden route en dat hij het tasje heeft waar de buit kennelijk in wordt verzameld. Ook zegt verdachte dat de ‘scroebies’ moeten worden weggegooid en dat zilver ook geld is.
Gelet op het voorgaande staat vast dat de verdachten tezamen op pad gingen met maar één doel, namelijk inbreken bij oude mensen. Verdachte wist ook dat dit de bedoeling was. Niemand distantieerde zich ervan of wilde zijn rol beperkt houden. Iedereen deelde mee in de buit en de rollen bij de betreffende inbraak waren inwisselbaar. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de poging tot woninginbraak aan de [a-straat 01] te Hengelo en de woninginbraak aan de [b-straat 01] te Hengelo.’
3.
Het Hof heeft zich in de bewijsvoering ten aanzien van het ‘medeplegen’ met name verlaten op het gezamenlijke karakter van het optreden van de verdachten. Daartoe beschrijft het onder meer dat de verdachten tezamen op pad gingen ‘met maar één doel’, dat niemand zich daarvan heeft gedistantieerd, dat de rollen inwisselbaar zouden zijn, dat sprake was van intensief overleg/samenwerking en dat gezamenlijk in de buit werd gedeeld’.
4.
Die overkoepelende — en meer algemene — overwegingen steken echter schril af tegen de concrete bijdrage die aan requirant worden toegeschreven; dat zijn in ieder geval géén uitvoeringshandelingen.
5.
Zo zou requirant van tevoren brandstof hebben gekocht, zou hij zich hebben bemoeid met de route en heeft hij buit in bezit gehad. Daarnaast zou requirant voor wat betreft feit 1 op de uitkijk hebben gestaan ten tijde van de uitvoering — een gedraging die normaliter in verband pleegt te worden gebracht met medeplichtigheid. Ten aanzien van feit 2 heeft de verdediging betoogd dat requirant tijdens de uitvoering van deze inbraak in de auto is achtergebleven (en dus niet op de uitkijk heeft gestaan of heeft deelgenomen aan de uitvoering van dit feit). Ik citeer wat hierover blijkens de aan het proces-verbaal van de zitting aangehechte pleitaantekeningen is aangevoerd:
‘Feit 2: woninginbraak [b-straat] in Hengelo
Het bewijs is grotendeels hetzelfde ten aanzien van feit 1.
Van belang is in deze zaak dat naar het oordeel van de verdediging uit de OVC-gesprekken blijkt dat de persoon die wordt aangeduid met [requirant] niet uit de auto lijkt te zijn geweest toen de overige personen, misschien, hebben ingebroken in de woning aan de [b-straat].
Allereerst blijkt dit uit het OVC-gesprek dat is terug te vinden op pagina 1291 en 1292. Hetgeen wat van belang is staat op 1292 bovenaan. Daarin wordt gezegd door [betrokkene 5] dat [requirant] normaal moet doen en dat hij daar niets van gedronken heeft. [betrokkene 5] zegt dan ‘Ik weet dat ik hem in de auto ga achterlaten, dat hij dan zo meteen leeg is. Altijd als ik terugkom in de auto [requirant], dan is mijn blikje leeg, altijd’. Hieruit zou je kunnen opmaken dat [requirant] in de auto blijft op het moment dat de andere de auto verlaten. Dit wordt nog eens bevestigd in het OVC-gesprek dat daaronder is opgenomen, op diezelfde pagina, omdat daarin wordt aangegeven dat [betrokkene 3] zegt dat ze tegelijk met zijn drieën uit de auto moeten stappen. [betrokkene 4] telt af en vervolgens is te horen dat de personen uit de auto stappen. Hieruit blijkt dus dat er drie personen uit de auto zijn gestapt en dat er eentje in de auto is achtergebleven. Dit is [requirant] geweest. Dit blijkt nog eens uit het gesprek wat daaronder op diezelfde pagina is opgenomen, aangezien daar door [requirant] zou zijn gevraagd ben je alleen naar binnen gegaan [betrokkene 3]? Hieruit blijkt dat die [requirant] er kennelijk dus niet bij was want hij weet dus niet wat er gebeurd is.
Gelet op bovenstaande is ook ten aanzien van de inbraak bij de [b-straat], indien bewezen is dat de verdachtengroep in dit dossier daarvoor verantwoordelijk is, gebleken dat cliënt daar niet bij betrokken is geweest. Hij is zeer waarschijnlijk in de auto gebleven en onvoldoende blijkt dat hij op de uitkijk heeft gestaan.
Op pagina 1279 bevindt zich een proces-verbaal van bevindingen waaruit blijkt waar de auto heeft stilgestaan en dat is op de [c-straat] in Hengelo. uit het proces-verbaal op pagina 1324 blijkt dat de auto tussen 22.14 uur en 22.21, uur zich zou hebben bevonden op de [d-straat] in Hengelo en uit pagina 1327 blijkt dat dat is geweest op [d-straat 01] en [d-straat 02]. Uit een uitdraai van Google Maps die ik aan mijn pleitnota zal hechten(*), blijkt dat de afstand tussen de [d-straat 02] en de [b-straat] 230 meter is. Dat betekent dat de auto waarin mijn cliënt misschien zou hebben gezeten dusdanig ver verwijderd is van de plaats van de inbraak dat dit geen logische plaats is om op de uitkijk te gaan staan. Je kan de woning namelijk niet zien. Aangezien verder ook helemaal nergens uit blijkt dat cliënt op de uitkijk heeft gestaan moet het er voor worden gehouden dat hij hooguit in de auto heeft gezeten, maar verder geen rol heeft gespeeld bij deze inbraak.
Derhalve kan zowel ten aanzien van het primaire als het subsidiaire geen bewezenverklaring volgen.’
6.
Het Hof heeft het betoog van de verdediging dat requirant bij deze inbraak niet uit de auto is geweest, onbesproken gelaten. In cassatie zal dan ook van de juistheid van dat betoog moeten worden uitgegaan. Dit temeer nu uit de door de rechtbank gebezigde — en aldus door het Hof bevestigde — bewijsmiddelen ook sterke aanwijzingen blijken voor de juistheid ervan. Ik wijs bijvoorbeeld op het OVC-gesprek dat is weergegeven op pagina 15 van het vonnis (15 mei 20:27:03 UTC (werkelijk 22:27:03 uur), waarin Y([requirant]) aan A([betrokkene 3]) vraagt ‘of hij alleen naar binnen is gegaan’ — een vraag die niet gesteld zou hoeven worden wanneer hij zelf aan de uitvoering zou hebben deelgenomen of zou hebben gadegeslagen.
7.
Kortom: kennelijk omdat de concrete gedragingen van requirant zich ten tijde van de uitvoering beperken tot (hoogstens) medeplichtigheidsgedragingen, is door het Hof gekeken naar de fases daarvóór en daarná om tot een vaststelling van het medeplegen te komen.
8.
De feitelijkheden die het Hof daaraan ten grondslag heeft gedaan doen — voor wat betreft feit 1 — sterk denken aan de zaak die leidde tot het arrest van Uw Raad van 27 maart 2018, NJ 2018/253. In die zaak had het Hof geoordeeld dat sprake was ‘van inwisselbare rollen en een taakverdeling en daarmee van medeplegen van een poging tot inbraak’, waarbij in het bijzonder in aanmerking werd genomen dat de verdachte en zijn medeverdachten gezamenlijk in een auto naar de directe omgeving van de plaats van het delict waren gegaan, de verdachte vervolgens op de uitkijk was gaan staan, terwijl zijn medeverdachten probeerden in te breken en dat de verdachte en zijn medeverdachten daarna gezamenlijk waren weggereden. Dat is in essentie ook wat het Hof in de onderhavige zaak heeft vastgesteld over de rol van requirant bij het onder .1 tenlastegelegde feit (gezamenlijk in een auto naar de plaats-delict rijden, het vervolgens op de uitkijk gaan staan terwijl zijn medeverdachten uitvoering gaven aan de (poging tot) inbraak en het daarna gezamenlijk weer heengaan).
9.
Volgens Uw Raad in voornoemd arrest is dat evenwel niet zonder meer voldoende om te kunnen aannemen dat sprake is geweest van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. Dit ondanks het feit dat de uitvoerders en de persoon die op de uitkijk stond, wél gezamenlijk leken op te trekken. In zijn noot onder dat arrest wierp Rozemond de vraag waarin dan het verschil zit met bijvoorbeeld de zaak die leidde tot HR 24 april 2018, NJ 2018/256 en waarin de veroordeling wél in stand bleef. Ik citeer:
‘Op grond van het gezamenlijke karakter van het optreden is het kennelijk niet relevant wie precies de uitvoeringshandeling van de poging tot inbraak heeft gepleegd (…). Dat roept de vraag op wat het relevante verschil is met de zaken waarin de Hoge Raad veroordelingen wegens medeplegen van pogingen tot inbraak casseert, zoals in de arresten van 23 januari en 27 maart 2018 [NJ 2018/252 en NJ 2018/253; NvS].
10.
Rozemond beantwoordt die vraag als volgt:
‘In die arresten ligt de nadruk op de bewijsbare bijdrage van de verdachte, die het karakter van medeplichtigheid heeft (op de uitkijk staan). Wanneer niet kan worden vastgesteld welke specifieke bijdrage de verdachte heeft geleverd, kan het medeplegen worden afgeleid uit de wijze waarop gezamenlijk wordt opgetreden. De wijze van gezamenlijk optreden kan op een nauwe samenwerking duiden met het doel om in te breken.’
11.
Of anders gezegd: in de gevallen waarin de bewijsbare bijdrage van de verdachte zich in de kern beperkt tot een medeplichtigheidsgedraging, transformeert louter het (voor- en achteraf) gezamenlijk optreden met de medeverdachten die bijdrage niet tot medeplegen. Dat is ook logisch, want zonder een zekere vorm gezamenlijk optreden met de medeverdachten laat een medeplichtigheidsgedraging als ‘het op de uitkijk staan’ zich immers moeilijk realiseren.
12.
In de onderhavige zaak heeft het Hof, zoals gezegd, vastgesteld dat requirant bij de poging tot inbraak op de uitkijk heeft gestaan. Dat is een medeplichtigheidsgedraging en aldus een sterke contra-indicatie voor het bestaan van een rol als medepleger. Voor wat betreft de voltooide inbraak dient ervan uit te worden gegaan dat requirant in de auto is gebleven en er in zoverre geen feitelijke bijdrage is geleverd aan de (verdere) uitvoering van dat feit.
13.
Wat het Hof verder heeft vastgesteld omtrent de vermeende rol van requirant vóór en ná het delict, duidt vooral op een gezamenlijk optrekken met de medeverdachten, teneinde zo zijn bijdrage als medeplichtige te kunnen realiseren. Voor wat betreft de betrokkenheid van requirant ‘bij te rijden route’ merk ik nog op dat uit de bewijsmiddelen in zoverre slechts een betrokkenheid blijkt bij de vertrek- c.q. vluchtroute (namelijk ná het plaatsvinden van de inbraak aan [b-straat 01]).2. Het bijdragen aan het lokaliseren c.q. het verkennen van een woning — bijdragen van een zwaarder gewicht dan betrokkenheid bij de vertrekroute — kan daar dan ook niet uit worden afgeleid. Andere betrokkenheid van requirant bij het — door het Hof gekenschetste — ‘intensieve’ overleg is niet gebleken. Uit de bewijsvoering blijkt evenmin dat het tanken van de benzine gezien dient te worden als doelgerichte bijdrage aan de verwezenlijking van een gezamenlijk plan, althans: dat het plan om in te breken reeds toen was ontstaan en requirant — door te tanken — daar bewust zijn bijdrage aan leverde, kan daaruit niet worden afgeleid..3.
14.
Anders dan het Hof wil, levert de rol ‘in de voorbereiding en afhandeling van de strafbare feiten’ aldus niet een materiele en/of intellectuele bijdrage op die van een zodanig gewicht is dat het ontbreken van een rol in de uitvoering daardoor wordt gecompenseerd en alsnog van medeplegen kan worden gesproken.
15.
De conclusie luidt dan ook dat het onder .1 en onder .2 bewezenverklaarde ‘medeplegen’ van de poging tot inbraak niet uit de gebezigde bewijsvoering kan worden afgeleid, althans dat het oordeel van het Hof dat van ‘medeplegen’ sprake is, niet begrijpelijk is dan wel ontoereikend gemotiveerd is. Het bestreden arrest kan hierdoor in zoverre niet in stand blijven
Deze schriftuur wordt ondertekend en ingediend door mr. N. van Schaik, advocaat te Utrecht, aldaar kantoorhoudende aan de Catharijnesingel 70 (3511 GM), die verklaart tot deze ondertekening en indiening bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd door requirant van cassatie.
Utrecht, 18 juli 2019
advocaat
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 18‑07‑2019
Vonnis van de Rechtbank Gelderland, zp. Arnhem, d.d. 24 oktober 2017, p. 19–20.
P. 15 (‘Y: Snelweg, [betrokkene 3].’) en p. 17 (Y: ‘Waar ga je heen als je naar links gaat, [betrokkene 3]? (…) Nee, pak hem maar via daar.’) van het door het Hof overgenomen vonnis van de Rechtbank Gelderland, zp. Arnhem, d.d. 24 oktober 2017.
Vgl. par. 3 van de noot van Rozemond onder HR 24 april 2018, NJ 2018/256.