Einde inhoudsopgave
Cessie (O&R nr. 70) 2012/XI.6.5.5
XI.6.5.5 Securitisation: praktische oplossingen en vangnetconstructies
mr. M.H.E. Rongen, datum 01-10-2011
- Datum
01-10-2011
- Auteur
mr. M.H.E. Rongen
- JCDI
JCDI:ADS358797:1
- Vakgebied(en)
Financieel recht / Algemeen
Ondernemingsrecht / Algemeen
Goederenrecht / Verkrijging en verlies
Voetnoten
Voetnoten
Zie nr. 1100.
In § XI.6.2 heb ik daarentegen betoogd dat het uitgangspunt is dat het hypotheekrecht zich splitst in twee hypotheekrechten gelijk in rang, tenzij cedent en cessionaris het ontstaan van een gemeenschap zijn overeen gekomen.
De bevoegdheden komen toe aan de security trustee na mededeling van zijn pandrechten op de aan het SPV overgedragen hypotheekvorderingen.
Zie nr. 1082.
Voor een koopprijs gelijk aan de nominale waarde van de vordering en de eventueel nog verschuldigde rente.
Dit nadeel kan deels worden ondervangen doordat de teruggekochte vordering samen met de vordering uit hoofde van het nieuwe krediet in het kader van de periodieke substitutie opnieuw aan het SPV wordt verkocht. Zie over substitutie nr. 29. Ook kan worden overeengekomen dat de vordering uit hoofde van de initiële lening alleen behoeft te worden teruggekocht, indien de vordering uit hoofde van het nieuwe krediet niet in het kader van substitutie aan het SPV zal worden verkocht. In dat geval wordt tot uitgangspunt genomen dat ook de vordering uit hoofde van het nieuwe krediet in de reeds lopende securitisation zal worden opgenomen. In beide gevallen worden in de transactie beschikbare gelden aangewend voor de (her)financiering van het nieuwe krediet. Overigens geldt dat vorderingen uit nieuwe kredieten enkel voor verkoop aan het SPV in aanmerking komen, indien deze vorderingen voldoen aan bepaalde ‘eligibility criteria’ (zie nr. 247).
Denk aan persoonlijke leningen of bepaalde beleggingsdiensten.
Het zal duidelijk zijn dat dit voor een originator enkel acceptabel is in het geval zijn activiteiten zich beperken tot hypothecaire kredietverlening.
Zie uitvoerig over de figuur van de gedeeltelijke opzegging, hierna: § XI.8.3.
Deze volmacht vervalt door de faillietverklaring van de originator (art. 3:72 (a) BW). Na de faillietverklaring van de originator is voor de gedeeltelijke opzegging de medewerking van de curator vereist.
Hiermee wordt voor het SPV het risico beperkt dat mocht de gedeeltelijke opzegging van het hypotheekrecht niet voor het faillissement van de originator kunnen worden gerealiseerd (met als gevolg dat de gedeeltelijke opzegging niet rechtsgeldig heeft plaatsgevonden (zie art. 23 Fw)), de waarde van het hypotheekrecht voor het SPV wordt uitgehold vanwege het feit dat de originator een nieuw krediet heeft verstrekt waarvan de vordering niet aan het SPV is overgedragen. Bovendien wordt voor de originator het risico voorkomen dat hij ter zake van nieuwe kredieten als gevolg van de gedeeltelijke opzegging van de hypotheek zijn zekerheid kwijtraakt.
Ten gunste van de security trustee wordt een pandrecht eerste in rang gevestigd en ten gunste van het SPV een pandrecht tweede in rang.
Het is gebruikelijk deze verplichting afhankelijk te stellen van de opschortende voorwaarde van het plaatsvinden van een ‘notification event’ ten aanzien van de cessie van de vorderingen aan het SPV of een verlaging van de rating van de originator beneden een bepaalde niveau (een ‘rating trigger’). De verpanding wordt zodoende uitgesteld tot de opschortende voorwaarde in vervulling gaat. De opschortende voorwaarde betreft gebeurtenissen die een indicatie kunnen zijn voor een verslechterde kredietwaardigheid van de originator. Eventueel verstrekt de originator het SPV en de security trustee volmachten om periodiek de verpandingen namens de originator tot stand te brengen.
Zie § X.4.2. Men zou hieraan kunnen twijfelen, aangezien de uitoefening van de aan het onverdeelde aandeel verbonden bevoegdheden op zichzelf niet kan leiden tot inning van de verpande vorderingen. Een onverdeeld aandeel in een hypotheekrecht is zelf immers niet een verhaalsrecht. Het onverdeelde aandeel geeft enkel bepaalde (gedeelde) bevoegdheden met betrekking tot het gemeenschappelijke hypotheekrecht. Toch meen ik dat een openbaar pandhouder de bevoegdheden uit een aandeel in een gemeenschappelijk pand- of hypotheekrecht kan uitoefenen. Indirect kan de uitoefening van de bevoegdheden leiden tot verhaal van de verpande vorderingen. De pandhouder kan immers tezamen met de overige deelgenoten besluiten tot uitwinning van het onderpand.
Deze bevoegdheid komt toe aan de security trustee nadat de pandrechten van de security trustee op de aan het SPV overgedragen vorderingen aan de schuldenaren zijn medegedeeld. Deze mededeling zal plaatsvinden, indien zich een ‘notification event’ voordoet ten aanzien van het SPV. Zie nr. 187.
Zie nr. 1067.
De grondslag van deze bevoegdheid is gelegen in de cessie en het pandrecht. De volmacht vervalt als gevolg van de faillietverklaring van de originator, zie art. 3:72 (a) BW. Na mededeling van het pandrecht kan het SPV (of de security trustee) in het kader van zijn inningsbevoegdheid een beroep doen op de bevoegdheden die de originator met betrekking tot de uitoefening van het hypotheekrecht aan zijn aandeel in het hypotheekrecht kan ontlenen. Zie nrs. 976-978, noot 227 en vgl. nr. 1064.
Bij voorkeur wordt dit kettingbeding in de vorm gegoten van een derdenbeding ten gunste van het SPV, zodat het SPV ten aanzien van elke rechtsopvolger een rechtstreekse aanspraak tot verpanding verkrijgt (zie art. 6:253 BW).
1092. Inleiding; regeling in de koopovereenkomst. In de huidige securitisationpraktijk wordt ervan uitgegaan dat in geval van cessie van een door een bank- of krediethypotheek gesecureerde vordering het hypotheekrecht gedeeltelijk overgaat, ongeacht of de bank- of kredietrelatie ten tijde van de cessie is geëindigd.1 Aangenomen wordt dat er een gemeenschap van het hypotheekrecht ontstaat.2 Met het oog op het ontstaan van deze gemeenschap wordt er in de koopovereenkomst (de ‘mortgage receivables purchase agreement’) tussen de originator, het SPV en de security trustee een regeling getroffen over het beheer en de beschikking over het hypotheekrecht, alsmede over de verdeling van een eventuele executieopbrengst. Meestal wordt bepaald dat het SPV of de security trustee (voor zover toepasselijk)3 exclusief bevoegd is om het gemeenschappelijke hypotheekrecht te beheren en daarover te beschikken en om de uit het hypotheekrecht voortvloeiende bevoegdheden uit te oefenen, waaronder de bevoegdheid tot uitwinning. Voor zover nodig verleent de originator het SPV en de security trustee daartoe een onherroepelijke volmacht. Verder wordt bepaald dat de vordering van het SPV als eerste uit de executieopbrengst zal worden voldaan. In de meeste transacties wordt dit vormgegeven door een regeling van de omvang van ieders aandeel in het hypotheekrecht zoals hiervoor beschreven.4
Ten aanzien van de vraag of aan een regeling omtrent de uitwinning van het verbonden registergoed en de verdeling van de executieopbrengst derdenwerking toekomt, voelt de praktijk zich echter onzeker. Om het risico van het ontbreken van derdenwerking te ondervangen, wordt er in securitisationtransacties een aantal constructies toegepast – naast een regeling over het beheer van het hypotheekrecht en de verdeling van de executieopbrengst – waarmee de nadelige gevolgen van het ontstaan van een gemeenschappelijk hypotheekrecht kan worden tegengegaan. Deze worden in het onderstaande besproken.
1093. Terugkoopverplichting van de originator ten aanzien van ‘further advances’. In securitisations is het allereerst gebruikelijk om in de koopovereenkomst tussen de originator en het SPV een regeling te treffen voor het geval de originator (de cedent) met een schuldenaar/hypotheekgever een aanvullend hypothecair krediet overeenkomt (een zogeheten further advance). Daarbij kan worden gedacht aan een verhoging van de hoofdsom van de initiële lening tot aan het bedrag van de hypothecaire inschrijving of aan heropnames door de schuldenaar van eerdere aflossingen van de lening. De nieuwe kredieten dienen in beginsel eveneens door hypotheek te worden gesecureerd. Hoewel het voor de originator mogelijk zou zijn om een tweede hypotheekrecht te vestigen, zal het, vanwege de daaraan verbonden notariële rompslomp en kosten, de voorkeur verdienen de nieuwe kredieten onder de dekking te brengen van de eerder gevestigde bank- of krediethypotheek.
De te treffen regeling houdt in dat de originator bij de verlening van een nieuw krediet gehouden is de aan het SPV (de cessionaris) verkochte vordering uit hoofde van de initiële lening terug te kopen.5 Het gevolg hiervan is dat de betreffende vordering geen onderdeel meer is van de securitisationtransactie, zodat het hypotheekrecht niet meer in gemeenschap wordt gehouden. Nadeel van deze oplossing is dat de originator behalve het nieuwe krediet ook de terugkoop moet financieren.6
De terugkoopverplichting kan eventueel worden aangevuld met een ‘covenant’ die inhoudt dat de originator, behoudens de hiervoor bedoelde ‘further advances’, geen andere rechtsverhoudingen met de schuldenaar zal aangaan waaruit vorderingen voor de originator kunnen voortvloeien.7 Mocht de originator dat wel doen, dan kan hij gehouden zijn de eerder aan het SPV verkochte vordering terug te kopen. Ook hiermee wordt beoogd de nadelen van het bestaan van een gemeenschappelijk hypotheekrecht tegen te gaan.8
1094. Gedeeltelijke opzegging van het hypotheekrecht. Een andere mogelijkheid, die evenals de hiervoor besproken terugkoopregeling is gericht op het beëindigen van de gemeenschap, betreft de gedeeltelijke opzegging van het hypotheekrecht. In de koopovereenkomst tussen de originator en het SPV kan worden bedongen dat in geval van het plaatsvinden van een ‘notification event’ niet alleen de cessie zal worden medegedeeld, maar dat de originator tevens gehouden is medewerking te verlenen aan de gedeeltelijke opzegging van het hypotheekrecht voor zover het andere vorderingen secureert dan de aan het SPV overgedragen vordering(en) uit het hypothecair krediet (zie art. 3:81 lid 2 (d) BW). Als gevolg van de gedeeltelijke opzegging wordt de bank- of krediethypotheek ‘gefixeerd’ in een vaste hypotheek die nog enkel strekt tot zekerheid van de vordering (en) van het SPV. De gemeenschap van het hypotheekrecht wordt daardoor opgeheven.9 De gedeeltelijke opzegging is een beschikkingshandeling die de medewerking behoeft van de originator en het SPV (zie art. 3:170 lid 3 BW). De originator kan het SPV een volmacht verlenen om de gedeeltelijke opzegging zelfstandig te verrichten.10
De structuur met een gedeeltelijke opzegging wordt niet vaak toegepast en meestal gecombineerd met de hiervoor besproken regeling ter zake van de terugkoop van de aan het SPV verkochte vorderingen.11
1095. Pandrechtstructuur. Een zekere ‘derdenwerking’ van de gemeenschapsregeling omtrent de uitwinning van het hypotheekrecht en de verdeling van de executieopbrengst kan bovendien worden gerealiseerd door middel van een verpandingsconstructie. In een dergelijke structuur verplicht de originator zich ertoe om periodiek (bv. een keer per maand of kwartaal) al zijn overige vorderingen – bestaande en toekomstige – op elke schuldenaar van een in de securitisation opgenomen hypotheekvordering aan zowel het SPV als de security trustee (stil) te verpanden tot zekerheid van (in economische zin) de nakoming van de getroffen gemeenschapsregeling12 .13 Juridisch-technisch worden de pandrechten gevestigd tot zekerheid van een geldschuld van de originator die specifiek met het oog op de verpandingsconstructie in het leven wordt geroepen en die in omvang gelijk is aan het aandeel van de originator (cedent) in de executieopbrengst. Dit bedrag is door de originator verschuldigd, indien hij zijn verplichtingen uit de gemeenschapsregeling niet nakomt of indien deze regeling om welke reden dan ook niet (meer) geldig is.
Ervan uitgaande dat op het moment dat de schuldenaar/hypotheekgever in verzuim verkeert alle overige door het hypotheekrecht gesecureerde vorderingen van de originator op de schuldenaar rechtsgeldig zijn verpand, dan zijn de security trustee en/of het SPV, na mededeling van de pandrechten, met uitsluiting van de originator of diens faillissementscurator bevoegd om bij de inning van de vorderingen het hypotheekrecht uit te oefenen. De bevoegdheden die de originator aan (zijn aandeel in) het hypotheekrecht kan ontlenen, komen immers na de mededeling van verpanding toe aan de security trustee of het SPV in hun hoedanigheid van openbaar pandhouder.14 Het SPV en/of de security trustee kunnen in hun hoedanigheid van cessionaris en/of pandhouder vervolgens bepalen welke vorderingen op de executieopbrengst worden verhaald. Zij kunnen de verpande vorderingen innen door deze op de executieopbrengst te verhalen waarna zij verhaal op het geïnde kunnen nemen ter zake van de hierboven genoemde geldschuld.
Aldus is het SPV beschermd tegen het risico dat de verdeelafspraken ongeldig zijn of derdenwerking missen. Het SPV wordt door middel van de hier beschreven pandrechtstructuur als het ware een ‘pandrecht’ verleend op het aandeel dat de originator in de executieopbrengst toekomt. Mocht bijvoorbeeld de faillissementscurator van de originator zich op het standpunt stellen dat hij niet gebonden is aan de tussen de originator en het SPV gemaakte verdeelafspraken en dat de executieopbrengst pro rata moet worden verdeeld, dan kan het SPV het pandrecht inroepen en daarop de hiervoor genoemde geldschuld verhalen. Zoals vermeld, is deze geldschuld gelijk aan het aandeel van de originator in de executieopbrengst. Door deze geldschuld krachtens het pandrecht te verhalen, is het SPV gerechtigd tot de gehele executieopbrengst. Mocht de executieopbrengst meer zijn dan het nog verschuldigde bedrag onder de aan het SPV overgedragen hypothecaire vordering, dan is het SPV gehouden het meerdere aan de originator af te dragen.
Een ander voordeel van de pandrechtstructuur is dat daarmee de contractuele regeling over het beheer van, de beschikking over en de uitoefening van het gemeenschappelijk hypotheekrecht afdwingbaar kan worden gemaakt. Het is gebruikelijk dat het SPV en de security trustee (na mededeling van diens pandrecht) de exclusieve bevoegdheid wordt toegekend om het gemeenschappelijk hypotheekrecht uit te oefenen, te beheren en daarover te beschikken.15 In het bijzonder met betrekking tot de uitwinning van het hypotheekrecht is het echter niet geheel duidelijk of er sprake is van een beheershandeling, waarvan met derdenwerking kan worden bepaald dat het SPV of de security trustee daartoe exclusief bevoegd is (vgl. art. 3:168 en 170 BW).16 Weliswaar kan de originator het SPV en de security trustee een (onherroepelijke) volmacht verlenen, maar deze eindigt door de faillietverklaring van de cedent (art. 3:72 BW). Met de hiervoor beschreven pandrechtstructuur wordt het risico van deze onduidelijkheid en het risico van verval van de volmacht ondervangen. Na mededeling van de cessie en de verpanding is het SPV (of de security trustee) in zijn hoedanigheid van cessionaris/pandhouder exclusief bevoegd om het aan de vorderingen verbonden hypotheekrecht uit te oefenen, ook in geval van het faillissement van de originator.17 Het SPV behoeft dan voor de uitwinning van het hypotheekrecht niet de medewerking van de (faillissementscurator van de) originator.
Een belangrijk nadeel van de pandrechtstructuur is dat ze bewerkelijk is en dat de vorderingen die de originator dient te verpanden, niet meer, of minder, geschikt zijn om als onderpand te dienen in een andere (her)financieringstransactie (bv. een andere securitisation).
Voor het SPV is het tot slot van belang om te bedingen dat de originator zijn overige vorderingen enkel mag vervreemden, indien de originator ook zijn rechtsopvolger door middel van een kettingbeding zal binden aan de verpandingsverplichting onder de gehoudenheid van de rechtsopvolger om in geval van een verdere vervreemding van de vordering het beding aan zijn rechtsopvolger door te geven.18