Einde inhoudsopgave
Cessie (O&R nr. 70) 2012/XI.6.3.3
XI.6.3.3 Art. 3:170 BW: beheer en beschikking
mr. M.H.E. Rongen, datum 01-10-2011
- Datum
01-10-2011
- Auteur
mr. M.H.E. Rongen
- JCDI
JCDI:ADS361254:1
- Vakgebied(en)
Financieel recht / Algemeen
Ondernemingsrecht / Algemeen
Goederenrecht / Verkrijging en verlies
Voetnoten
Voetnoten
Wel dient na splitsing elke hypotheekhouder zich ten opzichte van de ander te gedragen overeenkomstig de eisen van redelijkheid en billijkheid. Zie in verband met erfdienstbaarheid: HR 4 november 1988, NJ 1989, 260, m.nt. WMK (Reulings/Sangen) waarin de Hoge Raad oordeelde dat in geval van een splitsing van het heersende erf beide eigenaars met betrekking tot de uitoefening van de erfdienstbaarheid tot elkaar komen te staan in een bijzondere rechtsverhouding die door de eisen van redelijkheid en billijkheid wordt beheerst. Zie ook hiervoor: noot 106. In geval van een gemeenschappelijk hypotheekrecht geldt hetzelfde op grond van art. 3:166 lid 3 BW.
Overigens hoeft dit niet nadelig te zijn voor de cessionaris. Weliswaar is hij in beginsel niet exclusief bevoegd om het hypotheekrecht uit te oefenen, maar daar staat tegenover dat de cedent daartoe evenmin bevoegd is. Anders dan in geval van een splitsing van het hypotheekrecht (zie § XI.6.2), kan de cessionaris niet geconfronteerd worden met de situatie dat de cedent zonder zijn instemming tot uitwinning van het hypotheekrecht overgaat.
Stein en Molenaar hebben betoogd dat elke deelgenoot individueel bevoegd is tot executie van het hypotheekrecht. Dit zou volgens de auteurs voortvloeien uit de ondeelbaarheid van het hypotheekrecht (zie Vermogensrecht (Stein), Art. 230, aant. 3.2 en Molenaar 1999, nr. 14). Deze opvatting is naar mijn mening onjuist. Het beginsel van ondeelbaarheid heeft niets van doen met de verdeling van de bevoegdheden uit het hypotheekrecht over de gezamenlijk rechthebbenden. Vgl. ook: Asser/Van Mierlo & Van Velten 3-VI* 2010, nr. 42; Asser/Perrick 3-IV 2007, nr. 80 en Scheffers 1999, p. 6-8.
Zie Asser/Perrick 3-IV 2007, nrs. 10 e.v.
Waarover hierna: nr 1067.
Zie voor een beschrijving van een mogelijke inhoud van de beheersregeling: Polak & Van Mierlo 1998, p. 22 en p. 37 e.v.
Zie MvA II, Parl. Gesch. Boek 3, p. 589.
Zie TM, Parl. Gesch. Boek 3, p. 581 en MvA II, Parl. Gesch. Boek 3, p. 583.
Zie TM, Parl. Gesch. Boek 3, p. 581 en MvA II, Parl. Gesch. Boek 3, p. 583.
Vgl. Asser/Perrick 3-IV 2007, nr. 12.
Vgl. Biemans 2011, nr. 252.
Dit veronderstelt wel dat de executie van het hypotheekrecht mag worden beschouwd als een beheershandeling in de zin van art. 3:170 lid 2 BW. Zoals hierna (nr. 1067) zal blijken, is dat de heersende opvatting. Alleen dan kan de cessionaris in de beheersregeling daartoe exclusief bevoegd worden gemaakt en kan de openbaar pandhouder in het kader van zijn inningsbevoegdheid van die exclusieve bevoegdheid gebruik maken. De beheersregeling bepaalt nader de inhoud van het aandeel dat de cessionaris/pandgever in het gemeenschappelijke hypotheekrecht toekomt.
Zie hiervoor: nrs. 976-978.
Denk bijvoorbeeld aan een securitisation (of een covered bond transactie) waarin het SPV (de cessionaris) de hypotheekvorderingen (stil) verpandt aan een security trustee (zie hiervoor: § II.11). In dat geval wordt op voorhand rekening gehouden met de belangen van de security trustee door in de ‘mortgage receivables purchase agreement’ te bepalen dat de security trustee, na mededeling van het pandrecht, in zijn hoedanigheid van pandhouder het exclusieve beheer (waaronder de executiebevoegdheid) over het gemeenschappelijke zekerheidsrecht toekomt. In de opvatting dat na mededeling van het pandrecht de aan de verpande vordering verbonden afhankelijke zekerheidsrechten op de pandhouder overgaan (zie hiervoor: nr. 977), verkrijgt de security trustee het aandeel dat de cessionaris/pandgever in het hypotheekrecht toekwam en wordt de security trustee zelf deelgenoot in het gemeenschappelijke hypotheekrecht. Zoals vermeld in nr. 977 moet deze opvatting echter worden verworpen en moet worden aangenomen dat de zekerheidsrechten aan de pandgever blijven toebehoren en dat de openbaar pandhouder in het kader van zijn inningsbevoegdheid van de zekerheidsrechten gebruik kan maken. In die benadering is de security trustee een derde aan wie de deelgenoten (de cedent en de cessionaris) op voorhand het beheer hebben toegekend voor het geval de pandrechten worden medegedeeld.
Waarbij voor de duidelijkheid zij opgemerkt dat de ‘stille’ cedent zijn inningsbevoegdheid ontleent aan de wet (art. 3:94 lid 3, tweede zin, BW) en pas na een eventuele mededeling van de cessie aan de (privatieve) lastgeving.
Het gaat hierbij om bepaalde gebeurtenissen (bv. faillissementsaanvraag van de cedent) die met zich brengen dat de cessie mag worden medegedeeld. Zie hiervoor: nr. 186.
Overigens zij opgemerkt dat een dergelijke invulling van de beheersregeling in Nederlandse securitisations van hypotheekvorderingen niet gebruikelijk is. Meestal wordt het beheer van het begin af aan toegekend aan het SPV (of de security trustee indien toepasselijk), maar is de seller/originator op grond van een lastgeving als ‘servicer’ belast met het beheer van de hypotheekvorderingen (waaronder ook de bevoegdheid is begrepen om tot executie van de hypotheekrechten over te gaan). Zie hiervoor: § II.9. Vanwege het feit dat de ‘stille’ cedent voor de mededeling van cessie exclusief bevoegd is om de gecedeerde vorderingen te innen (zie nr. 489), is de seller/originator (zolang de pandrechten van de security trustee nog niet zijn medegedeeld) bovendien met uitsluiting van het SPV bevoegd tot uitoefening van de hypotheekrechten. De inningsbevoegdheid brengt namelijk met zich dat de originator bij de inning van de hypotheekvordering een beroep kan doen op de bevoegdheden die het SPV (de cessionaris) met betrekking tot het gemeenschappelijk hypotheekrecht toekomen, voor zover deze dienstig (kunnen) zijn aan de inning van de vordering (zie hiervoor: nr. 981). Op grond van de beheersregeling betreft dat mede de exclusieve bevoegdheid om het hypotheekrecht uit te winnen. Mocht om wat voor reden dan ook moeten worden aangenomen dat de ‘stille’ cedent niet reeds in het kader van zijn inningsbevoegdheid bevoegd is om het hypotheekrecht uit te winnen, dan kan de originator terugvallen op de lastgeving.
Vgl. MvA II, Parl. Gesch. Boek 3, p. 583.
Zie in deze zin: Van Mourik 2011, nr. 19 en Polak & Van Mierlo 1998, p. 47 e.v.
Vgl. ook: Asser/Perrick 3-IV 2007, nr. 11.
Zie voorts: TM, Parl. Gesch. Boek 3, p. 581, waar wordt opgemerkt dat een beheersregeling verwantschap vertoont met een overeenkomst van vennootschap, maar niettemin daarvan naar haar aard en gevolgen moet worden onderscheiden.
In geval van een gemeenschappelijk hypotheekrecht kan dat doel zijn gelegen in de gezamenlijke financiering van de schuldenaar/hypotheekgever.
In geval van beschikkingshandelingen niet zijnde beheer is het niet mogelijk om met privatieve werking en met werking ten opzichte van derden een regeling te treffen (art. 3:170 lid 3 BW). Wel kan aan een van de deelgenoten of een derde een last en/of volmacht worden verleend (zie hierna). Deze last en/of volmacht eindigt evenwel in geval van faillissement van de lastgever/volmachtgever (art. 7:422, 3:72 BW). Indien zou moeten worden aangenomen dat ook een beheersregeling als bedoeld in art. 3:170 lid 2 BW in geval van faillissement eindigt, dan zou een beheersregeling praktisch op hetzelfde neerkomen als een lastgeving en/of volmachtverlening.
Zie TM, Parl. Gesch. Boek 3, p. 581 en MvA, Parl. Gesch. Boek 3, p. 589.
Terecht kritisch daarover: Asser/Perrick 3-IV 2007, nr. 11.
Indien art. 7:423 BW op grond van de schakelbepaling van art. 7:424 BW van overeenkomstige toepassing is op de beheersregeling, is de mate van derdenwerking van de beheersregeling echter gelijk aan die van een privatieve lastgeving. Een privatieve lastgeving kan niet worden tegengeworpen aan derden die haar kenden, noch behoorden te kennen (art. 7:423 lid 1 BW).
Zie in dezelfde zin voor wat betreft een privatieve lastgeving: Thiele 2003, nr. 196. Ik deel echter niet de opvatting van Thiele (nr. 193) dat het gezien (de ratio van) art. 3:170 lid 3 BW ook twijfelachtig is of een ‘negative undertaking’ van een deelgenoot om zich niet te verzetten tegen een uitwinning (indien het hier al gaat om een handeling in de zin van art. 3:170 lid 3 BW, waarover: nr. 1067) wel geldig is. Mijns inziens staat art. 3:170 lid 3 BW alleen in de weg aan regelingen die (de facto) het gevolg hebben dat voor handelingen als bedoeld in het artikellid niet meer de medewerking van de deelgenoot nodig is. Dit is het geval bij een onherroepelijke volmacht of een privatieve lastgeving, maar niet bij de hier bedoelde ‘negative undertaking’. Een ‘negative undertaking’ is mijns inziens dan ook in rechte afdwingbaar. Evenzo: Meesters 1996, p. 403. Anders: Van Achterberg & Brakel 1998, p. 71.
Zie MvA II, Parl. Gesch. Boek 3, p. 588.
De regeling van art. 3:170 BW is ook van toepassing op een gemeenschappelijk pand- of hypotheekrecht. Onjuist is de opvatting dat uit het beginsel van ondeelbaarheid (art. 3:230 BW) voortvloeit dat elke deelgenoot zelfstandig tot uitwinning bevoegd is. In deze zin: Molenaar 1999, nr. 14.
Dit kan inmiddels als de ‘heersende’ opvatting worden beschouwd, zie Biemans 2011, nr. 226; Wolters 2011, p. 151 e.v.; Asser/Van Mierlo & Van Velten 3-VI* 2010, nr. 42; Asser/Perrick 3-IV 2007, nrs. 19 en 80; Timmerman 2002, p. 419; Kortmann, Rongen & Verhagen 2001, p. 813, noot 1; Polak & Van Mierlo 1998, p. 39; Loesberg 1998, p. 527; Van Weverwijk 1997, p. 257; Brown 1996, p. 410; Janssen 1992, p. 169 en Vermogensrecht (Lammers), Art. 170, aant. 12. Zie met een nuancering (waarvoor ik overigens geen grond zie): Scheffers 1999, p. 9 en J.J.P. Bos 2002, p. 60. Onzekerheid is te vinden bij: Rank 1993, p. 100; Meesters 1996, p. 403 en Van Achterberg & Brakel 1998, p. 71. De vraag wordt ontkennend beantwoord door: Thiele 2009, p. 76 en Thiele 2003, nr. 190. Vgl. ook: MvA II, Parl. Gesch. Boek 3, p. 739, waaruit op het eerste gezicht lijkt te kunnen worden afgeleid dat uitwinning volgens de minister een beschikkingsdaad is (waarmee overigens nog niet is gezegd dat er volgens de minister geen sprake zou kunnen zijn van beheer; beschikkingshandelingen kunnen immers beheersdaden zijn, indien zij dienstig zijn voor de normale exploitatie van een gemeenschappelijk goed).
Vgl. ook: Biemans 2011, nr. 226.
In gelijke zin: Wibier 2009a, nr. 18.
Houdt hij geen of onvoldoende rekening met de belangen van de cedent, dan kan hij jegens de cedent aansprakelijk zijn wegens onzorgvuldig beheer. Vgl. MvA II, Parl. Gesch. Boek 3, p. 588.
Vgl. HR 17 juni 1994, NJ 1995, 367, m.nt. HJS (Rabo/Sporting Connection).
1064. Beheersregeling. Over het algemeen zal de cessionaris (bv. het SPV in een securitisation) de aan de gecedeerde vordering verbonden nevenrechten zelfstandig willen kunnen uitoefenen, dat wil zeggen zonder afhankelijk te zijn van de medewerking of instemming van de cedent. Indien het hypotheekrecht zich bij cessie splitst, heeft de cessionaris deze zelfstandige bevoegdheid in beginsel ook; hij heeft immers een hypotheekrecht dat alleen aan hem toebehoort en waarover de cedent geen zeggenschap heeft.1 In geval van een gemeenschappelijk hypotheekrecht is de cessionaris daarentegen gebonden aan de overige deelgenoten in de gemeenschap (de cedent en mogelijke rechtsopvolgers). Voor de uitoefening van de aan het hypotheekrecht verbonden bevoegdheden, waaronder de bevoegdheid tot executie, is in beginsel de medewerking van al dan de deelgenoten vereist2.3 Handelingen die dienen tot gewoon onderhoud of tot behoud van het gemeenschappelijk goed, alsmede handelingen die geen uitstel kunnen lijden, kunnen zo nodig door elke deelgenoot zelfstandig worden verricht (zie art. 3:170 lid 1 BW).
De deelgenoten kunnen het genot, het gebruik en het beheer van het gemeenschappelijk goed bij overeenkomst regelen (art. 3:168 lid 1 BW).4In een regeling – bv. in een intercreditor agreement – kan derhalve worden bepaald dat het beheer over het gemeenschappelijk hypotheekrecht (waaronder de executiebevoegdheid)5exclusief toekomt aan een of meer deelgenoten of een derde of dat ieder van de deelgenoten zelfstandig bevoegd is om beheershandelingen te verrichten.6 De beheersbevoegde deelgenoot (of derde) is tevens bevoegd om ter zake van de beheershandelingen de overige deelgenoten te vertegenwoordigen.7 Degene die is belast met het beheer is gehouden van het beheer rekening en verantwoording af te leggen (art. 3:173 BW).
In geval van cessie van een door een bank- of krediethypotheek gesecureerde vordering kan het beheer exclusief worden toegekend aan de cessionaris (bv. het SPV in een securitisation). Een dergelijke beheersregeling is bindend voor de rechtverkrijgenden van de cedent (art. 3:168 lid 4 BW). Daaronder zijn begrepen rechtsopvolgers onder algemene en bijzondere titel, alsmede beperkt gerechtigden.8 Volgens de toelichting bepaalt een beheersregeling de inhoud van het aandeel van elke deelgenoot in de gemeenschap.9Op grond van het ‘nemo plus’ beginsel zijn dan ook schuldeisers (beslagleggers; pandhouder van een door de gemeenschappelijke zekerheid gesecureerde vordering) en de faillissementscurator van de cedent aan de beheersregeling gebonden.10
Voorts is het verdedigbaar dat ook een openbaar pandhouder van de aan de cessionaris overgedragen hypotheekvordering (denk aan de security trustee in een securitisation) een beroep kan doen op de beheersregeling en de exclusieve bevoegdheden die de cessionaris daarin als beherend deelgenoot zijn toegekend, voor zover de bevoegdheden dienstig zijn aan de inning van de verpande vordering.11 In het kader van zijn bevoegdheid om de hypotheekvordering te innen, komt de pandhouder, in plaats van de beheersbevoegde cessionaris/pandgever, de exclusieve bevoegdheid toe om het gemeenschappelijke hypotheekrecht uit te oefenen overeenkomstig hetgeen daarover in de beheersregeling is bepaald.12 Op grond van van zijn inningsbevoegdheid kan hij, ook ten opzichte van de andere deelgenoten in het gemeenschappelijke hypotheekrecht, de bevoegdheden uitoefenen die de cessionaris/pandgever aan de beheersregeling met betrekking tot de uitoefening van het hypotheekrecht kan ontlenen.13 Het is mogelijk dat dit ook met zoveel woorden in de beheersregeling wordt bepaald.14 Noodzakelijk is dat echter niet.
Overigens kan in geval van een stille cessie van een portefeuille hypotheekvorderingen de beheersregeling bepalen dat het beheer over de gemeenschappelijke zekerheidsrechten (inclusief de executiebevoegdheid) in eerste instantie toekomt aan de cedent en pas na de mededeling van de cessie aan de cessionaris. De cedent zal de hypotheekvorderingen na de cessie immers op grond van een lastgevingsovereenkomst ten behoeve van de cessionaris blijven innen en beheren (vgl. securitisation).15 Ook een meer genuanceerde regeling is mogelijk. Overeengekomen kan bijvoorbeeld worden dat de cessionaris (of een nader aan te wijzen derde) het beheer zal overnemen, indien zich een ‘notification event’ ten aanzien van de cessie heeft voorgedaan16 of indien de lastgevingsovereenkomst, op grond waarvan de hypotheekvorderingen en de hypotheekrechten worden beheerd, is (of kan worden) beëindigd en de cessionaris de cedent bovendien te kennen heeft gegeven dat hij het beheer wenst te voeren.17
De beheersregeling is inschrijfbaar in de registers (zie art. 3:17 lid 1 (d) BW). Dit kan van belang zijn in verband met vraagstukken van derdenbescherming (art. 3:24 BW).18
1065. Directe of overeenkomstige toepassing van de bepalingen van lastgeving op een beheersregeling? Een belangrijke vraag in dit verband is of een beheersregeling moet worden aangemerkt als een overeenkomst van opdracht/lastgeving of dat op een beheersregeling op grond van de schakelbepaling van art. 7:424 BW de bepalingen van lastgeving van overeenkomstige toepassing zijn.19 Een bevestigende beantwoording zou betekenen dat niet door middel van een beheersregeling kan worden bereikt dat de cessionaris ook tijdens het faillissement van de cedent exclusief bevoegd is tot het beheer van het hypotheekrecht. Een directe of overeenkomstige toepassing van art. 7:422 BW op de beheersregeling zou met zich brengen dat het faillissement van de cedent de beheersregeling doet eindigen, voor zover zij betrekking heeft op het verrichten van rechtshandelingen voor rekening van de cedent (art. 7:424 jo 7:422 lid 1 (a) BW). Het gevolg zou zijn dat de cessionaris voor het beheer van het hypotheekrecht (waaronder de uitwinning, zie hierna) de medewerking van de faillissementscurator nodig heeft. Een binding van de curator aan de beheersregeling op grond van het ‘nemo plus’ beginsel zou dan niet aan de orde zijn.
Naar mijn mening dient directe of overeenkomstige toepassing van art. 7:422 BW op een beheersregeling te worden afgewezen. Een beheersregeling kan niet worden aangemerkt als een overeenkomst van opdracht/lastgeving. Het betreft een overeenkomst met een eigen aard.20 Dit volgt onder meer uit het feit dat een beheersregeling een goederenrechtelijk karakter heeft doordat zij nadere invulling geeft aan de inhoud van de aandelen in de gemeenschap. Ook de regeling van art. 3:168 leden 2 en 3 BW wijst op de bijzondere en eigen aard van een beheersregeling.21 De eigen aard van een beheersregeling brengt met zich dat de lastgevingsbepalingen ook niet van overeenkomstige toepassing zijn. Toepassing van de regeling van art. 7:422 BW kan bovendien het doel dat de deelgenoten met de gemeenschap wensen te bereiken ernstig frustreren.22 Tot slot zou een overeenkomstige toepassing van art. 7:422 (en mogelijk ook van art. 7:423 BW) tot gevolg hebben dat er vanuit praktisch oogpunt nauwelijks meer een verschil is tussen de regeling van art. 3:170 lid 2 en die van lid 3 BW. Dit kan niet de bedoeling van de wetgever geweest zijn.23
1066. Beschikkingshandelingen. Tot alle andere handelingen, waaronder in het bijzonder beschikkingshandelingen niet zijnde beheer, zijn uitsluitend de deelgenoten tezamen bevoegd (art. 3:170 lid 3 BW). Ter zake van deze handelingen kan geen regeling als bedoeld in art. 3:168 lid 1 BW worden getroffen. Wel is het mogelijk dat de deelgenoten aan degene die met het beheer is belast een volmacht of last verstrekken om deze ‘andere handelingen’ te verrichten.24 Ter zake van beschikkingshandelingen met betrekking tot de gemeenschappelijke hypotheek kan de cedent de cessionaris derhalve een volmacht verlenen om deze handelingen namens hem te verrichten. Belangrijke nadelen van een volmacht of lastgeving zijn dat, anders dan in geval van een beheersregeling, rechtsopvolgers van een deelgenoot (de cedent) niet aan de volmacht of last gebonden zijn en dat de volmacht of de last eindigt in geval van faillissement van de cedent (zie art. 3:72 BW, art. 7:422 BW). Voorts staat de ratio van art. 3:170 lid 3 BW er mogelijk aan in de weg dat de volmacht onherroepelijk wordt gemaakt of dat aan een lastgeving privatieve werking wordt toegekend.
De ratio van art. 3:170 lid 3 BW is de bescherming van de belangen van de deelgenoten. De wetgever heeft het niet wenselijk geoordeeld dat een deelgenoot zich ook met privatieve werking en derdenwerking zou kunnen binden ten aanzien van andere bevoegdheden dan het genot, het gebruik en het beheer van het gemeenschappelijk goed (waarbij in het bijzonder gedacht moet worden aan beschikkingshandelingen niet zijnde beheer).25 Naar mijn mening staat deze ratio er aan in de weg dat de volmacht onherroepelijk wordt gemaakt of dat aan de lastgeving privatieve werking wordt toegekend (art. 3:74 en 7:423 BW). Hoewel een onherroepelijke volmacht en een privatieve lastgeving anders van aard zijn dan een beheersregeling (zij bepalen niet nader de inhoud van de aandelen van de deelgenoten en hebben geen of slechts een beperkte derdenwerking),26 kan met de rechtsfiguren wel een resultaat worden gerealiseerd dat praktisch grotendeels gelijk is aan dat van een beheersregeling en dat de wetgever in art. 3:170 lid 3 BW heeft willen verbieden.27 Volgens de minister zou een onherroepelijke volmacht niettemin mogelijk zijn.28
1067. Is uitwinning beheer of beschikking? Het zal duidelijk zijn dat het in verband met het voorgaande van groot belang is om vast te stellen welke handelingen als ‘beheer’ kunnen worden aangemerkt en welke als ‘andere handelingen’ in de zin van art. 3:170 lid 3 BW. Volgens de wet zijn onder beheer begrepen alle handelingen die voor een normale exploitatie van het goed dienstig kunnen zijn, alsmede het aannemen van aan de gemeenschap verschuldigde prestaties (art. 3:170 lid 2 BW). Ook beschikkingshandelingen kunnen dienstig zijn voor de normale exploitatie en zijn dan als beheer aan te merken.29
Ten aanzien van een gemeenschappelijk pand- of hypotheekrecht rijst in het bijzonder de vraag of de uitwinning van het onderpand (door executoriale verkoop of inning) als een beheershandeling of een beschikkingshandeling moet worden beschouwd.30 Naar mijn mening kunnen alle (rechts)handelingen die dienen ter uitoefening van de uit het pand- of hypotheekrecht voortvloeiende bevoegdheden als beheer worden aangemerkt. Het gaat hier bij uitstek om handelingen die de ‘normale exploitatie’ van het hypotheekrecht betreffen. Dit geldt ook voor de uitoefening van het verhaalsrecht.31 Het feit dat executie een eenmalige aangelegenheid is en het hypotheekrecht daardoor tenietgaat, doet aan het karakter van de executie als beheershandeling niet af. Het tenietgaan van het hypotheekrecht door executie, is slechts het gevolg van de normale exploitatie van het recht.32 Het is derhalve mogelijk om in een beheersregeling te bepalen dat de executiebevoegdheid exclusief toekomt aan de cessionaris of dat de cedent en de cessionaris ieder zelfstandig bevoegd zijn tot uitwinning.33
Daarbij dient echter te worden bedacht dat het feit dat de cessionaris in een beheersregeling de exclusieve bevoegdheid is toegekend om de bevoegdheden verbonden aan het hypotheekrecht uit te oefenen (waaronder het executierecht), niet betekent dat de cessionaris ook geheel vrij is in het nemen van beslissingen ter zake. De cessionaris dient bij het beheer van het hypotheekrecht als een goed beheerder te handelen en daarbij mede acht te slaan op de belangen van de cedent.34 Indien men de cessionaris een zo groot mogelijke discretionaire bevoegdheid wil geven, is het verstandig om in de beheersregeling te bepalen dat bijvoorbeeld in geval van een ‘conflict of interest’ de cessionaris zijn eigen belangen mag laten prevaleren.
Met betrekking tot het instellen van rechtsvorderingen en het indien van verzoekschriften ter verkrijging van een rechterlijke uitspraak ten behoeve van het in gemeenschap gehouden zekerheidsrecht, is iedere deelgenoot bevoegd, tenzij een regeling anders bepaalt.35 Indien het beheer is toegekend aan een of meer van de deelgenoten, zijn deze deelgenoten bevoegd, tenzij in de beheersregeling anders is bepaald (art. 3:171 BW).
1067a. Andere uit het zekerheidsrecht voortvloeiende bevoegdheden. Ook met betrekking tot andere bevoegdheden uit het hypotheekrecht kunnen in een beheersregeling nadere afspraken worden gemaakt. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan het inroepen van een huurbeding (art. 3:264 BW), een beding van niet-verandering (art. 3:265 BW) of een beheersbeding (art. 3:267 BW). In geval van een gemeenschappelijk pandrecht kunnen onder andere als beheershandelingen worden aangemerkt: de opeising van de verpande zaak (art. 3:237 lid 3 BW), de mededeling van verpanding en inning van een verpande vordering (art. 3:239 lid 3 en 246 lid 1 BW) en de uitoefening van stemrecht (art. 3:247 BW). Daarentegen zijn voorbeelden van ‘andere handelingen’ als bedoeld in art. 3:170 lid 3 BW: de afstand, opzegging en wijziging van een gemeenschappelijk pand- of hypotheekrecht, alsmede rangwisseling. Deze handelingen kunnen in de regel slechts door de deelgenoten gezamenlijk worden verricht.