Zie hiervoor de openbare verslagen van de bewindvoerder, prod. 2 bij het beroepschrift.
HR, 30-06-2017, nr. 17/01458
ECLI:NL:HR:2017:1203
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
30-06-2017
- Zaaknummer
17/01458
- Vakgebied(en)
Insolventierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2017:1203, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 30‑06‑2017; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2017:563, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2017:563, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 23‑05‑2017
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2017:1203, Gevolgd
Beroepschrift, Hoge Raad, 22‑03‑2017
- Vindplaatsen
Uitspraak 30‑06‑2017
Partij(en)
30 juni 2017
Eerste Kamer
17/01458
RM/IF
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[verzoekster] ,wonende te [woonplaats] ,
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaat: mr. S. Kousedghi.
Verzoekster zal hierna worden aangeduid als [verzoekster] .
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de vonnissen in de zaak C/13/13/797-R van de rechtbank Amsterdam van 29 november 2013 en 8 februari 2017;
b. het arrest in de zaak 200.209.623/01 van het gerechtshof Amsterdam van 14 maart 2017.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft [verzoekster] beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De conclusie van de Advocaat-Generaal R.H. de Bock strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot verwijzing.
3. Beoordeling van het middel
3.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) [verzoekster] is bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 29 november 2013 toegelaten tot de schuldsaneringsregeling. De rechtbank heeft daarbij in aanmerking genomen dat [verzoekster] in september daaraan voorafgaand was begonnen aan een vierjarige opleiding, die zij graag zou willen afmaken. Na te hebben overwogen dat in de schuldsanering de schuldenaar zoveel mogelijk baten voor de boedel dient te verwerven en om die reden verplicht is fulltime te werken, althans serieus naar werk te zoeken, hetgeen in het algemeen niet samengaat met het volgen van een dagopleiding, heeft de rechtbank [verzoekster] niettemin toegelaten tot de schuldsaneringsregeling. De rechtbank heeft daarbij bepaald “dat schuldenares zich dient te houden aan de afspraken die in overleg met de bewindvoerder en na instemming van de rechter-commissaris worden gemaakt ten aanzien van (een eventuele verlenging van) de looptijd en de verplichting te werken naast de opleiding.”
(ii) De rechter-commissaris heeft de inspanningsverplichting van [verzoekster] gesteld op twintig uur per week.
(iii) De bewindvoerder heeft verklaard dat [verzoekster] heeft voldaan aan de voor haar uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen, met uitzondering van een nieuwe schuld die zij heeft laten ontstaan, waarop zij aflost. De bewindvoerder heeft geadviseerd de schuldsaneringsregeling met twee jaar te verlengen.
(iv) De rechter-commissaris heeft geadviseerd aan [verzoekster] de schone lei te verlenen.
3.2.1
De rechtbank heeft de schuldsaneringsregeling met twee jaar verlengd, tot 29 november 2018.
3.2.2
Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bekrachtigd en daartoe het volgende overwogen:
“2.3 Vooropgesteld wordt dat de rechter op de voet van artikel 349a Faillissementswet (Fw) de materiële looptijd van de schuldsaneringsregeling ook na ommekomst van de reguliere termijn van drie jaar kan verlengen. (…) De rechter heeft niet alleen een discretionaire maar tevens een behoorlijk ruime beoordelingsmarge als het gaat om de vraag of een verlenging van de materiële looptijd van de schuldsaneringsregeling al dan niet aan de orde is. Bij die afweging spelen niet alleen de belangen van de schuldenaar zelf maar ook die van de schuldeisers een rol.
2.4 (…)
Vast staat dat [verzoekster] gedurende nagenoeg de gehele duur van de schuldsaneringsregeling een inspanningsverplichting opgelegd heeft gekregen van 20 uur. Aangezien zij voor 12 uur werkzaam was behoefde zij slechts voor 8 uur aanvullend te solliciteren. Niet in geschil is dat [verzoekster] aan laatstbedoelde sollicitatieverplichting heeft voldaan.
2.5
Uit het vorenstaande volgt dat [verzoekster] gedurende de reguliere termijn van de schuldsaneringstermijn niet volledig beschikbaar is geweest voor de schuldeisers aangezien zij daarnaast een voltijd HBO-opleiding volgde en die nog steeds volgt. Het niet volledig voldoen aan de inspanningsverplichting kan een reden zijn de schuldsaneringtermijn de verlengen. Immers, de schone lei wordt in beginsel slechts verleend indien aan alle kernverplichtingen is voldaan. Het alsnog volledig voldoen aan de inspanningsverplichting is bovendien in het belang van de schuldeisers omdat gedurende verlengde looptijd alsnog - meer - kan worden gespaard. Dit klemt te meer omdat met het laten volgen van een opleiding een beter perspectief wordt gecreëerd, niet alleen voor [verzoekster] zelf (…), maar ook voor de schuldeisers die daardoor in beginsel een beter uitzicht krijgen op een hogere boedelopbrengst. Het kan niet zo zijn dat de vruchten van de genoten opleiding geheel en al aan haar en in geen enkel opzicht aan haar schuldeisers toevallen.
Al het voorgaande in aanmerking genomen is het hof van oordeel dat de rechtbank terecht en op goede gronden heeft beslist tot verlenging van de schuldsaneringstermijn. Voor zover [verzoekster] nog heeft betoogd dat de beslissing tot verlenging aan het einde van de reguliere looptijd voor haar als een verrassing komt omdat zij daarmee geen rekening behoefde te houden, wordt dat betoog verworpen. Daargelaten dat de rechter in het kader van de eindbeoordeling een geheel eigen afweging maakt (…) kan in de gegeven omstandigheden niet worden gezegd dat de verlenging van de termijn voor [verzoekster] als een verrassing komt. Reeds in het tweede openbaar verslag wordt [verzoekster] voorgehouden dat zij rekening moet houden met een verlenging. Dit moet voor [verzoekster] begrijpelijk zijn geweest aangezien op haar eigen verzoek de inspanningsverplichting was verlicht en zij daardoor niet meer volledig voldeed aan deze verplichting alsmede dat de opleiding van [verzoekster] op deze wijze in wezen deels werd bekostigd door de schuldeisers. Ook de omstandigheid dat de rechter-commissaris bij gelegenheid van de verificatievergadering heeft geadviseerd tot toekenning van de schone lei, leidt niet tot een ander oordeel. Zoals hiervoor reeds is overwogen maakt de rechtbank een eigen afweging en is zij daarbij niet gebonden aan het advies van de rechter-commissaris.”
Het hof heeft voorts ten aanzien van de hiervoor in 3.1 onder (iii) genoemde schuld geoordeeld dat geen sprake is van een nieuwe, tijdens de schuldsaneringsregeling ontstane schuld, omdat genoegzaam is gebleken dat deze schuld is ontstaan voorafgaand aan het vonnis tot toelating tot de schuldsaneringsregeling (rov. 2.6).
3.3.1
Onderdeel I.1 is gericht tegen het oordeel van het hof in rov. 2.5 dat [verzoekster] niet volledig aan haar inspanningsverplichting heeft voldaan omdat zij gedurende de reguliere termijn van de schuldsanering niet volledig beschikbaar is geweest voor de schuldeisers, aangezien zij daarnaast een voltijd HBO-opleiding volgde en nog steeds volgt. Volgens het onderdeel heeft het hof miskend dat, wanneer een schuldenaar door de rechter-commissaris gedeeltelijk is vrijgesteld van een inspanningsverplichting, het feit dat de schuldenaar de verplichting waarvoor de vrijstelling is gegeven niet nakomt, niet kan worden aangemerkt als een tekortkoming, althans niet als een toerekenbare tekortkoming.
3.3.2
Deze klacht slaagt. Ingevolge art. 288 lid 1, onder c, Fw dient voor toelating tot de schuldsaneringsregeling voldoende aannemelijk te zijn dat de schuldenaar de uit die regeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen en zich zal inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven. In de Recofa-richtlijnen is in dit verband bepaald dat een schuldenaar zonder betaald werk een sollicitatieplicht heeft met het oog op het verkrijgen van fulltime werk, tenzij de rechter-commissaris hiervoor een ontheffing heeft gegeven (art. 3.5, onder b en d; zie ook Kamerstukken I 2006-2007, 29 942, nr. C, p. 11). In het onderhavige geval heeft de rechter-commissaris op verzoek van de bewindvoerder de sollicitatieverplichting van [verzoekster] op het verkrijgen van werk voor twintig uur per week gesteld. Het hof heeft in rov. 2.4, slot, vastgesteld dat [verzoekster] aan die verplichting heeft voldaan. Gelet hierop heeft het hof ten onrechte geoordeeld dat [verzoekster] niet volledig aan haar inspanningsverplichting heeft voldaan.
3.4.1
Onder I.3 en I.4 bestrijdt het middel het oordeel van het hof dat de schuldsaneringsregeling met twee jaar dient te worden verlengd. Het middel betoogt dat het hof aldus heeft miskend dat verlenging slechts aan de orde kan zijn als niet is voldaan aan de voorwaarden voor het verlenen van een schone lei en dat bij de beoordeling daarvan de belangen van de schuldeisers geen rol spelen.
3.4.2
Volgens art. 349a, lid 1 Fw bedraagt de termijn van de schuldsaneringsregeling drie jaar. Met deze termijn is beoogd een evenwicht tot stand te brengen tussen de belangen van de schuldeisers en die van de schuldenaar (Kamerstukken II 2004-2005, 29 942, nr. 3, p. 33).In afwijking daarvan kan de rechter de termijn op ten hoogste vijf jaar stellen (art. 349a lid 1, tweede zin, Fw), bijvoorbeeld indien de mate van verwijtbaarheid van de schuldenlast daartoe aanleiding geeft (Kamerstukken II 2005-2006, 29 942, nr. 7, p. 84).De rechter-commissaris kan bij schriftelijke beschikking de termijn ambtshalve, dan wel op verzoek van de bewindvoerder, de schuldenaar, of een of meer schuldeisers wijzigen. De termijn bedraagt dan ten hoogste vijf jaar (art. 349a lid 2 Fw). Ook bij de beoordeling of tussentijdse beëindiging is aangewezen (art. 350 Fw) of bij het einde van de looptijd (art. 352 Fw) kan de rechter de termijn verlengen tot ten hoogste vijf jaar (art. 349a lid 3 Fw).
De onderdelen stellen de vraag aan de orde in welke gevallen de rechter bij het einde van de looptijd (art. 352 Fw) de termijn van de schuldsaneringsregeling kan verlengen. Bij de beantwoording van die vraag is het volgende van belang.
3.4.3
Blijkens de wettelijke regeling is de gang van zaken bij de nadering van het einde van de vastgestelde looptijd van de schuldsaneringsregeling als volgt. De rechtbank bepaalt uiterlijk een maand vóór het einde van de termijn bedoeld in art. 349a Fw de terechtzitting waarop de beëindiging van de toepassing van de schuldsaneringsregeling wordt behandeld (art. 352 Fw). Uiterlijk op de achtste dag daarna doet de rechtbank uitspraak of de schuldenaar in de nakoming van een of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen is tekortgeschoten en, indien er sprake is van een tekortkoming, of deze aan de schuldenaar kan worden toegerekend (art. 354 lid 1 Fw). Ingeval van een toerekenbare tekortkoming kan de rechter daarbij bepalen dat de tekortkoming, gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis, buiten beschouwing blijft (art. 354 lid 2 Fw). De bewindvoerder gaat, zodra de uitspraak bedoeld in art. 354 Fw in kracht van gewijsde is gegaan, onverwijld over tot het opmaken van een slotuitdelingslijst (art. 356 lid 1 Fw). De toepassing van de schuldsaneringsregeling is van rechtswege beëindigd zodra de slotuitdelingslijst verbindend is geworden (art. 356 lid 2 Fw). Door de beëindiging van de toepassing van de schuldsaneringsregeling op grond van art. 356 lid 2 Fw is een vordering ten aanzien waarvan de schuldsaneringsregeling werkt, voor zover deze onvoldaan is gebleven, niet langer afdwingbaar (de ‘schone lei’), tenzij de rechter in het vonnis bedoeld in art. 354 Fw heeft vastgesteld dat de schuldenaar toerekenbaar is tekortgeschoten en de rechter daarbij geen toepassing heeft gegeven aan art. 354 lid 2 Fw (art. 358 leden 1 en 2 Fw).
3.4.4
Uit deze regeling volgt dat de schuldenaar aan het einde van de looptijd van de schuldsaneringsregeling een schone lei verkrijgt, behoudens indien de rechter heeft vastgesteld dat betrokkene toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van een of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen en geen toepassing geeft aan art. 354 lid 2 Fw (en behoudens voor zover het gaat om vorderingen genoemd in art. 358 leden 4-6 Fw). Indien de schuldenaar toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van een of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen en de rechter geen toepassing geeft aan art. 354 lid 2 Fw, kan de rechter in plaats van het onthouden van een schone lei besluiten tot verlenging van de schuldsaneringsregeling. (Zie ook Kamerstukken II 2005-2006, 29 942, nr. 7, p. 84 en Kamerstukken I 2006-2007, 29 942, nr. C, p. 11, alsmede HR 20 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:2935, NJ 2014/470, rov. 3.4.3). Verlenging van de schuldsaneringsregeling aan het einde van de looptijd daarvan is niet mogelijk op andere dan de wettelijke gronden zoals hiervoor weergegeven, zodat het belang van de schuldeisers daarvoor geen zelfstandige grond kan zijn.
3.4.5
Gegeven het uitgangspunt dat [verzoekster] niet is tekortgeschoten in de nakoming van de op haar uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen (zie hiervoor in 3.3.2), bestond er, gelet op het voorgaande, geen grond voor verlenging van de termijn van de schuldsaneringsregeling. De onderdelen I.3 en I.4 zijn derhalve terecht voorgesteld.
3.5
De overige klachten van het middel behoeven geen behandeling. Het voorgaande leidt tot het oordeel dat de schuldsaneringsregeling ten aanzien van [verzoekster] dient te worden beëindigd onder toekenning van de schone lei. Mede met het oog op de vaststelling van het salaris van de bewindvoerder zal de zaak daartoe worden teruggewezen naar de rechtbank.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 14 maart 2017;
wijst het geding terug naar de rechtbank Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing.
Dit arrest is gewezen door de vice-president E.J. Numann als voorzitter en de raadsheren G. Snijders, G. de Groot, T.H. Tanja-van den Broek en C.E. du Perron, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op 30 juni 2017.
Conclusie 23‑05‑2017
Partij(en)
Zaaknr: 17/01458 mr. R.H. de Bock
Zitting: 23 mei 2017 Conclusie inzake:
[verzoekster],verzoekster tot cassatie,
mr. S. Kousedeghi,
tegen
[verweerster]
verweerster in cassatie.
1. Feiten en procesverloop
1.1
[verzoekster], geboren op [geboortedatum] 1989, is bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 29 november 2013 toegelaten tot de schuldsaneringsregeling. Op het moment van toelating was zij net begonnen (per 1 september 2013) aan een HBO-opleiding maatschappelijk werk, een vierjarige opleiding waarbij zij drie dagen les per week had en waarnaast zij een aantal dagen kon werken. In het toelatingsvonnis heeft de rechtbank als uitgangspunt voorop gesteld dat een schuldenaar verplicht is om fulltime te werken, althans serieus naar werk te zoeken, om zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven. In het algemeen gaat dat niet samen met het volgen van een dagopleiding, zo overweegt de rechtbank. Vervolgens overweegt de rechtbank:
“In het onderhavige geval maakt de rechtbank daarop een uitzondering. Daarbij speelt een rol dat schuldenares al op zeer jonge leeftijd onder onplezierige omstandigheden uit huis is gegaan en in de schulden is geraakt. Zij heeft tevergeefs getracht door fulltime werken van haar schulden af te komen. Naar oordeel van de rechtbank komt zij in aanmerking voor toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling. Gezien haar jonge leeftijd, haar motivatie voor de toekomst een beter perspectief te creëren, acht de rechtbank een uitzondering op genoemde regel in dit geval op zijn plaats. Daarbij geldt wel dat schuldenares zich dient te houden aan de afspraken die in overleg met de bewindvoerder en na instemming van de rechter-commissaris worden gemaakt ten aanzien van (een eventuele verlenging van) de looptijd en de verplichting te werken naast de opleiding.”
1.2
De rechter-commissaris heeft op 30 december 2013 de sollicitatieplicht van [verzoekster] gesteld op 20 uur per week.1.Voorts heeft de rechter-commissaris op 9 november 2015 [verzoekster] voor de periode van 1 september 2015 tot en met 30 juni 2016 ontheven van de (aanvullende) sollicitatieplicht onder de voorwaarde dat zij gemiddeld 12 uur per week in loondienst blijft werken en daarnaast een stage blijft volgen waarbij zij een vergoeding krijg van € 178,08 per maand.2.
1.3
In de 'beredeneerde verklaring vanwege verzoek beëindiging schuldsaneringsregeling' heeft de bewindvoerder onder meer het volgende geschreven:
"Vanwege het volgen van een voltijd opleiding die tot september 2017 duurt, was saniet gedurende de gehele (reguliere) termijn niet volledig voor arbeid beschikbaar. Haar sollicitatieplicht is door de R-C verlicht tot maximaal 20 uur per week.
Dit leidt tot een tekort van 36 x 20 uur dat als volgt gecompenseerd kan worden:
Het 1ͤ jaar van de verlengde termijn kan er (ca) 2 x 20 uur gecompenseerd worden (vanwege de opleiding). Het 2ͤ jaar van de verlengde termijn kan er (ca.) 12 x 40 uur gecompenseerd."
De rechter-commissaris heeft geadviseerd tot beëindiging van de schuldsaneringsregeling met toekenning van een schone lei.
1.4
Bij vonnis van 8 februari 2017 heeft de rechtbank de termijn van de toepassing van de schuldsaneringsregeling met twee jaar verlengd. Hiertoe is overwogen, kort samengevat, dat [verzoekster] had kunnen begrijpen dat er een compensatie stond
tegenover het gedurende de gehele termijn van de schuldsaneringsregeling niet volledig beschikbaar zijn geweest voor het verrichten van fulltime betaalde arbeid. Nu zij - met uitzondering van een nieuwe schuld die is ontstaan en die onbetaald is gelaten - heeft voldaan aan de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen, komt zij in aanmerking voor een verlenging van de termijn. De rechtbank heeft de termijn vastgesteld op vijf jaar, en bepaald dat de toepassing van de schuldsaneringsregeling wordt voortgezet tot 29 november 2018.
1.5
[verzoekster] heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis bij het gerechtshof Amsterdam. In het appelschrift heeft zij aangevoerd dat zij zich gedurende de schuldsaneringsregeling heeft gehouden aan alle afspraken die in overleg met de bewindvoerder en na instemming van de rechter-commissaris zijn gemaakt. De rechter-commissaris heeft haar arbeidsverplichting bepaald op twintig uur per week. Aan die verplichting heeft zij zich gehouden. De rechter-commissaris heeft de rechtbank ook geadviseerd de schuldsaneringsregeling te beëindigen en haar de schone lei te verlenen. Het is dan ook onbegrijpelijk dat de rechtbank de termijn heeft verlengd. Daarnaast heeft zij betwist dat sprake is van een nieuwe schuld. De schuld waarom het gaat was reeds ontstaan vóór toepassing van de schuldsaneringsregeling.
1.6
In zijn arrest van 14 maart 2017 heeft het hof onder meer het volgende overwogen:
"2.3 Vooropgesteld wordt dat de rechter op de voet van artikelen 349a Fw de materiële looptijd van de schuldsaneringsregeling na ommekomst van de reguliere termijn van drie jaar kan verlengen. (...) De rechter heeft niet alleen een discretionaire maar tevens een behoorlijk ruime beoordelingsmarge als het gaat om de vraag of een verlenging van de materiële looptijd van de schuldsaneringsregeling al dan niet aan de orde is. Bij die afweging spelen niet alleen de belangen van de schuldenaar zelf maar ook die van de schuldeisers een rol.
2.4. (...)
Naar het hof begrijpt heeft de rechtbank hiermee tot uitdrukking willen brengen dat een onverkorte inspanningsverplichting (40 uur per week) en het volgen van een voltijd dagopleiding niet goed met elkaar te verenigen zijn en dat daarom overleg dient plaats te vinden met de bewindvoerder en de rechter-commissaris teneinde tot afspraken te komen met betrekking tot de omvang van de inspanningsverplichting met dien verstande dat [verzoekster] zich dient te houden aan hetgeen in dat kader wordt afgesproken. (...)Vast staat dat [verzoekster] gedurende nagenoeg de gehele duur van de schuldsaneringsregeling een inspanningsverplichting opgelegd heeft gekregen van 20 uur. Aangezien zij voor 12 uur werkzaam was behoefde zij slechts voor 8 uur aanvullend te solliciteren. Niet in geschil is dat [verzoekster] aan laatstbedoelde sollicitatieverplichting heeft voldaan.
2.5
Uit het vorenstaande volgt dat [verzoekster] gedurende de reguliere termijn van de schuldsaneringstermijn niet volledig beschikbaar is geweest voor de schuldeisers aangezien zij daarnaast een voltijd HBO-opleiding volgde en die nog steeds volgt. Het niet volledig voldoen aan de inspanningsverplichting kan een reden zijn de schuldsaneringtermijn de verlengen. Immers, de schone lei wordt in beginsel slechts verleend indien aan alle kernverplichtingen is voldaan. Het alsnog volledig voldoen aan de inspanningsverplichting is bovendien in het belang van de schuldeisers omdat gedurende verlengde looptijd alsnog - meer - kan worden gespaard. Dit klemt te meer omdat met het laten volgen van een opleiding een beter perspectief wordt gecreëerd, niet alleen voor [verzoekster] zelf (...), maar ook voor de schuldeisers die daardoor in beginsel een beter uitzicht krijgen op een hogere boedelopbrengst. Het kan niet zo zijn dat de vruchten van de genoten opleiding geheel en al aan haar en in geen enkel opzicht aan haar schuldeisers toevallen.
Al het voorgaande in aanmerking genomen is het hof van oordeel dat de rechtbank terecht en op goede gronden heeft beslist tot verlenging van de schuldsaneringstermijn. Voor zover [verzoekster] heeft betoogd dat de beslissing tot verlenging aan het einde van de reguliere looptijd voor haar als een verrassing komt omdat zij daarmee geen rekening behoefde te houden, wordt dat betoog verworpen. (...) Reeds in het tweede openbaar verslag wordt [verzoekster] voorgehouden dat zij rekening moet houden met een verlenging. Dit moet voor [verzoekster] begrijpelijk zijn geweest aangezien op haar eigen verzoek de inspanningsverplichting was verlicht en zij daardoor niet meer volledig voldeed aan deze verplichting alsmede dat de opleiding van [verzoekster] op deze wijze in wezen deels werd bekostigd door de schuldeisers. Ook de omstandigheid dat de rechter-commissaris bij gelegenheid van de verificatievergadering heeft geadviseerd tot toekenning van de schone lei, leidt niet tot een ander oordeel. Zoals hiervoor reeds is overwogen maakt de rechtbank een eigen afweging en is zij daarbij niet gebonden aan het advies van de rechter-commissaris."
Vervolgens overweegt het hof dat - anders dan de rechtbank heeft geoordeeld - geen sprake is van het ontstaan van een nieuwe schuld tijdens de schuldsaneringsregeling, omdat genoegzaam is gebleken dat de betreffende schuld is ontstaan voorafgaand aan het vonnis tot toelating tot de schuldsaneringsregeling (rov. 2.6). Het hof komt tot een bekrachtiging van het vonnis van de rechtbank.
1.7
[verzoekster] is tijdig in cassatie gekomen van het arrest van het hof. Bij brief van 12 april 2017 heeft zij laten weten dat van het in het cassatieverzoekschrift gemaakte voorbehoud tot aanvulling van het rekest na ontvangst van het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting in hoger beroep, geen gebruik zal worden gemaakt.
2. Inleiding op de bespreking van het cassatiemiddel
2.1
Het cassatiemiddel richt zich met meerdere klachten tegen rov. 2.3 en 2.5 van het arrest van het hof, waarin het hof overweegt - kort samengevat - dat er gronden zijn om de looptijd van de schuldsaneringsregeling met twee jaar te verlengen. Volgens het middel heeft het hof de strekking van de verlengingsregeling van art. 349a lid 3 Fw, in samenhang met de eisen voor het verlenen van een schone lei, miskend. Ter inleiding van een bespreking van de klachten ga ik eerst in op de looptijd van de schuldsaneringsregeling, de verlenging van de looptijd, de voorwaarden voor toekenning van een schone lei, de op de schuldenaar rustende verplichtingen uit hoofde van de schuldsaneringsregeling en de inspanningsverplichting van de schuldenaar.
Looptijd schuldsaneringsregeling
2.2
Art. 349a lid 1 Fw bepaalt als hoofdregel dat de termijn van de schuldsaneringsregeling drie jaar bedraagt, te rekenen vanaf de dag van de uitspraak tot de toepassing van de schuldsaneringsregeling. In de tweede volzin van het artikellid is bepaald dat de rechter in afwijking daarvan de termijn op ten hoogste vijf jaar kan stellen. Voorts is in lid 2 van art. 349a Fw neergelegd dat de rechter-commissaris bij schriftelijke beschikking de termijn ambtshalve, dan wel op verzoek van de bewindvoerder, de schuldenaar, of een of meer schuldeisers, kan wijzigen. Ten slotte houdt lid 3 van art. 349a Fw in dat ook de rechtbank in het kader van art. 350 of 352 Fw de termijn ambtshalve dan wel op voordracht van de rechter-commissaris of op verzoek van de bewindvoerder, schuldenaar of een of meer schuldeisers kan wijzigen. In het onderhavige geval gaat het om een verlenging op de voet van lid 3 van art. 349a Fw, namelijk een verlenging van de looptijd in het kader van een reguliere beëindigingszitting op de voet van art. 352 Fw.
2.3
Art. 349a Fw is ingevoerd bij de herziening van de schuldsaneringsregeling per januari 2008.3.Voor die tijd werd de looptijd van de schuldsaneringsregeling neergelegd in het saneringsplan dat voor iedere saniet individueel moest worden opgesteld. Het opstellen van deze saneringsplannen werd als omslachtig ervaren en leverde veel administratieve lasten op voor de bewindvoerder en de rechtbanken. Om die reden is bij de herziening van de schuldsaneringsregeling het saneringsplan geschrapt.4.In aansluiting op de gangbare praktijk om de in saneringsplannen neergelegde looptijd van de schuldsaneringsregeling te bepalen op drie jaar (met een wettelijk maximum van vijf jaar, zie art. 343 lid 2 Fw (oud)), is ervoor gekozen om de standaardtermijn voor de looptijd van de regeling in de wet op drie jaar te stellen.5.Daarbij kreeg de rechter-commissaris de mogelijkheid de termijn te verlengen tot maximaal vijf jaar. De termijn van drie jaar is in de wetsgeschiedenis als volgt toegelicht:6.
"Gezien de gegroeide praktijk en het streven dat enkel diegenen tot de schuldsaneringsregeling worden toegelaten die er daadwerkelijk klaar voor zijn, is te verwachten dat het gros van de schuldsaneringen rond de drie jaar zal blijven duren. Dit blijft immers een termijn die enerzijds acceptabel is voor de schuldenaar en anderzijds de gelegenheid geeft een bedrag te vergaren waarmee de schuldeisers voor een deel van hun vorderingen alsnog genoegdoening krijgen":
Hieruit blijkt dat de termijn van drie jaar het resultaat is van afweging van de belangen van de schuldeisers tegen die van de schuldenaar. Vanwege de belangen van de schuldeisers wenste men geen kortere termijn dan drie jaar.7.
2.4
Volgens het oorspronkelijke wetsvoorstel kon alleen de rechter-commissaris beslissen tot een verlenging van de termijn van de schuldsaneringsregeling tot maximaal vijf jaar. In de loop van het wetgevingstraject is buiten twijfel gesteld dat ook de rechtbank die bevoegdheid heeft en is lid 3 aan art. 349a Fw toegevoegd.8.Met de verwijzing naar art. 350 of art. 352 Fw is duidelijk gemaakt dat deze wijzigingsbevoegdheid alleen bestaat in het kader van een tussentijdse of reguliere beëindiging.9.
2.5
De wet zegt niets over de gevallen waarin een verlenging van de looptijd van de schuldsaneringsregeling aan de orde kan zijn. De wetsgeschiedenis vermeldt hierover het volgende:10.
"De leden vragen of de regering kan aangeven hoe vaak de rechter om redenen van verwijtbaarheid van de financiële problemen, een schuldsanering kan opleggen voor de duur van drie tot vijf jaar. Zoals de leden aangeven, kan de rechter een schuldsanering van langer dan drie jaar opleggen, op basis van de mate van verwijtbaarheid van de ontstane problematische schuldensituatie. In hoeveel gevallen dat meespeelt, is niet bekend. Uit de Monitor Wsnp blijkt dat het percentage zaken dat langer duurt dan drie jaar, per arrondissement sterk verschilt en uiteenloopt van 57% tot minder dan 10%. Of deze langere looptijd echter al bij het vonnis door de rechter is opgelegd of ontstaat door verlenging of uitloop van de afronding van de procedure en wat de reden van de langere looptijd is indien deze is opgelegd door de rechter, is niet bekend. Bekend is wel dat de rechter soms een verlenging toestaat indien de schuldenaar gedurende de normale looptijd een geringe achterstand in de boedelbijdrage heeft opgelopen die niet groot genoeg is om hem op die grond na drie jaar de schone lei te ontzeggen. Indien de verwachting gerechtvaardigd is dat de schuldenaar deze achterstand kan inlopen tijdens een geringe verlenging van de duur van de schuldsanering, dan kan de rechter daartoe overgaan."
Het verlengen van de looptijd in verband met de mate van verwijtbaarheid van de schuldensituatie, waarop het eerste deel van de geciteerde passage ziet, zal aan de orde kunnen zijn wanneer direct aan het begin van de schuldsaneringsregeling een langere looptijd wordt bepaald (lid 1 van art. 349a Fw). In het onderhavige geval gaat het echter om een verlenging aan het einde dan wel na afloop van de driejaarstermijn. Uit het deel in de geciteerde passage dat op die situatie betrekking heeft, is af te leiden dat verlenging tot de mogelijkheden behoort in het geval de schuldenaar niet aan al zijn verplichtingen uit hoofde van de schuldsaneringsregeling heeft voldaan, maar die tekortkoming niet zodanig ernstig is dat hem de schone lei moet worden onthouden.
2.6
Dat de rechter kan overgaan tot verlenging van de looptijd als te verwachten is dat de schuldenaar binnen de verlengde looptijd alsnog aan zijn verplichtingen kan voldoen, blijkt ook uit de volgende passage uit de wetsgeschiedenis:11.
"Indien de rechter, alle omstandigheden in aanmerking genomen, een tussentijds einde en het onthouden van een schone lei een te zware sanctie acht, kan hij ook besluiten tot een verlenging van de duur van de schuldsaneringsregeling teneinde de schuldenaar alsnog in staat te stellen de sollicitatieplicht na te komen. Hierdoor wordt de schuldenaar in de gelegenheid gesteld om alsnog gedurende een zekere periode goed gedrag te tonen om blijk te geven dat een schone lei gerechtvaardigd is (HR 19 januari 2007, NJ 2007, 61)."
Ook hier wordt dus verlenging van de looptijd voorgesteld voor het geval dat de schuldenaar niet alle verplichtingen is nagekomen, maar het onthouden van de schone lei een te zware sanctie is.
2.7
Wessels schetst, aan de hand van de wetsgeschiedenis bij art. 343 lid 2, tweede zin, Fw (oud), drie gevallen waarin verlenging van de looptijd aan de orde kan zijn:12.
(a) het niet te goeder trouw zijn van de schuldenaar zonder dat de rechter gebruik wil maken van art. 288 lid 2 Fw;
(b) wanneer de schuldenaar een natuurlijk persoon tevens ondernemer is en de hoogte van diens schulden en/of diens terugbetalingscapaciteit daartoe aanleiding geeft;
(c) bijzondere situaties die te voren niet bedacht kunnen worden, maar waarin de rechter de ruimte moet hebben om een andere maximumtermijn op te leggen dan drie jaar.Wessels voegt hieraan op basis van de wetsgeschiedenis van het huidige art. 349a Fw nog toe:13.
(d) de mate van verwijtbaarheid van de ontstane problematische schuldensituatie en
(e) het geval dat de schuldenaar gedurende de normale looptijd een geringe achterstand in de boedelbijdrage heeft opgelopen die niet groot genoeg is om hem op die grond na drie jaar de schone lei te ontzeggen dan wel het niet voldoen aan één of meer verplichtingen die uit de schuldsanering voortvloeien.
De gevallen (a) tot en met (d) zijn slechts relevant voor een eventuele verlenging van de looptijd van de schuldsanering bij aanvang van de schuldsanering.14.De passages uit de wetsgeschiedenis bij art. 343 lid 2 Fw (oud) waarnaar Wessels verwijst zien daar ook op.
Als het daarentegen gaat om een verlenging door de rechter op de voet van art. 349 lid 3 Fw (tussentijdse beëindiging ex art. 350 Fw of reguliere beëindiging ex art. 352 Fw) kan slechts geval (e) relevant zijn, dus het niet (volledig) hebben voldaan door de schuldenaar aan de verplichtingen voortvloeiend uit de schuldsaneringsregeling (of, eventueel, een van de andere gronden die in het kader van art. 350 Fw tot tussentijdse beëindiging zonder schone lei kunnen leiden). Aan te tekenen is dat de rechter gehouden is om daarbij acht te slaan op alle relevante feiten en omstandigheden, waaronder de gedragingen van de schuldenaar in de periode die is gelegen tussen het moment waarop de termijn van art. 349a lid 1 Fw afloopt en het moment waarop wordt beslist omtrent een eventuele verlenging van de termijn van de schuldsaneringsregeling.15.
2.8
Dat verlenging van de looptijd van de schuldsaneringsregeling aan de orde kan komen indien de schuldenaar gedurende de looptijd niet alle verplichtingen is nagekomen, maar beëindiging zonder schone lei een te zware sanctie is (Lankhorst: 'een beter alternatief'; Engberts: 'een tweede kans'), is ook de heersende opvatting in de literatuur16.en (lagere) rechtspraak.17.Zie ook HR 10 oktober 2014, NJ 2014, 470, rov. 3.4.5:18.
"Uit de wetsgeschiedenis, aangehaald in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 3.3-3.5, volgt dat de wetgever met de in art. 349a lid 2 en 3 Fw voorziene mogelijkheid van verlenging van de termijn van de schuldsaneringsregeling met name heeft beoogd een voorziening te treffen voor gevallen waarin na ommekomst van de reguliere termijn nog geen schone lei kan worden verleend, maar de verwachting is gerechtvaardigd dat dit na een (korte) verlenging van die termijn wel mogelijk zal zijn. In dergelijke gevallen kan verlenging van de termijn ertoe dienen om de schuldenaar in de gelegenheid te stellen aanvankelijke tekortkomingen in de nakoming van zijn uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen te herstellen."
Om te beslissen tot verlenging is wel vereist, zo wordt doorgaans aangenomen in de feitenrechtspraak en is ook af te leiden uit de onder 2.6 aangehaalde passage uit de wetsgeschiedenis, dat de schuldenaar binnen de verlengde looptijd alsnog zijn verplichtingen kan nakomen, bijvoorbeeld door een nieuw ontstane schuld binnen de verlengde looptijd af te lossen. Voorts wordt aangenomen dat de rechter vrijheid toekomt bij de beslissing om de looptijd al dan niet te verlengen, in die zin dat hij niet verplicht is om tot verlenging over te gaan indien de schuldenaar niet alle verplichtingen is nagekomen en om verlenging verzoekt in plaats van beëindiging zonder schone lei. Een cassatieberoep tegen een rechterlijke beslissing tot weigering van verlenging (maar beëindiging zonder schone lei), heeft dan ook weinig kans van slagen.19.
Schone lei
2.9
De kernvraag in de onderhavige zaak is of verlenging van de looptijd van de schuldsaneringsregeling op de voet van art. 349a lid 3 Fw ook mogelijk is in gevallen waarin de schuldenaar niet tekort is geschoten in de nakoming van enige verplichtingen uit hoofde van de schuldsaneringsregeling. Die vraag moet ontkennend worden beantwoord. Waar, zoals uit het voorgaande blijkt, bij aanvang van de schuldsaneringsregeling er verschillende argumenten kunnen zijn om de looptijd van de schuldsanering te verlengen en de rechter in dat kader beoordelingsvrijheid toekomt, is dat bij verlenging aan het einde van de regeling niet het geval. Indien de schuldenaar zich gedurende de looptijd van de schuldsanering heeft gehouden aan alle verplichtingen, heeft hij recht op de schone lei. Zie in deze zin de wetsgeschiedenis bij art. 358 Fw (oud):20.
"In het saneringsplan stelt de rechter een termijn vast gedurende welke de schuldsaneringsregeling van toepassing zal zijn. Wordt de toepassing van de schuldsaneringsregeling na de vaststelling van het saneringsplan niet tussentijds beëindigd, dan zal tegen het einde van de looptijd van het saneringsplan een terechtzitting gehouden moet worden, zulks in het bijzonder om de rechter te laten toetsen of de schuldenaar in de nakoming van een uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichting toerekenbaar is tekortgeschoten. De beantwoording van die vraag bepaalt immers of bij de beëindiging van de toepassing van de schuldsaneringsregeling de afdwingbaarheid van de alsdan overblijvende vorderingen komt te vervallen (art. 358)."
Zie ook de volgende passage:21.
"e. Is de schuldsaneringsregeling niet tussentijds beëindigd, dan vindt kort voor het einde van de in het saneringsplan bepaalde termijn gedurende welke de schuldsaneringsregeling van kracht is, door de rechter een beoordeling plaats of de schuldenaar zijn uit de schuldsaneringsregeling en het saneringsplan voortvloeiende verplichtingen naar behoren is nagekomen. De schuldsaneringsregeling eindigt daarna door het verbindend worden van de slotuitdelingslijst"
2.10
Dat de beantwoording van de vraag of de schuldenaar in de nakoming van een uit de schuldsaneringregeling voortvloeiende verplichting toerekenbaar is tekortgeschoten, bepalend is voor het verlenen van de schone lei, geldt ook voor de huidige regeling van de schuldsanering. Dat blijkt uit art. 354 Fw, in samenhang met art. 358 lid 1 en lid 2 Fw. Art. 354 lid 1 Fw bepaalt dat de rechtbank - in het kader van de beëindiging van de schuldsanering na afloop van de driejaarstermijn - bij vonnis uitspraak doet of de schuldenaar in de nakoming van een of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen is tekortgeschoten en, indien er sprake is van een tekortkoming, of deze aan de schuldenaar kan worden toegerekend. Lid 2 zegt dat een toerekenbare tekortkoming buiten beschouwing kan blijven vanwege haar bijzondere aard of geringe betekenis. Art. 358 lid 1 Fw houdt in dat door de beëindiging van de schuldsaneringsregeling (op grond van het uit hoofde van art. 356 Fw opstellen van een uitdelingslijst) schulden niet langer afdwingbaar zijn; lid 2 bepaalt dat dit niet geldt indien de rechter in het vonnis op de voet van art. 354 Fw heeft vastgesteld dat de schuldenaar toerekenbaar tekort is geschoten en geen toepassing is gegeven aan lid 2 van art. 354 Fw. In het kader van art. 354 Fw moet de rechtbank zich derhalve drie vragen stellen:22.
1. is de schuldenaar in de nakoming van een of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen tekortgeschoten?
2. indien sprake is van een tekortkoming, kan deze aan de schuldenaar worden toegerekend?
3. indien sprake is van een toerekenbare tekortkoming, kan deze dan 'gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis' buiten beschouwing blijven?
Bij een ontkennend antwoord op de eerste vraag, wordt aan de volgende twee vragen niet toegekomen en volgt uit art. 358 lid 1 jo. art. 356 Fw dat de schone lei wordt verleend. Met andere woorden, de rechter heeft geen beslissingsruimte indien vaststaat dat de schuldenaar niet in de nakoming van een of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen is tekortgeschoten.
2.11
Het systeem van de wet is dus als volgt. Aan het einde van de driejaarstermijn oordeelt de rechter ofwel dat de schuldenaar tekortgeschoten is in de nakoming van een verplichting (in welk geval beoordeeld moet worden of deze toerekenbaar is of, subsidiair, dat deze buiten beschouwing kan blijven vanwege bijzondere aard of geringe betekenis), ofwel dat de schuldenaar níet tekort is geschoten in de nakoming van een verplichting. In het eerste geval kan verlenging van de looptijd aan de orde zijn; in het tweede geval volgt uit art. 358 lid 1 jo. art. 356 Fw dat de schone lei wordt verleend.
2.12
Te vermelden is nog dat de Recofa-richtlijnen voor schuldsaneringsregelingen (versie 2009) het volgende inhouden over wijziging van de looptijd (verlenging of verkorting) van de schuldsaneringsregeling:
"1.7 Termijn van de schuldsaneringsregeling en wijziging van de termijn
a. Indien de bewindvoerder termen aanwezig acht om de wettelijke termijn van de schuldsaneringsregeling van drie jaar te verlengen of te verkorten, stelt hij de rechter-commissaris hiervan op de hoogte.
b. De wettelijke termijn kan onder andere worden verkort, indien de schuldenaar in een aan de schuldsaneringsregeling voorafgaand faillissement of voorafgaande surseance het meerdere boven het in de schuldsaneringsregeling geldende vrij te laten bedrag, aan de boedel heeft afgedragen
(...)"
Verplichtingen schuldenaar
2.13
De schuldsaneringsregeling bevat geen duidelijk overzicht van de verschillende verplichtingen die op de schuldenaar rusten in het kader van de schuldsaneringsregeling. In de literatuur wordt ervan uitgegaan dat de volgende verplichtingen gelden:23.
b. verplichting om in de boedel vallende goederen af te staan (art. 296 lid 2 Fw);c. de afdrachtplicht (art. 295 Fw);
d. de verplichting om de lopende betalingsverplichtingen te voldoen en geen nieuwe schulden te laten ontstaan;
e. de inspanningsverplichting om zoveel mogelijk aflossingscapaciteit te generen voor de schuldeisers c.q. de sollicitatieplicht (art. 288 lid 1 sub c Fw).
Inspanningsverplichting schuldenaar
2.14
In het onderhavige geval is de verplichting onder e, de inspanningsverplichting aan de orde. De Recofa-richtlijnen houden hierover het volgende in:
3.5
Arbeids- en sollicitatieverplichting (tot 65 jaar)
a. De schuldenaar die betaald werk heeft, spant zich tot het uiterste in om dat werk te behouden.
b. Een schuldenaar zonder betaald werk heeft, ook als kinderen onder de vier jaar tot het gezin van de schuldenaar behoren, een sollicitatieplicht, tenzij de rechter-commissaris hiervoor een ontheffing heeft gegeven.
c. Een ontheffing als bedoeld onder b. wordt onder meer gegeven indien en voorzover de schuldenaar op medische gronden niet in staat is arbeid te verrichten.
d. De sollicitatieplicht houdt in dat de schuldenaar solliciteert naar fulltime werk, dat wil zeggen werk gedurende tenminste 36 uur per week.
e. Bij de sollicitatieplicht neemt de schuldenaar de volgende regels in acht: (...)
(...)
- het volgen van een opleiding, integratiecursus of andere cursus mag niet in de weg staan aan het verrichten van of het solliciteren naar fulltime werk.
f. Indien een schuldenaar zich erop beroept dat hij arbeidsongeschikt is, legt hij een medische verklaring of medische informatie over waaruit dit blijkt. (...)"
Uit art. 3.5 van de Recofa-richtlijnen blijkt dat de rechter-commissaris ontheffing van de sollicitatieplicht kan geven. Art. 1.8 van de Recofa-richtlijnen geeft een algemene afwijkingsbevoegdheid van de richtlijnen.
2.15
De inspanningsverplichting heeft geen rechtstreekse grondslag in de wet, maar wordt afgeleid uit art. 288 lid 1 sub c Fw.24.De wetsgeschiedenis vermeldt het volgende over de inspanningsverplichting:25.
"De schuldenaar ten aanzien van wie de wettelijke schuldsaneringsregeling van toepassing is verklaard zal gedurende doorgaans enkele jaren een zo groot mogelijke en zware inspanning moeten leveren om zoveel mogelijk activa in de boedel bijeen te brengen."
De inspanningsverplichting houdt geen absolute verplichting in om betaald werk te verrichten dan wel fulltime beschikbaar te zijn voor de arbeidsmarkt. Dat blijkt al uit het feit dat de rechter-commissaris ontheffing kan verlenen van de verplichting. Het ligt bovendien besloten in het woord 'inspanning', dat impliceert dat de schuldenaar zijn best moet doen voor het verwerven van inkomsten c.q. het vinden van werk, maar dat geen sprake is van een resultaatsverplichting. Met andere woorden, ook als de schuldenaar er niet in slaagt inkomsten te verwerven ten behoeve van de schuldeisers, kan hij hebben voldaan aan de inspanningsverplichting.26.
3. Bespreking van de klachten
3.1
De eerste klacht (I.1, nader toegelicht in I.1.1 tot en met I.1.5) is gericht tegen het uitgangspunt van het hof in rov. 2.5, dat [verzoekster] niet volledig aan haar inspanningsverplichtingen heeft voldaan omdat zij, kort gezegd, slechts voor 20 uur per week beschikbaar hoefde te zijn voor de arbeidsmarkt.
3.2
Deze klacht slaagt. Zoals hiervoor is besproken (onder 2.15), ligt in art. 288 lid 1, sub c Fw een inspanningsverplichting van de schuldenaar besloten en geen absolute verplichting om fulltime te werken of fulltime beschikbaar te zijn voor de arbeidsmarkt. In het onderhavige geval staat vast dat de rechter-commissaris op verzoek van de bewindvoerder de sollicitatieverplichting van [verzoekster] op 20 uur per week heeft gesteld. Voorts staat vast dat [verzoekster] aan die verplichting heeft voldaan (zie ook de laatste volzin van rov. 2.4 van het bestreden arrest). Dit brengt mee dat geen andere conclusie mogelijk is dan dat [verzoekster] volledig aan de op haar rustende inspanningsverplichting heeft voldaan. Volledigheidshalve merk ik nog op dat van een nieuwe schuld, die bij de rechtbank heeft meegewogen in de verlengingsbeslissing, volgens het hof geen sprake is (rov. 2.6).
3.3
De tweede klacht (I.3 en I.4) komt erop neer dat gegeven het feit dat [verzoekster] volledig aan haar inspanningsverplichting en de overige op haar rustende verplichtingen heeft voldaan, het hof niet kon beslissen tot verlenging van de looptijd van de schuldsaneringsregeling.
3.4
Ook deze klacht slaagt. Uit het vermelde onder 2.9 volgt dat áls de rechter in het kader van de beëindiging van de schuldsanering vanwege het einde van de driejaarstermijn (art. 352 Fw) vaststelt dat de schuldenaar aan al zijn verplichtingen heeft voldaan (art. 354 Fw), er geen ruimte meer is om de looptijd van de schuldsaneringsregeling te verlengen. Volgens het wettelijk systeem betekent het hebben voldaan aan alle verplichtingen voortvloeiend uit de schuldsaneringsregeling, dat de schuldenaar recht heeft op de schone lei.
3.5
Als er al aanleiding zou zijn geweest om de looptijd van de schuldsaneringsregeling te verlengen vanwege de omstandigheid dat [verzoekster] slechts 20 uur per week beschikbaar was voor de arbeidsmarkt, dan had tijdens de looptijd van de schuldsanering moeten worden beslist tot verlenging, zulks op de voet van art. 349a lid 1 of lid 2 Fw.
3.6
In het licht van het voorgaande is verder niet van belang of [verzoekster] al dan niet rekening had moeten houden met verlenging van de schuldsaneringsregeling. De derde klacht (I.5) hoeft dan ook geen bespreking.
4. Conclusie
De conclusie strekt tot vernietiging van het arrest en tot verwijzing.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 23‑05‑2017
Zie openbaar verslag bewindvoerder van 3 maart 2016, prod. 2 beroepschrift.
Wet van 24 mei 2007, Stb. 2007, 192.
TK 2004-2005, 29 942, nr. 3, p. 6.
TK 2004-2005, 29 942, nr. 3, p. 33.
TK 2004-2005, 29 942, nr. 3, p. 33.
TK 2004-2005, 29 942, nr. 3, p. 33.
TK 2006-2007, 29 942, nr. 8, p. 4.
TK 2006-2007, 29 942, nr. 8, p. 4.
TK 2005-2006, 29 942, nr. 7, p. 84.
EK 2006-2007, 29 942, nr. C, p. 11.
Wessels Insolventierecht IX, 3e druk, 2012, par. 9363a.
Wessels Insolventierecht IX, 3e druk, 2012, par. 9363c.
HR 10 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:2935, NJ 2014/470 m.nt. Verstijlen, JOR 2015/54 m.nt. A.J. Noordam rov. 3.6.3
Zie T&C Faillissementswet, aant. 2 bij art. 349a Fw (Engberts); Module Rechtsbijstand en schuldhulpverlening, commentaar bij art. 349a Fw (Lankhorst); Groene Serie Faillissementswet, aant. 7 en 7.2 bij art. 349a Fw (Engberts).
Hof ’s-Hertogenbosch 9 maart 2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:970; Hof ’s-Hertogenbosch 2 februari 2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:403; Rechtbank Rotterdam 10 februari 2017, ECLI:NL:RBROT:2017:2612.
HR 10 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:2935, NJ 2014/470 m.nt. Verstijlen, JOR 2015/54 m.nt. A.J. Noordam.
Zie bijvoorbeeld HR 9 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2052; HR 27 mei 2016,ECLI:NL:HR:2016:999.
TK 1992-1993, 22 969, nr. 3, p. 65. Vgl. Wessels Insolventierecht, IX, 3e druk, 2012, par. 9381.
TK 1992-1993, 22 969, nr. 3, p. 11.
Wessels Insolventierecht IX, 3e druk, 2012, par. 9387.
Wessels Insolventierecht IX, 3e druk, 2012, nr. 9067d.
TK 1992-1993, 22 969, nr. 3, p. 5.
Idem A.J. Noordam, Schuldanering (ex-)ondernemers, Recht en Praktijk Insolventierecht, Deel: InsR5 2013/1.8.7
Beroepschrift 22‑03‑2017
Hoge Raad der Nederlanden
[…]
[…]
Behandelaar:
Hoge Raad der Nederlanden
T.a.v. de civiele griffie
Postbus 20303
2500 EH 'S GRAVENHAGE
SK/SK
Den Haag, 22 maart 2017
Geachte heer, mevrouw,
Inzake: [verzoekster]/WSNP cassatie
Nummer: 2017-00062-01
Uw ref.: nieuwe zaak
Bijgaand zend ik u in negenvoud het cassatieverzoek in de opgemelde zaak aan met het verzoek deze zaak in behandeling te nemen.
Het beroep betreft het arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 14 maart 2017, gewezen in hoger beroep onder zaaknummer: 200.209.623/01. Een afschrift daarvan is aan het verzoekschrift gehecht.
Deze WSNP-zaak handelt over een uniek vraagstuk, namelijk of de verlengingsmogelijkheid van art. 349a lid 3 Fw verband houdt met de vraag of aan de saniet een schone lei (in de zin van art. 358 Fw) kan worden verleend, en wel in die zin dat indien de saniet aan alle eisen (ex art. 358 juncto 354 Fw) voor de schone lei-verlening heeft voldaan, de rechter niet verder over een eventuele verlenging (in het belang van de schuldeisers) mag oordelen. De rechter dient dan de schone lei uit te spreken. Daarnaast wordt in deze zaak de eisen voor het verlenen van een schone lei aan de orde gesteld, nu het hof ook deze eisen heeft miskend.
Met vriendelijke groet,
Mw. S. Kousedghi
Toevoeging aangevraagd
VERZOEKSCHRIFT TOT CASSATIE
Aan de Hoge Raad der Nederlanden
Geeft eerbiedig te kennen:
Mevrouw [verzoekster], hierna: ‘[verzoekster]’, wonende te ([postcode]) [woonplaats] aan [adres], te dezer zake woonplaats gekozen hebbende te 's‑Gravenhage aan de Statenlaan 28 (Postbus 82228, 2508 EE) ten kantore van Alt Kam Boer advocaten, van wie mr. S. Kousedghi, advocaat bij de Hoge Raad der Nederlanden, door verzoekster tot advocaat wordt gesteld en dit verzoekschrift indient;
Dit verzoekschrift strekt tot het instellen van cassatieberoep tegen het arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 14 maart 2017 met het zaaknummer: 200.209.623/01. Een afschrift daarvan is aan dit verzoekschrift gehecht.
Verzoekster kan zich met dit arrest niet verenigen en voert daartegen de navolgende middelen van cassatie aan.
Ten tijde van dit verzoekschrift en derhalve vóór het verstrijken van de cassatietermijn had verzoekster nog niet de beschikking over het proces-verbaal van de mondelinge behandeling bij het Gerechtshof te Amsterdam d.d. 7 maart 2017. Dit proces verbaal is met spoed opgevraagd. Verzoekster behoudt zich het recht voor haar cassatiemiddelen, alsmede de toelichting daarop, bij nader verzoekschrift aan te vullen indien en voor zover bedoeld proces verbaal daartoe aanleiding geeft.
Middel van cassatie
Het hof heeft in dit arrest het recht en/of wezenlijke vormen geschonden door te overwegen en te beslissen als in deze beschikking is weergegeven, zulks om de navolgende, mede in hun onderlinge samenhang te lezen redenen.
1. De kern van de zaak
1.1
De onderhavige WSNP-zaak handelt over een uniek vraagstuk, namelijk of de verlengingsmogelijkheid van art. 349a lid 3 Fw verband houdt met de vraag of aan de saniet een schone lei (in de zin van art. 358 Fw) kan worden verleend, en wel in die zin dat indien de saniet aan alle eisen (ex art. 358 juncto 354 Fw) voor de schone lei-verlening heeft voldaan, de rechter niet verder over een eventuele verlenging (in het belang van de schuldeisers) mag oordelen. De rechter dient dan de schone lei uit te spreken. Daarnaast wordt in deze zaak de eisen voor het verlenen van een schone lei aan de orde gesteld, nu het hof ook deze eisen heeft miskend.
2. Vaststaande feiten en het procesverloop in het kort
Vaststaande feiten
2.1
In dit geding staan de volgende feiten vast.
2.2
Op 29 november 2013 is op [verzoekster] de wettelijke schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing verklaard. Daarbij heeft de rechtbank allereerst overwogen dat nu [verzoekster] heeft aangegeven haar opleiding te willen voortzetten dat in het algemeen niet samengaat met de schuldsanering, nu de schuldenaar de verplichting heeft om zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven. Vervolgens heeft de rechtbank uitdrukkelijk geoordeeld dat zij toch een uitzondering maakt op de regel, en dat daarbij een rol speelt dat:
- —
[verzoekster] onder onplezierige omstandigheden uit huis is gegaan en in de schulden is geraakt;
- —
zij tevergeefs heeft getracht door fulltime te werken van haar schulden af te komen;
- —
zij nog jong is en gemotiveerd is om tot een oplossing te komen voor haar schulden; — het volgen van een opleiding voor de toekomst een beter perspectief creëert.
In haar slotoverweging heeft de rechtbank nog opgemerkt dat [verzoekster] zich wel dient te houden aan de afspraken die in overleg met de bewindvoerder en na instemming van de rechter-commissaris worden gemaakt ten aanzien van (een eventuele verlenging van) de looptijd en de verplichtingen te werken naast de opleiding.
2.3
Blijkens de verslagen van de bewindvoerder heeft de rechter-commissaris op 30 december 2013 de sollicitatieplicht van [verzoekster] verlicht naar 20 uur per week (zie hiervoor de openbare verslagen d.d. 27 augustus 2015, 3 maart 2016, 2 september 2016, 21 november 2016 productie 2 bij het beroepschrift van [verzoekster]).
2.4
Tijdens het verhoor op 9 november 2015 heeft de rechter-commissaris [verzoekster] voor de periode van 1 september 2015 t/m 30 juni 2016 ontheven van de (aanvullende) sollicitatieplicht onder de voorwaarde dat zij gemiddeld 12 uur per week in loondienst blijft werken en daarnaast een stage blijft volgen waarbij zij een vergoeding krijgt van € 178,08 per maand (zie o.a.: openbaar verslag d.d. 3 maart 2016 achter productie 2 bij het beroepschrift van [verzoekster]).
Het procesverloop in het kort
2.5
Bij brief van 21 november 2016 heeft de bewindvoerder de rechtbank verzocht om een pro forma verificatievergadering en een eindzitting te bepalen. Uit de daaraan gehechte toelichting van de bewindvoerder volgt dat hij een verlenging van de looptijd van de schuldsaneringsregeling voorstaat, vanwege het feit dat volgens hem [verzoekster] gedurende de reguliere looptijd niet volledig aan haar verplichtingen heeft voldaan.
2.6
Blijkens het p-v van de pro forma verificatievergadering d.d. 12 januari 2017 heeft de rechter-commissaris geconcludeerd dat [verzoekster] naar aanleiding van het boedel-, verificatieverslag en de tussentijdse verslagen zich niet geheel aan de verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling heeft gehouden, maar dat die tekortkomingen niet van dien aard zijn dat de schuldeisers zijn benadeeld en aan een verlening van schone lei in de weg staan (zie hiervoor het p-v van de pro forma verificatievergadering d.d. 12 januari 2017, laatste pagina, achter productie 2 bij het beroepschrift van [verzoekster]).
2.7
De zaak is bij de rechtbank mondeling behandeld op 1 februari 2017. Daarvan is een p-v opgemaakt. Daaruit volgt dat de bewindvoerder zich op net standpunt heeft gesteld dat [verzoekster] gedurende de gehele termijn van de schuldsaneringsregeling wegens het volgen van een opleiding niet volledig beschikbaar is geweest voor het verrichten van fulltime betaalde arbeid, en dat zij het aantal uren dat zij niet beschikbaar is geweest voor het verrichten van betaalde arbeid dient te compenseren, hetgeen neerkomt op een verlenging van de maximale termijn van de schuldsaneringsregeling (zie hiervoor: het p-v van de behandeling van 1 februari 2017, eerste pagina, achter productie 2 bij het beroepschrift van [verzoekster]).
2.8
[verzoekster] heeft tijdens die zitting aangegeven het niet eens te zijn met dit voorstel, nu zij voor toekenning van de schone lei in aanmerking moet komen omdat zij heeft voldaan aan de voor haar geldende verplichtingen. Dit geldt te meer nu de rechter-commissaris de termijn niet heeft verlengd en zelfs heeft geadviseerd om schone lei te verlenen. Ook heeft zij aangegeven dat zij naast haar opleiding parttime werkzaam is geweest, dat zij naar aanvullende betaalde arbeid heeft gesolliciteerd, en dat zij een stage heeft gevolgd in het kader van de opleiding gedurende 32 uur per week (zie hiervoor: het p-v van de behandeling van 1 februari 2017, eerste en tweede pagina, achter productie 2 bij het beroepschrift van [verzoekster]).
2.9
Bij haar vonnis van 8 februari 2017 heeft de rechtbank geoordeeld dat [verzoekster] onder bijzondere omstandigheden is toegelaten tot de schuldsaneringsregeling, nu zij vanwege haar opleiding niet volledig beschikbaar was voor het verrichten van fulltime betaalde arbeid. Dat daar een compensatie tegenover moet staan, had zij volgens de rechtbank kunnen begrijpen. Nu [verzoekster], volgens de rechtbank, wel heeft voldaan aan de voor haar uit de regeling voortvloeiende verplichtingen, komt zij in aanmerking voor verlenging. Daaraan heeft de rechtbank nog toegevoegd dat zodra [verzoekster] erin zou slagen om fulltime betaald werk te vinden, dit zal leiden tot een toename van de aflossingscapaciteit en zij meer baten voor de boedel kan verwerven, hetgeen overeenkomt met de doelstelling van de schuldsaneringsregeling. De rechtbank heeft de termijn met twee jaar verlengd.
2.10
Daartegen heeft [verzoekster] hoger beroep ingesteld. Daartoe heeft zij, kort gezegd, het volgende aangevoerd:
- —
De rechtbank heeft [verzoekster] toegelaten tot de schuldsaneringsregeling hoewel zij een dagopleiding volgde en zodoende niet in staat was om werkzaam te zijn voor 36 uur per week (grief 1, pagina 2, vierde alinea).
- —
Gedurende de schuldsaneringsregeling heeft [verzoekster] zich aan alle afspraken gehouden die in overleg met de bewindvoerder en na instemming van de rechter-commissaris zijn gemaakt (grief 1, pagina 2, vijfde alinea).
- —
Zo heeft de rechter-commissaris in verband met de opleiding de arbeidsverplichting bepaald op twintig uur per week, en aan deze arbeidsverplichting heeft [verzoekster] voldaan (grief 1, pagina 2, vijfde alinea).
- —
De rechter-commissaris heeft niet bepaald dat de schuldsaneringsregeling van [verzoekster] verlengd dient te worden ter compensatie van de dagopleiding die zij volgt. Integendeel, de rechter-commissaris heeft juist geadviseerd de schuldsaneringsregeling te beëindigen met verlening van de schone lei (grief 1, pagina 2, vijfde alinea).
- —
[verzoekster] behoefde dan ook geen rekening te houden met een verlenging (grief 1, pagina 3, tweede alinea).
- —
Een eindzitting is er niet voor bedoeld om de schuldsaneringsregeling te verlengen ter compensatie voor het volgen van een dagopleiding. Pas er sprake is van tekortkomingen in de nakoming van de schuldsaneringverplichtingen, kan een verlenging volgen (grief 1, pagina 3, derde alinea).
2.11
Het hof heeft de uitspraak van de rechtbank bekrachtigd. Daarin kan [verzoekster] niet berusten, en zij voert daartegen cassatieklachten aan. Alvorens die klachten worden geformuleerd, zal [verzoekster] het hier relevante juridische kader uiteenzetten.
3. Het verlenen van schone lei vs. verlenging van de schuldsaneringstermijn
3.1
Art. 349a Fw1. bepaalt dat de termijn van de schuldsaneringsregeling drie jaar bedraagt, te rekenen vanaf de dag van de uitspraak tot de toepassing van de schuldsaneringsregeling (waarbij die dag ook worden begrepen).
3.2
Het derde lid van dit artikel bepaalt dat de rechter, op verzoek van de rechter-commissaris, de bewindvoerder, de schuldenaar of de schuldeiser(s) de termijn van de schuldsaneringsregeling kan wijzigen. Dit kan evenwel alleen in het kader van een tussentijdse of reguliere beëindiging. Dit derde lid is bij nota van wijziging ingevoerd en had tot doel buiten twijfel te stellen dat naast de rechter-commissaris ook de rechter de bevoegdheid toekomt om de termijn van de schuldsaneringsregeling te verlengen wanneer zo'n verlenging hem een beter alternatief lijkt dan beëindiging.2.
3.3
De bevoegdheid van de rechter tot (al of niet) verlenging van de looptijd is een discretionaire. De gronden waarop de rechter tot verlenging kan overgaan, zijn in de wet niet opgenomen. De wetsgeschiedenis biedt enkele aanknopingspunten.
3.4
Zo blijkt uit de wetsgeschiedenis van art. 349a Fw dat de wetgever met de invoering van de verlengingsmogelijkheid in leden 2 en 3 van het voornoemde artikel heeft beoogd een voorziening te treffen voor gevallen waarbij na ommekomst van de reguliere looptijd nog geen schone lei kan worden verleend (in de zin van artt. 358 juncto 354 Fw) maar de verwachting gerechtvaardigd is dat dit na een korte verlenging van de termijn wel mogelijk zal zijn. De gedachte is dan dat de schuldenaar in de gelegenheid wordt gesteld om de aanvankelijke tekortkoming in de nakoming van de verplichtingen te herstellen.3. Deze strekking heeft Uw Raad in het arrest van 10 oktober 2014 uitdrukkelijk bevestigd.4. Daarin heeft Uw Raad verwezen naar de conclusie van de A-G Timmerman bij zijn arrest, waarin hij uitgebreid is ingegaan op de wetsgeschiedenis.
3.5
De A-G heeft daarin het volgende benadrukt:5.
‘3.3
Het zojuist aangehaalde derde lid van art. 349a Fw is bij nota van wijziging ingevoegd en had tot doel buiten twijfel te stellen dat naast de rechter-commissaris ook de rechter de bevoegdheid toekomt om de termijn van de schuldsaneringsregeling te verlengen wanneer zo'n verlenging hem een beter alternatief lijkt dan beëindiging.
3.4
Wanneer is verlenging van de termijn van de toepassing van de schuldsaneringsregeling geïndiceerd? Blijkens de parlementaire geschiedenis van art. 349a Fw is dat onder meer het geval, wanneer er sprake is van een geringe achterstand in afdrachten aan de boedel die naar verwachting tijdens een korte verlenging kan worden ingelopen. Een schone lei kan dan alsnog worden verkregen. De wet(sgeschiedenis) bevat geen concrete richtsnoeren hoe met een verlenging moet worden omgegaan. Deze zijn ook niet te vinden in de Recofa-richtlijnen.
3.5
De bevoegdheid van de rechter om de termijn van de schuldsaneringsregeling te verlengen heeft een discretionair karakter. Hij heeft daarbij grote vrijheid, onder meer bij het bepalen van de duur van de verlenging. De wetgever acht het bij uitstek de taak van de rechter om de looptijd te beoordelen aan de hand van de feiten en omstandigheden uit het dossier en aan de hand van de ervaringen van de bewindvoerder en van wat ter terechtzitting blijkt. Het voordeel hiervan is dat een benadering op maat mogelijk is. In de praktijk lijken verlengingsbeslissingen (in eerste aanleg) vooral te worden genomen wanneer sprake is van een tekortkoming in de nakoming van een inspanningsverplichting, zoals de verplichting om te werken of te solliciteren of van een financiële verplichting, zoals het ontstaan van een achterstand in de afdracht aan de boedel of het doen of laten ontstaan van bovenmatige nieuwe schulden. De gedachte is dat, wanneer de schuldenaar aanvankelijk tekortschiet in de nakoming van zijn inspanningsverplichtingen, maar er vervolgens verbetering optreedt, bijvoorbeeld na het horen van de schuldenaar in bijzijn van de bewindvoerder, de schuldenaar tijdens de verlenging deze tekortkomingen zou kunnen helen en dan alsnog voor een schone lei in aanmerking komt.’
3.6
Kortom: uit hetgeen hiervoor is uiteengezet, volgt dat de verlengingsmogelijkheid in art. 349a Fw is opgenomen voor de individuele gevallen waarbij de schuldenaar zich ‘netjes heeft gedragen’,6. doch strikt genomen (nog) geen schone lei kan krijgen, maar dat de verwachting gerechtvaardigd is dat hij dit na een verlenging kan krijgen. Daaruit volgt dat de verlengingsmogelijkheid in de wet is opgenomen primair ten behoeve van de schuldenaar (en niet de schuldeisers). Daarmee verschilt het rechterlijke beoordelingskader bij een verlenging van dat bij een verkorting.7. Daaruit volgt ook dat de verlengingsmogelijkheid ‘gekoppeld’ is aan het niet verlenen van een schone lei. Dat betekent dat voor de beantwoording van de vraag of de verlenging van de looptijd aan de orde kan zijn, eerst de volgende voorvraag beantwoord moet worden: kan aan de schuldenaar schone lei worden verleend?
3.7
In dat kader is van belang om te bezien welke eisen de wet voorschrijft voor het verlenen van een schone lei. Daarvoor geldt het volgende.
3.8
Artt. 352 e.v. Fw regelen de beëindiging van de schuldsaneringsregeling. In art. 352 Fw is bepaald dat de rechter op voordracht van de rechter-commissaris en op verzoek van de bewindvoerder dan wel de schuldenaar, de zittingsdatum bepaalt voor de behandeling van de beëindiging van de schuldsaneringsregeling.
3.9
Art. 354 lid 1 Fw bepaalt dat de rechter tijdens de beëindigingszitting ook moet beoordelen of de schuldenaar in de nakoming van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen is tekortgeschoten en of die tekortkoming hem kan worden toegerekend. In het tweede lid is bepaald dat indien sprake is van een toerekenbare tekortkoming, de rechter ook kan bepalen dat de tekortkoming, gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis, buiten beschouwing blijft.
3.10
In art. 358 Fw is de ‘schone lei’ geregeld: dé kernbepaling van de wettelijke schuldsaneringsregeling. De schuldenaar wordt daarmee beloond voor het feit dat hij (minimaal) drie jaar op een minimum bestaansniveau heeft geleefd.8.
In het tweede lid van dit artikel is bepaald dat indien de rechter (ingevolge art. 354 Fw) heeft geoordeeld dat de schuldenaar toerekenbaar tekortgeschoten is in één van zijn verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling en geen toepassing heeft gegeven aan het tweede lid van art. 354 Fw, géén schone lei kan worden verleend.
3.11
De schone lei wordt ex artt. 358 juncto 354 Fw aan de schuldenaar dus verleend als aan de één van de volgende eisen is voldaan:
- 1e.
De schuldenaar is niet tekort geschoten in de nakoming van de schuldsaneringsverplichtingen.
- 2e.
Er is weliswaar sprake van een eventuele tekortkoming in de nakoming van (een van de) schuldsaneringsverplichtingen, maar deze kan niet aan de schuldenaar worden toegerekend.9.
- 3e.
Er is weliswaar sprake van een toerekenbare tekortkoming, maar deze kan, gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis, door de rechter buiten beschouwing worden gelaten.10.
Een tekortkoming kan de schuldenaar niet worden toegerekend indien zij niet te wijten is aan zijn schuld noch krachtens de wet of in het verkeer geldende opvattingen voor diens risico komt (overmacht derhalve). Een voorbeeld van overmacht dat in de rechtspraak is te vinden, is de psychische of fysieke gesteldheid van de schuldenaar.
3.12
Het voorgaande leidt tot de navolgende klachten.
4. De klachten
I
In rov. 2.3 neemt het hof, kort gezegd, tot uitgangspunt dat bij de vraag of een verlenging van de materiële looptijd van de schuldsaneringsregeling al dan niet aan de orde is, de rechter een ‘behoorlijk ruime beoordelingmarge’ heeft en dat bij die afweging niet alleen de belangen van de schuldenaar zelf maar ook die van de schuldeisers een rol spelen (één na laatste en laatste volzin).
In rov. 2.4 memoreert het hof het toelatingsvonnis van 29 november 2013 en de stellingen van de bewindvoerder11. in dit kader.
In de laatste alinea van deze rov. stelt het hof vast dat:
- 1e.
[verzoekster] gedurende nagenoeg de gehele duur van de schuldsaneringsregeling een inspanningsverplichting opgelegd heeft gekregen van 20 uur;
- 2e.
nu zij voor 12 uur werkzaam was, zij slechts voor 8 uur aanvullend hoefde te solliciteren;
- 3e.
niet in geschil is dat [verzoekster] aan laatstbedoelde sollicitatieverplichting heeft voldaan.
Hierna worden deze vaststaande feiten gezamenlijk aangeduid als: de vaststaande feiten 1e t/m 3e.
Desalniettemin12. oordeelt het hof in rov. 2.5, eerste t/m derde volzin, dat [verzoekster] gedurende de reguliere termijn van de schuldsanering niet volledig beschikbaar is geweest voor de schuldeisers nu zij daarnaast een voltijd HBO-opleiding volgde en die nog steeds volgt, dat het niet volledig voldoen aan de inspanningsverplichtingen een reden kan zijn de schuldsaneringstermijn te verlengen, omdat een schone lei in beginsel slechts wordt verleend indien aan alle kernverplichtingen is voldaan. Het verlengen kan dan, zo vervolgt het hof in de vierde t/m zesde volzin van deze rov., in het belang van de schuldeisers zijn, omdat gedurende de verlengde looptijd alsnog meer kan worden gespaard.
In de zevende volzin van deze rov. concludeert het hof dat de rechtbank terecht en op goede gronden heeft beslist tot verlenging van de schuldsaneringstermijn.
Vanaf de achtste volzin van deze rov. gaat het hof nog in op de stelling van [verzoekster] dat zij geen rekening behoefde te houden met een verlenging nu de rechter-commissaris haar inspanningsverplichting heeft verlicht en niet heeft bepaald dat de looptijd verlengd moet worden ter compensatie van de dagopleiding die zij volgt (grief 1). Het oordeelt daarin, heel kort gezegd, dat [verzoekster] wel met een verlenging rekening diende te houden.
Daartegen zijn de volgende klachten gericht.
Miskenning eisen voor schone lei en (en daarmee) de koppeling met verlenging
I.1
In rov. 2.5, eerste t/m derde volzin, neemt het hof tot uitgangspunt dat [verzoekster] gedurende de reguliere termijn van de schuldsanering niet volledig aan de inspanningsverplichtingen heeft voldaan, omdat zij niet volledig beschikbaar is geweest voor de schuldeisers nu zij een HBO-opleiding volgde en nog steeds volgt, en dat de schone lei alleen wordt verleend indien aan alle kernverplichtingen is voldaan.
Daarmee heeft het hof, mede in het licht van de vaststaande feiten 1e t/m 3e13., een onjuiste rechtsopvatting gegeven ter zake de wettelijke eisen voor het verlenen van een schone lei (zoals opgesomd achter § 3.11 dezes). In het bijzonder heeft het hof ten eerste miskend dat [verzoekster] gegeven die vaststaande feiten 1e t/m 3e aan de hiervoor achter § 3.11 opgesomde eisen voor het verlenen van schone lei (ex art. 358 juncto 354 Fw) wél heeft voldaan. Ten tweede heeft het hof daarmee ook een onbegrijpelijk (non-concludent) oordeel gegeven.
Ter nadere uitwerking en toelichting diene het volgende.
I.1.1
Uit die de vaststaande feiten 1e t/m 3e, en dan vooral het feit dat de rechter-commissaris de inspanningsverplichting van [verzoekster] — zonder enige voorwaarde — heeft verlicht naar 20 uur per week waaraan zij ruimschoots heeft voldaan (het 1e en 3e vaststaande feit), kan niets anders worden geconcludeerd dan dat zij ex artt. 358 juncto 354 Fw: hetzij (überhaupt) niet tekortgeschoten is in de nakoming van haar inspanningsverplichtingen,14. hetzij niet toerekenbaar tekortgeschoten is in de nakoming van haar inspanningen,15. hetzij dat de (vermeende) toerekenbare tekortkoming gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis buiten beschouwing dient te worden gelaten.16.
I.1.2
Als een schuldenaar — door de betreffende bevoegde persoon c.q. autoriteit (in casu: de rechter-commissaris)17. — gedeeltelijk is vrijgesteld van een inspanningsverplichting, kan het feit dat de schuldenaar die vrijgestelde verplichting niet is nagekomen niet worden gekwalificeerd als een tekortkoming. Anders gezegd: gelet op die vrijstelling en gelet op het feit dat de schuldenaar wel voldaan heeft aan het resterende deel van de inspanningsverplichting, kan niet worden geconcludeerd dat de schuldenaar zich onvoldoende heeft ingespannen om meer afdrachtcapaciteit te genereren (art. 288 lid 1 onderdeel c Fw).18.
I.1.3
In elk geval kan uit die vaststaande feiten 1e t/m 3e,19. en dan vooral het feit dat de rechter-commissaris20. de inspanningsverplichting van [verzoekster] — zonder enige voorwaarde — heeft verlicht naar 20 uur per week waaraan zij ruimschoots heeft voldaan (het 1e en 3e vaststaande feit) in het onderhavige geval niet worden geconcludeerd dat de niet-nakoming van de (door de rechter-commissaris) vrijgestelde inspanningsverplichting aan [verzoekster] te wijten is, noch dat de tekortkoming, gegeven die omstandigheden, krachtens de wet of de in het verkeer geldende opvattingen voor haar rekening dient te komen (in de zin van art. 6:75 BW).
I.1.4
Het hof in rov. 2.5, eerste t/m derde volzin, dus de wettelijke eisen voor het verlenen van een schone lei (zie hiervoor: § 3.11 dezes) miskend, nu het in weerwil van die vaststaande feiten 1e t/m 3e daarin heeft geoordeeld dat [verzoekster] geen schone lei zou kunnen krijgen, omdat zij niet volledig aan haar inspanningsverplichting heeft voldaan.
I.1.5
Door uit die vaststaande feiten 1e t/m 3e21. niet de onvermijdelijke conclusie te trekken dat hier geen sprake is van een tekortkoming dan wel van een toerekenbare tekortkoming, of dat de vermeende toerekenbare tekortkoming gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis buiten beschouwing dient te worden gelaten, heeft het hof dan ook een, zonder nadere toelichting die hier ontbreekt, onbegrijpelijk (namelijk: non-concludent) oordeel gegeven.
I.2
De gegrondbevinding van de voorgaande klachten raakt het daarop voortbouwende oordeel van het hof in rov. 2.5 vierde t/m zevende volzin waarin het de vraag of de schuldsaneringstermijn kan worden verlengd behandelt en waarin het overweegt dat een verlenging (meer) in het belang van de schuldeisers is en dat de rechtbank terecht en op goede gronden tot verlenging van de schuldsaneringstermijn heeft beslist.
De gegrondbevinding van de voorgaande klachten raakt ook de beoordeling van het betoog van [verzoekster] dat zij geen rekening hoefde te houden met een verlenging, vanaf de achtste volzin van rov. 2.5, voor zover dit oordeel voortbouwt op het hiervoor bestreden oordeel in de eerste t/m derde volzin van rov. 2.5.
Miskenning strekking verlenging ex art. 349a lid 3 Fw
I.3.
Voor zover het hof in rovv. 2.3 (tweede t/m vierde volzin) en 2.5 (vierde t/m zesde volzin), zoals deze in I. zijn geparafraseerd, bij de beantwoording van de vraag of de reguliere looptijd van de schuldsaneringsregeling ex art. 349a lid 3 Fw kan worden verlengd, niet van belang heeft geacht of aan [verzoekster] al of geen schone lei kan worden verleend, is het hof van een onjuiste rechtsopvatting uitgegaan. Zoals hiervoor achter §§ 3.4 t/m 3.6 is uiteengezet, volgt uit de strekking van de verlengingsmogelijkheid in art. 349a leden 2 en 3 Fw dat deze gekoppeld is aan de voorvraag of aan de schuldenaar schone lei ex artt. 358 juncto 354 Fw kan worden verleend. Het hof heeft hier dus de voornoemde essentiële voorvraag miskend.
I.4
Voor zover het hof in rovv. 2.3 (tweede t/m vierde volzin) en 2.5 (vierde t/m zesde volzin), zoals deze in I. zijn geparafraseerd, bij de beantwoording van de vraag of de reguliere looptijd van de schuldsaneringsregeling ex art. 349a lid 3 Fw kan worden verlengd, niet van belang heeft geacht of aan [verzoekster] al of geen schone lei kan worden verleend, en het daarbij ook nog tot uitgangspunt heeft genomen dat bij beantwoording van de verlengingsvraag óók de belangen van de schuldeisers een rol spelen, geldt het volgende.
Deze uitgangspunten van het hof sec zouden begrijpelijk kunnen zijn als daarbij de wetsgeschiedenis van art. 349a leden 2 en 3 Fw (en dus de strekking van de verlengingsmogelijkheid) niet in ogenschouw zou worden gehouden. Bezien wij evenwel de wetsgeschiedenis, dan kan geen andere conclusie worden getrokken dan dat die uitgangspunten van het hof niet stroken met de strekking van de wet als het de invoering van de verlengingsmogelijkheid betreft. Zoals hiervoor achter §§ 3.4 t/m 3.6 is uiteengezet, is de verlengingsmogelijkheid namelijk primair ten behoeve van de schuldenaar (en niet ten behoeve van de schuldeisers) in de wet is opgenomen. Het gaat daar namelijk steeds om de situatie waarbij de schuldenaar strikt genomen niet voor een schone lei in aanmerking kan komen, maar waarbij hij zich zodanig goed heeft gedragen dat de verwachting gerechtvaardigd is dat na de verlenging aan hem schone lei kan worden verleend. Dat [verzoekster] zich hier goed, ja zelfs uitmuntend, heeft gedragen volgt reeds uit de vaststaande feiten let/m3e.22.
Uiteraard is die rechterlijke beslissing een discretionaire, maar daarbij geldt in ieder geval wel dat voor wat betreft de verlengingsmogelijkheid de belangen van de schuldeisers niet op de voorgrond treden. Dat ligt, uiteraard, anders als het gaat om een verkortingsmogelijkheid. Zie hiervoor nader § 3.6 dezes.
Het voorgaande heeft het hof dan ook met de voornoemde uitgangspunten in rovv. 2.3 en 2.5 miskend.
I.5
Nog steeds uitgaande van de uitleg die hiervoor achter middelonderdelen I.3 en I.4 aan rovv. 2.3 en 2.5 is gegeven (kort gezegd: het al of niet verlenen van een schone lei is niet van belang voor de verlengingsmogelijkheid en daarbij spelen bovendien ook de belangen van de schuldeisers een rol), geldt bovenop het voorgaande nog het volgende.
Gegeven die, eerder aangehaalde, vaststaande feiten 1e t/m 3e23. is het zonder nadere motivering, onbegrijpelijk dat het hof, blijkens de achtste volzin van rov. 2.5, het betoog van [verzoekster]24. dat de verlenging aan het einde van de reguliere looptijd voor haar al een verrassing komt, omdat zij daarmee geen rekening behoefde te houden, heeft verworpen.
Dat in het tweede openbaar verslag de bewindvoerder [verzoekster] heeft voorgehouden dat zij rekening moet houden met een (eventuele) verlenging (tiende volzin van rov. 2.5), doet hier juist niet aan af, te meer nu het in dit geding vaststaat dat de bevoegde autoriteit, de rechter-commissaris,25. haar inspanningsverplichting zonder enige voorwaarde heeft verlicht.
De tweede motivering van het hof voor het verwerpen van het voornoemde betoog van [verzoekster], in de elfde volzin van rov. 2.5, inhoudende dat de verlengingsmogelijkheid voor [verzoekster] begrijpelijk moest zijn geweest omdat de inspanningsverplichting op haar eigen verzoek was geweest, getuigt van een apert onjuiste lezing van de gedingstukken. Uit alle openbare verslagen,26. zoals het hof deze in rov. 2.4 (middenin) ook heeft geciteerd, volgt nu juist dat de gedeeltelijke — en als gezegd: onvoorwaardelijke — vrijstelling van de inspanningsverplichting door de rechter-commissaris juist op initiatief van de bewindvoerder is geweest. De andersluidende opvatting van het hof, waarmee het in feite de onjuiste stelling van de bewindvoerder zonder meer heeft aangenomen, is dan ook gelet op de inhoud van die verslagen, zonder nadere toelichting die hier ontbreekt, onbegrijpelijk.
Uit het voorgaande volgt dan ook dat het, mede in het licht van de vaststaande feiten 1e t/m 3e en de inhoud van de openbare verslagen,27. zonder nadere motivering, onbegrijpelijk is dat het hof in deze rov. 2.5, vanaf de achtste volzin, heeft gemeend dat [verzoekster] rekening had moeten houden met het feit dat de reguliere looptijd van de schuldsanering zou worden verlengd.
I.6
De gegrondbevinding van één of meer van de voorgaande klachten raakt de daarop voortbouwende conclusie van het hof in rov. 2.5 vierde t/m zevende volzin, kort, inhoudende dat een verlenging (meer) in het belang van de schuldeisers is en dat de rechtbank terecht en op goede gronden tot verlenging van de schuldsaneringstermijn heeft beslist.
Algemene veegklacht
II.
De gegrondbevinding van één of meer van de voorgaande klachten raakt de daarop voorbouwende slotsom in rov. 2.7 en het dictum.
Redenen waarom
Verzoekster tot cassatie zich wendt tot Uw Raad met het eerbiedig verzoek, het arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 14 maart 2017 onder het zaaknummer 200.209.623/01, waartegen het cassatiemiddel is gericht, te vernietigen met zodanige verdere uitspraak als naar het oordeel van Uw Raad behoort te worden gegeven; kosten rechtens!
's‑Gravenhage, 22 maart 2017
Advocaat bij de Hoge Raad der Nederlanden
mw. S. Kousedghi
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 22‑03‑2017
Ingevoerd op 1 januari 2008, Stb. 2007, 192.
Zie hiervoor: Kamerstukken II 2005/2006, 29 942, nr. 7, p. 84 en 88; Kamerstukken I 2006/2007, 29 942, nr. C, p. 11. In die zin ook: HR 10 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:2935, NJ 2014,470, rov. 3.4.3 (en de conclusie van de A-G Timmerman daarvoor: ECLI:NL:PHR:2014:1764, onder nr.'s 3.3–3.5).
HR 10 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:2935, NJ 2014,470, rov. 3.4.3.
ECLI:NL:PHR:2014:1764, onder nr.'s 3.3–3.5.
In de zin ook: A-G Timmerman in zijn conclusie (ECLI:NL:HR:PHR:2014:341, nr. 3) voor het (81 RO) arrest van Hoge Raad van 6 juni 2014, ECLI:NL:HR:2014:1350.
Voor deze mogelijkheid kom het wel aan op een afweging van de belangen van de schuldenaar en die van de schuldeiser(s), waarbij niet uit het oog moet worden verloren dat het uitgangspunt is dat de schuldeisers recht hebben op een zo volledig mogelijke voldoening van hun vorderingsrecht. Zie hiervoor zeer illustratief de conclusie van de A-G Timmerman, ECLI:NL:PHR:2013:23, nr. 2.7, voor het arrest van Uw Raad van 13 september 2013, ECLI:NL:HR:2013:699.
Polak/Pannevis, Insolventierecht 2014, par. 24.5, p. 466.
Bij deze toets is aangesloten bij art. 6:265 BW. Zie ook: Groene Serie Insolventierecht, art. 354, aant. 10. Zie ook: Wessels Insolventierecht IX, par. 9385 en 9386, p. 250.
Waarbij geldt dat de stelling van de bewindvoerder dat [verzoekster] zelf om een verlichting van haar inspanningsverplichtingen heeft gevraagd, pertinent onjuist is. Zoals dit ook uitdrukkelijk volgt uit de door het hof kort geciteerde openbare verslagen, was het het initiatief van de bewindvoerder geweest om haar inspanningsverplichting te verlichten naar 20 uur per week. Daarover gaat middelonderdeel I.5.
en kennelijk op grond van de stelling van de bewindvoerder die het hof in rov. 2.4 — middenin — memoreert.
Zoals deze in I. zijn opgesomd en in rov. 2.4, laatste alinea, zijn terug te lezen.
Het gaat hier om de verplichting van de saniet om zoveel mogelijk aflossingscapaciteit te genereren: art. 288 lid 1 onderdeel c Fw.
Bij deze toets is aangesloten bij art. 6:265 BW. Zie ook: Groene Serie Insolventierecht, art. 354, aant. 10.
Als het gaat om een verbintenis uit een overeenkomst dan is de bevoegde persoon uiteraard: de schuldeiser. Het gaat in casu evenwel om een verbintenis uit de wet (art. 288 lid 1 onderdeel c Fw), waarbij geldt dat een rechter-commissaris op grond van de Recofa-richtlijnen voor schuldsaneringsregelingen 2009 (art. 3.5 onder c) de bevoegdheid heeft gekregen om die inspanningsverplichting te verlichten. In zoverre verschilt deze zaak wezenlijk met de zaak die heeft geleid tot Uw uitspraak van 19 januari 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ2048, NJ 2007, 61, waarbij de saniet in cassatie (overigens enkel met een motiveringsklacht) was opgekomen tegen het oordeel van het hof dat zij ondanks de vrijstelling van sollicitatieplicht door de Sociale Dienst op grond van de Wet Werk en Bijstand, niet volledig aan die schuldsaneringverplichting heeft voldaan en dus nog twaalf maanden in de schuldsaneringsregeling moest blijven. Die motiveringsklacht heeft Uw Raad verworpen.
Zoals deze in I. zijn opgesomd. Deze vaststaande feiten zijn ook terug te vinden in de laatste alinea van rov.
Conform de Recofa-richtlijnen (art.3.5 onder c).
Zoals deze in I. zijn opgesomd. Deze vaststaande feiten zijn ook terug te vinden in de laatste alinea van rov. 2.4.
Zoals deze in I. zijn opgesomd. Deze vaststaande feiten zijn ook terug te vinden in de laatste alinea van rov. 2.4.
Zoals deze in I. zijn opgesomd. Deze vaststaande feiten zijn ook terug te vinden in de laatste alinea van rov. 2.4.
Zie hiervoor nader het beroepschrift van [verzoekster] achter grief 1, pagina 3, tweede alinea.
Op grond van de Recofa-richtlijnen voor schuldsaneringsregelingen 2009 (art. 3.5 onder c).
Zie § 7 uit de openbare verslagen d.d. 25 augustus 2015, d.d. 3 maart 2016, d.d. 2 september 2016, d.d. 21 november 2016, die zijn overgelegd achter productie 2 bij het beroepschrift.
Die het hof kort heeft geciteerd in rov. 2.4 middenin. Zie daarvoor ook in het bijzonder: § 7 uit de openbare verslagen d.d. 25 augustus 2015, d.d. 3 maart 2016, d.d. 2 september 2016, d.d. 21 november 2016, die zijn overgelegd achter productie 2 bij het beroepschrift.