Hof 's-Hertogenbosch, 02-02-2017, nr. 200.203.967, 01
ECLI:NL:GHSHE:2017:403
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
02-02-2017
- Zaaknummer
200.203.967_01
- Vakgebied(en)
Insolventierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2017:403, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 02‑02‑2017; (Hoger beroep)
Uitspraak 02‑02‑2017
Inhoudsindicatie
Bekrachtiging weigering schone lei reguliere looptijd schuldsaneringsregeling onder een verlenging van de termijn met een periode van 12 maanden.
Partij(en)
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
Uitspraak : 2 februari 2017
Zaaknummer : 200.203.967/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/03/13/734 R
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: [appellante] ,
advocaat: mr. M.J. de Jongh te Leiden.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 15 november 2016.
2. Het geding in hoger beroep
2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 21 november 2016, heeft [appellante] verzocht voormeld vonnis te vernietigen en het verzoekschrift in hoger beroep ontvankelijk te verklaren, voornoemd vonnis van de rechtbank te vernietigen en de schuldsaneringsregeling te beëindigen met toekenning van een schone lei.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 25 januari 2017. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- [appellante] , bijgestaan door mr. De Jongh,
mevrouw [bewindvoerder] , hierna te noemen: de bewindvoerder.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 3 november 2016;
- de brief met bijlagen van de advocaat van [appellante] d.d. 12 december 2016;
- de brief met bijlagen van de bewindvoerder d.d. 6 januari 2017.
3. De beoordeling
3.1.
Ter terechtzitting en uit de stukken is gebleken dat over de goederen die aan [appellante] als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren een bewind is ingesteld als bedoeld in artikel 1:431 lid 1 BW. Uit de mededelingen van de advocaat van [appellante] zoals bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep gedaan blijkt dat de - in november 2016 benoemde nieuwe - beschermingsbewindvoerder bekend is met het hoger beroep dat [appellante] heeft ingesteld en in het kader daarvan in de gelegenheid is gesteld om zijn visie over dit hoger beroep te geven (vgl. HR 25 mei 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV4010).
3.2.
Bij vonnis van 21 november 2013 is ten aanzien van [appellante] de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken.
3.3.
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank op de voet van artikel 354 lid 1 Faillissementswet (Fw) bij wijze van eindoordeel in verband met het verstrijken van de looptijd van de schuldsaneringsregeling, geoordeeld dat [appellante] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. De rechtbank heeft daarbij geen toepassing gegeven aan artikel 354 lid 2 Fw, zodat op grond van artikel 358 lid 2 Fw aan [appellante] geen “schone lei” is verleend maar op de voet van artikel 349a Fw de schuldsaneringsregeling van [appellante] vastgesteld op vier jaren, derhalve tot maximaal 21 november 2017.
3.4.
De rechtbank heeft dit, zakelijk weergegeven, als volgt gemotiveerd:
“2.5. (…) De schuldenares heeft zich de belangen van de schuldeisers onvoldoende aangetrokken door de gewenste hulp af te breken dan wel niet te aanvaarden. In een schuldsaneringsregeling is het weliswaar van belang dat, indien mogelijk, er zoveel mogelijk voor de schuldeisers gespaard wordt, echter het traject ziet ook op een schuldenvrije toekomst. Dat het hebben van beschermingsbewind een schuldenvrije toekomst garandeert, zoals de advocaat betoogt, is volgens de rechtbank onjuist. Hiermee wordt bovendien volledig voorbij gegaan aan de eigen verantwoordelijkheid van de schuldenares. Voorts wordt opgemerkt dat ook de communicatie met de beschermingsbewindvoerder, hierbij in het midden latend waar de oorzaak ligt, niet goed verlopen is en er nu een verzoek wijziging bewindvoerder is ingediend. De huidige bewindvoerder kan derhalve niet garanderen dat een en ander goed zal verlopen. Daarnaast is de informatieplicht onvoldoende nagekomen.”
3.5.
[appellante] kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen. [appellante] heeft in het beroepschrift - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. [appellante] erkent dat zij niet aan de sollicitatieplicht heeft kunnen voldoen. Dit wordt haar echter ook niet verweten nu is gebleken dat zij wegens psychische problemen niet in staat geacht kan worden om betaalde arbeid te verrichten. Wel wordt haar verweten dat zij er niet alles aan gedaan zou hebben om deze problemen onder controle te krijgen. Niets is echter minder waar. Waarschijnlijk doelt de rechtbank op een traject bij het Riagg in [vestigingsplaats] . [appellante] heeft daar enkele gesprekken gevoerd en heeft daarna besloten om het traject niet door te zetten. Ter zitting in eerste aanleg is namens appellante een verklaring d.d. 1 november 2016 van mevrouw [jeugdconsulent] overgelegd. Mevrouw [jeugdconsulent] neemt als jeugdconsulent namens de gemeente deel in het Veiligheidshuis [vestigingsplaats] en is betrokken bij het gezin van [appellante] . Mevrouw [jeugdconsulent] geeft aan dat zij diverse keren overleg heeft gehad met de huisarts van [appellante] en dat die aangaf dat de GGZ behandeling voor [appellante] te hoog gegrepen was. Er speelt bij [appellante] een complexe psychische problematiek met aspecten op diverse vlakken. De rechtbank heeft hier naar het oordeel van [appellante] te licht over geoordeeld en bovendien op geen enkele manier blijk gegeven de verklaring van mevrouw [jeugdconsulent] in het oordeel te hebben betrokken. Voorts stelt [appellante] dat behalve een tijdelijke achterstand op de boedelrekening er tijdens de looptijd geen nieuwe schulden zijn ontstaan. Een verlenging van de schuldsaneringsregeling dient volgens [appellante] dan ook geen enkel redelijk doel. Ook zal het naar verwachting nog drie jaar duren voordat zij een begin kan maken met een terugkeer naar de arbeidsmarkt. Er is binnen de duur van verlengde looptijd derhalve geen enkele kans op verbetering van het inkomen. Nu [appellante] met haar gezin leeft van een bijstandsuitkering hebben de schuldeisers bovendien ook geen baat bij een verlenging.
Voor wat betreft het niet voldoen aan de informatieplicht leest [appellante] in de brief van de bewindvoerder van 7 oktober 2016 dat de inlichtingplicht te wensen over liet. Het wordt echter niet duidelijk is waar de bewindvoerder precies op doelt. Ook in de verslagen wordt dit niet concreet gemaakt. Het is goed mogelijk dat niet alles vlekkeloos is verlopen maar dan zal dit (mede) veroorzaakt zijn door de voormalige beschermingsbewindvoerder. [appellante] acht deze tekortkoming evenwel van ondergeschikt belang en deze tekortkoming rechtvaardigt volgens haar dan ook niet de verlenging waartoe de rechtbank thans heeft besloten.
3.6.
Hieraan is door en namens [appellante] ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. [appellante] geeft allereerst aan dat er een nieuwe schuld aan de Belastingdienst is ontstaan die ziet op een, volgens haar overigens onterechte, terugvordering van diverse toeslagen. [appellante] heeft evenwel geen tijdig bezwaar tegen deze terugvorderingen ingediend, maar zij zal nu alsnog een herzieningsverzoek gaan indienen. Daarbij benadrukt [appellante] dat er tijdens haar schuldsaneringstraject geen andere nieuwe schulden zijn ontstaan en dat er ook geen sprake meer zou zijn van een boedelachterstand. Voorts erkent [appellante] dat zij tot op heden nog niet is gestart met een behandeling voor haar psychosociale problematiek. Zij heeft weliswaar een intakegesprek bij het RIAGG gehad, maar omdat zij geen klik voelde met haar beoogde behandelaar heeft zij vervolgens uit eigen beweging afgezien van een vervolgtraject aldaar. Om min of meer dezelfde reden is zij trouwens ook van huisarts veranderd. Thans is zij naar eigen zeggen wel op zoek naar een andere behandelaar voor haar psychosociale problematiek, maar er zijn hiertoe nog geen contacten gelegd. Daarbij merkt [appellante] op dat zij ook niet de stimulans van een verlengde schuldsaneringsregeling nodig heeft om hulp voor haar psychosociale problematiek te zoeken; zij doet dit uit eigen beweging en ook daarom dient de door de rechtbank bepaalde verlenging van haar schuldsaneringsregeling volgens [appellante] geen enkel doel. Desgevraagd geeft [appellante] vervolgens aan dat zij nog met regelmaat cannabis gebruikt, naar eigen zeggen hoofdzakelijk om het in slaap vallen te vergemakkelijken. Tot slot stelt [appellante] dat het niet zozeer haar psychische problemen zijn die haar in het dagelijks leven belemmeren, maar juist haar fysieke problemen, meer in het bijzonder haar spastische darmen.
3.7.
De bewindvoerder heeft in haar brief van 6 januari 2017 - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. Er wordt door [appellante] in het beroepschrift gesteld dat een verlenging van de schuldsaneringsregeling geen toegevoegde waarde heeft. De bewindvoerder is van mening dat [appellante] zich al veel eerder onder behandeling had moeten stellen en hulp had moeten aanvaarden. Wellicht was dan de psychische toestand van [appellante] ook veel eerder verbeterd. Verder wordt duidelijk verteld in regel 3 van de arbeidsplicht dat een saniet er alles aan moet doen om zo snel mogelijk wel (weer) arbeidsgeschikt te worden. Door het afbreken van de behandeling en het niet eerder aanvaarden van hulp heeft [appellante] niet voldaan aan deze voorwaarde. Daarnaast heeft [appellante] de inlichtingenplicht onvoldoende nageleefd en in dezen worden de regels bedoeld zoals [appellante] die heeft ondertekend bij de toelating tot de schuldsaneringsregeling. De bewindvoerder blijft het derhalve eens met de uitspraak van de rechtbank dat de schuldsanering voor een jaar wordt verlengd zodat [appellante] kan laten zien dat zij nu wel positief meewerkt aan haar herstel. Het is mogelijk voor haar een stok achter de deur om de hulpverlening te blijven aanvaarden, daar deze hulpverlening in het verleden door [appellante] is geweigerd c.q. stopgezet.
3.8.
Hieraan is door de bewindvoerder ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. De bewindvoerder geeft aan dat het weigeren, althans het almaar op de lange baan schuiven, van het inschakelen van professionele hulp voor haar psychosociale problematiek door [appellante] op dit moment niet meer het enige knelpunt is. Ook de kwestie van de nieuwe schuld aan de Belastingdienst zal moeten worden opgelost.
De bewindvoerder heeft haar verzoek om het vonnis waarvan beroep te bekrachtigen dan ook gehandhaafd.
3.9.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.9.1.
Bij het einde van de termijn gedurende welke de toepassing van de schuldsaneringsregeling van kracht is, dient op de voet van artikel 354 lid 1 Fw te worden vastgesteld of de schuldenaar toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. Bij deze vaststelling geldt als maatstaf of een tekortkoming, in het licht van alle omstandigheden van het geval, een duidelijke aanwijzing vormt dat het bij de schuldenaar aan de van hem te vergen medewerking aan een doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling heeft ontbroken. Ingevolge artikel 354 lid 2 Fw dient de rechter voorts na te gaan of er aanleiding bestaat om te bepalen dat een tekortkoming gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis buiten beschouwing blijft.
3.9.2.
Vast staat, temeer nu zij zulks bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep ook nadrukkelijk en bij herhaling heeft erkend, dat [appellante] kampt met een aanzienlijke psychosociale problematiek. [appellante] heeft hiervoor aanvankelijk ook hulp bij het RIAGG gezocht, maar dit traject reeds na het intakegesprek uit eigen beweging afgebroken. Daarbij verklaart [appellante] ten aanzien van haar motivatie om haar behandelingstraject bij het RIAGG niet door te zetten ook wisselend. Immers, blijkens het schrijven van het RIAGG aan de toenmalige huisarts van [appellante] d.d. 26 november 2015 heeft [appellante] daar aangegeven dat er vooral praktische redenen als beperkte financiën en gebrek aan vervoer aan haar beslissing ten grondslag zouden hebben gelegen, maar bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft [appellante] gesteld dat er vooral sprake was van het ontbreken van een “klik” tussen haar en haar beoogde behandelaar. Hoe dan ook, vervolgens heeft [appellante] zich in elk geval geen enkele moeite meer getroost om elders op zoek te gaan naar een ander hulpverleningstraject. Daarbij is het hof bovendien van oordeel dat niet is gebleken dat deze geconstateerde tekortkoming [appellante] niet kan worden toegerekend als bedoeld in artikel 354 lid 1 Fw noch dat er sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 354 lid 2 Fw.
3.9.3.
Van een saniet mag, mede gelet op de rechtspraak van de Hoge Raad en de stand van de overige jurisprudentie op dit punt, in het kader van de schuldsaneringsregeling immers worden verwacht dat betrokkene alles in het werk stelt om de arbeidsmogelijkheden, indien deze mogelijkheden vanwege psychische dan wel fysieke problematiek worden belemmerd, zo snel mogelijk door middel van de daarvoor meest aangewezen behandelmethoden tracht te herstellen, althans zoveel mogelijk probeert te verbeteren om zo de verdiencapaciteit ten bate van de schuldeisers weer zo snel mogelijk te optimaliseren.Deze inspanning staat op zich en dient om een maximale inzet te laten zien in het kader van het beoogde verkrijgen van de schone lei, en heeft dus – anders dan [appellante] aanvoert – niet alleen slechts zin als daarmee ook gelden voor crediteuren (kunnen) worden vergaard. Zo bezien, heeft [appellante] de belangen van haar schuldeisers door haar handelen aanzienlijk en bovendien toerekenbaar veronachtzaamd. Het hof is dan ook van oordeel dat de rechtbank terecht en op goede gronden heeft bepaald dat de schuldsaneringsregeling van [appellante] met een periode van één jaar dient te worden verlengd teneinde [appellante] daarmee een allerlaatste kans te geven gedurende deze verlenging alle uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende kernverplichtingen alsnog naar behoren na te komen. Daarbij benadrukt het hof dat [appellante] onder meer aantoonbaar professionele hulp zal dienen te zoeken en accepteren voor haar psychosociale problematiek en haar nieuwe schuld aan de Belastingdienst voor het einde van haar verlengde schuldsaneringsregeling, dat is blijkens het vonnis waarvan beroep uiterlijk vóór 21 november 2017, geheel zal moeten hebben afgelost, want ook het op dit moment hebben van een (bovenmatige) nieuwe schuld staat in beginsel aan het verlenen van een zogeheten schone lei in de weg. Ten overvloede merkt het hof hierbij op dat ook alle andere voor [appellante] uit hoofde van de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen gedurende de verlenging van deze regeling onverkort van kracht zullen blijven.
3.10.
Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd.
4. De uitspraak
Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. L.Th.L.G. Pellis, R.R.M. de Moor en A.J. Coster en in het openbaar uitgesproken op 2 februari 2017.