Einde inhoudsopgave
Bevrijdende verweren (BPP nr. XXII) 2023/70
70 De Hoge Raad gaat om bij duurovereenkomsten
H.W.B. thoe Schwartzenberg, datum 27-01-2023
- Datum
27-01-2023
- Auteur
H.W.B. thoe Schwartzenberg
- JCDI
JCDI:ADS691704:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
Bijv. een distributieovereenkomst, bruikleenovereenkomst, sportschoolovereenkomst en franchiseovereenkomst (zie voor deze laatste overeenkomst bijv. HR 25 januari 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD7329, NJ 2003/31 met nt. J.B.M. Vranken (Paalman/Lampenier; verschaffen van belangrijke knowhow) en HR 24 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:311, NJ 2018/12 met nt. J.B.M. Vranken (Street One)).
Bijv. overeenkomsten betreffende arbeid, huur, aanneming van werk en verzekering.
HR 28 oktober 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ9854, r.o. 3.6, NJ 2012/685 met nt. T.F.E. Tjong Tjin Tai (De Ronde Venen/SNU) resp. HR 14 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ4163, NJ 2013/341 (Auping/Beverslaap).
Zie ook Valk 2012. Valk geeft aan dat het bestaan van de hoofdregel bovendien medebepalend is voor de eisen die mogen en moeten worden gesteld aan de motivering door de rechter die over de feiten oordeelt en daarmee voor de toetsing in cassatie. Hij signaleert dat de nieuwe lijn van de Hoge Raad in overeenstemming is met art. 6:109 PECL en art. IV.E.-2:302, lid 1 en 2 DCFR.
Zie ook Asser/Houben 7-X 2019/123-124 en 126.
O.m. HR 3 december 1999, ECLI:NL:HR:1999:AA3821, NJ 2000/120 (Latour/De Bruijn).
Algemeen wordt tegenwoordig aangenomen dat de opzegging van bijv. een distributieovereenkomst die voor onbepaalde tijd is aangegaan tot het normale bedrijfsrisico behoort.
Dit geldt in ieder geval voor commerciële duurovereenkomsten.
Alleen bij uitzondering is toch een zwaarwegende grond vereist (HR 7 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:1270, NJ 2017/344 met nt. D.W.F. Verkade (Golden Earring/Nanada), HR 29 maart 2019, ECLI:NL:HR:2019:446, NJ 2019/149 met verwijzing naar HR 2 februari 2018, ECLI:NL:HR:2018:141, NJ 2019/98 (Goglio/SMQ)).
HR 15 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:660, r.o. 4.4, NJ 2016/236 (Prov. Noord-Holland/Gemeente Amsterdam); Bakker 2016 en Houben & Nijland 2016.
Vgl. HR 15 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:660, r.o. 4.4, NJ 2016/236 (Prov. Noord-Holland/Gemeente Amsterdam); zie hierover Drion 2016.
Vgl. HR 10 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1134, r.o. 4.4.2, NJ 2016/450 met nt. T.F.E. Tjong Tjin Tai (St. Alcatel-Lucent Pensioenfonds/Alcatel-Lucent) en HR 2 februari 2018, ECLI:NL:HR:2018:141, NJ 2018/98 met Red. Aant. (Goglio/SMQ Group); Contracteren 2018-3, p. 80 e.v. met nt. A. van Duijn-Koopman en E.J. van de Pas.
Onder een duurovereenkomst wordt verstaan een rechtsverhouding waarbij partijen zich (al of niet stilzwijgend) hebben verbonden gedurende een bepaalde of onbepaalde tijd over en weer één of meerdere dezelfde soort prestaties te verrichten, waarbij de prestaties voortdurend, telkens terugkerend of opeenvolgend kunnen zijn.1 Opzegging is niet voor overeenkomsten in het algemeen (Boek 6 BW) geregeld. Verschillende wettelijk geregelde duurovereenkomsten (onder andere in Boek 7 BW) kennen eigen regels van opzegging.2
Sinds de arresten inzake De Ronde Venen/SNU en Stedin en Auping/Beverslaap3 is voor niet in de wet geregelde duurovereenkomsten die voor onbepaalde tijd zijn aangegaan opzegbaarheid om de opzeggende partij moverende redenen, de hoofdregel.4 Deze uitspraken hebben gevolgen gehad voor de stelplicht en bewijslast.5
Tot de genoemde arresten was het aan de partij die de overeenkomst had opgezegd om gronden aan te voeren die de opzegging rechtsgeldig deed zijn; vorderde de opgezegde partij nakoming van de duurovereenkomst dan was het verweer van de opzegger te kwalificeren als een bevrijdend verweer. De eisen van redelijkheid en billijkheid konden in verband met de aard en de inhoud van de overeenkomst en de omstandigheden van het geval meebrengen dat opzegging slechts mogelijk was indien een voldoende zwaarwegende grond voor de opzegging bestond (art. 6:248 lid 1 BW).6 De partij die de overeenkomst had opgezegd had stelplicht en zo nodig bewijslast voor de zwaarwegende grond. Slaagde de opzegger daar niet in, dan was de opzegging niet rechtsgeldig geschied.
Thans geldt dat indien wet en overeenkomst niet voorzien in een regeling van opzegging de duurovereenkomst in beginsel opzegbaar is.7 De eisen van redelijkheid en billijkheid (art. 6:248 lid 1 BW) kunnen maken dat rekening moet worden gehouden met een bepaalde opzegtermijn, dat de opzegger een aanbod moet doen tot betaling van een (schade)vergoeding8 of dat toch een zwaarwegende grond is vereist.9 Hoofdregel is de opzegbaarheid en op basis van de redelijkheid en billijkheid kan een uitzondering gelden. Dat betekent dat de opgezegde partij feiten en omstandigheden moet stellen en zo nodig bewijzen dat zich omstandigheden voordoen die aan opzegging in de weg staan (een toepassingsvoorwaarde). Slaagt de opgezegde partij hierin niet, dan is de opzegging rechtsgeldig geschied.
Het voorgaande neemt niet weg dat het mogelijk is dat een voor onbepaalde tijd gesloten duurovereenkomst naar de bedoeling van partijen niet-opzegbaar is. Op de partij die stelt dat een overeenkomst niet-opzegbaar is, rust de stelplicht en de bewijslast.10 De wederpartij van degene die zich op de niet-opzegbaarheid beroept, kan daartegen, onder omstandigheden, een beroep doen op art. 6:248 lid 2 BW en art. 6:258 BW (bevrijdende verweren).11
Voorziet de wet of de overeenkomst in een regeling van opzegging, dan kan de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid ertoe leiden dat aan de opzegging nadere eisen worden gesteld. Ook een beroep op een uit de wet of een overeenkomst voortvloeiende bevoegdheid om de overeenkomst op te zeggen kan op grond van art. 6:248 lid 2 BW onder omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zijn.12