Zie art. 216 PW.
HR, 10-06-2016, nr. 14/06348
ECLI:NL:HR:2016:1134, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
10-06-2016
- Zaaknummer
14/06348
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Verbintenissenrecht (V)
Verzekeringsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2016:1134, Uitspraak, Hoge Raad, 10‑06‑2016; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2016:48, Gevolgd
In cassatie op: ECLI:NL:GHDHA:2014:2873, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
ECLI:NL:PHR:2016:48, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 05‑02‑2016
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2016:1134, Gevolgd
Beroepschrift, Hoge Raad, 09‑12‑2014
Beroepschrift, Hoge Raad, 22‑05‑2014
- Wetingang
- Vindplaatsen
AR 2016/1655
PJ 2016/101 met annotatie van E. Lutjens
NJ 2016/450 met annotatie van T.F.E. Tjong Tjin Tai
JOR 2016/294 met annotatie van mr. P.G.M. Brouwer
TvPP 2016, afl. 5, p. 134
AR-Updates.nl 2016-0624
PR-Updates.nl AR-2016-0624
JAR 2016/166
JOR 2016/294 met annotatie van mr. P.G.M. Brouwer
Uitspraak 10‑06‑2016
Inhoudsindicatie
Pensioenrecht. Werkgever zegt uitvoeringsovereenkomst met ondernemingspensioenfonds op. Geschil over betalingsverplichtingen werkgever jegens pensioenfonds. Art. 23 en 25 lid 1, aanhef en onder h, Pensioenwet. Uitleg uitvoeringsovereenkomst; Haviltexmaatstaf. Opzegging duurovereenkomst (HR 28 oktober 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ9854, NJ 2012/685; HR 14 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ4163, NJ 2013/341; HR 15 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:660, NJ 2016/236).
Partij(en)
10 juni 2016
Eerste Kamer
14/06348
LZ/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
STICHTING ALCATEL-LUCENT PENSIOENFONDS,gevestigd te Amstelveen,
EISERES tot cassatie, verweerster in het incidenteel cassatieberoep,
advocaat: mr. H.J.W. Alt,
t e g e n
1. ALCATEL-LUCENT NEDERLAND B.V.,
2. ALCATEL-LUCENT ENTERPRISE NETHERLANDS B.V.,beide gevestigd te Hoofddorp,
VERWEERSTERS in cassatie, eiseressen in het incidenteel cassatieberoep,
advocaat: mr. S.F. Sagel.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als het Pensioenfonds en Alcatel-Lucent.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. het vonnis in de zaak 1136601/12-2184 van de kantonrechter te ’s-Gravenhage van 11 oktober 2012;
b. het arrest in de zaak 200.119.572/01 van het gerechtshof Den Haag van 9 september 2014.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft het Pensioenfonds beroep in cassatie ingesteld. Alcatel-Lucent heeft incidenteel cassatieberoep ingesteld.De cassatiedagvaarding en de conclusie van antwoord tevens houdende incidenteel cassatieberoep zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
Partijen hebben over en weer geconcludeerd tot referte.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Timmerman strekt, zowel in het principaal als het incidenteel beroep, tot vernietiging en verwijzing.
De advocaat van het Pensioenfonds heeft bij brief van 19 februari 2016 op die conclusie gereageerd.
3. Uitgangspunten in cassatie
3.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Het Pensioenfonds is een ondernemingspensioenfonds en voerde tot 1 januari 2012 de pensioenregeling uit voor Alcatel-Lucent en de aan Alcatal-Lucent verbonden ondernemingen. Ter uitvoering van de pensioenregeling is (laatstelijk) op 25 september 2008 tussen partijen een uitvoeringsovereenkomst gesloten (hierna: de uitvoeringsovereenkomst).
(ii) Art. 5.2 van de uitvoeringsovereenkomst luidt:
“5.2.1. Langetermijnherstelplan
De Stichting beschikt over een vereist eigen vermogen zoals weergegeven in artikel 132 van de Pensioenwet. Indien de Stichting voorziet of redelijkerwijs kan voorzien dat het niet aan het gestelde vereist eigen vermogen kan voldoen, meldt de Stichting dit onverwijld aan de toezichthouder en aan De Aangesloten Onderneming. Indien de Stichting niet beschikt over het gestelde vereist eigen vermogen dient de Stichting een concreet en haalbaar langetermijnherstelplan in bij de toezichthouder. In dit langetermijnherstelplan werkt de Stichting uit hoe de premiebetalingen zodanig worden verhoogd, dat binnen 15 jaar wordt voldaan aan het vereist eigen vermogen. De maximum premie, voortvloeiend uit de onderdelen, genoemd in Artikel 3 en de herstelbetalingen op grond van het langetermijnherstelplan zal daarbij niet meer bedragen dan 150% van de voorschot doorsneepremie van de som van de pensioengrondslagen per jaar. Bij de vaststelling van het langetermijnherstelplan wordt rekening gehouden met de naar verwachting toe te kennen toeslagverlening.
5.2.2.
Korte termijnherstelplan
Wanneer de Stichting voorziet of redelijkerwijs kan voorzien dat het niet meer voldoet aan de bij of krachtens artikel 131 van de Pensioenwet gestelde eisen ten aanzien van het minimaal vereist eigen vermogen, meldt de Stichting dit onverwijld aan de toezichthouder en aan De Aangesloten Ondeneming. Binnen twee maanden of zoveel eerder de toezichthouder bepaalt, wordt een concreet en haalbaar kortetermijnherstelplan ter instemming bij de toezichthouder ingediend. Uitgangspunt hierbij is dat door middel van extra premiebetalingen uiterlijk binnen 3 jaar aan het minimaal vereist eigen vermogen wordt voldaan. De maximum premie en de herstelbetalingen op grond van het kortetermijnherstelplan zat daarbij niet meer bedragen dan 150% van de voorschot doorsneepremie per jaar.”
(iii) Art. 7 lid 3 van de uitvoeringsovereenkomst luidt:
“Deze overeenkomst is schriftelijk aangegaan voor onbepaalde tijd. Zij kan door elk der partijen schriftelijk worden opgezegd met inachtneming van een opzegtermijn van minstens zes maanden, met dien verstande dat de overeenkomst niet eerder zal eindigen dan op 31 december (…) van het jaar volgend op dat waarin de opzegging heeft plaatsgevonden. Na beëindiging behouden partijen jegens elkaar de verplichtingen uit deze overeenkomst over de periode gelegen voor de datum van beëindiging.”
(iv) Het Pensioenfonds beschikte in 2008 niet over het wettelijk vereiste eigen vermogen. Het heeft begin 2009 bij De Nederlandse Bank (hierna: DNB) een (korte- en langetermijn)herstelplan (hierna: het herstelplan) moeten indienen.
(v) Op Alcatel-Lucent rust op basis van het herstelplan een aantal betalingsverplichtingen, hetgeen zij bij brief van 17 april 2009 aan het Pensioenfonds heeft erkend.
(vi) Bij brief van 16 april 2010 heeft het Pensioenfonds Alcatal-Lucent geïnformeerd over het herstel van de dekkingsgraad van het Pensioenfonds en de hoogte van de herstelpremie over 2010.
(vii) Bij brief van 29 september 2010, gericht aan het Pensioenfonds, heeft Alcatel-Lucent de uitvoerings-overeenkomst opgezegd.
3.2
In dit geding vorderde het Pensioenfonds in eerste aanleg veroordeling van Alcatel-Lucent tot betaling van afwikkelkosten uit hoofde van de uitvoeringsovereenkomst in combinatie met het herstelplan en betaling van indexatiekosten, alsmede een verklaring voor recht dat Alcatel-Lucent de kosten voortvloeiend uit de opzegging van de uitvoeringsovereenkomst moet betalen, zijnde de kosten voor aanpassing van het beleggingsbeleid en/of kosten voor aanpassing van het risicobeleid en/of kosten voor aanpassing van de governance.
De kantonrechter heeft de vorderingen afgewezen.
3.3.1
In hoger beroep heeft het Pensioenfonds na wijziging van eis primair nakoming ineens gevorderd van de betalingsverplichtingen van Alcatel-Lucent om de pensioenregeling te (laten) uitvoeren zoals vastgelegd in de uitvoeringsovereenkomst en het herstelplan, subsidiair een verklaring voor recht omtrent die betalings-verplichtingen (zie voor de diverse meer subsidiaire onderdelen van de vordering de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 2.4).
3.3.2
Het hof heeft het vonnis van de kantonrechter bekrachtigd. Daartoe heeft het, samengevat en voor zover in cassatie van belang, als volgt overwogen.
3.3.3
Alcatel-Lucent heeft zich bereid verklaard de betalingen, berekend volgens het door haar aanvaarde herstelplan en uitgaande van hetgeen ter zake daarvan in de uitvoeringsovereenkomst is opgenomen, te blijven voldoen tot uiterlijk 2023 (rov. 4).
3.3.4
De uitvoeringsovereenkomst biedt geen basis voor een verplichting van Alcatel-Lucent om die betalingen, gelet op de opzegging van de uitvoeringsovereenkomst, op een eerder tijdstip te voldoen dan in de uitvoeringovereenkomst voor dergelijke herstelplan-betalingen is omschreven. Dat geldt evenzo voor de andere door het Pensioenfonds daartoe aangevoerde grondslagen. Een en ander onverminderd hetgeen in rov. 9 wordt overwogen. (rov. 5)
De uitvoeringsovereenkomst biedt, onverminderd hetgeen in rov. 9 wordt overwogen, voorts geen basis voor een verplichting van Alcatal-Lucent om (tijdens of na afloop van het herstelplan) de opslagen op de premie ter zake van excassokosten, solvabiliteitsbuffer en benodigde algemene reserve en kosten voor herverzekering te betalen die in rekening zouden zijn gebracht indien de uitvoeringsovereenkomst niet zou zijn opgezegd en de opbouw bij het Pensioenfonds zou zijn voortgezet. Hetgeen daaromtrent in de uitvoeringsovereenkomst – en de daarmee geheel sporende Actuariële en Bedrijfstechnische Nota van het Pensioenfonds (hierna: ABTN) is vermeld, is uitsluitend bestemd ter financiering van de desbetreffende verdere opbouw en dus niet (mede) ter financiering van reeds voordien bij het Pensioenfonds ondergebrachte opbouw. Hierbij is mede in aanmerking genomen dat in de uitvoeringsovereenkomst uitdrukkelijk is bepaald dat die premie vermeerderd met de hiervoor bedoelde opslagen niet minder is dan de door DNB vereiste kostendekkende premie als bedoeld in art. 128 Pensioenwet. Voorts is daarbij in aanmerking genomen dat in zowel de uitvoeringsovereenkomst als het pensioenreglement is vermeld dat de indexering voorwaardelijk is, dat daarvoor geen reserve is gevormd en dat indexering afhankelijk is van het zogenoemde pensioenvermogen van het Pensioenfonds. Ook de andere daartoe door het Pensioenfonds aangevoerde gronden kunnen de vordering niet dragen. (rov. 6)
Voormelde opslag voor excassokosten in combinatie met de bepaling in de uitvoeringsovereenkomst inhoudende dat de beleggingskosten voor rekening van het Pensioenfonds zijn, brengen mee dat Alcatel-Lucent geen rekening ermee behoefde te houden dat de in de uitvoeringsovereenkomst voorziene kosten van maximaal 1% van de loonsom voor uitvoeringskosten ook verschuldigd zouden zijn in een periode waarin geen verdere opbouw bij het Pensioenfonds meer plaatsvindt, onverminderd hetgeen in rov. 9 wordt overwogen (rov. 7).
Het Pensioenfonds heeft (terecht) erop gewezen dat het gegeven dat het na 2011 niet meer van Alcatel-Lucent ontvangt dan de in rov. 4 bedoelde betalingen in het kader van het herstelplan, tot gevolg heeft (gehad) dat die herstelplanbetalingen hoger zijn dan wanneer dat anders zou zijn geweest. Afgezien van de maximering van die herstelplanbetalingen gaat het hier immers om communicerende vaten. (rov. 8)
3.3.5
Alcatel-Lucent heeft zich bij wijze van verweer tegen de vorderingen van het Pensioenfonds op het standpunt gesteld dat zij na de opzegging van de uitvoeringsovereenkomst tot niet meer gehouden is dan waartoe zij zich bereid heeft verklaard zoals in rov. 4 is omschreven. In dat verband overweegt het hof als volgt. (rov. 9.1)
Tussen partijen is niet in geschil dat Alcatel-Lucent de uitvoeringsovereenkomst heeft opgezegd met het oog op de door haar gewenste derisking: het beperken van haar financiële risico’s met betrekking tot de uitvoering van de pensioenregeling (rov. 9.2). Derisking door middel van opzegging van de uitvoeringsovereenkomst kan, indien de verplichtingen van Alcatel-Lucent zouden zijn beperkt tot die welke vallen binnen haar bereidverklaring zoals in rov. 4 omschreven, onder omstandigheden tot gevolg hebben dat risico’s die eerst aan de zijde van Alcatel-Lucent lagen daardoor worden “verschoven” naar het Pensioenfonds en daarmee dus naar de (gewezen) deelnemers. Een situatie van onderdekking en/of dekkingstekort zou zich immers in de toekomst wederom kunnen voordoen en als er dan niet meer een vangnet zoals omschreven in de uitvoeringsovereenkomst is, leidt dat tot beperking van indexeringsmogelijkheden en/of verlaging van opgebouwde pensioenaanspraken. (rov. 9.3)
Het voorgaande leidt ertoe dat moet worden bezien of de uitvoeringsovereenkomst, mede gelet op art. 6:24 lid 1 BW, inderdaad tot voormeld gevolg leidt. In dat verband is de tekst van de exit-bepaling als zodanig niet glashelder. (rov. 9.4) Betoogd kan worden dat de passage “Na beëindiging behouden partijen jegens elkaar de verplichtingen uit deze overeenkomst over de periode gelegen voor de datum van beëindiging” meebrengt dat de uitvoeringsovereenkomst van kracht blijft ten aanzien van (uitsluitend) de tot het einde van de uitvoeringsovereenkomst opgebouwde aanspraken. Het Pensioenfonds mist vanaf het einde van de uitvoeringsovereenkomst de – onweersproken ruim bemeten – premie voor verdere opbouw, en dus ook het positieve effect dat die premie op de vermogenspositie van het Pensioenfonds kan hebben. Aan de andere kant zou er in die interpretatie een vangnet voor (latente) extreme situaties blijven bestaan. (rov. 9.5) De uitvoeringsovereenkomst bepaalt echter in lijn met de ABTN en het pensioenreglement duidelijk dat indexering uit het pensioenvermogen moet plaatsvinden en dat er geen reserve daarvoor is gevormd. Ook het gegeven dat in de uitvoeringsovereenkomst uitdrukkelijk is voorzien in opzegging daarvan weegt in dit verband mee. (rov. 9.6) Alcatel-Lucent en het Pensioenfonds zijn zelfstandige rechtspersonen, die ieder hun eigen structuur en bestuur etc. hebben en dus ook geacht mogen worden hun eigen positie – in het licht van de belangen waarvoor zij verantwoordelijk zijn – afdoende veilig te stellen (rov. 9.7). Alcatel-Lucent heeft met het oog op het vinden van de alomvattende regeling het volgende – naar betrokkenen waaronder ook het Pensioenfonds gecommuniceerde – uitgangspunt gekozen:
“Bij een wijziging van de uitvoering is het uitgangspunt dat de reeds opgebouwde pensioenrechten voor alle deelnemers, gewezen deelnemers en gepensioneerden gerespecteerd dienen te worden inclusief eventuele indexaties (zowel positief als negatief) alsof de overeenkomst niet beëindigd zou zijn.”
Het hof begrijpt het petitum van het Pensioenfonds aldus dat het wil vernemen of het van Alcatel-Lucent meer kan vorderen dan uit dat uitgangspunt voortvloeit. Het antwoord op deze vraag luidt ontkennend. Alcatel-Lucent heeft met dat uitgangspunt – mede gelet op de in rov. 4 omschreven, daarnaast door haar aanvaarde verplichtingen – niet minder verplichtingen aanvaard dan voor Alcatel-Lucent op welke juridische grondslag dan ook voortvloeien uit de opzegging van de uitvoeringsovereenkomst en alles wat daarmee samenhangt. (rov. 9.8-9.10)
Door het Pensioenfonds is niet, althans onvoldoende onderbouwd gesteld dat en waarom Alcatel-Lucent zich niet aan die verplichting heeft gehouden dan wel dat er concrete aanleiding is om te verwachten dat dit in de toekomst wel zo zou zijn, zodat het hof het ervoor houdt dat dit niet het geval is (rov. 10).
3.3.6
Gelet op hetgeen is overwogen – uitdrukkelijk daarbij uitgaande van hetgeen in de rov. 4 en 10 is overwogen – kan naar het oordeel van het hof niet worden gezegd dat het Pensioenfonds meer van Alcatel-Lucent kan verlangen dan waartoe Alcatel-Lucent zich jegens (ook) het Pensioenfonds heeft bereid verklaard. Derhalve kunnen de grieven bij gebreke van voldoende rechtens belang aan de zijde van het Pensioenfonds niet tot een ander dictum ter zake daarvan leiden dan in het vonnis waarvan beroep is opgenomen. (rov. 11)
4. Beoordeling van het middel in het principale beroep
Belang bij verklaring voor recht
4.1.1
De onderdelen 2.1.1-2.1.4 klagen over het niet toewijzen van de gevorderde verklaring voor recht dat Alcatel-Lucent verplicht is over de jaren 2013-2023 jaarlijks herstelpremies te betalen. Betoogd wordt onder meer dat de toezegging van Alcatel-Lucent om de herstelpremies tot uiterlijk 2023 te blijven voldoen, niet meebrengt dat het Pensioenfonds geen belang heeft bij deze verklaring, en dat Alcatel-Lucent in hoger beroep het standpunt heeft ingenomen dat zij zich het recht voorbehoudt de hoogte van betaalde herstelpremies alsnog ter discussie te stellen.
4.1.2
De klacht slaagt. Het oordeel van het hof dat het Pensioenfonds niet meer kan verlangen dan waartoe Alcatel-Lucent zich jegens het Pensioenfonds bereid heeft verklaard (rov. 11), brengt niet mee dat het Pensioenfonds geen belang heeft bij een verklaring voor recht omtrent de verplichting van Alcatel-Lucent tot betaling van herstelpremies over de jaren 2013 tot en met 2023. Dit volgt reeds uit het hiervoor in 4.1.1 genoemde voorbehoud. Het hof heeft hetzij ten onrechte niet op deze vordering beslist, hetzij zijn afwijzing van deze vordering ontoereikend gemotiveerd.
Uitleg petitum in hoger beroep
4.1.3
Onderdeel 2.1.5 is gericht tegen het oordeel van het hof dat het Pensioenfonds wil vernemen of het van Alcatel-Lucent meer kan vorderen dan voortvloeit uit het door Alcatel-Lucent in het kader van de onderhandelingen tussen partijen gehanteerde uitgangspunt (rov. 9.8-9.10). Volgens de klacht is dit oordeel onbegrijpelijk, aangezien het hof in rov. 9.3 onderkent dat Alcatel-Lucent het standpunt inneemt dat zij slechts verplicht is tot betaling van de herstelpremies, zonder enige vorm van opslag ter zake van afwikkelingskosten, excassokosten of indexering, en het hof in de rov. 6, 7 en 9.3 tevens lijkt te onderkennen dat dit minder is dan voortvloeit uit het in rov. 9.8 aangehaalde uitgangspunt.
4.1.4
De klacht slaagt. Het oordeel van het hof dat het Pensioenfonds wil vernemen of het van Alcatel-Lucent meer kan vorderen dan voortvloeit uit het door Alcatel-Lucent in het kader van de onderhandelingen tussen partijen gehanteerde uitgangspunt, is ontoereikend gemotiveerd. Het petitum van het Pensioenfonds in hoger beroep, weergegeven in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 2.4, is immers zeer gedetailleerd, terwijl het in rov. 9.8 weergegeven uitgangspunt van Alcatel-Lucent slechts een algemene strekking heeft. In het licht daarvan kon het hof niet volstaan met een algemeen oordeel over de verhouding tussen het standpunt van het Pensioenfonds en het uitgangspunt van Alcatel-Lucent bij de onderhandelingen. Dit brengt mee dat ook rov. 9.10, waarin het hof de aan het Pensioenfonds toegeschreven vraag ontkennend beantwoordt, onvoldoende is gemotiveerd.
Betalingsverplichtingen na het einde van de uitvoeringsovereenkomst
4.2.1
Onderdeel 2.2 richt klachten tegen het oordeel van het hof dat Alcatel-Lucent niet is gehouden meer aan het Pensioenfonds te betalen dan zij heeft toegezegd te willen betalen (rov. 2.11, 3 tot en met 11).
Onderdeel 2.2.1 klaagt onder (ii), (v) en (vii) onder meer dat het hof zich in de rov. 5, 6 en 9.6 uitsluitend heeft gebaseerd op de tekst van de uitvoeringsovereenkomst en aldus in zijn uitleg van de uitvoeringsovereenkomst de Haviltex-maatstaf heeft miskend.
Onderdeel 2.2.1 klaagt onder (ii), (iii), (v) en (viii) onder meer dat het hof onvoldoende in aanmerking heeft genomen dat het ondernemingspensioenfonds in zijn huidige vorm volgens DNB niet langer bestaansrecht heeft en het Pensioenfonds daarmee ingevolge art. 150 Pensioenwet (hierna ook: PW) verplicht is de pensioenverplichtingen over te dragen. Onderdeel 2.3.4 behelst een soortgelijke klacht.
Onderdeel 2.2.1 klaagt onder (iii), (v), (vi) en (viii) dat het hof niet (voldoende gemotiveerd) heeft beslist op de andere door het Pensioenfonds aangevoerde grondslagen van de vorderingen.
4.2.2
Onderdeel 2.3.1 klaagt dat het hof, door in rov. 9.6 mede waarde te hechten aan het feit dat in de uitvoeringsovereenkomst uitdrukkelijk is voorzien in opzegging, heeft miskend dat een uitvoeringsovereenkomst volgens art. 25 lid 1, aanhef en onder h, PW dient te voorzien in een exit-bepaling.
4.2.3
Onderdeel 2.3.1 klaagt voorts dat het oordeel in de rov. 5, 6, 7, 9.6-9.10 en 11 ten onrechte, althans op ontoereikende gronden, slechts is gebaseerd op de tekst van de uitvoeringsovereenkomst, aangezien daarin niet is geregeld, en bij de totstandkoming van de Pensioenwet onvoldoende is voorzien, hoe moet worden omgegaan met de situatie dat als gevolg van opzegging in het kader van zogenoemd de-risken geen actieve pensioenopbouw meer plaatsvindt bij een bedrijfspensioenfonds en dat fonds verantwoordelijk blijft voor het nakomen van de toezeggingen met betrekking tot de opbouw over een reeds verstreken periode.
Onderdeel 2.3.2 klaagt dat het hof in de rov. 5, 6, 7, 9.6-9.10 en 11 ten onrechte, althans ontoereikend gemotiveerd, is voorbijgegaan aan het betoog van het Pensioenfonds in hoger beroep dat de bijzondere aard van de uitvoeringsovereenkomst als bedoeld in de art. 23 en 25 PW meebrengt, al dan niet op basis van de redelijkheid en billijkheid en de gerechtvaardigde belangen die contractspartijen jegens elkaar in acht moeten nemen, dat de uitvoeringsovereenkomst niet door Alcatel-Lucent kon worden opgezegd zonder dat adequate schadevergoeding, dat wil zeggen financiële compensatie, wordt geboden voor de gevolgen van de opzegging voor het Pensioenfonds, (gewezen) deelnemers en pensioengerechtigden.
4.3.1
Bij de beoordeling van de hiervoor in 4.2.1-4.2.3 weergegeven klachten moeten de door het Pensioenfonds ingestelde vorderingen en aangevoerde grondslagen daarvan, voor zover deze in de cassatieklachten aan de orde zijn gesteld, in ogenschouw worden genomen. Zij luiden, samengevat weergegeven en voor zover in cassatie van belang, als volgt.
4.3.2
De hiervoor in 3.3.1 weergegeven vorderingen van het Pensioenfonds in hoger beroep stellen de vraag aan de orde welke betalingsverplichtingen Alcatel-Lucent heeft jegens het Pensioenfonds na het einde van de door Alcatel-Lucent opgezegde uitvoeringsovereenkomst.
Volgens het Pensioenfonds rust op Alcatel-Lucent na beëindiging van de uitvoeringsovereenkomst de verplichting tot betaling ineens, althans jaarlijks, van de herstelpremies over de jaren 2013 tot en met 2023.
Daarnaast rusten volgens het Pensioenfonds andere betalingsverplichtingen op Alcatel-Lucent, waaronder een opslag voor het instandhouden van de algemene reserve van het Pensioenfonds waaruit de indexatie wordt gefinancierd, excassokosten (kosten om de pensioenen op de pensioendatum te kunnen uitbetalen) en een solvabiliteitsopslag (een opslag om het vermogen van het Pensioenfonds op peil te houden, zodat het aan zijn verplichtingen kan blijven voldoen).
De gestelde andere betalingsverplichtingen vloeien volgens het Pensioenfonds voort uit de tekst van de uitvoeringsovereenkomst, althans de bedoeling en gerechtvaardigde verwachtingen van partijen.
Voor het geval de gestelde andere betalingsverplichtingen niet uit de uitvoering-overeenkomst volgen, komen de kosten waarop die verplichtingen betrekking hebben, volgens het Pensioenfonds naar redelijkheid en billijkheid voor rekening van Alcatel-Lucent in verband met een leemte in de overeenkomst (te weten dat naast art. 7 lid 3 van de uitvoeringsovereenkomst niets is geregeld over de situatie na opzegging van de uitvoeringsovereenkomst), dan wel in verband met de omstandigheid dat de beëindiging van de uitvoeringsovereenkomst, een duurovereenkomst voor onbepaalde tijd, Alcatel-Lucent noopt tot betaling van schadevergoeding. Het Pensioenfonds heeft zich verder nog beroepen op de aanvullende en derogerende werking van de redelijkheid en billijkheid, de gewoonte, onvoorziene omstandigheden, gerechtvaardigd vertrouwen, en onrechtmatige daad.
4.3.3
Volgens art. 23 lid 1 PW dient een werkgever omtrent de uitvoering van pensioenovereenkomsten een uitvoeringsovereenkomst te hebben met de betrokken pensioenuitvoerder. Blijkens de parlementaire geschiedenis zijn werkgever en pensioenuitvoerder “in principe vrij ten aanzien van de afspraken die zij in de uitvoeringsovereenkomst op willen nemen” behoudens voor zover bij of krachtens de wet eisen zijn gesteld aan de uitvoeringsovereenkomst (Kamerstukken II 2005-2006, 30 413, nr. 3, p. 56).
Volgens art. 25 lid 1, aanhef en onder h, PW dient een uitvoeringsovereenkomst te voorzien in de voorwaarden die gelden bij beëindiging van de uitvoeringsovereenkomst ingeval deze is gesloten met een verzekeraar, een premiepensioeninstelling of – vanaf 1 januari 2016 – een algemeen pensioenfonds. Deze bepaling, die in de Pensioenwet is opgenomen naar aanleiding van een amendement (Kamerstukken II 2006-2007, 30 413, nr. 65), strekt ertoe voor werkgevers een collectieve waardeoverdracht te vergemakkelijken (Kamerstukken I 2006-2007, 30 413, C, p. 18). De wettekst en de parlementaire geschiedenis bevatten geen aanknopingspunt om aan te nemen dat de verplichting van deze bepaling ook geldt voor de onderhavige uitvoeringsovereenkomst met het Pensioenfonds, dat als pensioenuitvoerder van een ondernemingspensioenfonds niet een in art. 25 lid 1, aanhef en onder h, PW genoemde pensioenuitvoerder is. De hiervoor in 4.2.3 weergegeven klacht van onderdeel 2.3.1 faalt voor zover deze op een andere opvatting berust.
4.3.4
Uit het bestreden oordeel valt niet af te leiden dat het hof heeft miskend dat geschilpunten van partijen over de uitleg van bepalingen van de uitvoeringsovereenkomst met toepassing van de Haviltexmaatstaf moeten worden beoordeeld, zoals ook partijen en de kantonrechter tot uitgangspunt hebben genomen. De enkele omstandigheid dat het hof in de rov. 5, 6 en 9.6 betekenis heeft toegekend aan de tekst van art. 7 lid 3 van de uitvoeringsovereenkomst (zie hiervoor in 3.1 onder (iii)), volstaat daartoe niet.De (hiervoor in 4.2.1 weergegeven) klachten van onderdeel 2.2.1 onder (ii), (v) en (vii) falen.
4.3.5
Het hof heeft in de rov. 5 en 7 bij de verwerping van de door het Pensioenfonds aangevoerde grondslagen voor de directe opeisbaarheid van de herstelpremies en voor de door het Pensioenfonds gestelde andere betalingsverplichtingen niet kenbaar aandacht besteed aan het betoog van het Pensioenfonds dat de gevorderde betaling ineens, noodzakelijk is doordat DNB van mening is dat het ondernemingspensioenfonds in zijn huidige vorm niet langer bestaansrecht heeft en het Pensioenfonds in verband hiermee ingevolge art. 150 PW verplicht is de pensioenverplichtingen over te dragen. Uit het bestreden oordeel blijkt ook niet dat het hof de stellingen van het Pensioenfonds omtrent de aanvullende en derogerende werking van de redelijkheid en billijkheid, de gewoonte, onvoorziene omstandigheden en gerechtvaardigd vertrouwen heeft onderzocht. Op deze punten heeft het hof met zijn oordeel dat het Pensioenfonds niet meer van Alcatel-Lucent kan verlangen dan waartoe Alcatel-Lucent zich jegens (ook) het Pensioenfonds bereid heeft verklaard (rov. 11), onvoldoende inzicht gegeven in zijn gedachtegang. De hierop gerichte klachten van de onderdelen 2.2.1 (ii), (iii), (v), (vi) en (viii) en 2.3.4 (hiervoor weergegeven in 4.2.1) slagen.
4.3.6
De klachten van onderdeel 2.2.2 herhalen dat de in de grieven genoemde grondslagen van de vorderingen onvoldoende kenbaar in het bestreden arrest zijn behandeld. Zij missen zelfstandige betekenis.
4.4.1
Bij de beoordeling van de hiervoor in 4.2.3 weergegeven klachten wordt het volgende vooropgesteld.
4.4.2
Voor de opzegging van een uitvoeringsovereenkomst als de onderhavige gelden geen andere regels dan in het algemeen gelden voor de opzegging van duurovereenkomsten die voor onbepaalde tijd zijn aangegaan. Opzegging is dus in beginsel mogelijk, ongeacht of wet en overeenkomst voorzien in een regeling van de opzegging. De eisen van redelijkheid en billijkheid kunnen in verband met de aard en inhoud van de overeenkomst meebrengen dat opzegging slechts mogelijk is indien een voldoende zwaarwegende grond voor de opzegging bestaat, dat een bepaalde opzegtermijn in acht moet worden genomen, of dat de opzegging gepaard moet gaan met het aanbod tot betaling van een (schade)vergoeding. (HR 28 oktober 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ9854, NJ 2012/685; HR 14 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ4163, NJ 2013/341) Dit neemt niet weg dat een voor onbepaalde tijd gesloten duurovereenkomst (die niet voorziet in een regeling van de opzegging), naar de bedoeling van partijen niet-opzegbaar kan zijn, met dien verstande dat de wederpartij van degene die zich op de niet-opzegbaarheid beroept, onder omstandigheden daartegen een beroep kan doen op, kort gezegd, de art. 6:248 lid 2 BW en 6:258 BW (HR 15 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:660).
Ook als een overeenkomst voorziet in een regeling van de opzegging, kunnen de eisen van redelijkheid en billijkheid in verband met de aard en inhoud van de overeenkomst in de omstandigheden van het geval in de weg staan aan respectievelijk opzegging, opzegging zonder zwaarwegende grond, opzegging op een bepaald moment, of opzegging zonder aanbod tot betaling van een (schade)vergoeding.
4.4.3
Het antwoord op de vraag of de eisen van redelijkheid en billijkheid in verband met de aard en inhoud van een uitvoeringsovereenkomst als de onderhavige in de weg staan aan opzegging zonder betaling van een (schade)vergoeding, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij zal onder meer gewicht kunnen toekomen aan de aard van de betrokken belangen, aan de omstandigheid dat in art. 25 lid 1, aanhef en onder h, PW, voor andere pensioenuitvoerders dan een ondernemingspensioenfonds, het belang is onderkend dat is voorzien in voorwaarden die gelden bij de beëindiging van een uitvoeringsovereenkomst, aan eventuele maatregelen die aan het betrokken pensioenfonds zijn opgelegd (zoals de verplichting in verband met een herstelplan of de verplichting tot waardeoverdracht van hetgeen na opzegging resteert), en aan de omstandigheid dat de uitvoeringsovereenkomst betrekking heeft op (opgebouwde) pensioenaanspraken van (gewezen) werknemers, tegenover wie de (voormalige) werkgever op grond van de (voormalige) arbeidsverhouding een zekere verantwoordelijkheid heeft (behouden).
4.5
De hiervoor in 4.2.3 weergegeven onderdelen 2.3.1 en 2.3.2 klagen terecht dat het hof in het bestreden arrest onvoldoende is ingegaan op de stellingen van het Pensioenfonds in hoger beroep dat, indien de gestelde andere betalingsverplichtingen niet volgen uit de uitvoeringsovereenkomst, de kosten waarop die verplichtingen betrekking hebben voor rekening van Alcatel-Lucent komen in verband met een leemte in de uitvoeringsovereenkomst dan wel in verband met de omstandigheid dat de uitvoeringsovereenkomst een duurovereenkomst voor onbepaalde tijd is en de beëindiging daarvan Alcatel-Lucent noopt tot betaling van schadevergoeding.
Het oordeel van het hof in de rov. 5 en 6 dat de vordering niet kan worden gedragen door andere door het Pensioenfonds aangevoerde gronden is niet gemotiveerd, afgezien van een verwijzing naar rov. 9 in rov. 5. In rov. 9 is het hof op de genoemde stellingen echter niet ingegaan. Voor zover die stellingen in het bestreden arrest geacht moeten worden te zijn verworpen, is die verwerping onbegrijpelijk.
Overige klachten
4.6
De klachten van de onderdelen 2.1.7, 2.4.4-2.4.6, 2.5.1-2.5.4 en 2.6 die voortbouwen op in het voorgaande gegrond bevonden klachten, slagen eveneens.
4.7
De overige klachten van het middel kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu die klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
5. Beoordeling van het middel in het incidentele beroep
5.1.1
De eerste drie klachten van onderdeel 1 voeren aan dat de oordelen van het hof in de rov. 9.8 tot en met 9.10, gelezen in samenhang met rov. 4, in het bijzonder door het woord “daarnaast” in rov. 9.10, onbegrijpelijk zijn voor zover zij inhouden dat Alcatel-Lucent zich naar het oordeel van het hof tot meer zou hebben gecommitteerd dan tot betaling van herstelpremies op grond van het herstelplan. Klacht 1 wijst erop dat Alcatel-Lucent in deze procedure steeds het standpunt heeft ingenomen dat zij na de opzegging van de uitvoeringsovereenkomst uitsluitend is gehouden tot het voldoen van de herstelpremies uit hoofde van het herstelplan. Klacht 2 vermeldt onder meer dat Alcatel-Lucent voor het hof heeft betwist dat zij was gebonden aan de in rov. 9.8 door het hof aangehaalde passage uit een schriftelijke mededeling in brieven van 8 en 28 november 2011 van Alcatel-Lucent aan het Pensioenfonds houdende voorstellen om te komen tot een minnelijke regeling, bestaande in het sluiten van een nieuwe uitvoeringsovereenkomst tussen het Pensioenfonds en Alcatel-Lucent met ingang van 1 januari 2012. Klacht 3 behelst dat het bestreden oordeel geen inzicht biedt in de inhoud en omvang van de verplichtingen die Alcatel-Lucent volgens het hof naast de door haar erkende verplichtingen tot betaling van herstelpremies op grond van het herstelplan zou hebben.
5.1.2
Deze klachten slagen. Voor zover het bestreden oordeel inhoudt dat op Alcatel-Lucent naast de verplichting tot betaling van herstelpremies op grond van het herstelplan andere betalingsverplichtingen rusten, blijkt uit dat oordeel niet welke verplichtingen het betreft en op welke gronden dat het geval is.
5.1.3
De klacht van onderdeel 2 bouwt op het voorgaande voort en treft eveneens doel. Dat laatste geldt ook voor de klacht van onderdeel 3 voor zover die voortbouwt op de eerste drie klachten van onderdeel 1. Onderdeel 3 behoeft voor het overige geen behandeling.
5.2
De overige klachten van het middel kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu die klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
in het principale en het incidentele beroep:
vernietigt het arrest van het gerechtshof Den Haag van 9 september 2014;
verwijst het geding naar het gerechtshof Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing;
in het principale beroep:
veroordeelt Alcatel-Lucent in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van het Pensioenfonds begroot op € 6.554,70 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris;
in het incidentele beroep:
veroordeelt het Pensioenfonds in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Alcatel-Lucent begroot op € 68,07 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president E.J. Numann als voorzitter en de raadsheren A.H.T. Heisterkamp, G. Snijders, G. de Groot en T.H. Tanja-van den Broek, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op 10 juni 2016.
Conclusie 05‑02‑2016
Inhoudsindicatie
Pensioenrecht. Werkgever zegt uitvoeringsovereenkomst met ondernemingspensioenfonds op. Geschil over betalingsverplichtingen werkgever jegens pensioenfonds. Art. 23 en 25 lid 1, aanhef en onder h, Pensioenwet. Uitleg uitvoeringsovereenkomst; Haviltexmaatstaf. Opzegging duurovereenkomst (HR 28 oktober 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ9854, NJ 2012/685; HR 14 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ4163, NJ 2013/341; HR 15 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:660, NJ 2016/236).
14/06348 | Mr. L. Timmerman |
Zitting 5 februari 2016 | |
Conclusie inzake: | |
Stichting Alcatel-Lucent Pensioenfonds, | |
eiseres tot cassatie, (hierna: ‘het Pensioenfonds’), | |
tegen | |
1.Alcatel-Lucent Nederland B.V., 2. Alcatel-Lucent Enterprise Netherlands B.V., | |
verweerders in cassatie, (hierna: ‘Alcatel-Lucent’). |
1. Feiten en procesverloop
1.1
Ik ontleen de volgende feiten aan het in cassatie bestreden arrest.
1.1.1
Het Pensioenfonds is een ondernemingspensioenfonds en voerde tot 1 januari 2012 in die hoedanigheid de pensioenregeling uit voor Alcatel-Lucent en de aan Alcatel-Lucent verbonden ondernemingen. Ter uitvoering van de pensioenregeling is (laatstelijk) op 25 september 2008 tussen partijen een uitvoeringsovereenkomst (hierna: de uitvoeringsovereenkomst) gesloten.
1.1.2
Omdat het Pensioenfonds in 2008 niet over het wettelijk vereiste minimaal vereist eigen vermogen beschikte, en ook niet over het wettelijk vereiste eigen vermogen, heeft het Pensioenfonds begin 2009 een herstelplan (hierna: het herstelplan) bij De Nederlandse Bank (hierna: DNB) moeten indienen, teneinde op korte termijn te voorzien in de aangroei van het eigen vermogen tot het niveau van het minimaal vereist eigen vermogen, en, op de langere termijn, in de aangroei tot het niveau van het vereist eigen vermogen.
1.1.3
Op Alcatel-Lucent rust op basis van het herstelplan een aantal betalingsverplichtingen, zoals zij bij brief van 17 april 2009 ook heeft erkend. Bij brief van die datum schreef de directeur van Alcatel-Lucent aan het Pensioenfonds onder meer:
"(...) Inmiddels werd een korte termijnherstelplan gebaseerd op een termijn van 5 jaar door uw fonds bij de DNB ingediend. De onderneming erkent de betalingsverplichtingen uitgaande van dit herstelplan en meldt dat de vereiste goedkeuring voor de betalingen voor 2009 door Corporate Treasury is afgegeven (...) Op basis van uw betalingsverzoek zal de onderneming eind april 2009 tot betaling van de herstelbijdrage 2009 overgaan (...)"
1.1.4
Op 16 april 2010 werd Alcatel-Lucent per brief door het Pensioenfonds geïnformeerd over het herstel van de dekkingsgraad van het Pensioenfonds en de hoogte van de herstelpremie over 2010. In de brief staat onder meer:
"(...) De hoogte van de opslag op de kostendekkende premie is afhankelijk van de hoogte van de dekkingsgraad. In 2009 heeft de onderneming conform de uitvoeringsovereenkomst een opslag op de premie betaald van 50.0% zijnde € 3.536.156,-. Jaarlijks dient het pensioenfonds een evaluatie uit te voeren met betrekking tot het herstelplan. (...) Op basis van deze gegevens bedraagt de in 2010 door de onderneming, conform de uitvoeringsovereenkomst, te betalen opslag op de premie 42.7% zijnde € 2.953.512,- Ook voor de komende jaren ligt er een (aflopende) opslag op de premie in de lijn der verwachtingen."
1.1.5
Artikel 5 lid 3 van de uitvoeringsovereenkomst (hierna: de exit-bepaling) luidt:
"Deze overeenkomst is schriftelijk aangegaan voor onbepaalde tijd. Zij kan door elk der partijen schriftelijk worden opgezegd met inachtneming van een opzegtermijn van minstens zes maanden, met dien verstande dat de overeenkomst niet eerder zal eindigen dan op 31 december (...) van het jaar volgend op dat waarin de opzegging heeft plaatsgevonden. Na beëindiging behouden partijen jegens elkaar de verplichtingen uit deze overeenkomst over de periode gelegen voor de datum van beëindiging."
1.1.6
Per brief van 29 september 2010 aan het Pensioenfonds heeft Alcatel-Lucent de uitvoeringsovereenkomst opgezegd tegen 31 december 2011.
1.1.7
Artikel 18 lid 5 van het voor de werknemers van Alcatel-Lucent geldende pensioenreglement luidt:
"De aangesloten onderneming heeft zich tegenover het pensioenfonds verplicht tot het ten behoeve van alle deelnemers betalen van het resterende deel van de premie, tot het in de financieringsovereenkomst [de uitvoeringsovereenkomst, A-G] vastgelegde maximum."‘
Lid 6 van genoemd artikel luidt:
"Indien de uit dit reglement voortvloeiende pensioenverplichtingen niet volledig kunnen worden gefinancierd, kunnen de in het betreffende jaar op te bouwen pensioenaanspraken naar rato van de afgedragen totale jaarlijkse premie worden vastgesteld."
1.1.8.
Artikel 5.2 van de uitvoeringsovereenkomst heeft als onderwerp/kopje "Extra Premiebetalingen" en luidt als volgt:
“5.2.1. Langetermijnherstelplan
De Stichting beschikt over een vereist eigen vermogen zoals weergegeven in artikel 132 van de Pensioenwet. Indien de Stichting voorziet of redelijkerwijs kan voorzien dat het niet aan het gestelde vereist eigen vermogen kan voldoen, meldt de Stichting dit onverwijld aan de toezichthouder en aan De Aangesloten Onderneming. Indien de Stichting niet beschikt over het gestelde vereist eigen vermogen dient de Stichting een concreet en haalbaar langetermijnherstelplan in bij de toezichthouder. In dit langetermijnherstelplan werkt de Stichting uit hoe de premiebetalingen zodanig worden verhoogd, dat binnen 15 jaar wordt voldaan aan het vereist eigen vermogen. De maximumpremie, voortvloeiend uit de onderdelen, genoemd in Artikel 3 en de herstelbetalingen op grond van het langetermijnherstelplan zal daarbij niet meer bedragen dan 150% van de voorschot doorsneepremie van de som van de pensioengrondstagen per jaar. Bij de vaststelling van het langetermijnherstelplan wordt rekening gehouden met de naar verwachting toe te kennen toeslagverlening.
5.2.2.
Kortetermijnherstelpan
Wanneer de Stichting voorziet of redelijkerwijs kon voorzien dat het niet meer voldoet aan de bij of krachtens artikel 131 van de Pensioenwet gestelde eisen ten aanzien van het minimaal vereist eigen vermogen, meldt de Stichting dit onverwijld aan de toezichthouder en aan De Aangesloten Onderneming. Binnen twee maanden of zoveel eerder de toezichthouder bepaalt, wordt een concreet en haalbaar kortetermijnherstelplan ter instemming bij de toezichthouder ingediend. Uitgangspunt hierbij is dat door middel van extra premiebetalingen uiterlijk binnen 3 jaar aan het minimaal vereist eigen vermogen wordt voldaan. De maximumpremie en de herstelbetalingen op grond van het kortetermijnherstelplan zal daarbij niet meer bedragen dan 150% van de voorschot doorsneepremie per jaar.”
1.1.9
Alcatel-Lucent heeft voor/na het einde van de uitvoeringsovereenkomst tot dusver de jaarlijks vastgestelde bedragen (een opslagpercentage op de berekende premie) in het kader van de herstelbetalingen aan het Pensioenfonds voldaan:
Jaar waarop de betaling
betrekking heeft bedrag (€) opslag op de "berekende premie"
2009 3.536.156,= 50%
2010 2.953.512,= 42,7%
2011 3.707.417,= 50%
2012 4.398.310,= 50%
2013 2.584.347,= 27,5%
2014 2.584.347,= 27,5%.
1.1.10
Alcatel-Lucent heeft de verdere opbouw van pensioenaanspraken voor haar werknemers (de zgn. actieven) met ingang van 1 januari 2012 ondergebracht bij Delta Lloyd, evenals de in het pensioenreglement voor haar werknemers opgenomen garantie van de jaarlijkse indexatie (zulks met inbegrip van de door hen vóór 1 januari 2012 bij het pensioenfonds opgebouwde aanspraken).
2.1
Alcatel-Lucent heeft het Pensioenfonds op 28 december 2012 voor de rechtbank ’s-Gravenhage, sector kanton, locatie ’s-Gravenhage (hierna: de kantonrechter) gedagvaard.1.De vordering strekte tot betaling van:
I de kosten van 51 miljoen euro om in dezelfde situatie te blijven na de opzegging van de uitvoeringsovereenkomst als de situatie van voortzetting van de uitvoeringsovereenkomst; of
II - de kosten van 11 miljoen euro van de herstelpremiebetalingen op grond van het kortetermijnherstelplan; en/of
- de kosten van 12 miljoen euro van de herstelpremiebetalingen op grond van het langetermijnherstelplan; en/of
- de excassokosten en de kosten voor de uitvoering van de pensioenregeling op grond van het kortetermijnherstelplan van 3 miljoen euro; en/of
- de excassokosten en de kosten voor de uitvoering van de pensioenregeling op grond van het langetermijnherstelplan van 7 miljoen euro; en/of
- de solvabiliteitsopslag voor het in stand houden van het vereist eigen vermogen op grond van het kortetermijnherstelplan van 2 miljoen euro; en/of
- de solvabiliteitsopslag voor het in stand houden van het vereist eigen vermogen op grond van het langetermijnherstelplan van 7 miljoen euro; en/of
- de opslag algemene reserve die nodig is voor het in stand houden van de Benodigde Reserve op grond van het kortetermijnherstelplan van 2 miljoen euro; en/of
- de opslag algemene reserve die nodig is voor het in stand houden van de Benodigde Reserve op grond van het langetermijnherstelplan van 7 miljoen euro; of
III de kosten van 79 miljoen euro om per 1 januari te voldoen aan het minimaal vereist eigen vermogen van circa 104%
Vermeerderd met:
I de kosten voor toegezegde indexatie van 103 miljoen euro, inhoudende zowel de kosten van het voorwaardelijk deel van 93 miljoen euro als de kosten van het onvoorwaardelijk deel van 10 miljoen euro; of
II de kosten voor het onvoorwaardelijk deel van de toegezegde indexatie van 10 miljoen euro; of
III de kosten voor het voorwaardelijk deel van de toegezegde indexatie van 93 miljoen euro.
Daarnaast behelsde de vordering een verklaring voor recht dat Alcatel-Lucent de kosten door de opzegging van de uitvoeringsovereenkomst moet betalen, zijnde:
- kosten voor aanpassing van het beleggingsbeleid; en/of
- kosten voor aanpassing van het risicobeleid; en/of
- kosten voor aanpassing van de governance.
2.2
De vorderingen waren gebaseerd op de volgende grondslagen:
- primair: Alcatel-Lucent is gehouden tot nakoming dan wel schadevergoeding omdat zij haar betalingsverplichtingen (‘afwikkelkosten’) uit hoofde van de uitvoeringsovereenkomst in combinatie met het herstelplan niet is nagekomen;
- subsidiair: Alcatel-Lucent heeft onrechtmatig gehandeld door de uitvoeringsovereenkomst op te zeggen, wetende dat het Pensioenfonds zonder betaling van de afwikkelingskosten de door Alcatel-Lucent aan de werknemers gedane pensioentoezegging niet meer zou kunnen nakomen;
- meer subsidiair: Alcatel-Lucent is gehouden tot vergoeding van de schade die door opzegging van de uitvoeringsovereenkomst is ontstaan, het Pensioenfonds kan hierdoor niet langer voldoen aan zijn verplichting om volledige pensioenen uit te keren en zal daarom tekort schieten in zijn verbintenissen met de rechthebbenden van de pensioenen;
- uiterst subsidiair: er is sprake van onvoorziene omstandigheden en op grond van de redelijkheid en billijkheid komen de afwikkelkosten voor rekening van Alcatel-Lucent, dit vloeit voort uit de aard van de uitvoeringsovereenkomst (overeenkomst voor onbepaalde tijd met lange termijn verplichtingen) en uit de gewoonte (Alcatel-Lucent heeft de kosten altijd voor haar rekening genomen).
2.3
Bij vonnis van 11 oktober 2012 heeft de kantonrechter de vorderingen afgewezen.2.Daartoe heeft de kantonrechter, samengevat, als volgt overwogen. De betalingsverplichtingen van Alcatel-Lucent omvatten niet meer dan hetgeen is bepaald in art. 5.2 van de uitvoeringsovereenkomst, in samenhang met het herstelplan. Op grond hiervan is Alcatel-Lucent gehouden tot het betalen van maximaal 150% van de (voorschotdoorsnee)premie per jaar. Alcatel-Lucent heeft die verplichting erkend. Over de jaren 2009 t/m 2012 heeft zij de verzochte herstelbetalingen gedaan en zij heeft toegezegd haar verplichtingen uit de overeenkomst en het herstelplan ook voor de toekomst te zullen nakomen. Partijen zijn het erover eens dat gedurende de looptijd van de overeenkomst op Alcatel-Lucent de verplichting rustte om naast de herstelbetalingen extra kosten gerelateerd aan de jaarlijkse pensioenopbouw (kostenopslagen) te betalen. Deze kosten hebben echter betrekking op de uitvoering van de pensioenregeling voor het betreffende jaar. Een redelijke uitleg van de exit-bepaling brengt mee dat Alcatel-Lucent er bij het einde van de overeenkomst geen rekening mee behoefde te houden dat op haar de verplichting zou blijven rusten om de kostenopslagen te betalen, ook al vindt de jaarlijkse pensioenopbouw niet meer bij het Pensioenfonds plaats. De stelling dat deze verplichting ook uit het herstelplan voortvloeit, wordt als onvoldoende onderbouwd verworpen. De verplichting om bij het einde van de uitvoeringsovereenkomst de herstelbetalingen en kostenopslagen tot 2023 in gekapitaliseerde vorm in één keer te voldoen, staat niet in de uitvoeringsovereenkomst en ook niet in het herstelplan. De stelling dat deze verplichting voortvloeit uit de aard van de overeenkomst, de gewoonte en de redelijkheid en billijkheid, is onvoldoende onderbouwd. Voor de gevorderde kostenopslagen ontbreekt in het geheel de grondslag. De stelling dat sprake is van een onrechtmatige daad van Alcatel-Lucent wordt verworpen. Dat het Pensioenfonds zonder betaling van de gevorderde betalingen niet aan zijn verplichtingen kan voldoen, is onvoldoende onderbouwd. Bovendien is onvoldoende gesteld om causaal verband te kunnen aannemen. Het beroep op ‘de driehoeksverhouding’ tussen werkgever, werknemer en de pensioenuitvoerder faalt eveneens: een tekortkoming in de nakoming van de verbintenissen tussen het Pensioenfonds en zijn deelnemers levert niet zonder meer een grondslag voor de onderhavige vordering op. Tot slot is evenmin sprake van onvoorziene omstandigheden.
2.4
Het Pensioenfonds heeft van dit vonnis hoger beroep ingesteld. Bij memorie van grieven heeft het fonds een wijziging van eis doorgevoerd. Ter toelichting wordt aangevoerd dat DNB het Pensioenfonds verplicht om de pensioenverplichtingen onder te brengen bij een andere pensioenuitvoerder. Het Pensioenfonds dient uiterlijk in juni 2013 het besluit tot overdracht te nemen en de overdracht dient eind 2013 afgewikkeld te zijn. Volgens de toelichting komt het Pensioenfonds hierdoor in een geheel andere situatie terecht waarin andere gronden voor de vorderingen ontstaan en beïnvloedt deze situatie ook de hoogte van de bijdrage van Alcatel-Lucent en de door het fonds geleden schade.3.Na eiswijziging is de vordering als volgt komen te luiden:
Primair
Nakoming ineens van de betalingsverplichtingen om de pensioenregeling uit te (laten) voeren zoals vastgelegd in de uitvoeringsovereenkomst en het herstelplan,
- met een volledig indexatie-streven van de prijsindex, vastgesteld op 15 februari 2013 op € 275.815.015 maar definitief vast te stellen op de dag van overdracht van de pensioenverplichtingen van het Pensioenfonds naar een andere pensioenuitvoerder, of
- met 70% van het indexatie-streven van de prijsindex, vastgesteld op 15 februari 2013 op € 163.415.015 maar definitief vast te stellen op de dag van overdracht van de pensioenverplichtingen van het Pensioenfonds naar een andere pensioenuitvoerder, of
- een door het hof te bepalen indexatie-streven, eventueel vast te stellen door een bericht van een deskundige,
door deze te financieren aan het Pensioenfonds op de datum dat de overdracht van de pensioenverplichtingen van het Pensioenfonds naar een andere pensioenuitvoerder plaatsvindt, vermeerderd met de wettelijke rente over de tijd dat Alcatel-Lucent met de voldoening van de betalingsverplichtingen in verzuim is geweest.
Subsidiair
Een verklaring voor recht dat Alcatel-Lucent de betalingsverplichtingen over de jaren 2013 t/m 2023 ten aanzien van de uitvoering van de pensioenregeling als hieronder omschreven jaarlijks, moet betalen binnen dertig dagen na facturering jegens het Pensioenfonds dan wel de pensioenuitvoerder aan wie de pensioenverplichtingen worden overgedragen, zoals vastgelegd in de uitvoeringsovereenkomst en het herstelplan, om de pensioenregeling uit te (laten) voeren
- met een volledig indexatie-streven van de prijsindex, vastgesteld op 15 februari 2013 op € 275.815.015 maar definitief vast te stellen op de dag van overdracht van de pensioenverplichtingen van het Pensioenfonds naar een andere pensioenuitvoerder, of
- met 70% van het indexatie-streven van de prijsindex, vastgesteld op 15 februari 2013 op € 163.415.015 maar definitief vast te stellen op de dag van overdracht van de pensioenverplichtingen van het pensioenfonds naar een andere pensioenuitvoerder, of
- een door het hof te bepalen indexatie-streven, eventueel vast te stellen door een bericht van een deskundige,
vermeerderd met de wettelijke rente over de tijd dat Alcatel-Lucent met de voldoening van de betalingsverplichtingen in verzuim is geweest.
Eerste Meer Subsidiair
Nakoming van de betalingsverplichtingen door Alcatel-Lucent ineens om de pensioenregeling uit te (laten) voeren op grond van de redelijkheid en billijkheid
- met 50% van het indexatie-streven van de prijsindex, vastgesteld op 15 februari 2013 op € 98.215.015 maar definitief vast te stellen op de dag van overdracht van de pensioenverplichtingen van het Pensioenfonds naar een andere pensioenuitvoerder, of
- met 35% van het indexatie-streven van de prijsindex, vastgesteld op 15 februari 2013 op € 57.215.015 maat definitief vast te stellen op de dag van overdracht van de pensioenverplichtingen van het Pensioenfonds naar een andere pensioenuitvoerder, of
- een door het hof te bepalen indexatie-streven, eventueel vast te stellen door een bericht van een deskundige door deze te financieren aan het pensioenfonds op de datum dat de overdracht van de pensioenverplichtingen van het Pensioenfonds naar een andere pensioenuitvoerder plaatsvindt,
vermeerderd met de wettelijke rente over de tijd dat Alcatel-Lucent met de voldoening van de betalingsverplichtingen in verzuim is geweest.
Tweede Meer Subsidiair
Een verklaring voor recht op grond van de redelijkheid en billijkheid dat Alcatel-Lucent de betalingsverplichtingen over de jaren 2013 t/m 2023 ten aanzien van de uitvoering van de pensioenregeling als hieronder omschreven jaarlijks moet betalen, binnen dertig dagen na facturering jegens het Pensioenfonds dan wel de pensioenuitvoerder aan wie de pensioenverplichtingen worden overgedragen om de pensioenregeling uit te (laten) voeren
- met 50% van het indexatie-streven van de prijsindex, vastgesteld op 15 februari 2013 op € 98.215.015 maar definitief vast te stellen op de dag van overdracht van de pensioenverplichtingen van het Pensioenfonds naar een andere pensioenuitvoerder, of
-met 35% van het indexatie-streven van de prijsindex, vastgesteld op 15 februari 2013 op € 57.215.015 maar definitief vast te stellen op de dag van overdracht van de pensioenverplichtingen van het Pensioenfonds naar een andere pensioenuitvoerder, of
- een door het hof te bepalen indexatie-streven, eventueel vast te stellen door een bericht van een deskundige,
vermeerderd met de wettelijke rente over de tijd dat Alcatel-Lucent met de voldoening van de betalingsverplichtingen in verzuim is geweest.
Derde Meer Subsidiair
Op grond van onvoorziene omstandigheden wijziging van de gevolgen van het opzeggen van de uitvoeringsovereenkomst dan wel wijziging van de uitvoeringsovereenkomst zelf met terugwerkende kracht, bij en voor het van toepassing zijn van een korte-termijnherstelplan. Deze resulteren in een betalingsverplichting ineens voor Alcatel-Lucent om de pensioenregeling uit te (laten) voeren
- met een volledig indexatie-streven van de prijsindex, vastgesteld op 15 februari 2013 op € 275.815.015 maar definitief vast te stellen op de dag van overdracht van de pensioenverplichtingen van het Pensioenfonds naar een andere pensioenuitvoerder, of
- met 70% van het indexatie-streven van de prijsindex, vastgesteld op 15 februari 2013 op € 163.415.015 maat definitief vast te stellen op de dag van overdracht van de pensioenverplichtingen van het Pensioenfonds naar een andere pensioenuitvoerder, of.
- met 50% van het indexatie-streven van de prijsindex, vastgesteld op 15 februari 2013 op € 98.215.015 maar definitief vast te stellen op de dag van overdracht van de pensioenverplichtingen van het Pensioenfonds naar een andere pensioenuitvoerder, of
- met 35% van het indexatie-streven van de prijsindex, vastgesteld op 15 februari 2013 op € 57.215.015 maar definitief vast te stellen op de dag van overdracht van de pensioenverplichtingen van het Pensioenfonds naar een andere pensioenuitvoerder, of
- een door het hof te bepalen indexatie-streven, eventueel vast te stellen door een bericht van een deskundige,
door deze te financieren aan het Pensioenfonds op de datum dat de overdracht van de pensioenverplichtingen van het Pensioenfonds naar een andere pensioenuitvoerder plaatsvindt, vermeerderd met de wettelijke rente over de tijd dat Alcatel-Lucent met de voldoening van de betalingsverplichtingen in verzuim is geweest.
Vierde Meer Subsidiair
Op grond van onvoorziene omstandigheden een verklaring voor recht tot wijziging van de gevolgen van het opzeggen van de uitvoeringsovereenkomst dan wel wijziging van de uitvoeringsovereenkomst zelf met terugwerkende kracht, bij en voor het van toepassing zijn van een korte termijnherstelplan. Deze resulteren erin dat Alcatel-Lucent de betalingsverplichtingen over de jaren 2013 t/m 2023 ten aanzien van de uitvoering van de pensioenregeling als hieronder omschreven jaarlijks, binnen dertig dagen na facturering moet betalen jegens het Pensioenfonds dan wel de pensioenuitvoerder aan wie de pensioenverplichtingen worden overgedragen. Deze resulteren in een betalingsverplichting voor Alcatel-Lucent om de pensioenregeling uit te (laten) voeren
- met een volledig indexatie-streven van de prijsindex, vastgesteld op 15 februari 2013 op € 275.815.015 maar definitief vast te stellen op de dag van overdracht van de pensioenverplichtingen van het Pensioenfonds naar een andere pensioenuitvoerder, of
- met 70% van het indexatie-streven van de prijsindex, vastgesteld op 15 februari 2013 op € 163.415.015 maar definitief vast te stellen op de dag van overdracht van de pensioenverplichtingen van het Pensioenfonds naar een andere pensioenuitvoerder, of
- met 50% van het indexatie-streven van de prijsindex, vastgesteld op 15 februari 2013 op € 98.215.015 maar definitief vast te stellen op de dag van overdracht van de pensioenverplichtingen van het Pensioenfonds naar een andere pensioenuitvoerder, of
- met 35% van het indexatie-streven van de prijsindex, vastgesteld op 15 februari 2013 op € 57.215.015 maar definitief vast te stellen op de dag van overdracht van de pensioenverplichtingen van het Pensioenfonds naar een andere pensioenuitvoerder, of
- een door het hof te bepalen indexatie-streven, eventueel vast te stellen door een bericht van een deskundige,
vermeerderd met de wettelijke rente over de tijd dat Alcatel-Lucent met de voldoening van de betalingsverplichtingen in verzuim is geweest.
Vijfde Meer Subsidiair
Vergoeding van de schade die het Pensioenfonds lijdt op grond van onrechtmatige daad, doordat de uitvoeringsovereenkomst door Alcatel-Lucent is opgezegd tijdens het van toepassing zijn van een korte termijnherstelplan. De schade is begroot op 24,4 miljoen euro, bestaande uit:
- een achteruitgang van het pensioenvermogen van het pensioenfonds van 13,5 miljoen euro,
- een achteruitgang van de indexatie van de pensioenverplichtingen van 7,4 miljoen euro, en
- het doorvoeren van een hogere korting van de pensioenverplichtingen van 3,5 miljoen euro, dan wel een door het hof of een door het hof aan te wijzen deskundige begrote schade,
vermeerderd met de wettelijke rente over de tijd dat Alcatel-Lucent met de voldoening van de betalingsverplichtingen in verzuim is geweest.
Alsmede
Nakoming van de betaling van de herstelpremie ineens, op grond van de uitvoeringsovereenkomst en het herstelplan, op basis van de berekeningsmethodiek die gebruik maakt van:
- een bevroren deelnemersbestand ultimo 2011,
- een bevroren pensioengrondslagen ultimo 2011, en
- overige grondslagen die op het moment van betaling gelden,
vermeerderd met de wettelijke rente over de tijd dat Alcatel-Lucent met de voldoening van de betalingsverplichtingen in verzuim is geweest. De betaling is vastgesteld op 13,6 miljoen euro.
Zesde Meer Subsidiair
Vergoeding van de schade die het Pensioenfonds lijdt op grond van onrechtmatige daad, doordat de uitvoetingsovereenkomst door Alcatel-Lucent is opgezegd tijdens het van toepassing zijn van een korte-termijnherstelplan. De schade is begroot op 24,4 miljoen euro, bestaande uit:
- een achteruitgang van het pensioenvermogen van het pensioenfonds van € 13,5 miljoen,
- een achteruitgang van de indexatie van de pensioenverplichtingen van €7,4 miljoen, en
- het doorvoeren van een hogere korting van de pensioenverplichtingen van € 3,5 miljoen, dan wel een door het hof of een door het hof aan te wijzen deskundige begrote schade, vermeerderd met de wettelijke rente over de tijd dat Alcatel-Lucent met de voldoening van de betalingsverplichtingen in verzuim is geweest.
Alsmede
Een verklaring voor recht dat Alcatel-Lucent verplicht is na afloop van ieder kalenderjaar herstelpremies te betalen over de jaren 2013 t/m 2023 binnen dertig dagen na facturering aan het Pensioenfonds dan wel de pensioenuitvoerder aan wie de pensioenverplichtingen worden overgedragen, op basis van de berekeningsmethodiek die gebruik maakt van:
- een bevroren deelnemersbestand ultimo 2011,
- een bevroren pensioengrondslagen ultimo 2011, en
- overige grondslagen die op het moment van betaling gelden,
vermeerderd met de wettelijke rente over de tijd dat Alcatel-Lucent met de voldoening van de betalingsverplichtingen in verzuim is geweest.
Zevende Meer Subsidiair
Nakoming van de betaling van de herstelpremie ineens, op grond van de uitvoeringsovereenkomst en het herstelplan, op basis van de berekeningsmethodiek die gebruik maakt van:
- een bevroren deelnemersbestand ultimo 2011,
- een bevroren pensioengrondslagen ultimo 2011, en
- overige grondslagen die op het moment van betaling gelden,
vermeerderd met de wettelijke rente over de tijd dat Alcatel-Lucent met de voldoening van de betalingsverplichtingen in verzuim is geweest. De betaling is vastgesteld op 13,6 miljoen euro.
Meest Subsidiair
Een verklaring voor recht dat Alcatel-Lucent verplicht is na afloop van ieder kalenderjaar herstelpremies te betalen over de jaren 2013 t/m 2023 binnen dertig dagen na facturering op grond van de uitvoeringsovereenkomst en het herstelplan aan het Pensioenfonds dan wel de pensioenuitvoerder aan wie de pensioenverplichtingen worden overgedragen, op basis van de berekeningsmethodiek die gebruik maakt van:
- een bevroren deelnemersbestand ultimo 2011,
- een bevroren pensioengrondslagen ultimo 2011, en
- overige grondslagen die op het moment van betaling gelden,
vermeerderd met de wettelijke rente over de tijd dat Alcatel-Lucent met de voldoening van de betalingsverplichtingen in verzuim is geweest.
2.5
Bij arrest van 9 september 2014 heeft het hof het vonnis waarvan beroep bekrachtigd, met inachtneming van hetgeen in dit arrest is overwogen.4.Het hof overwoog als volgt:
“4. In hoger beroep staat niet meer ter discussie dat Alcatel-Lucent zich bereid heeft verklaard om de betalingen - berekend c.q. te berekenen op basis van het door haar aanvaarde herstelplan als bedoeld sub 2.2. hierboven en uitgaande van hetgeen ter zake daarvan in de uitvoeringsovereenkomst is opgenomen - te blijven voldoen tot uiterlijk 2023, en wel ongeacht of het Pensioenfonds zijn verplichtingen herverzekert en/of overdraagt aan een verzekeringsmaatschappij. Alcatel-Lucent heeft dit desgevraagd uitdrukkelijk toegezegd ter gelegenheid van het pleidooi in hoger beroep. Gesteld noch gebleken is dat over de juistheid van de door het Pensioenfonds over de jaren t/m 2014 in dat kader in rekening gebrachte bedragen en/of de betaling daarvan enige discussie is ontstaan, zodat het hof het ervoor houdt dat dit niet het geval is. Gelet daarop ziet het hof, bij gebreke van enige concrete aanleiding daartoe, geen reden om er mee rekening te houden dat dit tijdens de nog resterende periode van het herstelplan anders zal zijn.
5. Anders dan het Pensioenfonds heeft aangevoerd, ziet het hof in de uitvoeringsovereenkomst geen basis voor een verplichting van Alcatel-Lucent om de hierboven sub 4. bedoelde betalingen - gelet op de opzegging van de uitvoeringsovereenkomst - op een eerder tijdstip te voldoen dan in de uitvoeringsovereenkomst voor dergelijke herstelplanbetalingen is omschreven. Dat geldt evenzo voor de andere door het Pensioenfonds daartoe aangevoerde grondslagen. Een en ander onverminderd hetgeen hierna sub 9. wordt overwogen.
6. Anders dan het Pensioenfonds heeft aangevoerd, ziet het hof - onverminderd hetgeen hierna sub 9. wordt overwogen - voorts in de uitvoeringsovereenkomst geen basis om Alcatel-Lucent te verplichten om (tijdens of na afloop van het herstelplan) de opslagen op de premie - ter zake van excassokosten, solvabiliteitsbuffer en benodigde algemene reserve en kosten voor herverzekering - te betalen die in rekening zou zijn gebracht indien de uitvoeringsovereenkomst niet zou zijn opgezegd en de opbouw bij het Pensioenfonds zou zijn voortgezet. Hetgeen daaromtrent in de uitvoeringsovereenkomst - en de daarmee geheel sporende Actuariële en Bedrijfstechnische Nota (hierna: ABTN) van het Pensioenfonds - is vermeld, is naar het oordeel van het hof uitsluitend bestemd ter financiering van de betreffende verdere opbouw en dus niet (mede) ter financiering van reeds voordien bij het Pensioenfonds ondergebrachte opbouw. Hierbij heeft het hof mede in aanmerking genomen dat in de uitvoeringsovereenkomst uitdrukkelijk is bepaald dat die premie vermeerderd met de hiervoor bedoelde opslagen niet minder is dan de door de DNB vereiste kostendekkende premie als bedoeld in art. 128 van de Pensioenwet. Voorts heeft het hof daarbij in aanmerking genomen dat zowel in de uitvoeringsovereenkomst als in het pensioenreglement is vermeld dat de indexering voorwaardelijk is, dat daarvoor geen reserve is gevormd en dat indexering afhankelijk is van het zgn. pensioenvermogen van het Pensioenfonds. Ook de andere daartoe door het Pensioenfonds aangevoerde gronden kunnen de vordering van het Pensioenfonds niet dragen.
7. Voorts is het hof, anders dan het Pensioenfonds heeft aangevoerd, van oordeel dat voormelde opslag voor excassokosten in combinatie met de bepaling in de uitvoeringsovereenkomst inhoudende dat de beleggingskosten voor rekening van het Pensioenfonds zijn, meebrengen dat Alcatel-Lucent er geen rekening mee behoefde te houden dat de in de uitvoeringsovereenkomst voorziene kosten van maximaal 1% van de loonsom voor uitvoeringskosten ook verschuldigd zouden zijn in een periode waarin geen verdere opbouw bij het Pensioenfonds meer plaatsvindt, onverminderd hetgeen hierna sub 9. wordt overwogen.
8. Het hof merkt op dat het Pensioenfonds er (terecht) op heeft gewezen dat het gegeven dat het Pensioenfonds na 2011 niet meer van Alcatel-Lucent ontvangt dan de hierboven sub 4. bedoelde betalingen in het kader van het herstelplan, tot gevolg heeft (gehad) dat die herstelplanbetalingen hoger zijn dan wanneer dat anders zou zijn geweest. Afgezien van de maximering van die herstelplanbetalingen, gaat het hier immers om communicerende vaten.
9.1.
Alcatel-Lucent heeft zich bij wijze van verweer tegen de vorderingen van het Pensioenfonds op het standpunt gesteld dat zij na de opzegging van de uitvoeringsovereenkomst tot niet meer gehouden is dan waartoe zij zich bereid heeft verklaard zoals hierboven sub 4. is omschreven. In dat verband overweegt het hof als volgt.
9.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat Alcatel-Lucent de uitvoeringsovereenkomst heeft opgezegd met het oog op de door haar gewenste de-risking: het beperken van haar financiële risico's met betrekking tot de uitvoering van de pensioenregeling. Alcatel-Lucent heeft daarover bij memorie van antwoord onder meer (punt 6.1.2) het volgende aangevoerd:
"De achtergrond van de opzegging van de uitvoeringsovereenkomst is de financiële crisis die sedert het najaar van 2008 de pensioenwereld op zijn kop heeft gezet. Kort gezegd komt het hierop neer dat de combinatie van dalende beleggingsopbrengsten en een dalende rekenrente heeft geleid tot ernstige tekorten binnen de pensioenfondsen en daarmee tot onaanvaardbare financiële risico's voor de aangesloten ondernemingen. Als gevolg daarvan vindt in de pensioenmarkt op grote schaal overdracht van de pensioenrisico's plaats aan verzekeraars en worden pensioenregelingen zodanig aangepast dat de daaruit voortvloeiende financiële risico's beheersbaar en aanvaardbaar blijven. Dit verschijnsel wordt de-risking genoemd.
(…) Vanwege diverse oorzaken was er sprake van een jaarlijks sterk fluctuerende premie.
De verhouding tussen het aantal actieve deelnemers en het aantal inactieven (slapers en pensioengerechtigden) is uit balans geraakt. Binnen het Pensioenfonds vormen de actieve deelnemers nog maar de minderheid, terwijl de inactieven het grootste aandeel in het Pensioenfonds hebben. (…) Het gevolg daarvan is dat het effect van de normale pensioenpremie als financieel sturingsmiddel voor het Pensioenfonds bijzonder klein is. Premieverhogingen en herstelbetalingen hebben nauwelijks effect op de vermogenspositie van het Pensioenfonds maar drukken extreem zwaar op Alcatel-Lucent."
9.3.
Het moge duidelijk zijn dat de-risking door middel van opzegging van de uitvoeringsovereenkomst - indien de verplichtingen van Alcatel-Lucent zouden zijn beperkt tot die welke vallen binnen haar bereidverklaring als hierboven sub 4. omschreven - onder omstandigheden tot gevolg kan hebben dat risico's die eerst aan de zijde van Alcatel-Lucent lagen daardoor worden "verschoven" naar het Pensioenfonds en daarmee dus naar de (gewezen) deelnemers. Immers, een situatie van onderdekking en/of dekkingstekort zou zich in de toekomst wederom kunnen voordoen en als er dan niet meer een vangnet als omschreven in de uitvoeringsovereenkomst is, leidt dat tot beperking van indexeringsmogelijkheden en/of verlaging van opgebouwde pensioenaanspraken.
9.4.
Het voorgaande leidt er toe dat bezien moet worden of de uitvoeringsovereenkomst - mede gelet op het bepaalde in art. 6:24, eerste lid BW - inderdaad tot voormeld gevolg leidt. In dat verband is naar het oordeel van het hof de tekst van de exit-bepaling (zie hierboven sub 2.5.) als zodanig niet glashelder.
9.5.
Betoogd kan worden dat de passage "Na beëindiging behouden partijen jegens elkaar de verplichtingen uit deze overeenkomst over de periode gelegen voor de datum van beëindiging" meebrengt dat de uitvoeringsovereenkomst van kracht blijft ten aanzien van (uitsluitend) de tot het einde van de uitvoeringsovereenkomst opgebouwde aanspraken. Het Pensioenfonds mist vanaf het einde van de uitvoeringsovereenkomst de - onweersproken ruim bemeten - premie voor verdere opbouw, en dus ook het positief effect dat die premie op de vermogenspositie van het Pensioenfonds kan hebben. Aan de andere kant zou er in die interpretatie een vangnet voor (latente) extreme situaties blijven bestaan.
9.6.
Echter, de uitvoeringsovereenkomst bepaalt - in lijn met de ABTN en het pensioenreglement - duidelijk dat indexering uit het pensioenvermogen moet plaatsvinden en dat er geen reserve daarvoor is gevormd. Ook het gegeven dat in de uitvoeringsovereenkomst uitdrukkelijk is voorzien in opzegging daarvan weegt in dit verband mee.
9.7.
Anders dan uit de stellingname van het Pensioenfonds lijkt te spreken, is het hof van oordeel dat Alcatel-Lucent en het Pensioenfonds ieder zelfstandige rechtspersonen zijn, die ieder hun eigen structuur en bestuur etc. hebben en dus ook geacht mogen worden hun eigen positie - in het licht van de belangen waarvoor zij verantwoordelijk zijn - afdoende veilig te stellen.
9.8.
Zoals door het Pensioenfonds is aangevoerd en door Alcatel-Lucent als zodanig niet is weersproken, heeft Alcatel-Lucent met het oog op het vinden van de alomvattende regeling het volgende - naar betrokkenen waaronder ook het Pensioenfonds gecommuniceerde - uitgangspunt gekozen:
"Bij een wijziging van de uitvoering is het uitgangspunt dat de reeds opgebouwde pensioenrechten voor alle deelnemers, gewezen deelnemers en gepensioneerden gerespecteerd dienen te worden inclusief eventuele indexaties (zowel positief als negatief) alsof de overeenkomst niet beëindigd zou zijn."
9.9.
Dat partijen er tot dusverre niet in zijn geslaagd om overeenstemming over een regeling te komen houdt - zo begrijpt het hof uit het petitum van het Pensioenfonds in deze procedure - zo niet geheel dan wel in overwegende mate verband met het feit dat het Pensioenfonds van mening is dat de verplichtingen van Alcatel-Lucent (veel) verder gaan dan hetgeen voortvloeit uit het hierboven sub 9.8. bedoelde door Alcatel-Lucent gecommuniceerde uitgangspunt. Het hof begrijpt het petitum van het Pensioenfonds - gelet op hetgeen het in deze procedure naar voren heeft gebracht - aldus dat het wil vernemen of het van Alcatel-Lucent meer kan vorderen dan uit dat uitgangspunt voortvloeit.
9.10.
Naar het oordeel van het hof luidt het antwoord op de hierboven sub 9.9 bedoelde vraag ontkennend en heeft Alcatel-Lucent, anders dan het Pensioenfonds heeft betoogd, met dat uitgangspunt - mede gelet op de hierboven sub 4. daarnaast door haar aanvaarde verplichtingen - niet minder verplichtingen aanvaard dan voor Alcatel-Lucent op welke juridische grondslag dan ook uit de opzegging van de uitvoeringsovereenkomst en alles wat daarmee samenhangt voortvloeien.
10. Van beide partijen mag bij het vinden van een oplossing - uitgaande van voormeld uitgangspunt - over en weer een positieve en constructieve opstelling worden verwacht. Door het Pensioenfonds is niet, althans onvoldoende, onderbouwd gesteld dat en waarom Alcatel-Lucent zich niet aan die verplichting heeft gehouden dan wel dat er concrete aanleiding is om te verwachten dat dit in de toekomst wel zo zou zijn, zodat het hof het ervoor houdt dat dit niet het geval is.
11. Gelet op hetgeen hierboven is overwogen - uitdrukkelijk daarbij uitgaande van hetgeen hierboven sub 4. en sub 10. is overwogen - kan naar het oordeel van het hof niet gezegd worden dat het Pensioenfonds meer van Alcatel-Lucent kan verlangen dan waartoe Alcatel-Lucent zich jegens (ook) het Pensioenfonds heeft bereid verklaard. Derhalve kunnen de grieven bij gebreke van voldoende rechtens belang aan de zijde van het Pensioenfonds niet tot een ander dictum ter zake daarvan leiden dan in het vonnis waarvan beroep is opgenomen.
12. Nu eerst in hoger beroep in voldoende mate duidelijkheid is gekomen omtrent hetgeen waartoe Alcatel-Lucent zich jegens (ook) het Pensioenfonds gehouden acht, acht het hof het passend om uit praktische overwegingen de kostenveroordeling in eerste aanleg in stand laten en de kosten van het hoger beroep te compenseren zoals hierna vermeld.”
2.7
Het Pensioenfonds heeft van het arrest (tijdig) cassatieberoep ingesteld. Alcatel-Lucent heeft zich in het principale beroep aan het oordeel van de Hoge Raad gerefereerd en op haar beurt incidenteel cassatieberoep ingesteld. Het Pensioenfonds heeft zich in het incidenteel beroep eveneens aan het oordeel van de Hoge Raad gerefereerd. Partijen hebben hun standpunten schriftelijk laten toelichten. Namens het Pensioenfonds is gerepliceerd en namens Alcatel-Lucent is gedupliceerd.
3. Algemene opmerkingen
3.1
Om te waarborgen dat pensioenverplichtingen worden nagekomen bevat de Pensioenwet in hoofdstuk 6 (Financieel Toetsingskader inzake pensioenfondsen) financiële voorschriften voor pensioenfondsen.5.Het uitgangspunt is daarbij dat het pensioenfonds te allen tijde beschikt over voldoende vermogen om de pensioenverplichtingen (‘de technische voorzieningen’)6.te dekken (artt. 126 jo 133 PW). Is dat niet het geval dan is er sprake van onderdekking. Het vermogen van een pensioenfonds wordt doorgaans uitgedrukt in een dekkingsgraad (verhouding bezittingen-verplichtingen). Een lage dekkingsgraad kan worden veroorzaakt aan de activazijde van de balans (tegenvallende ontwikkelingen op de financiële markten) en aan de passivazijde (hoge pensioenverplichtingen, bijv. door een lage rekenrente)7..
Voor het opvangen van dergelijke schommelingen dient een pensioenfonds over buffers in zijn vermogen te beschikken. Als ondergrens geldt de eis van een minimaal vereist eigen vermogen (art. 131 PW). Dit komt erop neer dat een standaardpensioenfonds circa 5% van de technische voorzieningen aan aanvullende activa moet aanhouden (resulterend in een dekkingsgraad van 105%).8.Voldoet een pensioenfonds niet aan de eis van het minimaal vereist vermogen dan is sprake van een dekkingstekort.
Daar bovenop komt het vereist eigen vermogen. Deze extra buffer wordt zodanig vastgesteld dat met een zekerheid van 97,5% wordt voorkomen dat het fonds binnen een jaar over minder waarden beschikt dan de hoogte van de technische voorzieningen (art. 132 PW). Tot 1 januari 2015 lag het vereist eigen vermogen van een standaardpensioenfonds rond de 30% van de technische voorzieningen. Ligt de dekkingsgraad onder het vereist eigen vermogen dan is er sprake van een reservetekort.
Tot 1 januari 2015 kende de Pensioenwet een lange termijnherstelplan en een korte termijnherstelplan. Bij het niet langer voldoen aan het vereiste eigen vermogen was het pensioenfonds verplicht om een lange termijnherstelplan bij de toezichthouder (DNB) in te dienen. Het plan diende concrete maatregelen te bevatten om het vermogen binnen maximaal vijftien jaar op het vereiste niveau te brengen (art. 138 (oud) PW).9.Een korte termijnherstelplan was verplicht in de situatie dat niet langer werd voldaan aan het minimaal vereist eigen vermogen. Het plan diende concrete maatregelen te bevatten om het vermogen binnen maximaal drie jaar op het vereiste niveau te brengen (art. 140 (oud) PW)10.. In verband met de financiële crisis is vanaf 2009 tot 2011 in art. 6a (oud) PW de termijn van korte termijnherstelplannen verlengd geweest tot vijf jaar11..
Met de wijziging van het financieel toetsingskader per 1 januari 2015 is het onderscheid tussen een korte termijn- en een lange termijnherstelplan komen te vervallen.12.De wet kent thans één herstelplan met een maximale looptijd van tien jaar (art. 138 PW).13.Een herstelplan is verplicht indien het vereist eigen vermogen per het einde van het kalenderkwartaal onder de norm is komen te liggen.14.Blijft het eigen vermogen ondanks het herstelplan gedurende vijf jaar onder de norm voor het minimaal vereist eigen vermogen, dan moet het fonds binnen zes maanden zodanige maatregelen treffen dat direct aan deze norm wordt voldaan. Wordt weer voldaan aan het minimaal vereist eigen vermogen, dan kan pas na vijf jaar opnieuw een verplichting tot het treffen van maatregelen ontstaan (art. 140 PW). In uiterste gevallen kan een pensioenfonds overgaan tot het korten van pensioenaanspraken en pensioenrechten (art. 134 PW).
3.2
De hiervoor bedoelde waarborgfunctie komt ook tot uitdrukking in de verplichting van het pensioenfonds om een kostendekkende premie vast te stellen. Deze premie bestaat uit de actuariële premie die nodig is in verband met de aangroei van de pensioenverplichtingen vermeerderd met een opslag voor het vereist eigen vermogen, een opslag voor de bij de bedoelde aangroei behorende uitvoeringskosten en eventueel (afhankelijk van de gekozen financieringswijze) voor een premie voor de toeslagverlening (art. 128 PW)15.. De bepaling komt erop neer dat het pensioenfonds verplicht wordt om de kostprijs van het pensioen vast te stellen.16.In de kostendekkende premie is niet begrepen de herstel- of inhaalpremie die de werkgever verschuldigd kan zijn in het kader van een herstelplan.17.Om te voorkomen dat de premie van jaar tot jaar fluctueert doordat bij de vaststelling daarvan wordt uitgegaan van de marktrente, mag de kostendekkende premie onder voorwaarden worden gedempt.18.De feitelijke premie is veelal vastgelegd in de CAO of de uitvoeringsovereenkomst tussen werkgever en pensioenfonds. Het is mogelijk dat die premie afwijkt van de kostendekkende premie.19.Dat kan bijv. het geval zijn als de stijging van de actuariële premie hoger is dan de maximumpremie die de werkgever met het pensioenfonds heeft afgesproken. In de literatuur wordt verschillend gedacht over de vraag of de op grond van zodanige afspraken door de werkgever verschuldigde premie lager kan uitvallen dan de verplicht kostendekkende premie.20.
3.3
In de financiële voorschriften over de toeslagverlening (indexatie) wordt onderscheid gemaakt tussen onvoorwaardelijke en voorwaardelijke toeslagen. De onvoorwaardelijke toeslag is een opgebouwd recht (onderdeel van de pensioenaanspraak en het pensioenrecht)21.en daarvoor moet een pensioenfonds technische voorziening aanhouden. De voorwaardelijke toeslag is voor toekenning nog afhankelijk van de gestelde voorwaarden. Het aanhouden van technische voorzieningen is voor voorwaardelijke toeslagen niet verplicht.22.Met ingang van 1 januari 2015 gelden voor de toekenning van voorwaardelijke indexatie bij pensioenfondsen strenge eisen.23.Onderdeel daarvan is dat een pensioenfonds beleid met betrekking tot de toeslagverlening moet vaststellen (art. 137 lid 1 PW). De eis dat bij voorwaardelijke toeslagverlening sprake dient te zijn van een consistent geheel tussen gewekte verwachtingen, financiering en feitelijke realisatie heeft gegolden voor alle pensioenuitvoerders, maar is per 1 januari 2015 beperkt tot verzekeraars (art. 95 PW).
3.4
Sinds het begin van het millennium, en nog in sterkere mate sinds 2008, hebben pensioenfondsen te kampen met onderdekking als gevolg van een stijging van de levensverwachting, de historisch lage rentestand en de financiële crisis. De aangesloten werkgevers worden hierdoor geconfronteerd met stijgende pensioenpremies, en veelal ook herstelpremies.24.Daarnaast gelden voor beursgenoteerde ondernemingen sinds 1 januari 2013 nieuwe boekhoudregels op grond waarvan onder strengere eisen reserves voor pensioentekorten moeten worden aangehouden.25.Dit kan de kredietwaardigheid van de onderneming nadelig beïnvloeden. De beide ontwikkelingen hebben ertoe geleid dat werkgevers zich zijn gaan beraden op het indammen van de risico’s die voor hen aan een pensioenregeling verbonden kunnen zijn, in de branche ook wel aangeduid als ‘de-risken’. Daarbij kan het gaan om een aanpassing van de pensioenregeling (bijv. wijziging van indexatie(financiering), bijstortingen), maar ook een gedeeltelijke of volledige overname van de pensioenverplichtingen door een verzekeraar, al dan niet met liquidatie van het pensioenfonds.26.In dat kader is de vraag actueel geworden of de werkgever de uitvoeringsovereenkomst met een pensioenfonds kan opzeggen, en zo ja of daaraan voor hem financiële verplichtingen zijn verbonden. In de pensioenrechtelijke literatuur bestaat met name over deze laatste vraag onzekerheid en wordt vaak verwezen naar de uitspraken van de kantonrechter en het hof in de onderhavige zaak.27.
3.5
Het sluiten van een uitvoeringsovereenkomst wordt verplicht gesteld door art. 23 PW en beoogt de uitvoering van de pensioenovereenkomsten die de werkgever met zijn werknemers heeft gesloten bij een externe pensioenuitvoerder onder te brengen. Het uitgangspunt is daarbij dat de werkgever en de pensioenuitvoerder vrij zijn om de inhoud van de overeenkomst te bepalen.28.In art. 25 PW worden een aantal onderwerpen genoemd die in ieder geval in de uitvoeringsovereenkomst geregeld moeten worden. Is de pensioenuitvoerder een verzekeraar, een premiepensioeninstelling (PPI)29.en (vanaf 1 januari 2016) een algemeen pensioenfonds30., dan zijn de voorwaarden voor beëindiging van de overeenkomst (een ‘exit-bepaling’) een verplicht onderwerp. In deze voorwaarden moeten de belangen van de werkgever en de verzekeraar of PPI vanuit actuarieel en bedrijfseconomisch oogpunt op evenwichtige wijze zijn gewaarborgd (art. 25 lid 1 onder h PW).31.Voor overeenkomsten met andere pensioenuitvoerders is dit geen verplicht onderwerp.32.In de parlementaire behandeling van de Pensioenwet is door de minister opgemerkt dat ingeval van onderbrenging van de pensioenuitvoering bij een verzekeraar eerder sprake zal zijn van een overeenkomst voor bepaalde tijd, en dat ingeval van onderbrenging bij een pensioenfonds eerder sprake zal zijn van een relatie van in beginsel onbepaalde duur.33.Een en ander laat onverlet dat een uitvoeringsovereenkomst met een pensioenfonds voor bepaalde tijd niet wettelijk is verboden en dat in de visie van de wetgever ook een uitvoeringsovereenkomst met een pensioenfonds kan worden beëindigd.34.In de praktijk worden uitvoeringsovereenkomsten voor zowel onbepaalde als bepaalde tijd aangegaan.35.
3.6
Vanaf het moment dat de opzegging van een uitvoeringsovereenkomst ingaat is de pensioenovereenkomst tussen werkgever en werknemer voor de toekomst niet meer bij het pensioenfonds ondergebracht. De pensioenopbouw wordt niet langer bij het pensioenfonds voortgezet.36.Daarmee eindigt echter niet de uitvoeringsplicht van het pensioenfonds: de opgebouwde pensioenaanspraken en -rechten blijven (premievrij) bij het pensioenfonds achter.37.Ook de daarmee verband houdende administratie- en communicatieverplichtingen blijven op het pensioenfonds rusten. Dat is slechts anders als het pensioenfonds overgaat tot het collectief overdragen van de opgebouwde pensioenaanspraken en -rechten (collectieve waardeoverdracht)38.. Op verzoek van de werkgever kan deze overdracht aan de nieuwe pensioenuitvoerder geschieden (art. 83 lid 1 onder a PW). Als bij de opzegging niet is voldaan aan het minimaal vereiste eigen vermogen dan dient het pensioenfonds binnen een door DNB te bepalen termijn over te gaan tot herverzekeren of collectieve waardeoverdracht aan een verzekeraar of andere pensioenuitvoerder (art. 150 PW)39.. Verder is een collectieve waardeoverdracht verplicht als het pensioenfonds na de opzegging besluit tot liquidatie (art. 84 PW)40., en als DNB overdracht noodzakelijk acht in verband met de actuariële en bedrijfstechnische opzet van het fonds of de deskundigheid en betrouwbaarheid van het bestuur (art. 149 PW).
3.7
Zoals hiervoor onder 1.1.10 is vermeld, heeft Alcatel-Lucent (uitsluitend) de verdere pensioenopbouw van actieven (werknemers) bij Delta-Lloyd ondergebracht. De bij het ingaan van de opzegging per 1 januari 2012 bestaande pensioenverplichtingen (pensioenrechten en pensioenaanspraken) van actieven en inactieven (gepensioneerden en slapers) zijn bij het Pensioenfonds gebleven.41.42.Bij brief van 17 april 2015 (voor het eerst in cassatie overgelegd)43.heeft DNB aan het Pensioenfonds medegedeeld dat vanwege het van kracht zijn van een korte termijnherstelplan in combinatie met de beëindiging van de pensioenregeling vanaf 31 december 2011 art. 150 PW op het fonds van toepassing is. DNB heeft verder medegedeeld voornemens te zijn om aan het Pensioenfonds een aanwijzing te geven om uiterlijk op 1 september 2015 zijn pensioenverplichtingen te herverzekeren, over te dragen aan een verzekeraar of onder te brengen bij een pensioenfonds. Inmiddels is op de website van het Pensioenfonds vermeld dat het bestuur op 21 september 2015 het besluit heeft genomen tot liquidatie van het fonds, dat het fonds op 30 september 2015 zijn bezittingen en verplichtingen heeft overgedragen aan het Pensioenfonds van de Metalektro (PME) en dat DNB hiervoor een verklaring van geen bezwaar heeft gegeven.44.
3.8
De Pensioenwet voorziet niet in een regeling voor het opzeggen van een uitvoeringsovereenkomst. Volgens de heersende opvatting in de literatuur kwalificeert een uitvoeringsovereenkomst als een verzekeringsovereenkomst waarbij de werkgever als de verzekeringnemer is te beschouwen.45.De regeling van titel 7.17 gaat blijkens art. 7:920 lid 2 BW uit van de bevoegdheid tot opzegging door de verzekeringnemer maar geeft daarvan niet een uitputtende regeling.46.Op de uitvoeringsovereenkomst is ook de kwalificatie duurovereenkomst van toepassing. Als het gaat om een uitvoeringsovereenkomst voor onbepaalde duur zonder opzegregeling zal daarom de mogelijkheid tot opzegging bepaald worden door de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid. De daarbij toe te passen maatstaf is te vinden in het arrest De Ronde Venen/Stedin47.: als hoofdregel opzegbaar, maar de eisen van redelijkheid en billijkheid kunnen in verband met de aard en de inhoud van de overeenkomst meebrengen dat opzegging slechts mogelijk is indien een voldoende zwaarwegende grond aanwezig is. Huijg en Van Slooten menen dat een dergelijke zwaarwegende grond zou kunnen worden geconstrueerd aan de hand van de gezichtspunten dat pensioen een onderwerp van groot maatschappelijk belang is, dat grote belangen van de deelnemers indirect bij de opzegging betrokken zijn, en dat de aard van de overeenkomst een grote mate van zekerheid veronderstelt.48.In mijn optiek is van belang dat het arrest steun biedt voor de gedachte dat afhankelijkheidsverhoudingen een zwaarwegende grond zouden kunnen opleveren, en dan vooral als het niet om een commerciële relatie gaat.49.Vanuit deze invalshoek acht ik niet uitgesloten dat de opzegging door de werkgever van een uitvoeringsovereenkomst met een ondernemingspensioenfonds zou kunnen stranden omdat ook die verhouding als een van afhankelijkheid zou kunnen worden geduid.50.Bij dit alles past echter de relativering dat uitvoeringsovereenkomsten waarin niets over opzegging is geregeld in de praktijk vrij zeldzaam zijn.51.
3.9
De Pensioenwet biedt geen basis voor betalingsverplichtingen (herstelpremies, kosten of indexatie) die zien op de periode na de opzegging.52.Bij de vrijstelling van een verplicht gesteld bedrijfstakpensioenfonds kan de werkgever verplicht worden tot vergoeding van het ‘verzekeringstechnisch nadeel’ dat het fonds door de vrijstelling lijdt.53.Voor een overeenkomstige vergoedingsverplichting bij de opzegging van een uitvoeringsovereenkomst met een ondernemingspensioenfonds zie ik geen grond.54.De ratio van deze verplichting is immers het behouden van de bedrijfstakbrede solidariteit, hetgeen in deze relatie niet aan de orde is.55.Volgens het arrest De Ronde Venen/Stedin kan uit de eisen van redelijkheid en billijkheid in verband met de aard en inhoud van de overeenkomst en de omstandigheden van het geval, eveneens voortvloeien dat de opzegging gepaard moet gaan met het aanbod tot betaling van een (schade)vergoeding. In dat verband kan een afhankelijkheidsverhouding wederom een relevante omstandigheid zijn. Dat zal te meer spreken als een korte-termijnherstelplan op het pensioenfonds van toepassing is. Het meest voorkomende geval is dat de uitvoeringsovereenkomst een exit-bepaling bevat die het opzeggen van de uitvoeringsovereenkomst mogelijk maakt maar niet alle voorwaarden en gevolgen regelt.56.Op zich is dan niet uitgesloten dat aan de hand van de maatstaf van De Ronde Venen/Stedin nog een verplichting tot betaling van een vergoeding moet worden aangenomen. De ruimte voor de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid wordt op dit punt echter kleiner naarmate de exit-bepaling meer zegt over de financiële gevolgen.57.
3.10
Bij het bepalen van de omvang van een vergoedingsplicht is het mijns inziens evident dat het deel van de reguliere premie dat bestemd is voor de aangroei van de pensioenverplichtingen niet in aanmerking kan worden genomen; de verdere pensioenopbouw vindt immers niet bij het opgezegde fonds plaats.58.Als de feitelijke premie tenminste gelijk is aan de kostendekkende premie meen ik dat de kostenopslag ook niet in aanmerking kan worden genomen omdat die volgens art. 128 lid 1 sub c PW bestemd is voor de “bij de aangroei van de pensioenverplichtingen behorende uitvoeringskosten”.59.Een vergoeding voor toekomstige opslagverlening (indexatie) zal in beginsel slechts aan de orde zijn als deze onvoorwaardelijk zijn toegezegd.60.In het geval van een lopend herstelplan ten tijde van de ingangsdatum van de opzegging zal op grond van art. 6:248 lid 1 BW volgens mij vrij snel een plicht tot het doorbetalen kunnen worden aangenomen; het fonds is dan voor het nakomen van de opgebouwde pensioenverplichtingen sterk afhankelijk van de sponsor/werkgever. Naar mijn mening kan hetzelfde gelden als pas na de opzegging tekorten ontstaan en een herstelplan moet worden uitgevoerd.61.Waar de herstelbetalingen gerelateerd zijn aan de reguliere premie62.behoeft het feit dat die premies na de opzegging niet meer verschuldigd zijn niet aan een doorbetalingsplicht in de weg te staan; in de onderhavige zaak is dit opgelost door te rekenen met een fictieve pensioenpremie.63.
3.11
Voor een oordeel over de financiële gevolgen van het opzeggen van de uitvoeringsovereenkomst lijkt mij van belang de (in cassatie als zodanig niet bestreden) constatering van het hof in rov. 8 dat het gegeven dat het Pensioenfonds na 2011 alleen nog de betalingen op grond van het herstelplan van Alcatel-Lucent ontvangt tot gevolg heeft dat die betalingen hoger uitvallen en dat (afgezien van de maximering van de herstelplanbetalingen) sprake is van communicerende vaten. Het hof borduurt hiermee voort op het betoog dat het Pensioenfonds in de toelichting op zijn tweede grief naar voren heeft gebracht onder verwijzing naar een rapport van actuarieel adviesbureau Towers Watson van 13 maart 201364.. Wat het hof aanduidt als communicerende vaten is door het Pensioenfonds als volgt verwoord: “als de opslagen niet door Alcatel-Lucent betaald worden, komen er minder middelen het pensioenfonds binnen en is het tekort groter. (…) Doordat Alcatel-Lucent de kostenopslagen niet meer betaalt, gelden dus hogere herstelpremies.” Alcatel-Lucent heeft op dat verband bij memorie van antwoord kritiek geuit65.. Op die kritiek is het hof in rov. 8 niet ingegaan.
3.12
Bij geschillen over de opzegging van een uitvoeringsovereenkomst gaat het vaak om de uitleg van (een exit-beding in) de overeenkomst. De vraag die dan rijst is of bij deze uitleg de Haviltexnorm of de meer objectieve cao-norm tot uitgangspunt moet worden genomen.66.In het arrest DSM/Fox heeft de Hoge Raad overwogen dat de uitleg van een pensioenreglement in de verhouding tussen de oorspronkelijk contracterende partijen – de werkgever en de pensioenuitvoerder – aan de hand van de Haviltexnorm moet geschieden. In het verlengde hiervan wordt in de literatuur, naar mijn mening terecht, aangenomen dat ook de uitvoeringsovereenkomst in de verhouding werkgever-pensioenuitvoerder volgens de Haviltexnorm moet worden uitgelegd.67.
3.13
In het bovenstaande zijn terloops verschillende posten genoemd die voor de verhouding tussen het Pensioenfonds en Alcatal-Lucent van belang zijn. Ik zet deze voor de duidelijkheid op een rij en geef ook telkens aan waar het hof in zijn bestreden arrest aan deze posten aandacht heeft gegeven:
a. kosten die voortvloeien uit het herstelplan dat in 2009 is opgesteld. Het gaat hier om tekorten die zijn ontstaan voor de beëindiging van de uitvoeringsovereenkomst. Alcatel-Lucent heeft bij brief van 17 april 2009 toegezegd dat zij die kosten tot 2023 zal vergoeden en hiervoor ook periodiek bijstortingen zal verrichten; die kosten bespreekt het hof in rov. 4 van zijn bestreden arrest.
b. kosten die voortvloeien uit opslagen die voor de beëindiging van de uitvoeringsovereenkomst deel uitmaakten van de premie die Alcatel-Lucent aan het Pensioenfonds betaalde; deze kosten behandelt het hof in rov. 6, rov. 7 en rov. 8. Die kosten komen volgens het hof na de beëindiging van de uitvoeringsovereenkomst niet voor vergoeding in aanmerking op grond van diverse argumenten die in rov. 6 en rov. 7 te vinden zijn. Het m.i. belangrijkste argument van het hof hiervoor is dat deze door het Pensioenfonds gevorderde soort kosten geen verband houden met de financiering van de op het moment van beëindiging van de uitvoeringsovereenkomst afgeronde opbouw van de pensioenaanspraken. Die gevorderde kosten hebben –zo meent het hof, evenals trouwens de kantonrechter- te maken met de nieuwe opbouw van pensioenaanspraken van de huidige werknemers van Alcatel-Lucent (de actieven). Vanaf het moment van de beëindiging van de uitvoeringsovereenkomst vindt er geen nieuwe opbouw van pensioenaanspraken meer plaatsvindt. Die nieuwe opbouw is immers overgebracht naar Delta Lloyd. Aan die verzekeringsmaatschappij worden voortaan premies betaald.
c. kosten die verband houden met nieuwe, na de beëindiging van de uitvoeringsovereenkomst ontstane tekorten (bijvoorbeeld als gevolg van nieuw optredende beleggingsverliezen; het is duidelijk dat deze problematiek momenteel in een tijd van weinig stabiele kapitaalmarkten relevant is). Het gaat hier om een soort doorlopende bijstortplicht voor afgeronde opbouw ten einde de betrokken pensioenrechten en –aanspraken te waarborgen. Het probleem van deze kosten wordt door het hof aangeduid in rov. 9.3 en 9.5 van het bestreden arrest. Het door het hof in rov. 9.8 geciteerde uitgangspunt van Alcatel-Lucent lijkt erop te duiden dat dergelijke tekorten volgens het hof op de een of andere wijze vergoed dienen te worden (ik geef overigens toe dat het uitgangspunt nogal vaag is), maar het hof wijst uiteindelijk vergoeding voor toekomstige tekorten in de rov. 9.10 en 9.11 af, omdat het Pensioenfonds veel meer vordert dan uit het uitgangspunt voortvloeit.
d. toeslagen. Deze houden verband met indexatiekosten. Dergelijke kosten vordert het Pensioenfonds in dit geding. Die kosten worden door het hof besproken in rov. 9.3, rov. 9.5 in in rov. 9.6 en afgewezen in de rov. 9.10 en in rov. 9.11, ook omdat het Pensioenfonds meer vordert dan uit het uitgangspunt voortvloeit. Ook relevant is het slot van rov. 6 waarin het hof overweegt dat de indexatie in de uitvoeringsovereenkomst en in het pensioenreglement voorwaardelijk is.
4. Bespreking van het principale cassatiemiddel
4.1
Onderdeel 2.1.1-2.1.4 behelzen rechts- en motiveringsklachten over het niet toewijzen van de gevorderde verklaring voor recht dat Alcatel-Lucent verplicht is na afloop van ieder kalenderjaar herstelpremies te betalen over de jaren 2013 tot en met 2023.68.Betoogd wordt onder meer dat de constatering (in rov. 4 van het bestreden arrest) dat Alcatel-Lucent heeft toegezegd dat zij de herstelpremies tot uiterlijk 2023 zal blijven voldoen niet maakt dat het Pensioenfonds geen belang heeft bij deze verklaring.
4.2
Het hof is in rov. 11 tot de conclusie gekomen dat het Pensioenfonds niet meer kan verlangen dan waartoe Alcatel-Lucent zich jegens haar bereid heeft verklaard en dat daarom de grieven bij gebreke van voldoende belang niet tot een ander dictum ter zake daarvan kunnen leiden dan in het vonnis waarvan beroep is opgenomen. Daarbij verwijst het hof onder meer naar rov. 4, waarin het heeft vastgesteld dat de bereidverklaring van Alcatel-Lucent om de herstelbetalingen tot uiterlijk 2023 te blijven voldoen niet meer ter discussie staat. Voor zover het hof hiermee ook de hiervoor bedoelde verklaring voor recht heeft afgewezen, meen ik dat het onderdeel terecht erover klaagt dat de toezegging van Alcatel-Lucent niet met zich brengt dat het Pensioenfonds geen belang bij de verklaring voor recht heeft.69.Voor zover het hof in rov. 11 niet tevens de verklaring voor recht heeft afgewezen, meen ik dat het onderdeel terecht erover klaagt dat het hof verzuimd heeft op een deel van het gevorderde te beslissen.
4.3
Onderdeel 2.1.5 voert aan dat het hof in onder andere rov. 9.9 en rov. 9.10 een onjuist, onbegrijpelijk en onvoldoende gemotiveerd oordeel heeft gegeven door aan te nemen dat het Pensioenfonds het in rov. 9.8 weergegeven uitgangspunt van Alcatel-Lucent slechts de herstelbetalingen omvat die Alcatel-Lucent heeft toegezegd.
4.4
De klacht dient m.i. te slagen. Het door het hof in rov. 9.8 weergegeven uitgangspunt dat Lucent-Alcatel op enig moment in de onderhandelingen over een omvattende regeling heeft ingenomen lijkt mij ruim en is niet glashelder. Het is voor mij niet begrijpelijk hoe het hof tot het oordeel is gekomen dat het Pensioenfonds meer heeft gevorderd dan uit dit vage uitgangspunt voortvloeit, zonder uit te leggen wat het petitum volgens het hof precies inhoudt (dit petitum is nogal complex, ik heb het hierboven onder 2.4 daarom volledig weergegeven) en aan te duiden wat het geciteerde uitgangspunt volgens het hof meer precies inhoudt en vervolgens te beslissen dat er volgens dit uitgangspunt alleen een rechtsbasis is om aan het Pensioenfonds de door Alcatel-Lucent toegezegde herstelkosten te betalen.
4.5
Onderdeel 2.2.1 bevat onder (i) t/m (viii) een uitgebreid betoog waaruit ik de navolgende rechts- en motiveringsklachten destilleer. Het onderdeel klaagt onder (i) en (iv) dat uit het bestreden arrest niet blijkt dat het hof zijn oordeel daadwerkelijk heeft gebaseerd op de in appel gewijzigde vordering en dat uit rov. 2.11 en rov. 3 valt op te maken dat het hof op basis van de vordering in eerste aanleg heeft geoordeeld.
4.6
Mijn inziens faalt de klacht omdat het bestreden arrest geen aanknopingspunten bevat dat het hof voorbij heeft gezien aan de eiswijziging in hoger beroep. Ik wijs erop dat van de eiswijziging melding is gemaakt bij de weergave van het verloop van het geding op de eerste pagina van het arrest.
4.7
Het onderdeel bevat onder (ii), (v), (vii) en (viii) de klacht dat het hof zijn oordelen in de rov. 5, rov. 6 en rov. 9.6 heeft gebaseerd op de tekst van de uitvoeringsovereenkomst en daarmee heeft miskend dat niet de letterlijke tekst bepalend is maar hetgeen partijen bij het aangaan van de overeenkomst voor ogen heeft gestaan (de Haviltexnorm).
4.8
De klacht gaat volgens mij terecht ervan uit dat art. 7.3 van de uitvoeringsovereenkomst aan de hand van de Haviltexnorm moet worden uitgelegd; zie hiervoor onder 3.12. Het hof heeft de toegepaste maatstaf weliswaar niet vermeld, maar ik zie in het bestreden arrest onvoldoende argumenten dat dit een andere dan de Haviltexnorm is geweest. De kantonrechter heeft deze maatstaf uitdrukkelijk tot uitgangspunt genomen en in appel hebben partijen dat eveneens gedaan.70.Daarbij moet worden bedacht dat ook binnen de Haviltexnorm plaats kan zijn voor een uitleg aan de hand van objectieve factoren zoals de tekst en structuur van de overeenkomst, onder meer indien niet (gemotiveerd) een gemeenschappelijke partijbedoeling is gesteld.71.De klacht noemt als vindplaats de memorie van grieven, nrs. 58-63, maar de daarin opgenomen stellingen gaven naar mijn mening geen aanleiding voor een meer subjectieve uitleg.72.De klacht faalt daarom.
4.9
Het onderdeel klaagt verder onder (ii), (iii) (v) en (viii) dat het hof bij het afwijzen van een verplichting om de herstelbetalingen op een eerder tijdstip te voldoen (rov. 4-5) en om de opslagen te blijven betalen (rov. 6-7) niet (voldoende gemotiveerd) is ingegaan op het betoog dat het Pensioenfonds op grond van art. 150 PW verplicht wordt de pensioenverplichtingen op korte termijn over te dragen73.en op de juridische grondslagen waarop het fonds zich naast de uitvoeringsovereenkomst zelf heeft beroepen74..
4.10
Ik begrijp het bestreden arrest zo dat het hof daarin op twee plaatsen de door het Pensioenfonds aangevoerde grondslagen heeft besproken. Ten eerste heeft het hof in rov. 5 (wat betreft de directe opeisbaarheid van de herstelbetalingen) en in rov. 6-7 (wat betreft de betaling van kostenopslagen) telkens in één zin geoordeeld dat de daar bedoelde onderdelen van de vordering ook niet op grond van die door het Pensioenfonds aangevoerde grondslagen kunnen worden toegewezen. Zowel in rov. 5 als in rov. 6-7 heeft het hof daarbij nog overwogen dat de daarin opgenomen oordelen zijn gegeven “onverminderd hetgeen hierna sub 9 wordt overwogen”. Ten tweede heeft het hof in rov. 9.1-9.10 beoordeeld of de opzegging van de uitvoeringsovereenkomst tot een betalingsplicht (dus niet alleen terzake van opslagen, maar ook van enige (schade)vergoeding) leidt “op welke juridische grondslag dan ook”.75.
4.11
Bij de verwerping van de door het Pensioenfonds aangevoerde grondslagen voor de directe opeisbaarheid van herstelbetalingen en de betaling van kostenopslagen in de rov. 5 en de rov. 7 heeft het hof in mijn optiek onvoldoende inzicht gegeven in de gedachtegang die tot dit oordeel heeft geleid. Dit geven van een onvoldoende transparante redenering is ook van toepassing op de verwerping door het hof in de rov. 9.10 van de (schade)vergoedingsplicht voor kosten die voortvloeien uit eventuele nieuwe tekorten en voor indexeringsopslagen. Ook op dit punt had het hof meer inzicht in zijn gedachtegang moeten geven. In zoverre is de motiveringsklacht naar mijn mening gegrond.
4.12
Het onderdeel klaagt onder (vi) dat het hof in de rov. 6 en 7 heeft miskend dat de uitvoeringskosten zien op kosten die op het moment van betaling gemaakt moeten worden en dus niet op kosten die in de toekomst voor het blijven uitvoeren van de pensioenregeling gemaakt moeten worden, alsmede dat los van de indexering kosten moeten worden gemaakt die niet te relateren zijn aan de uitvoeringsovereenkomst.
4.13
Het onderdeel verzuimt te vermelden dat en waar in de feitelijke aanleg de stellingen waarop deze klacht steunt naar voren zijn gebracht. Daarom faalt de klacht. Ik wijs er nog op dat het hof van oordeel is dat de door het Pensioenfonds gevorderde uitvoeringskosten niet voor vergoeding in aanmerking komen, omdat zij betrekking hebben op de nieuwe opbouw van pensioenaanspraken (zie rov. 6 en rov. 7). Het cassatiemiddel voert aan dat dit anders is, maar geeft hiervoor geen argumenten. Het oordeel van het hof op dit punt is m.i. juist. Ik verwijs naar 3.10 hierboven.
4.14
Onderdeel 2.2.2 bevat een herhaling van de klacht (van onderdeel 2.2.1 onder (v)) dat het hof niet voldoende kenbaar is ingegaan op de andere aangevoerde grondslagen. Zoals ik hiervoor onder 4.11 heb uitgelegd is deze klacht gegrond.
4.15
Onderdeel 2.3.1 baseert een rechts- en motiveringsklacht op het betoog dat dat het hof in rov. 9.6 heeft meegewogen dat in de uitvoeringsovereenkomst uitdrukkelijk in opzegging is voorzien terwijl het opnemen van een exit-clausule juist door art. 25 lid 1 sub h PW is voorgeschreven.
4.16
De klacht faalt. De verplichting van art. 25 lid 1 sub h PW tot het opnemen van exit-voorwaarden heeft betrekking (in de versie zoals die tot 1 januari 2016 heeft geluid) op een uitvoeringsovereenkomst die is gesloten met “een verzekeraar en een premiepensioeninstelling” en dus niet met een andere pensioenuitvoerder zoals een ondernemingspensioenfonds; zie hierboven onder 3.5. Voor het overige behelst het onderdeel (op p. 30 en 32 van de cassatiedagvaarding) het betoog met de strekking dat de wetgever bij de totstandkoming van de Pensioenwet geen rekening heeft gehouden met de situatie dat de uitvoeringsovereenkomst met een ondernemingspensioenfonds voor de toekomstige opbouw in het kader van de-risking wordt opgezegd, maar dit fonds wel verantwoordelijk blijft voor het nakomen van de pensioentoezeggingen die tot de opzegdatum zijn gedaan. Ik lees in dit deel van het middelonderdeel meer een betoog dan een klacht. Ik kan eruit geen klacht opmaken.
4.17
Onderdeel 2.3.2 klaagt dat het hof voorbij is gegaan aan het betoog van het Pensioenfonds dat een uitvoeringsovereenkomst met een ondernemingspensioenfonds, vanwege haar bijzondere aard en hoedanigheid van duurovereenkomst, niet kan worden opgezegd zonder een toereikende compensatie.76.
4.18
Zoals vermeld in 4.11, heeft het hof in rov. 6 en rov. 7 onvoldoende besproken waarom de grondslagen die het Pensioenfonds aanvoert voor onder andere de vergoeding van afwikkelkosten niet opgaan. Het hof is m.i. in deze rov. ook onvoldoende op het betoog van het Pensioenfonds over de bijzondere aard van de uitvoeringsovereenkomst ingegaan. Uit rov. 9.9 en rov. 9.10 blijkt dat het door het hof in rov. 9.8 geciteerde uitgangspunt van Alcatel-Lucent een belangrijke rol speelt bij de afwijzing door het hof van de vergoeding van de door het Pensioenfonds gevorderde kosten die de herstelkosten te boven gaan. Kennelijk oordeelt het hof dat de bijzondere aard van de uitvoeringsovereenkomst geen aanleiding geeft om tot een (enigszins) ander oordeel te geraken. Niet duidelijk is uit deze rechtsoverwegingen waarom het hof dit zo ziet. Het middelonderdeel slaagt.
4.19
Onderdeel 2.3.3 baseert een motiveringsklacht tegen rov. 7 op het betoog dat het hof niet is ingegaan op de in het kader van het beroep op gewoonte en gerechtvaardigd vertrouwen aangevoerde stellingen van het Pensioenfonds dat andere werkgevers en pensioenuitvoerders wel afwikkelafspraken hebben gemaakt en dat Alcatel-Lucent dit ook zelf heeft gedaan bij haar bedrijfspensioenfonds SPAN.77.
4.20
Het hof heeft in rov. 6, rov. 7 en rov. 8 diverse argumenten gegeven waarom het oordeelt dat de door het Pensioenfonds gevorderde kostenopslagen niet voor vergoeding in aanmerking komen. In rov. 7 besteedt het hof aandacht aan de (separaat in rekening te brengen) uitvoeringskosten van 1% van de loonsom78.. Die kosten komen volgens het hof niet voor vergoeding in aanmerking omdat er geen verdere pensioenopbouw bij het Pensioenfonds plaatsvindt. Aan de deugdelijkheid van dit deel van de motivering van dit oordeel kan m.i. niet afdoen dat (na het sluiten van de onderhavige uitvoeringsovereenkomst) bij de opzegging van andere uitvoeringsovereenkomsten tussen andere partijen wel overeenstemming is bereikt over een afwikkelingsvergoeding. Het middelonderdeel faalt.
4.21
Onderdeel 2.3.4 klaagt dat het oordeel (in rov. 6, 7, 9.6-9.10 en 11) dat er afgezien van de herstelbetalingen op Alcatel-Lucent geen andere betalingsplicht rust onbegrijpelijk is in het licht van de stelling van het Pensioenfonds dat zij op grond van art. 150 PW verplicht wordt tot overdracht van haar verplichtingen. Tegen rov. 6 wordt ook een rechtsklacht aangevoerd.
4.22
Art. 150 sub b PW geeft m.i. geen zelfstandige grondslag om een betalingsplicht van Alcatel-Lucent. Ik verwijs naar 3.9 hierboven. De klacht faalt.
4.23
Onderdeel 2.3.5 vervolgt met de klacht dat het oordeel in rov. 6-7 (en 9.6, 9.7 en 11) miskent dat zolang het Pensioenfonds als uitvoerder bestaat het kosten voor de uitvoering en instandhouding van een organisatie moet maken om de tot 1 januari 2012 opgebouwde aanspraken te kunnen uitvoeren en dat als het fonds deze kosten zelf moet dragen dit ten koste van het opgebouwde vermogen gaat.79.
4.24
Het hof heeft in rov. 6 de uitvoeringsovereenkomst zo uitgelegd dat de kostenopslag op de premie uitsluitend bestemd is om de corresponderende verdere pensioenopbouw te financieren en niet (mede) dient ter financiering van de reeds voordien bij het Pensioenfonds ondergebrachte opbouw. Dat is m.i. een in beginsel begrijpelijke gedachtegang. Hierop strandt de klacht over miskenning van de stelling dat het Pensioenfonds ook na de opzegging uitvoeringskosten moet maken en dat dit gemis van compensatie tot een verslechtering van de dekkingsgraad leidt.
4.25
Onderdelen 2.4 en 2.4.1-2.4.5 zijn gericht tegen de rov. 6, 7, 9.8-9.10, 10 en 11. De onderdelen 2.4 en 2.4.1 behelzen geen zelfstandige klacht.
4.26
Onderdeel 2.4.2 baseert motiveringsklachten op een lezing van de rov. 9.8 en de rov. 8 die erop neerkomt dat volgens het hof het Pensioenfonds met de herstelbetalingen volledig wordt voorzien.
4.27
De klachten zijn m.i. gebaseerd op een onjuiste lezing van het bestreden arrest. Het hof heeft in rov. 9.8 in aanmerking genomen dat Alcatel-Lucent heeft gecommuniceerd dat bij een wijziging van de uitvoering het uitgangspunt is dat de opgebouwde pensioenrechten gerespecteerd dienen te worden alsof de uitvoeringsovereenkomst niet beëindigd zou zijn. Dat uitgangspunt staat in de redenering van het hof los van de vraag of met de betalingen volgens het herstelplan volledig in de door het Pensioenfonds benodigde financiering wordt voorzien. Het onderdeel faalt.
4.28
Onderdeel 2.4.3 borduurt voort op de voorafgaande klachten en moet daarom in het lot daarvan delen.
4.29
In de onderdelen 2.4.4, 2.4.5 en 2.4.6 is een herhaling te lezen van de klachten over miskenning dat sprake is van een overeenkomst van bijzondere aard en over het ongemotiveerd voorbijgaan aan de naast de uitvoeringsovereenkomst aangevoerde andere juridische grondslagen. Deze punten zijn al bij de bespreking van de voorafgaande klachten aan de orde gekomen.
4.30
Onderdeel 2.5.1 klaagt dat het hof bij zijn oordeel over de indexering in rov. 6 en 9.6 ongemotiveerd voorbij is gegaan aan het betoog van het Pensioenfonds dat het Alcatel-Lucent is die de indexatietoezegging doet, dat er ondanks de voorwaardelijkheid sprake is van een 100% indexatiestreven, dat daaraan steeds door extra betalingen invulling is gegeven en dat Alcatel-Lucent daarover heeft gecommuniceerd dat er niets veranderd.80.Onderdeel 2.5.2 klaagt over miskenning in de rov. 6 en 9.6-9.7 van de positie van het pensioenfonds als pensioenuitvoerder alsmede dat ook na de opzegging van een uitvoeringsovereenkomst een betalingsplicht op de werkgever blijft rusten die in overeenstemming is met de pensioenovereenkomst en de door de werkgever gedane toezeggingen. Onderdeel 2.5.3 klaagt dat het hof in de rov. 6-7 en 9.6 het beroep van het Pensioenfonds op de consistentie-eis van art. 95 PW heeft miskend. Onderdeel 2.5.4 klaagt over onbegrijpelijkheid van de slotoverweging van rov. 6 dat ook de andere aangevoerde gronden de vordering van het Pensioenfonds niet kunnen dragen, in het bijzonder in het licht van het beroep op art. 95 PW.
4.31
Ik lees het bestreden arrest zo dat de slotsom in rov. 9.10 dat Alcatel-Lucent met het door haar gecommuniceerde uitgangspunt niet minder verplichtingen op welke grondslag dan ook heeft aanvaard óók ziet op de vraag of de opzegging van de uitvoeringsovereenkomst leidt tot een verplichting om te (blijven) betalen voor de indexering van de opgebouwde pensioenen. Ik heb hierboven onder 4.4 uiteengezet dat het niet duidelijk is wat het door het hof geciteerde uitgangspunt precies omvat. Zo is mij niet duidelijk in hoeverre in dat uitgangspunt vergoeding van indexatietoeslagen is begrepen. Als gevolg daarvan is de gedachtegang van het hof over de al dan niet vergoeding van indexatiekosten voor mij niet begrijpelijk. Juist als gevolg van die onduidelijkheid had het hof m.i. de diverse in onderdeel 2.5 aangevoerde grondslagen voor vergoeding van de indexatiekosten moeten bespreken. Ik meen dat de in 2.5 vervatte klachten dienen te slagen.
4.32
Onderdeel 2.6 voert terecht aan dat het slagen van één of meer van de voorafgaande klachten betekent dat de rov. 10-12 en dictum evenmin in stand kunnen blijven. Deze onderdelen van de bestreden arrest moeten worden gecasseerd nu een aantal van de klachten tegen de rov. 5-7, rov. 9 en rov. 11 slagen.
5. Bespreking van het incidentele cassatiemiddel
5.1
Onderdeel 1 klaagt in de eerste plaats dat voor zover rov. 9.8-9.10 (en met name het woord “daarnaast” in rov. 9.10) zo moet worden begrepen dat het hof van oordeel is dat Alcatel-Lucent zich naast de in rov. 4 besproken verplichting tot betaling van herstelpremies heeft gecommitteerd tot enige andere (betalings-)verplichtingen, de motivering van dat oordeel tekort schiet.
5.2
De klacht is gegrond. Op grond van met name de in rov. 9.10 opgenomen zinsnede “mede gelet op de hierboven sub 4. daarnaast door haar aanvaarde verplichtingen” laat het bestreden arrest geen andere uitleg toe dan dat volgens het hof Alcatel-Lucent naast de betaling van herstelpremies nog andere (betalings-)plichten heeft aanvaard. Dat oordeel is zonder nadere motivering, die ontbreekt onbegrijpelijk. Alcatel-Lucent heeft zich in deze procedure immers consequent op het standpunt gesteld dat zij na de opzegging “geen andere verplichtingen heeft dan de betaling van herstelpremies uit hoofde van artikel 5.3 van de uitvoeringsovereenkomst”.81.Bovendien heeft het hof dit standpunt in rov. 9.1 vermeld: “Alcatel-Lucent heeft zich bij wijze van verweer tegen de vorderingen van het Pensioenfonds op het standpunt gesteld dat zij na de opzegging van de uitvoeringsovereenkomst tot niet meer gehouden is dan waartoe zij zich bereid heeft verklaard zoals hierboven sub 4. is omschreven.”
5.3
Het onderdeel klaagt in de tweede plaats dat voor zover rov. 9.8-9.10 zo moet worden begrepen dat Alcatel-Lucent zich naast de in rov. 4 besproken verplichting tot betaling van herstelpremies onvoorwaardelijk tegenover het Pensioenfonds zou hebben gecommitteerd tot enige andere (betalings-)verplichting na het beëindigen van de uitvoeringsovereenkomst en dat oordeel is gebaseerd op de in rov. 9.8 geciteerde uitgangspunt uit een schriftelijke communicatie van Alcatel-Lucent, het hof een onbegrijpelijke uitleg aan deze passage heeft gegeven.
5.4
De klacht is eveneens gegrond. De in rov. 9.8 geciteerde passage is opgenomen in de brieven van Alcatel-Lucent aan het Pensioenfonds van 8 en 28 november 2011.82.Op de brief van 28 november 2011 heeft het Pensioenfonds in appel een beroep gedaan ter onderbouwing van de stelling dat Alcatel-Lucent er in de pensioenregeling van Delta Lloyd vanuit gaat dat de indexatie gelijkwaardig is als bij het fonds.83.Hiertegen heeft Alcatel-Lucent ingebracht dat het Pensioenfonds zich tevergeefs op deze brief beroept, dat deze brieven niet een weergave van de vermeende verplichtingen van Alcatel-Lucent bevatten maar uitsluitend voorstellen om tot een vergelijk te komen met het Pensioenfonds, en dat dit niet is gelukt.84.In het licht van dit verloop van het debat is bij gemis van een nadere motivering onbegrijpelijk dat het hof in rov. 9.8-9.10 ervan is uitgegaan dat Alcatel-Lucent aan de geciteerde mededeling die zij heeft gedaan “met het oog op het vinden van de alomvattende regeling” daaraan tijdens appelprocedure nog steeds gehouden kon worden.
5.5
Met de tweede klacht wordt tevens aangevoerd dat het onbegrijpelijk is dat het hof in rov. 9.8 heeft overwogen dat het geciteerde uitgangspunt van Alcatel-Lucent is gecommuniceerd “naar betrokkenen waaronder ook het Pensioenfonds” omdat niet valt in te zien om welke andere betrokkenen dan het Pensioenfonds dit zou gaan. Deze tegen een detail van de motivering gerichte klacht faalt bij gebrek aan belang omdat voor het oordeel van het hof niet dragend is dat het uitgangspunt nog aan anderen dan het Pensioenfonds zou zijn gecommuniceerd.
5.6
De derde klacht houdt in dat voor zover de rov. 9.8-9.10 zo moeten worden begrepen dat Alcatel-Lucent zich naast de verplichting tot betaling van herstelpremies heeft gecommitteerd tot enige andere (betalings-)verplichting na beëindiging van de uitvoeringsovereenkomst, dat oordeel onbegrijpelijk is omdat het hof geen (voldoende) inzicht biedt in de inhoud en omvang van deze andere verplichtingen.
5.7
De klacht treft doel. Het hof heeft in zijn redenering niet inzichtelijk gemaakt wat de inhoud is van de verplichtingen die voor Alactel-Lucent uit het bedoelde uitgangspunt voortvloeien. Dat spreekt te meer nu het hof in rov. 9.10 heeft overwogen dat Alcatel-Lucent met dat uitgangspunt niet minder verplichtingen heeft aanvaard dan op welke juridische grondslag dan ook uit de opzegging van de uitvoeringsovereenkomst en alles wat daarmee samenhangt voortvloeien.
5.8
De vierde klacht voert aan dat de oordelen in de rov. 5-7 zijn gegeven “onverminderd hetgeen hierna sub 9. wordt overwogen” en dat daarom het slagen van (een of meer van) de voorafgaande motiveringsklachten betekent dat de beperking van het oordeel in de rov. 5-7 “onverminderd hetgeen hierna sub 9. wordt overwogen” evenmin deugdelijk is gemotiveerd.
5.9
De klacht faalt. Uit het voorbehoud “onverminderd hetgeen hierna sub 9. wordt overwogen” maak ik op dat het oordeel in de rov. 5-7 mede steunt op de rov. 9.1-9.10. De klacht gaat er zelf vanuit dat de rov. 5-7 voortbouwen althans onlosmakelijk zijn verbonden met rov. 9. Het gevolg daarvan is niet, zoals de klacht wil, dat de rov. 5-7 zonder het bedoelde voorbehoud in stand blijven, maar dat deze overwegingen eveneens voor cassatie in aanmerking zouden kunnen komen.
5.10
Onderdeel 2 voert aan dat voor zover rov. 11 zo moet worden begrepen dat het Pensioenfonds volgens het hof na beëindiging van de uitvoeringsovereenkomst meer van Alcatel-Lucent kan verlangen dan alleen de betaling van herstelpremies, dat oordeel voortbouwt op de rov. 9.8-9.10 en daarom in het lot van de daartegen gerichte klachten moet delen.
5.11
De klacht is gegrond. Het oordeel in rov. 11 bouwt inderdaad voort op (onder meer) de rov. 9.8-9.10, zodat cassatie van die overwegingen betekent dat rov. 11 evenmin in stand kan blijven.
5.12
Onderdeel 3 klaagt dat het onbegrijpelijk is dat het hof bij zijn beslissing over de kostenveroordeling in rov. 12 heeft overwogen dat “eerst in hoger beroep in voldoende mate duidelijkheid is gekomen omtrent hetgeen waartoe Alcatel-Lucent zich jegens (ook) het Pensioenfonds gehouden acht”.
5.13
De klacht is gegrond. Zoals reeds opgemerkt heeft Alcatel-Lucent zich – zowel in de eerste aanleg als in appel – consequent op het standpunt gesteld dat zij geen andere verplichtingen heeft dan de betaling van herstelpremies.
6. Conclusie
De conclusie strekt, zowel in het principaal als het incidenteel beroep, tot vernietiging en verwijzing.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 05‑02‑2016
ECLI:NL:RBSGR:2012:BY4146, PJ 2012/211 m.nt. E. Lutjens,
MvG, nrs. 10/11.
ECLI:NL:GHDHA:2014:2873, PJ 2014/163 m.nt. T. Huijg.
Zie nader over het financieel toetsingskader E.M.F. Schols-van Oppen, Inleiding pensioenrecht (2015), p. 197-210 (alsmede de editie 2010 van dit boek voor het financieel toetsingskader van vóór 1 januari 2015), en M. Heemskerk, Pensioenrecht (2015), p. 145-171.
Onder technische voorzieningen worden verstaan de contante waarde van de toekomstige pensioenverplichtingen, zie Kamerstukken II, 2005-2006, 30 413, nr. 3, p. 252. Zie ook art. 2 lid 1 Besluit financieel toetsingskader pensioenfondsen (Besluit van 18 december 2006, Stb. 2006, 710, laatstelijk gewijzigd op 17 december 2014, Stb. 2014, 569). Zie nader M. Heemskerk, Pensioenrecht (2015), p. 150/151.
Aldus M. Heemskerk, Pensioenrecht (2015), p. 148.
Kamerstukken II, 2005-2006, 30 4413, nr. 3, p. 87.
Zie ook art. 16 lid 1 Besluit financieel toetsingskader pensioenfondsen zoals dit tot 1 januari 2015 heeft gegolden.
Zie ook art. 17 Besluit financieel toetsingskader pensioenfondsen zoals dit tot 1 januari 2015 heeft gegolden.
Daarmee is toepassing gegeven aan art. 140 (oud) PW op grond waarvan de Minister na overleg met de toezichthouder in uitzonderlijke economische situatie generiek uitstel van de maximumtermijnen voor korte termijn- en lange termijnherstelplannen kan verlenen. Zie nader E.M.F. Schols-van Oppen, Inleiding pensioenrecht (2010), p. 197/198.
Wet van 17 december 2014 (Wet aanpassing financieel toetsingskader), Stb. 2014, 567.
Art. 16 lid 3 Besluit van 18 december 2006, Stb. 2006, 710, laatstelijk gewijzigd op 17 december 2014, Stb. 2014, 569.
Per 1 januari 2015 is bepalend de beleidsdekkingsgraad: het gemiddelde van de dekkingsgraden over de afgelopen twaalf maanden (art. 133a PW0.
Zie ook art. 4 van het Besluit financieel toetsingskader pensioenfondsen.
Aldus M. Heemskerk, Pensioenrecht (2015), p. 157.
Vgl. E.M.F. Schols-van Oppen, Inleiding pensioenrecht (2015), p. 200.
Vgl. E.M.F. Schols-van Oppen, Inleiding pensioenrecht (2015), p. 200, de editie 2010 van dit boek, p. 189, M. Heemskerk, Pensioenrecht (2015), p. 158/159.
Vgl. art. 130 PW waarin voor de verplichting van een pensioenfonds om de premie in zijn jaarrekening en jaarverslag te vermelden, onderscheid wordt gemaakt tussen onder meer de kostendekkende premie en de feitelijke premie.
Zie voor een bevestigend antwoord M. Heemskerk, Pensioenrecht (2015), p. 159, met verwijzing naar Ktr. Enschede 21 oktober 2010, ECLI:NL:RBALM:2010:BO1419, PJ 2011/48. Daarentegen beantwoordt J.W. de Bruin de bedoelde vraag ontkennend, in: Pensioenwet, Analyse en commentaar (2015), p. 366-367 en 370. In de onderhavige zaak bepaalt de uitvoeringsovereenkomst in art. 3.1 lid 7 dat de definitief door Alcatel-Lucent verschuldigde premie minimaal de kostendekkende premie zoals gedefinieerd door art. 128 PW bedraagt.
Vgl. de definitie van pensioenaanspraak en pensioenrecht in art. 1 PW.
Zie art. 137 lid 1 (oud) PW en art. 137 lid 4 PW. Zie ook E.M.F. Schols-van Oppen, Inleiding pensioenrecht (2015), p. 198, 205/206, de editie 2010 van dit boek, p. 187, 194/195, M. Heemskerk, Pensioenrecht (2015), p. 170/171.
Zie M. Heemskerk, Pensioenrecht (2015), p. 170.
Zie daarover o.m. M.B. de Haas, Pensioenfondsen in zwaar weer (2008), p. 35-55, R.H. Maatman, R.M.M.J. Bauer, D. Busch en L.G. Verburg, Ter inleiding, in: Onderneming en pensioen (2011), p. 4-6, G. de Groot en N. Trappenburg, Bedrijven kopen risico pensioen af met € 3 mrd, FD 31 maart 2014.
De International Accounting Standard (IAS) 19R (‘Revised’). Zie hierover nader: B.P. van der Graaf, Onderneming, pensioenregeling en verslaglegging, FR 2014 7/8, p. 285-290, en R.L. ter Hoeven, Pensioen in de jaarrekening van de werkgever: over botsende beginselen en uit elkaar drijvende boekhoudregels, in: Onderneming en pensioen (2011), p. 237-255.
Vgl. T. Huijg en P.G. Vestering, De-risking door aanpassing van de pensioenregeling, FR 2014 7/8, p. 291-299, A. van Stee, Steeds meer mogelijkheden overdracht pensioenrisico’s (de-risking) aan verzekeraar, in: De Pensioenwereld in 2012 (KPMG) (prod. 25 bij de akte van het Pensioenfonds van 10 mei 2012).
Vgl. T. Huijg en P.G. Vestering, De-risking door aanpassing van de pensioenregeling, FR 2014 7/8, C. Donner-Broersma, P. Kuijper en M. Vis, Opzeggen uitvoeringsovereenkomst, in: Het verweesde pensioenfonds, en nu? (2013), p. 24-29, A. van Leeuwen, E. Schols en P. Kuijper, Besturing pensioenfonds na opzegging van de uitvoeringsovereenkomst, in: Het verweesde pensioenfonds, en nu? (2013), p. 33, S. Kuiper, De bevoegdheden van werkgevers en werknemers om een pensioenuitvoerder te kiezen – AIAS Working Paper 135 (2013), p. 91 en 97, p. 24-29, M. Heemskerk, Pensioenrecht (2015), P. 135, E.M.F. Schols-van Oppen, Inleiding pensioenrecht (2015), p. 120, de noot van H.P. Beuker bij Rechtbank Rotterdam 26 februari 2014, PJ 2014/67 (Smit) alsmede de noot van Huijg (onder 1) bij het in de onderhavige zaak gewezen arrest van het hof, PJ 2014/163. Overigens zijn naar aanleiding van de onderhavige zaak Kamervragen gesteld (Kamerstukken II, 2013-2014, 32 043, nr. 206, p. 7 en 31). In het kader van de beantwoording van deze vragen heeft de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zich op het standpunt gesteld dat de onderhavige zaak geen aanleiding geeft om de bestaande wettelijke regels aan te passen (brief van 1 december 2014, Kamerstukken II, 2014-2015, 32 043, nr. 232).
Zie M. Dommerholt, T&C Pensioenrecht, art. 25 Pensioenwet, aant. 2, M. Heemskerk, Pensioenrecht (2015), par. 5.4, p. 127.
De – sinds 2011 toegelaten – PPI mag alleen premieovereenkomsten uitvoeren zonder verzekeringstechnisch risico. Dat betekent dat een PPI slechts mag uitvoeren in de opbouwfase en bij het intreden van het verzekeringsrisico (bijv. pensionering) de waarde aan een verzekeraar moet overdragen. Zie nader E.M.F. Schols-van Oppen, Inleiding pensioenrecht (2015), p. 111-112, M. Heemskerk, Pensioenrecht (2015), p. 126.
Met ingang van 1 januari 2016 is in werking getreden de Wet algemeen pensioenfonds (Stb. 2015, 549 en 550. De wet introduceert als pensioenuitvoerder een algemeen pensioenfonds: een pensioenfonds dat een of meerdere pensioenregelingen uitvoert en daarvoor een afgescheiden vermogen aanhoudt per collectiviteitskring. Het bepaalde in art. 25 lid 1 onder h PW is ook van toepassing op het algemeen pensioenfonds.
De bepaling van art. 25 lid 1 onder h PW is bij amendement in de wet gekomen (Kamerstukken II, 2006-2007, 30 413, nr. 65). De indieners beoogden een recht op collectieve waardeoverdracht bij beëindiging van de overeenkomst met een verzekeraar in te voeren. Volgens de minister is met de bepaling echter geen recht op collectieve waardeoverdracht geïntroduceerd, maar beoogd het probleem op te lossen, dat werkgevers die het contract met een verzekeraar willen beëindigen en aan collectieve waardeoverdracht willen doen soms geconfronteerd worden met onredelijke exit-bepalingen in de uitvoeringsovereenkomst (Kamerstukken I, 2006-2007, 30 413, nr. C, p. 18/19, zie ook de brief van de minister van 5 december 2006, Kamerstukken I, 2006-2007, 30 413 en 30 655, nr. E, p. 3).
Zie M. Heemskerk, Pensioenrecht (2015), p. 132, C. Donner-Broersma, P. Kuijper en M. Vis, Opzeggen uitvoeringsovereenkomst, in: Het verweesde pensioenfonds, en nu? (2013), p. 11 (laatste alinea). Met ingang van 1 januari 2016 is in werking getreden de Wet algemeen pensioenfonds (Stb. 2015, 549 en 550. De wet introduceert als pensioenuitvoerder een algemeen pensioenfonds: een pensioenfonds dat een of meerdere pensioenregelingen uitvoert en daarvoor een afgescheiden vermogen aanhoudt per collectiviteitskring. Het bepaalde in art. 25 lid 1 onder h PW is ook van toepassing op het algemeen pensioenfonds.
Kamerstukken II, 2005-2006, 30 413, nr. 17, p. 37, in dezelfde zin Kamerstukken II, 2005-2006, 30 413, nr. 3, p. 63 en 67. Zie ook het SER-advies Nieuwe Pensioenwet 01/06, p. 57: “Bij pensioenfondsen is in beginsel sprake van een duurzame relatie met de werkgever(s) en deelnemers, bij verzekeraars is sprake van een verzekeringsovereenkomst voor bepaalde tijd (meestal 5 tot 10 jaar). Dit verschil in duur heeft ook gevolgen voor de solidariteit die bij pensioenfondsen veelal nadrukkelijker aanwezig is dan bij verzekeraars en vanwege de onbeperkte duur van de relatie ook meer aanwezig kan zijn.”
Zie de opmerking zonder voorbehoud in de toelichting op de Pensioenwet: “Indien de werkgever op enig moment kiest voor een andere pensioenuitvoerder, zal de uitvoeringsovereenkomst met deze andere pensioenuitvoerder direct moeten aansluiten op de voorgaande uitvoeringsovereenkomst.” (Kamerstukken II, 2005-2006, 30 413, nr. 3, p. 191 (laatste alinea)). Zie ook art. 2 lid 12, art. 111 onder m, en art. 115a lid 3 onder h PW. Vgl. T. Huijg en J.M. van Slooten, De opzegging van de uitvoeringsovereenkomst, TPV 2013/22, par. 2.3, C. Donner-Broersma, P. Kuijper en M. Vis, Opzeggen uitvoeringsovereenkomst, in: Het verweesde pensioenfonds, en nu? (2013), p. 12 (eerste alinea).Het begrip ‘waardeoverdracht’ is gedefinieerd in art. 1 PW.
Vgl. T. Huijg en J.M. van Slooten, De opzegging van de uitvoeringsovereenkomst, TPV 2013/22, par. 2.3. Zij wijzen erop dat in de door de Pensioenfederatie gehanteerde voorbeeld-uitvoeringsovereenkomst met een pensioenfonds wordt uitgegaan van bepaalde tijd (te raadplegen op de website www.pensioenfederatie.nl onder OPF-fondsdocumenten). Volgens Donner-Broersma, Kuijper en Vis bevatten de meeste uitvoeringsovereenkomsten bepalingen over de looptijd maar bestaan daarbinnen grote verschillen, zie: Opzeggen uitvoeringsovereenkomst, in: Het verweesde pensioenfonds, en nu? (2013). Zie ook S. Kuiper, De bevoegdheden van werkgevers en werknemers om een pensioenuitvoerder te kiezen – AIAS Working Paper 135 (2013), p. 89.
Preciezer gezegd: de pensioenverwerving stopt en de deelneming in de pensioenregeling van het pensioenfonds eindigt. Zie C. Donner-Broersma, P. Kuijper en M. Vis, Opzeggen uitvoeringsovereenkomst, in: Het verweesde pensioenfonds, en nu? (2013), p. 22 (laatste alinea), Pensioenwet, Analyse en commentaar (2013), par. 12.1.2.1, p. 568 (E. Lutjens).
Vgl. C. Donner-Broersma, P. Kuijper en M. Vis, Opzeggen uitvoeringsovereenkomst, in: Het verweesde pensioenfonds, en nu? (2013), p. 22, M. Heemskerk, Pensioenrecht (2015), p. 131.
Het begrip ‘waardeoverdracht’ is gedefinieerd in art. 1 PW.
Tot 1 januari 2015 knoopte art. 150 PW aan bij het eindigen van de pensioenregeling tijdens de periode dat een korte termijnherstelplan van toepassing is. In de huidige versie van art. 150 is dat het eindigen van een pensioenregeling tijdens een periode waarin de beleidsdekkingsgraad ligt onder de gestelde eisen ten aanzien van het minimaal vereist eigen vermogen. Zie verder C. Donner-Broersma, P. Kuijper en M. Vis, Opzeggen uitvoeringsovereenkomst, in: Het verweesde pensioenfonds, en nu? (2013), voetnoot 28: “Weliswaar wordt in dit artikel niet gesproken over het eindigen van de uitvoeringsovereenkomst, maar het eindigen van de pensioenregeling, maar dit artikel zal – gelet op de strekking - van toepassing zijn bij het beëindigen van de uitvoeringsovereenkomst.” Zie over dit artikel ook W. Hoekert, T&C Pensioenrecht, art. 150 Pensioenwet, aant. 1, E. Lutjens, Pensioenwet, analyse en commentaar (2013), p. 313 (eerste alinea).
Vgl. D.J. Kwanten, T&C Pensioenrecht, art. 84 Pensioenwet, aant. 1.
Vgl. o.m. Inl. dagv., nr. 39, CvA, nrs. 6.2.1, 9.1.10, 11.2 (“Het pensioenfonds blijft immers zolang het bestaat uitvoerder van de tot en met 31 december 2011 opgebouwde pensioenaanspraken.”), MvG, nr. 75 (“Alcatel-Lucent heeft immers niet aangegeven dat de opgebouwde pensioenaanspraken mee zouden gaan naar de toekomstige pensioenregeling bij de nieuwe uitvoerder”), MvA, nr. 2.2.1, 2.5.1 (“Alcatel-Lucent heeft belang bij duidelijkheid over de pensioenverplichtingen, opgebouwd tot en met 2011, die nog door het Pensioenfonds worden beheerd.”), 4.2.11 onder 2.
In appel heeft het Pensioenfonds met nadruk gesteld dat Alcatel-Lucent ook de uitvoeringsovereenkomst met haar andere ondernemingspensioenfonds (Stichting Pensioenfonds Alcatel Nederland, SPAN) in 2010 heeft beëindigd en daarbij heeft afgesproken de kosten van de overdracht van de pensioenverplichtingen en een indexatie van 50% voor haar rekening te nemen (MvG, nrs. 43, 49, 54, 76-79). Alcatel-Lucent heeft hierop gereageerd bij MvA, p. 35 (nr. 8), 37 (nr. 9), 41 (par. 4.2.9), en 44.
De brief is overgelegd bij de s.t. van mr. Alt, zie ook de reactie van mr. Sagel bij repliek, nr. 2. Zie ook de bij MvG als prod. 3 overgelegde correspondentie tussen het Pensioenfonds en DNB.
https://www.alcatel-lucentpensioenfonds.nl/ .
Sommige schrijvers spitsen de kwalificatie toe op die van sommenverzekering of levensverzekering.Vgl. E. Lutjens en S.H. Kuiper, Pensioenrecht en privaatrecht, NTBR 2008/10, par. 3.3.2, R.A.C.M. Langemeijer, De Pensioenwet: nieuwe en klare wijn? SR 2006/66, par. 9.2, T. Huijg en J.M. van Slooten, De opzegging van de uitvoeringsovereenkomst, TPV 2013/22, par. 2.1 en 3.2, C. Donner-Broersma, P. Kuijper en M. Vis, Opzeggen uitvoeringsovereenkomst, in: Het verweesde pensioenfonds, en nu? (2013), p. 13, Pensioenwet, Analyse en commentaar (2013), par. 1.2.10 (E. Lutjens) en par. 5.1.2 (H.M. Kappelle), S.H. Kuiper, De keuze tussen pensioenfonds en verzekeraar, FR 2014 7/8, p. 305-306, E.M.F. Schols-van Oppen, Inleiding pensioenrecht (2015), p. 115, M. Heemskerk, Pensioenrecht (2015), p. 121/122.
Zie T. Huijg en J.M. van Slooten, De opzegging van de uitvoeringsovereenkomst, TPV 2013/22, par. 3.2 en 3.4.
HR 28 oktober 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ9854, NJ 2012/685 m.nt. T.F.E. Tjong Tjin Tai.
Zie T. Huijg en J.M. van Slooten, De opzegging van de uitvoeringsovereenkomst, TPV 2013/22, par. 3.4.
Vgl. de rov. 3.5.4 en 3.6.2 van het arrest. Tot dezelfde conclusie komen: Tjong Tjin Tai in zijn NJ-noot bij het arrest, E. van Wechem, Kroniek van het vermogensrecht, NJ 2012/879, p. 1002, en P.T.J. Wolters, Alle omstandigheden van het geval (2013), p. 192-195.
In andere zin: C. Donner-Broersma, P. Kuijper en M. Vis, Opzeggen uitvoeringsovereenkomst, in: Het verweesde pensioenfonds, en nu? (2013), p. 14 (tweede alinea). Vgl. S. Kuiper, De bevoegdheden van werkgevers en werknemers om een pensioenuitvoerder te kiezen – AIAS Working Paper 135 (2013), p. 97 (onder “Beëindiging en de belangen van deelnemers en begunstigden voor pensioen”).
Aldus T. Huijg en J.M. van Slooten, De opzegging van de uitvoeringsovereenkomst, TPV 2013/22, par. 3.4.
Zie C. Donner-Broersma, P. Kuijper en M. Vis, Opzeggen uitvoeringsovereenkomst, in: Het verweesde pensioenfonds, en nu? (2013), p. 23/24.
Art. 7 lid 4 Vrijstellings- boetebesluit Wet Bpf 2000.
Vgl. C. Boekkooi en N. Opdam, Betalen bij afscheid van pensioenfonds, FD 12 mei 2011.
Vgl. de noot van L.H. Blom (onder 10) bij Rechtbank Amsterdam 16 januari 2013 (KPN/PNO), PJ 2013/94, de conclusie van A-G Wissink voor HR 6 november 2016, ECLI:NL:HR:2015:3242 (PNO/KPN), C. Donner-Broersma, P. Kuijper en M. Vis, Opzeggen uitvoeringsovereenkomst, in: Het verweesde pensioenfonds, en nu? (2013), p. 28 (tweede alinea), S. Kuiper, De bevoegdheden van werkgevers en werknemers om een pensioenuitvoerder te kiezen – AIAS Working Paper 135 (2013), p. 91.
Vgl. T. Huijg en J.M. van Slooten, De opzegging van de uitvoeringsovereenkomst, TPV 2013/22, par. 3.4, C. Donner-Broersma, P. Kuijper en M. Vis, Opzeggen uitvoeringsovereenkomst, in: Het verweesde pensioenfonds, en nu? (2013), p. 24 (eerste alinea).
Vgl. T. Huijg en J.M. van Slooten, De opzegging van de uitvoeringsovereenkomst, TPV 2013/22, par. 3.4.
Vgl. M. Heemskerk, Pensioenrecht (2015), p. 131: “Logisch lijkt dat de pensioenpremies voor toekomstige pensioenopbouw niet langer zijn verschuldigd.”
Vlg. de noot van Huijg (onder 8) bij het in cassatie bestreden arrest, PJ 2014/163, C. Donner-Broersma, P. Kuijper en M. Vis, Opzeggen uitvoeringsovereenkomst, in: Het verweesde pensioenfonds, en nu? (2013), p. 27.
Vlg. de noot van Huijg (onder 6, slot) bij het in cassatie bestreden arrest, PJ 2014/163.
Vgl. de noot van Huijg (onder 3) bij het in cassatie bestreden arrest, PJ 2014/163, C. Donner-Broersma, P. Kuijper en M. Vis, Opzeggen uitvoeringsovereenkomst, in: Het verweesde pensioenfonds, en nu? (2013), p. 27.
Vgl. p. 3 van het herstelplan van het Pensioenfonds, de maximering van premie en herstelbetalingen op 150% van de voorschotdoorsneepremie in de artikelen 5.2.1 en 5.2.2 van de uitvoeringsovereenkomst.
Zie CvA, nr. 6.1.5.
MvG, nrs. 85-91. Het rapport is als prod. 22 overgelegd.
MvA, p. 47/48 (nrs. 2 en 3).
Vgl. HR 20 februari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO1427, NJ 2005/493 (DSM/Fox),
Vgl. W. van Heest, Uitleg van een pensioenreglement, WPNR 6709 (2007), p. 430/431, M.H. Wissink, Uitleg volgens Haviltex of de CAO-norm? Over een vloeiende overgang en de noodzaak om toch te kiezen, WPNR 6579 (2004), nr. 22, E. Lutjens en S.H. Kuiper, Pensioenwet en privaatrecht, NTBR 2008/10, par. 5.3.1 en 5.3.3, R.A.C.M. Langemeijer in diens noot bij Hof Amsterdam (OK) 12 april 2011, PJ 2011/91, E. Lutjens in: Pensioenwet, Analyse en commentaar (2013), p. 146. In andere zin, waarbij in beginsel toepassing van de CAO-norm wordt verdedigd, T. Huijg en J.M. van Slooten, TPV 2013/22, par. 2.4, J.M. van Slooten, Bespreking van Pensioenwet, Analyse en commentaar, TPV 2013/45.
Het middel verwijst in voetnoot 34 naar de zesde meer subsidiaire vordering (MvG, p. 75) en de meest subsidiaire vordering (MvG, p. 76).
Vgl. het in onderdeel 2.1.1 genoemde arrest HR 3 mei 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ1059, RvdW 2013/674. Zie verder over het belangvereiste bij een verklaring voor recht: N.E. Groeneveld-Tijssens, De verklaring voor recht (2015), p. 39-57, A.W. Jongbloed, Vermogensrecht (losbl.), art. 3:303, aant. 6., Mon. Nieuw BW A-11 (Van Nispen), nr. 15.
MvG, nr. 72 en MvA, voetnoot 59.
Vgl. M.H. Wissink, Uitleg volgens Haviltex of de CAO-norm? Over een vloeiende overgang en de noodzaak om toch te kiezen, WPNR 6579 (2004), nr. 6, R.P.J.L. Tjittes, Uitleg van schriftelijke contracten (2009), par. 2.3.3 en 2.3.4.
Zie voetnoten 46, 63, 65 en 66. Overigens hebben nrs. 58-63 van de memorie van grieven betrekking op het betoog van het Pensioenfonds dat de uitvoeringsovereenkomst een leemte bevat, niet op de uitleg; zie de nrs. 55 en 57 van deze memorie.
Voor vindplaatsen verwijst het middelonderdeel in voetnoot 45 naar MvG, nr. 10-11 (de toelichting op de eiswijziging) en onder iii) naar MvG, nr. 29 (de toelichting op de eerste grief). Niet vermeld maar van dezelfde strekking zijn de volgende passages: MvG, nr. 21 (toelichting eerste grief) en MvG, nrs. 130-137 (toelichting zesde grief).
Het betreft de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid (MvG, nrs. 67-71 i.v.m. het eerste primaire onderdeel van het petitum), de derogerende werking van de redelijkheid en billijkheid (MvG, nrs. 82-83 i.v.m. het eerste meer subsidiaire onderdeel van het petitum), de gewoonte (MvG, nrs. 64-66 i.v.m. het eerste meer primaire onderdeel van het petitum), onvoorziene omstandigheden (MvG, nrs. 121-129 i.v.m. het derde meer subsidiaire onderdeel van het petitum), een leemte in de overeenkomst (MvG, nr. 55 i.v.m. het eerste meer primaire onderdeel van het petitum), en onrechtmatige daad (MvG, nrs. 72-82 i.v.m. het eerste meer primaire onderdeel van het petitum).
Aldus verwoord in de slotsom van rov. 9.10. Waar het hof in rov. 9.4 verwijst naar “art. 6:24, eerste lid BW” neem ik aan dat bedoeld is te verwijzen naar art. 6:248, eerste lid BW”.
Het middelonderdeel verwijst in voetnoot 76, op p. 33 en in de voetnoten 80-85 naar MvG, nrs. 48-53, maar bedoeld is blijkbaar om te verwijzen naar MvG, nrs. 58-63.
Het onderdeel verwijst in voetnoten 90 t/m 93 naar achtereenvolgens MvG, nrs. 64-66, 72-81 en 19, en de pleitnota in hoger beroep, nr. 29.
Art. 3.3 lid 3 van de uitvoeringsovereenkomst.
Het onderdeel noemt als vindplaats de pleitnota van Alcatel-Lucent in hoger beroep, nrs. 24-25.
Het onderdeel doelt op de MvG, nrs. 32-45 en de pleitnotities van het Pensioenfonds, nrs. 5-10, aangehaald op p. 43-48 van de cassatiedagvaarding.
Aldus MvA, nr. 1.2.2 (slot). Zie wat betreft de appelprocedure ook MvA, nrs. 2.1.1, 2.6.2, 3.5.2, 3.5.5, 4.2.1 onder 2, 4.8.2, alsmede de pleitnota van Alcatel-Lucent, nrs. 2.3 en 2.8.
Prod. 15 bij Inl. dagv. Een ondertekende versie van de brief van 28 november 2011 is tevens overgelegd als prod. 15 bij CvA.
MvG, p. 36 (voorlaatste alinea).
MvA, p. 38, nr. 7.
Beroepschrift 09‑12‑2014
Heden, de negende december tweeduizendveertien (2014), ten verzoeke van de stichting STICHTING ALCATEL-LUCENT PENSIOENFONDS, thans statutair gevestigd te Amstelveen en aldaar zaakdoende aan de Prof. E.M. Meijerslaan 1, te dezer zake domicilie kiezende te 's‑Gravenhage aan de Statenlaan 28, ten kantore van Alt Kam Boer advocaten, van wie mr. H.J.W. Alt, advocaat bij de Hoge Raad der Nederlanden, door mijn requirante als zodanig in na te melden cassatieprocedure wordt gesteld en haar als zodanig daarin zal vertegenwoordigen;
Heb ik,
[Robin Gearls als toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarder werkzaam ten kantore van Arnoldus Johannes Antonius Eliens, gerechtsdeurwaarder gevestigd te Haarlem en aldaar kantoorhoudende aan de Robertus Nurksweg 13–15]
AAN:
1.
De besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid ALCATEL-LUCENT NEDERLAND B.V., statutair gevestigd te Hoofddorp en aldaar zaakdoende aan de Antareslaan 1, op dat adres mijn exploit doende en afschrift dezes latende aan:
[Dhr. G. Parlevliet]
aldaar werkzaam
2.
en aan de blijkens het handelsregister bij akte van 23 september 2014, derhalve na het wijzen van het arrest à quo van Alcatel-Lucent Nederland B.V. afgesplitste besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid ALCATEL-LUCENT ENTERPRISE NETHERLANDS B.V., eveneens statutair gevestigd te Hoofddorp en aldaar zaakdoende aan de Antareslaan 1, op dat adres mijn exploit doende en afschrift dezes latende aan:
[Dhr. G. Parlevliet]
aldaar werkzaam
AANGEZEGD:
dat mijn requirant bij deze beroep in cassatie instelt tegen het arrest van 9 september 2014 van het Gerechtshof Den Haag, gewezen onder nummer 200.119.572/01 tussen requirante als appellante en verweerders in cassatie als geïntimeerden, zij het dat er vóór de splitsing sprake was van één rechtspersoon met de naam Alcatel-Lucent Nederland B.V.
en dat:
- a.
indien een verweerder advocaat bij de Hoge Raad stelt maar het hierna te noemen griffierecht niet tijdig betaalt, en de voorgeschreven termijnen en formaliteiten in acht zijn genomen, de Hoge Raad verstek tegen die verweerder verleent en het diens recht om in cassatie verweer te voeren dan wel om in cassatie te komen vervalt;
- b.
indien ten minste één van de verweerders advocaat bij de Hoge Raad heeft gesteld en het griffierecht tijdig heeft voldaan, tussen partijen één arrest zal worden gewezen, dat als een arrest op tegenspraak wordt beschouwd;
- c.
bij verschijning in het geding van ieder van de gedaagden een griffierecht zal worden geheven, te voldoen binnen vier weken te rekenen vanaf het tijdstip van verschijning;
- d.
de hoogte van de griffierechten is vermeld in de meest recente bijlage behorend bij de Wet griffierechten burgerlijke zaken, die onder meer is te vinden op de website: www.kbvg.nl/griffierechtentabel
- e.
van een persoon die onvermogend is, een bij of krachtens de wet vastgesteld griffierecht voor onvermogenden wordt geheven, indien hij op het tijdstip waarop het griffierecht wordt geheven heeft overgelegd:
- 1.
een afschrift van het besluit tot toevoeging, bedoeld in artikel 29 van de Wet op de rechtsbijstand, of indien dit niet mogelijk is ten gevolge van omstandigheden die redelijkerwijs niet aan hem zijn toe te rekenen, een afschrift van de aanvraag, bedoeld in artikel 24, tweede lid, van de Wet op de rechtsbijstand, dan wel:
- 2.
een verklaring van het bestuur van de raad voor rechtsbijstand, bedoeld in artikel 7, derde lid, onderdeel e, van de Wet op de rechtsbijstand waaruit blijkt dat zijn inkomen niet meer bedraagt dan de inkomens bedoeld in de algemene maatregel van bestuur krachtens artikel 35, tweede lid, van die wet;
- f.
van verweerders in cassatie die bij dezelfde advocaat bij de Hoge Raad verschijnen en een gelijkluidende conclusie van antwoord nemen, op basis van artikel 15 van de Wet griffierechten burgerlijke zaken slechts eenmaal een gezamenlijk griffierecht wordt geheven.
Voorts heb ik, deurwaarder, geheel exploiterende en met domiciliekeuze als voormeld, de gerequireerden:
GEDAGVAARD:
om op vrijdag, de negentiende december tweeduizendveertien (2014) des voormiddags te tien uur, niet tn persoon doch vertegenwoordigd door een advocaat bij de Hoge Raad der Nederlanden, te verschijnen ter terechtzitting van de Hoge Raad der Nederlanden, Eerste Enkelvoudige Kamer voor Burgerlijke Zaken, alsdan zitting houdende in het gebouw van de Hoge Raad aan de Kazernestraat 52 te 's‑Gravenhage;
TEN EINDE:
namens mijn requirant tegen voormeld arrest te horen aanvoeren het navolgende:
Middel van cassatie
Schending van het recht en/of verzuim van vormen, waarvan niet-inachtneming nietigheid medebrengt, doordat het Hof bij het te dezen bestreden arrest van 9 september 2014, gewezen onder nummer 200.119.572/01 heeft overwogen en beslist gelijk in 's‑Hofs arrest vermeld — hier als herhaald en ingelast te beschouwen —, ten onrechte om één of meer van de navolgende — zo nodig in onderling verband en samenhang te beschouwen — redenen:
1. Kern van de zaak en het geding in feitelijke instanties
1.1
Eiseres tot cassatie, verder ook aangeduid als ‘het pensioenfonds’, is een ondernemingspensioenfonds. Daaronder wordt verstaan een pensioenfonds dat verbonden is aan een onderneming of aan een groep ondernemingen. In casu is het pensioenfonds in het leven geroepen door en verbonden aan verweerders in cassatie, hierna in enkelvoud: Alcatel-Lucent.1.
1.2
Het pensioenfonds voert de pensioenregeling die door Alcatel-Lucent is bepaald.2. De benodigde financiering dient te worden gefourneerd door Alcatel-Lucent. Het pensioenfonds heeft geen andere bronnen van financiering.3. Ten behoeve van de uitvoering van de pensioenregeling hebben Alcatel-Lucent en het pensioenfonds een uitvoeringsovereenkomst gesloten.4. De laatste overeenkomst dateert van 25 september 2008 en is aangehecht aan de inleidende dagvaarding als productie 1.5.
Dekkingsgraad
1.3
Door de financiële crisis is de dekkingsgraad van het pensioenfonds in 2008 gedaald naar een dekkingsgraad van 95,3% op 31 december 2008 (zie de jaarrekening van het pensioenfonds van 2008, die is toegevoegd als productie 2). De dekkingsgraad drukt de verhouding uit tussen het vermogen van het fonds en de pensioenverplichtingen. Een dekkingsgraad van 100% betekent dat het vermogen even groot is als de pensioenverplichtingen. Het minimaal vereist eigen vermogen moet op grond van weten regelgeving gemiddeld ten minste 105% bedragen. Dit percentage ligt voor dit pensioenfonds op circa 104,0%. Eind 2011 is de dekkingsgraad circa 93%. Het pensioenfonds beschikte ten tijde van de opzegging dus nog steeds niet over het minimaal vereist eigen vermogen.6.
Verplicht eigen vermogen
1.4
Daarnaast moet een pensioenfonds ook over een vereist eigen vermogen beschikken. Het vereist eigen vermogen moet wettelijk gezien7. gemiddeld ten minste 130% bedragen. Dit percentage lag bij het aangaan van deze procedure voor dit pensioenfonds, op circa 111,5%. Het pensioenfonds beschikte dus niet over het vereiste eigen vermogen.8.
Herstelplan op korte- en op lange termijn noodzakelijk
1.5
Doordat het pensioenfonds niet voldeed aan het minimaal vereist eigen vermogen en aan het vereist eigen vermogen (zoals geschetst onder punt 1.4) moest het pensioenfonds begin 2009 een herstelplan indienen bij De Nederlandse Bank. Dat herstelplan bestond uit een korte termijnherstelplan ten behoeve van het herstel van het minimaal vereist eigen vermogen en een langetermijnherstelplan ten behoeve van het herstel van het vereist eigen vermogen. Het ingediende herstelplan van het pensioenfonds is als productie 3 bij inleidende dagvaarding overgelegd.9.
1.6
Op grond van het herstelplan heeft Alcatel-Lucent een aantal (betalings)verplichtingen. Deze heeft zij ook erkend in een brief van 17 april 2009, (productie 4 bij inleidende dagvaarding) Naast de (betalings)verplichtingen voor de uitvoering van de pensioenregeling heeft Alcatel-Lucent dus ook(betalings)verplichtingen op grond van het herstelplan.
1.7
Op 16 april 2010 heeft het pensioenfonds Alcatel-Lucent geïnformeerd over het feit dat de herstelpremie in 2010 lager is dan in het oorspronkelijke herstelplan werd verwacht als gevolg van een sneller stijgende dekkingsgraad in 2009. Zie hiervoor productie 5 bij inleidende dagvaarding. De opslag op de premie in 2010 zal 42,7% bedragen in plaats van 50%. Dit is dan ook de opslag op de premie die Alcatel-Lucent betaald heeft.
Opzegging overeenkomst
1.8
Op 29 september 2010 heeft Alcatel-Lucent per brief de uitvoeringsovereenkomst eenzijdig opgezegd per 31 december 2011. Deze brief is overgelegd bij inleidende dagvaarding als productie 6.
Alcatel-Lucent doet naar werknemers alsof er niets aan de hand is
1.9
Na de opzegging van de uitvoeringsovereenkomst is Alcatel-Lucent een nieuwe CAO overeengekomen. Deze heeft zij ondertekend op 15 december 2010.10. Hierin staat de pensioenregeling (inclusief de indexatiegarantie), zoals deze wordt uitgevoerd door het pensioenfonds. Het pensioenfonds wordt in die CAO ook genoemd.11.
Overleg omtrent een nieuwe overeenkomst loopt op niets uit
1.10
Partijen zijn hierna meerdere malen in overleg getreden en hebben veel brieven en e-mails naar elkaar gestuurd om te kijken of partijen een nieuwe (betalingsregeling voor de) uitvoeringsovereenkomst onder andere voorwaarden konden afsluiten en/of een afwikkeling van de lopende verplichtingen konden overeenkomen. Hiervoor hebben partijen getracht een Memorandum of Understanding overeen te komen. Het pensioenfonds heeft na veel overleg Alcatel-Lucent een deadline gesteld voor het maken van deze afspraken voor 30 september 2011. Deze deadline is steeds op verzoek van Alcatel-Lucent verlengd tot, uiteindelijk, het einde van het jaar 2011. Ondanks dit alles hebben partijen geen overeenstemming bereikt. De eerste versie van het Memorandum of Understanding en de laatste versie van het Memorandum of Understanding (versie 6), inclusief toelichtende e-mailberichten als bijlage, zijn overgelegd bij inleidende dagvaarding als productie 7.
Opzet van Alcatel-Lucent: de-risken
1.11
In de email als reactie op de definitieve versie van het Memorandum of Understanding geeft Alcatel-Lucent aan dat zij de uitvoeringsovereenkomst heeft opgezegd om tussentijds de mogelijkheid van de-risken te kunnen onderzoeken. Tussen partijen is niet in geschil dat Alcatel-Lucent de uitvoeringsovereenkomst heeft opgezegd met het oog op de door haar gewenste de-risking: het beperken van haar financiële risico's met betrekking tot de uitvoering van de pensioenregeling.12.
Inzet van deze procedure
1.12
Alcatel-Lucent wenst haar financiële risico's te beperken, lees: die neer te leggen bij het pensioenfonds en daaronder vallende werkenden (de ‘deelnemers’), de personen die een premievrije aanspraak hebben (‘de slapers’) en de pensioengerechtigden. Het pensioenfonds is van mening dat uit de bijzondere aard van de overeenkomst Alcatel-Lucent deze overeenkomst niet zonder meer en zonder enige vergoeding van de aldus voor rekening en risico het pensioenfonds gebrachte kosten en risico's kon en mocht opzeggen. De vraag die het pensioenfonds dan ook in onderhavige procedure aan de orde stelt is:
‘Mag en kan een werkgever een uitvoeringsovereenkomst met een ondernemingspensioenfonds opzeggen:
- —
zonder een nieuwe te sluiten en
- —
zonder het pensioenfonds voldoende middelen ter beschikking te stellen — naast de verplichte herstelbetalingen teneinde de vereiste dekkingsgraad te herstellen —, om de tussen werkgever en werknemers, gewezen werknemers en pensioengerechtigden overeengekomen pensioenovereenkomst naar behoren uit te voeren?’
Het pensioenfonds is van mening dat Alcatel-Lucent die risico's niet zonder adequate vergoeding mag afwentelen op het pensioenfonds, temeer niet nu Alcatel-Lucent in het kader van een nieuwe CAO heeft aangegeven dat er ‘niets verandert’. Met andere woorden, Alcatel-Lucent handhaaft de voorwaarden die zij heeft toegezegd onverkort, terwijl zij de risico's daarvan afwentelt op een partij die volledig afhankelijk is van haar.
Het pensioenfonds kon dan ook niet anders dan onderhavige procedure opstarten en in rechte afdwingen dat Alcatel-Lucent die betalingen doet op grond waarvan het pensioenfonds kan doen wat Alcatel-Lucent de deelnemers, slapers en pensioengerechtigden belooft. Vooropgesteld zij dat artikel 2.1 van de statuten van het Pensioenfonds luidt:
‘Het pensioenfonds heeft tot doel de pensioenregelingen te waarborgen die door de bijdragende ondernemingen ten behoeve van de (gewezen) deelnemers, pensioengerechtigden en hun eventuele partners zijn getroffen en in het pensioenreglement zijn vastgelegd.’
Daaruit volgt dat het pensioenfonds niet slechts de rol van uitvoerder heeft, maar dat het pensioenfonds ook een waarborgfunctie heeft ten aanzien van de door de werkgever toegezegde pensioenregelingen, waarvan de indexatie onderdeel uit maakt. Dit betekent dat wanneer het pensioenfonds van mening is dat het geld tekort komt, omdat het van de werkgever te weinig geld krijgt om de pensioenregeling zoals toegezegd in de Cao uit te voeren, het pensioenfonds daarover desnoods een rechtszaak tegen de werkgever moet aanspannen om alsnog dat benodigde geld te vorderen. Dat is ook de kern van deze procedure.13.
Vorderingen in eerste aanleg
1.13
Bij dagvaarding luiden de vorderingen zeer verkort:
- 1.
primair: nakoming van de verplichting tot betaling van de afwikkelingskosten;14.
- 2.
subsidiair: vergoeding van de schade als gevolg van tekortkoming in de nakoming van de uitvoeringsovereenkomst eventueel in combinatie met het herstelplan (wanprestatie);15.
- 3.
meer subsidiair: schadevergoeding op grond van onrechtmatige daad;16.
- 4.
meer meer subsidiair: schadevergoeding als gevolg van de opzegging (tekortkoming driehoeksverhouding).17.
- 5.
uiterst subsidiair: schadevergoeding op grond van onvoorziene omstandigheden;18.
- 6.
kostenveroordelingen.19.
In alle varianten vordert het pensioenfonds
- (a)
afwikkelkosten,
- (b)
kosten voor de toegezegde indexatie en
- (c)
verklaring voor recht dat Alcatel-Lucent de kosten door de opzegging van de uitvoeringsovereenkomst moet betalen, zijnde de kosten voor aanpassing van het beleggingsbeleid en/of kosten voor aanpassing van het risicobeleid en/of kosten voor aanpassing van de governance.
1.14
In het kader van de juridische onderbouwing stelt het pensioenfonds in de dagvaarding het volgende:
Er is sprake van een tekortkoming in de nakoming van de uitvoeringsovereenkomst, eventueel in combinatie met het herstelplan. Artikel 7.3 van de uitvoeringsovereenkomst, productie 1 bij inleidende dagvaarding luidt als volgt:
‘Deze overeenkomst is aangegaan voor onbepaalde tijd. Zij kan door elk der partijen schriftelijk worden opgezegd met in achtneming van een opzegtermijn von minstens zes maanden, met dien verstande dat de overeenkomst niet eerder zal eindigen dat op 31 december 's-nachts om 24.00 uur van het jaar volgend dat (…) opzegging heeft plaatsgevonden. Na beëindiging behouden partijen jegens elkaar de verplichtingen uit deze overeenkomst over de periode gelegen voor de datum van beëindiging.’
1.15
Na beëindiging behouden partijen dus jegens elkaar verplichtingen uit deze overeenkomst over de periode gelegen voor de datum van beëindiging. Het Pensioenfonds vordert daarom dan ook nakoming van de uitvoeringsovereenkomst dan wel schadevergoeding op grond van tekortkoming in de nakoming van die uitvoeringsovereenkomst eventueel in combinatie met een herstelplan op grond van het onderstaande20.:
- —
de herstelbetalingen zijn overeengekomen;
- —
betalingen moeten door Alcatel-Lucent op grond van de uitvoeringsovereenkomst gedaan worden en moet bij bet opzeggen van de uitvoeringsovereenkomst worden afgefinancierd;
- —
er is geen wettelijke verplichting om exit-voorwaarden op te nemen in de uitvoeringsovereenkomst;
- —
bij het ontbreken van de exit-voorwaarden dienen de afwikkelingskosten op grond van de aard van de overeenkomst met in achtneming van de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid nader ingevuld te worden. 21.
1.16
In punt 42 en verder van de inleidende dagvaarding wordt gewezen op de bijzondere aard van de overeenkomst. Het is een overeenkomst die op grond van de pensioenwet moet worden aangegaan terwijl werkgever die pensioenovereenkomst met zijn werknemers overeenkomt. Dit ter meerdere borging van de pensioenaanspraken en -rechten en de uitvoering daarvan. Dat betreft een rechtsverhouding waarbij partijen stelselmatig gedurende een onbepaalde tijd een zelfde (soort) prestaties verrichten. De uitvoeringsovereenkomst betreft dan ook een duurovereenkomst.22. Beoogd is dan ook een overeenkomst voor lange (onbepaalde) tijd aan te gaan. Omdat de financieringsafspraken voor vele jaren worden overeengekomen, is het dus vrijwel onmogelijk om bij het aangaan van deze overeenkomst al specifiek exit-voorwaarden overeen te komen. Deze kunnen in de jaren wijzigen of anders gezien moeten worden. Dit in tegenstelling tot uitvoeringsovereenkomsten die werkgevers met verzekeraars aangaan voor een periode van 5 jaar. Bij verzekeraars komt het dan ook vaak voor dat betaling van afwikkelingskosten vast ligt in de uitvoeringsovereenkomst. Alcatel-Lucent is dus een lange termijn verplichting tot het aanbieden en laten uitvoeren van een pensioenregeling aangegaan en betalingsverplichtingen rusten op Alcatel-Lucent om een goede uitvoering van de pensioenregeling te bewerkstelligen.
1.17
Daarnaast is door aanvaarding van het herstelplan in ieder geval een duurverplichting contractueel overeengekomen. Deze kan niet tussentijds beëindigd worden zonder ‘afbetaling’ van die verplichting. Doordat Alcatel-Lucent de uitvoeringsovereenkomst, die dus een duurovereenkomst is, met het pensioenfonds heeft opgezegd loopt het tekort in zijn lange termijn verplichtingen op. De opzeggende partij dient in ieder geval rekening te houden met gerechtvaardigde belangen van de wederpartij. Dit vertaalt zich veelal in de eis van een redelijke grond en/of een geldelijke tegemoetkoming. De aard van de uitvoeringsovereenkomst leidt ertoe dat aangenomen mag worden dat alleen onder stringente reden opzegging van de overeenkomst kan plaatsvinden. Opzegging van de overeenkomst zal op grond van de aard van de overeenkomst daarom moeten leiden tot de betaling van een geldelijke tegemoetkoming. Deze geldelijke tegemoetkoming wordt door het pensioenfonds gevorderd in de vorm van afwikkelingskosten. Het betreft immers betalingsverplichtingen van Aicatel-Lucent jegens het Pensioenfonds die voor langere termijn zijn aangegaan waarvan de gerechtvaardigde verwachting aanwezig was dat deze nog voor langere termijn zou worden voortgezet. Voorheen kwamen deze kosten voor rekening van Alcatel-Lucent. Bij het niet of niet voldoende garanderen van de financiering van deze kosten bij beëindiging van de duurovereenkomst zullen deze kosten redelijkerwijs moeten komen voor Alcatel-Lucent in verband met het nakomen van de pensioentoezegging die door haar gedaan is. In redelijkheid kan van het Pensioenfonds niet worden verwacht dat de reeds bestaande herstelbetaling alsmede de toekomstige op de uitvoering betrekking hebbende kosten, welke immers nog niet door Alcatel-Lucent zijn voldaan, uit de middelen van het fonds worden gefinancierd. Dit is des te prangender nu het Pensioenfonds over minder eigen vermogen beschikt dan op grond van de wet- en regelgeving is voorgeschreven.23.
1.18
Vervolgens wordt dit ook nog ingestoken met als uitgangspunt en basis de gewoonte.24.
1.19
In punt 54 t/m 57 van de inleidende dagvaarding wordt het beroep op de aanvullende werkine van de redelijkheid en billijkheid verder uitgewerkt. Voor de situatie dat de uitvoeringsovereenkomst wordt opgezegd en er ook geen nieuwe voor in de plaats komt is niets geregeld. Het pensioenfonds kan die kosten ook niet zelf dragen. Het Pensioenfonds is slechts uitvoerder en kan niet zonder premiebetalingen zelf in de kosten voorzien. Alle kosten die zij maakt of die als gevolg van de opzegging van de uitvoeringsovereenkomst niet meer door Alcatel-Lucent worden betaald leiden tot directe verslechtering van de dekkingsgraad van het Pensioenfonds. Op het moment van uitbrengen van de dagvaarding is de situatie zo slecht dat de opzegging zonder betaling van de bijbehorende afwikkelkosten bij de uitvoeringsovereenkomst strijd met de redelijkheid en billijkheid oplevert. Er wordt dus naast de aanvullende werking ook een beroep gedaan, op de derogerende werking.
1.20
Vervolgens wordt de tweede grondslag besproken, te weten onrechtmatige daad25. alsmede de derde grondslag, de driehoeksverhouding van de pensioentoezegging26.. Tenslotte wordt ook nog het beroep op onvoorziene omstandigheden verder onderbouwd.27.
1.21
Tenslotte gaat het pensioenfonds in de inleidende dagvaarding nog uitvoerig in op de omvang van de kosten, de onderbouwing en het moment van verschuldigdheid daarvan.
1.22
De rechtbank heeft de vorderingen van het pensioenfonds afgewezen.
Eiswijziging in hoger beroep
1.23
Bij memorie van grieven heeft het pensioenfonds haar eis gewijzigd in verband met de eis van De Nederlandse Bank (DNB) op grond van artikel 150 Pensioenwet28. in de huidige situatie de pensioenverplichtingen onder te brengen bij andere pensioenuitvoerders binnen een door de DNB te stellen termijn, hetgeen betekent dat het pensioenfonds zich bij een pensioenverzekeraar zal moeten inkopen. Anders gezegd, het pensioenfonds heeft volgens DNB geen. zelfstandig bestaansrecht meer als gevolg van de opzegging van de uitvoeringsovereenkomst en het uitblijven van een nieuwe en dient de pensioenen in te kopen bij een pensioenverzekeraar en zichzelf dan op te heffen. In dat geval zal dus, wil een aanspraak ook in de toekomst worden gewaarborgd, thans reeds in voldoende mate moeten worden afgestort. In het kader van de-risking zal de inleg bij een pensioenverzekeraar moeten worden voorzien in te verwachte schommelingen en risico's die Alcatel-Lucent wenst te vermijden.29.
1.24
Ook in hoger beroep tracht het pensioenfonds veilig te stellen wat Alcatel-Lucent belooft en het pensioenfonds dus moet uitvoeren. Niets meer en niets minder.
1.25
Omdat de gewijzigde eis niet in het arrest a quo voorkomt wordt die hieronder integraal opgenomen:
‘Primair
Het pensioenfonds vordert nakoming van de betalingsverplichtingen ineens door Alcatel-Lucent om de pensioenregeling uit te (laten) voeren zoals vastgelegd in de uitvoeringsovereenkomst en het herstelplan,
- —
met een volledig indexatie-streven van de prijsindex, vastgesteld op 15 februari 2013 op € 275.815.015 maar definitief vast te stellen op de dag van overdracht van de pensioenverplichtingen van het pensioenfonds naar een andere pensioenuitvoerder, of
- —
met 70% van het indexatie-streven van de prijsindex, vastgesteld op 15 februari 2013 op € 163.425.015 maar definitief vast te stellen op de dag van overdracht van de pensioenverplichtingen ven het pensioenfonds naar een andere pensioenuitvoerder, of
- —
een door het Gerechtshof te bepalen indexatie-streven, eventueel vast te stellen door een bericht van een deskundige,
door deze te financieren aan het pensioenfonds op de datum dat de overdracht van de pensioenverplichtingen van het pensioenfonds naar een andere pensioenuitvoerder plaatsvindt, vermeerderd met de wettelijke rente over de tijd dat Alcatel-Lucent met de voldoening van de betalingsverplichtingen in verzuim is geweest.
Subsidiair
Het pensioenfonds vordert een verklaring voor recht dat Alcatel-Lucent de betalingsverplichtingen over de jaren 2013 tot en met 2023 ten aanzien van de uitvoering van de pensioenregeling als hieronder omschreven jaarlijks, moet betalen binnen dertig dagen na facturering jegens het pensioenfonds dan wel de pensioenuitvoerder aan wie de pensioenverplichtingen worden overgedragen, zoals vastgelegd in de uitvoeringsovereenkomst en het herstelplan, om de pensioenregeling uit te (laten) voeren
- —
met een volledig indexatie-streven van de prijsindex, vastgesteld op 15 februari 2013 op € 275.815.015 maar definitief vast te stellen op de dag van overdracht van de pensioenverplichtingen van het pensioenfonds naar een andere pensioenuitvoerder, of
- —
met 70% van het indexatie-streven van de prijsindex, vastgesteld op 15 februari 2013 op € 163.415.015 maar definitief vast te stellen op de dag van overdracht van de pensioenverplichtingen van het pensioenfonds naar een andere pensioenuitvoerder, of
- —
een door het Gerechtshof te bepalen indexatie-streven, eventueel vast te stellen door een bericht van een deskundige, vermeerderd met de wettelijke rente over de tijd dat Alcatel-Lucent met de voldoening van de betalingsverplichtingen in verzuim is geweest.
Eerste Meer Subsidiair
Het pensioenfonds vordert nakoming van de betalingsverplichtingen door Alcatel-Lucent ineens om de pensioenregeling uit te (laten) voeren op grond van de redelijkheid en billijkheid
- —
met 50% van het indexatie-streven van de prijsindex, vastgesteld op 15 februari 2013 op € 98.215.015 maar definitief vast te stellen op de dag van overdracht van de pensioenverplichtingen van het pensioenfonds naar een andere pensioenuitvoerder, of
- —
met 35% van het indexatie-streven van de prijsindex, vastgesteld op 15 februari 2013 op € 57.215.015 maar definitief vast te stellen op de dag van overdracht van de pensioenverplichtingen van het pensioenfonds naar een andere pensioen uitvoerder, of
- —
een door het Gerechtshof te bepalen indexatie-streven, eventueel vast te stellen door een bericht van een deskundige
door deze te financieren aan het pensioenfonds op de datum dat de overdracht van de pensioenverplichtingen van het pensioenfonds naar een andere pensioenuitvoerder plaatsvindt, vermeerderd met de wettelijke rente over de tijd dat Alcatel-Lucent met de voldoening van de betalingsverplichtingen in verzuim is geweest.
Tweede Meer Subsidiair
Het pensioenfonds vordert een verklaring voor recht op grond van de redelijkheid en billijkheid dat Alcatel-Lucent de betalingsverplichtingen over de jaren 2013 tot en met 2023 ten aanzien van de uitvoering van de pensioenregeling als hieronder omschreven jaarlijks moet betalen, binnen dertig dagen na facturering jegens het pensioenfonds dan wel de pensioenuitvoerder aan wie de pensioenverplichtingen worden overgedragen om de pensioenregeling uit te (laten) voeren
- —
met 50% van het indexatie-streven van de prijsindex, vastgesteld op 15 februari 2013 op € 98.215.015 maar definitief vast te stellen op de dag van overdracht van de pensioenverplichtingen van het pensioenfonds naar een andere pensioenuitvoerder, of
- —
met 35% van het indexatie-streven van de prijsindex, vastgesteld op 15 februari 2013 op € 57.215.015 maar definitief vast te stellen op de dag van overdracht van de pensioenverplichtingen van het pensioenfonds naar een andere pensioenuitvoerder, of
- —
een door het Gerechtshof te bepalen indexatie-streven, eventueel vast te stellen door een bericht van een deskundige,
vermeerderd met de wettelijke rente over de tijd dat Alcatel-Lucent met de voldoening van de betalingsverplichtingen in verzuim is geweest.
Derde Meer Subsidiair
Het pensioenfonds vorder op grond van onvoorziene omstandigheden wijziging van de gevolgen van het opzeggen van de uitvoeringsovereenkomst dan wel wijziging van de uitvoeringsovereenkomst zelf met terugwerkende kracht, bij en voor het van toepassing zijn van een kortetermijnherstelplan. Deze resulteren in een betalingsverplichting ineens voor Alcatel-Lucent om de pensioenregeling uil te (laten) voeren
- —
met een volledig indexatie-streven van de prijsindex, vastgesteld op 15 februari 2013 op € 275.815.015 maar definitief vast te stellen op de dag van overdracht van de pensioenverplichtingen van het pensioenfonds naar een andere pensioenuitvoerder, of
- —
met 70% vair het indexatie-streven van de prijsindex, vastgesteld op 15 februari 2013 op € 163.415.015 maar definitief vast te stellen op de dag van overdracht van de pensioenverplichtingen van het pensioenfonds naar een andere pensioenuitvoerder, of
- —
met 50% van het indexatie-streven van de prijsindex, vastgesteld op 15 februari 2013 op € 98.215.015 maar definitief vast te stellen op de dag van overdracht van de pensioenverplichtingen van het pensioenfonds naar een andere pensioenuitvoerder, of
- —
met 35% van het indexatie-streven van de prijsindex, vastgesteld op 15 februari 2013 op € 57.215.015 maar definitief vast te stellen op de dag van overdracht van de pensioenverplichtingen van het pensioenfonds naar een andere pensioenuitvoerder, of
- —
een door het Gerechtshof te bepalen indexatie-streven, eventueel vast te stellen door een bericht van een deskundige,
door deze te financieren aan het pensioenfonds op de datum dat de overdracht van de pensioenverplichtingen van het pensioenfonds naar een andere pensioenuitvoerder plaatsvindt, vermeerderd met de wettelijke rente over de tijd dat Alcatel-Lucent met de voldoening van de betalingsverplichtingen in verzuim is geweest.
Vierde Meer Subsidiair
Het pensioenfonds vordert een op grond van onvoorziene omstandigheden een verklaring voor recht tot wijziging van de gevolgen van het opzeggen van de uitvoeringsovereenkomst dan wel wijziging van de uitvoeringsovereenkomst zelf met terugwerkende kracht, bij en voor het van toepassing zijn van een kortetermijnherstelplan. Deze resulteren erin dat Alcatel-Lucent de betalingsverplichtingen over de jaren 2013 tot en met 2023 ten aanzien van de uitvoering van de pensioenregeling als hieronder omschreven jaarlijks, binnen dertig dagen na facturering moet betalen jegens het pensioenfonds dan wel de pensioenuitvoerder aan wie de pensioenverplichtingen worden overgedragen. Deze resulteren in een betalingsverplichting voor Alcatel Lucent om de pensioenregeling uit te (laten) voeren
- —
met een volledig indexatie-streven van de prijsindex, vastgesteld op 15 februari 2013 op € 275.815.015 maar definitief vast te stellen op de dag van overdracht van de pensioenverplichtingen van het pensioenfonds naar een andere pensioenuitvoerder, of
- —
met 70% van het indexatie-streven van de prijsindex, vastgesteld op 15 februari 2013 op € 163.415.015 maar definitief vast te stelten op de dag van overdracht van de pensioenverplichtingen van het pensioenfonds naar een andere pensioenuitvoerder, of
- —
met 50% van het indexatie-streven van de prijsindex, vastgesteld op 15 februari 2013 op € 98.215.015 maar definitief vast te stellen op de dag van overdracht van de pensioenverplichtingen van het pensioenfonds naar een andere pensioenuitvoerder, of
- —
met 35% van het indexatie-streven van de prijsindex, vastgesteld op 15 februari 2013 op € 57.215.015 maar definitief vast te stellen op de dag van overdracht van de pensioenverplichtingen van het pensioenfonds naar een andere pensioenuitvoerder, of
- —
een door het Gerechtshof te bepalen indexatie-streven, eventueel vast te stellen door een bericht van een deskundige,
vermeerderd met de wettelijke rente over de tijd dat Alcatel-Lucent met de voldoening van de betalingsverplichtingen in verzuim is geweest.
Vijfde Meer Subsidiair
Het pensioenfonds vordert vergoeding van de schade die de Stichting Alcatel-Lucent Pensioenfonds lijdt op grond van onrechtmatige daad, doordat de uitvoeringsovereenkomst door Alcatel-Lucent is opgezegd tijdens het van toepassing zijn van een kortetermijnherstelplan. De schade is begroot op € 24,4 miljoen, bestaande uit:
- —
een achteruitgang van het pensioenvermogen van het pensioenfonds van € 13,5 miljoen,
- —
een achteruitgang van de indexatie van de pensioenverplichtingen van €7,4 miljoen, en
- —
het doorvoeren van een hogere korting van de pensioenverplichtingen van € 3,5 miljoen,
dan wel een door het Gerechtshof of een door het Gerechtehof aan te wijzen deskundige begrote schade, vermeerderd met de wettelijke rente over de lijd dat Alcatel-Lucent met de voldoening van de betalingsverplichtingen in verzuim is geweest.
Alsmede
nakoming van de betaling van de herstelpremie ineens, op grond van de uitvoeringsovereenkomst en het herstelplan, op basis van de berekeningsmethodiek die gebruik maakt van:
- —
een bevroren deelnemersbestand ultimo 2011,
- —
een bevroren pensioengrondslagen ultimo 2011, en
- —
overige grondslagen die op het moment van betaling gelden,
vermeerderd met de wettelijke rente over de tijd dat Alcatel-Lucent met de voldoening van de betalingsverplichtingen in verzuim is geweest. De betaling is vastgesteld op € 13,6 miljoen.
Zesde Meer Subsidiair
Het pensioenfonds vordert vergoeding van de schade die de Stichting Alcatel-Lucent Pensioenfonds lijdt op grond van onrechtmatige daad, doordat de uitvoeringsovereenkomst door Alcatel-Lucent is opgezegd tijdens het van toepassing zijn van een kortetermijnherstelplan. De schade is begroot op € 24,4 miljoen, bestaande uit:
- —
een achteruitgang van het pensioenvermogen van het pensioenfonds van € 13,5 miljoen,
- —
een achteruitgang van de indexatie van de pensioenverplichtingen van €7,4 miljoen, en
- —
het doorvoeren van een hogere korting van de pensioenverplichtingen van € 3,5 miljoen,
dan wel een door het Gerechtshof of een door het Gerechtshof aan te wijzen deskundige begrote schade, vermeerderd met de wettelijke rente over de tijd dat Alcatel-Lucent met de voldoening van de betalingsverplichtingen in verzuim is geweest.
Alsmede
een verklaring voor recht dat Alcatel-Lucent verplicht is na afloop van ieder kalenderjaar herstelpremies te betalen over de jaren 2013 tot en met 2023 binnen dertig dagen na facturering aan het pensioenfonds dan wel de pensioenuitvoerder aan wie de pensioenverplichtingen worden overgedragen, op basis van de berekeningsmethodiek die gebruik maakt van:
- —
een bevroren deelnemersbestand ultimo 2011,
- —
een bevroren pensioengrondslagen ultimo 2011, en
- —
overige grondslagen die op het moment van betaling gelden,
vermeerderd met de wettelijke rente over de tijd dat Alcatel-Lucent met de voldoening van de betalingsverplichtingen in verzuim is geweest.
Zevende Meer Subsidiair
nakoming van de betaling van de herstelpremie ineens, op grond van de uitvoeringsovereenkomst en het herstelplan, op basis van de berekeningsmethodiek die gebruik maakt van:
- —
een bevroren deelnemersbestand ultimo 2011,
- —
een bevroren pensioengrondslagen ultimo 2011, en
- —
overige grondslagen die op het moment van betaling gelden,
vermeerderd met de wettelijke rente over de lijd dat Alcatel-Lucent met de voldoening van de betalingsverplichtingen in verzuim is geweest. De betaling is vastgesteld op € 13,6 miljoen.
Meest Subsidiair
Het pensioenfonds vordert een verklaring voor recht dat Alcatel-Lucent verplicht is na afloop van ieder kalenderjaar herstelpremies te betalen over de jaren 2013 tot en met 2023 binnen dertig dagen na facturering op grond van de uitvoeringsovereenkomst en het herstelplan aan het pensioenfonds dan wel de pensioenuitvoerder aan wie de pensioenverplichtingen worden overgedragen, op basis van de berekeningsmethodiek die gebruik maakt van:
- —
een bevroren deelnemersbestand ultimo 2011,
- —
een bevroren pensioengrondslagen ultimo 2011, en
- —
overige grondslagen die op het moment van betaling gelden,
vermeerderd met de wettelijke rente over de tijd dat Alcatel-Lucent met de voldoening van de betalingsverplichtingen in verzuim is geweest.
Ter aanvulling van alle vorderingen
Veroordeling van Alcatel-Lucent Nederland B.V. tot betaling van de kosten in beide instanties, daarin begrepen het salaris van gemachtigde, alles bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.’
1.26
Omdat ook de grieven niet als zodanig in het arrest a quo worden genoemd worden ook die hierna (zonder toelichting) opgenomen30.:
‘Grief 1
Ten onrechte oordeelt de Rechtbank (sector Kanton) dat voor wat betreft de omvang van de betalingsverplichtingen slechts moet worden aangesloten bij artikel 5 van de uitvoeringsovereenkomst en dat er geen andere betalingsverplichtingen bestaan.
Grief 2
Ten onrechte oordeelt de Rechtbank (sector Kanton) dat een redelijke uitleg van de exitbepaling met zich meebrengt dat Alcatel-Lucent er bij het einde van de uitvoeringsovereenkomst geen rekening mee behoefde te houden dat na beëindiging van de uitvoeringsovereenkomst op haar de verplichting zou blijven rusten om deze kostenopslagen te blijven betalen, wanneer de jaarlijkse pensioenopbouw waaraan die kosten zijn gerelateerd, niet meer bij het pensioenfonds plaatsvinden.
Grief 3
Ten onrechte oordeelt de Rechtbank (sector kanton) dat de opzegging van de uitvoeringsovereenkomst geen onrechtmatige daad oplevert.
Grief 4
Ten onrechte oordeelt de Rechtbank (sector Kanton) dat het pensioenfonds slechts tot 1 januari 2012 de pensioenregeling uitvoerde voor Alcatel-Lucent en dat het vermogen van het pensioenfonds per 1 januari 2012 uitsluitend bepalend is voor de mate waarin het pensioenfonds de pensioenverplichtingen met betrekking tot de tot 1 januari 2012 opgebouwde pensioenaanspraken en -rechten in de toekomst kan nakomen.
Grief 5
Ten onrechte oordeelt de Rechtbank (sector Kanton) dat er geen sprake is van onvoorziene omstandigheden.
Grief 6
Ten onrechte oordeelt de Rechtbank (sector Kanton) dat de gevorderde herstelpremiebetalingen en afwikkelkosten niet ineens opeisbaar zijn geworden.’
1.27
In het kader van grief I voert blijkens punt 12 van de memorie van grieven de toelichting daarop de navolgende gronden aan:
‘Het pensioenfonds neemt het standpunt in dal niet alleen op basis van artikel 5 van de uitvoeringsovereenkomst betalingsverplichtingen op Alcatel-Lucent rusten. Het pensioenfonds is van mening dat de volgende gronden gelden voor een beroep op de betalingsverplichtingen van Alcatel-Lucent:
- —
Nakoming van artikel 7.3 van de uitvoeringsovereenkomst
- —
Nakoming van herstelbetalingen op grond van het door Alcatel-Lucent erkende herstelplan
- —
Nakoming van indexatie-streven zoals door Alcatel-Lucent toegezegd aan haar werknemers
- —
Leemte in de overeenkomst
- —
Gerechtvaardigd vertrouwen
- —
Redelijkheid en billijkheid’
Vervolgens worden deze punten in de memorie van grieven elk verder uitgewerkt. De kosten die het pensioenfonds vordert zijn:31.
- —
de herstelpremiebetalingen, die zorgen voor herstel van de financiële situatie van het pensioenfonds, zodat de tot 1 januari 2012 opgebouwde pensioenaanspraken en -rechten op de pensioendatum ook aan de rechthebbenden uitbetaald kunnen worden. Zie voor een nadere uitwerking inzake de herstelpremiebetalingen het bepaalde in de MvG punt 22 tot en met onderdeel 31.
- —
de opslag voor het instandhouden van de algemene reserve van het pensioenfonds, waaruit de indexatie wordt gefinancierd. Zie voor een nadere uitwerking inzake de indexatietoezegging MvG punt 32 tot en met 54.
- —
de excassokosten, die ervoor zorgen dat de pensioenen op pensioendatum uitbetaald kunnen worden. Deze zitten reeds verwerkt in de door Alcatel-Lucent verschuldigde en erkende herstelpremiebetalingen.
- —
de solvabiliteitsopslag, die ervoor zorgt dat het vermogen van het pensioenfonds op peil blijft, zodat het pensioenfonds aan zijn verplichtingen kan blijven voldoen.
Zie voor de verschuldigdheid van de kostenopslagen, ook na het beëindigen van de uitvoeringsovereenkomst, onderdeel MvG punt 85 tot en met 91. Omdat de hiervoor genoemde kosten(opslagen) zien op de tot 1 januari 2012 opgebouwde pensioenaanspraken en -rechten, is Alcatel-Lucent gehouden deze te voldoen op grond van artikel 7, lid 3 van de uitvoeringsovereenkomst. Indien dit niet al blijkt uit de tekst van artikel 7, lid 3, dan blijkt één en ander wel uit de bedoeling van partijen en de verwachtingen die men over en weer mocht hebben. Zie voor de nadere uitwerking hiervan MvG de punten 72 tot en met 81.
1.28
Volgens Alcatel-Lucent moet de indexatietoezegging aldus worden begrepen dat die niet alleen, voorwaardelijk is maar bovendien volledig voor rekening van het pensioenfonds komt. Heeft het pensioenfonds daarvoor geen geld dan wordt er niet geïndexeerd, aldus het verweer van Alcatel-Lucent.32.Alcatel-Lucent voert het verweer dat er op neerkomt dat zij niet gehouden is méér of anders te betalen dan de overeengekomen herstelbetalingen en dat zij in dat kader mogelijk reeds teveel heeft betaald, waarvoor zij zich uitdrukkelijk alle rechten voorbehoudt.33. In de visie van Alcatel-Lucent is zij dus niet tot meer of anders gehouden dan tot het op peil brengen van de dekkingsgraad en moet het pensioenfonds voor het overige het zelf maar uitzoeken. Dit onderstreept eens te meer het belang van deze procedure.
1.29
Nadat partijen de zaak nog hebben bepleit heeft het hof de vorderingen afgewezen. Het pensioenfonds kan zich in die uitspraak niet vinden en richt daartegen de navolgende klachten.
2. Klachten
Onjuiste uitleg petitum, niet behandelde grondslagen en vorderingen en innerlijk tegenstrijdig oordeel
2.1
Dit onderdeel is gericht tegen de navolgende rechtsoverwegingen 2.11, 3 t/m 12 en het dictum, waarin het hof onder meer oordeelt dat
- —
de uitvoeringsovereenkomst geen grondslag biedt voor betaling ineens van de herstelbetalingen (r.o. 5), en evenmin voor de opslagen op de premie ter zake van excassokosten, solvabiliteitsbuffer en benodigde algemene reserve en kosten voor herverzekering — te betalen die in rekening zou zijn gebracht indien de uitvoeringsovereenkomst niet zou zijn opgezegd en de opbouw bij het Pensioenfonds zou zijn voortgezet (r.o 6),
- —
Alcatel-Lucent niet hoefde te verwachten dat zij na opzegging nog 1 % opslag verschuldigd zou zijn (r.o. 7),
- —
de uitvoeringsovereenkomst bepaalt dat de indexering uit het pensioenvermogen moet plaatsvinden (r.o. 9.6), dat
- —
het pensioenfonds de facto wil vernemen of zij meer kan krijgen dan in r.o. 9.8 is vastgesteld (r.o. 9.9),
- —
welke vraag het hof in r.o. 9.10 ontkennend beantwoord, waarna
- —
in r.o. 11 het hof de grieven wegens gebrek aan belang verwerpt, waarna
- —
het vonnis van de kantonrechter in het dictum wordt bekrachtigd.
2.1.1
Het hof miskent, aldus oordelend, in het bijzonder in r.o. 4, 9.9, 9.10, 10, 11 en het dictum, er op neerkomend dat,
- —
nu Alcatel-Lucent zich bereid heeft verklaard om betalingen — berekend c.q. te berekenen op basis van het door haar bedoelde herstelplan als bedoeld in r.o. 2.2 te blijven voldoen tot uiterlijk 2023 (r.o. 4) het hof in het dictum de vordering afwijst, al dan niet omdat het hof het petitum zo uitlegt dat zij wenst te vernemen of zij méér kan krijgen dan in r.o. 9.8 is vastgesteld (r.o. 9.9), welke vraag het hof in r.o. 9.10 verwerpt,
- —
met als vingerwijzing (in r.o. 10) dat partijen ‘een positieve en constructieve opstelling mag worden verwacht’ en dat,
- —
nu het pensioenfonds meer of anders vordert zij geen belang heeft bij haar grieven (r.o. 11 laatste volzin),
dat, nu het pensioenfonds ook verklaring voor recht heeft gevorderd tot herstelbetalingen te betalen tot 202334., het hof die, bij gebreke van een betwisting daarvan had moeten toewijzen. Het hof heeft op die vordering hetzij ten onrechte niet beslist, hetzij heeft het ten onrechte die vordering geheel afgewezen. Het hof had, gelet op de artikelen 23, 24, 26 en 149 Rv daarop expliciet moeten beslissen, temeer nu het pensioenfonds recht en belang heeft bij het verkrijgen van een executoriale titel op dit punt teneinde, wanneer Alcatel-Lucent te eniger tijd mocht blijken haar toezegging niet na te komen, niet opnieuw een kostbare en tijdrovende gang naar de rechter moet maken. Deze zaak is vergelijkbaar met die in HR 3 mei 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ1059, waarin Uw Raad overwoog dat:
‘(…) nu de man zijn verzoek om de vrouw tot betaling van € 13,408,69 te veroordelen niet heeft ingetrokken en hij recht en belang heeft terzake een executoriale titel te verkrijgen, het hof hetzij ten onrechte niet heeft beslist op dat verzoek, hetzij ten onrechte dat verzoek geheel heeft afgewezen. (…)’
Althans had het zijn oordeel in elk geval voldoende moeten motiveren. In het kader van die gevorderde verklaring voor recht is irrelevant en heeft dus niet als motivering te gelden dat Alcatel-Lucent zich bereid heeft verklaard om de betalingen — berekend c.q. te berekenen op basis van het door haar aanvaarde herstelplan als bedoeld r.o. 2.2. en uitgaande van hetgeen ter zake daarvan in de uitvoeringsovereenkomst is opgenomen — te blijven voldoen tot uiterlijk 2023, en wel ongeacht of het Pensioenfonds zijn verplichtingen herverzekert en/of overdraagt aan een verzekeringsmaatschappij (r.o.4).
Evenmin is daartoe relevant en kan als deugdelijke motivering dienen dat Alcatel-Lucent betaling van de in r.o. 2.2 genoemde herstelbetalingen desgevraagd uitdrukkelijk heeft toegezegd ter gelegenheid van het pleidooi in hoger beroep.(r.o. 4) Verder is niet relevant hetgeen het hof in r.o. 10 overweegt te weten dat van beide partijen bij het vinden van een oplossing — uitgaande van voormeld uitgangspunt — over en weer een positieve en constructieve opstelling mag worden verwacht alsmede dat door het Pensioenfonds niet, althans onvoldoende, onderbouwd is gesteld dat en waarom Alcatel-Lucent zich niet aan die verplichting heeft gehouden dan wel dat er concrete aanleiding is om te verwachten dat dit in de toekomst wel zo zou zijn, zodat het hof het ervoor houdt dat dit niet het geval is.
Ook niet relevant daarbij is dat gesteld noch gebleken is dat over de juistheid van de door het Pensioenfonds over de jaren t/m 2014 in dat kader in rekening gebrachte bedragen en/of de betaling daarvan enige discussie is ontstaan, zodat het hof het ervoor houdt dat dit niet het geval is. (r.o. 4) Tenslotte is ook geen valide grond voor afwijzing van de verklaring voor recht dat het hof gelet daarop, bij gebreke van enige concrete aanleiding daartoe, geen reden ziet om er mee rekening te houden dat dit tijdens de nog resterende periode van het herstelplan anders zal zijn. (r.o.4) Dat geldt temeer, nu het hof blijkens r.o. 9.8 oordeelt dat, zoals door het Pensioenfonds is aangevoerd en door Alcatel-Lucent als zodanig niet is weersproken, Alcatel-Lucent met het oog op het vinden van de alomvattende regeling het volgende — naar betrokkenen waaronder ook het Pensioenfonds gecommuniceerde — uitgangspunt heeft gekozen:
‘Bij een wijziging van de uitvoering is het uitgangspunt dat de reeds opgebouwde pensioenrechten voor alle deelnemers, gewezen deelnemers en pensioengerechtigden gerespecteerd dienen te worden inclusief eventuele intenties (zowel positief als negatief) alsof de overeenkomst niet beëindigd zou zijn.’
In dat kader heeft het pensioenfonds nu juist recht en belang om een verklaring voor recht te vorderen, dus vaststelling van die verplichtingen, omdat Alcatel-Lucent blijkens de memorie van antwoord, in het bijzonder paragraaf 4.3.2 p. 46 en 47 klaarblijkelijk iets anders verstaat dan het pensioenfonds (zie memorie van grieven punt 14 en 15).
Mocht het hof — gelet op r.o. 10 — van oordeel zijn dat het niet hoefde te beslissen omdat partijen er ‘zelf maar uit moeten komen’ dan heeft het hof daarmee artikel 26 Rv miskend. Het enkele feit dat een stelling niet wordt betwist of zelfs wordt erkend, maakt immers nog niet dat een eisende partij daarmee zijn of haar vordering heeft ingetrokken of daarbij opeens geen belang meer heeft.
Het hof heeft dit alles hetzij miskend, hetzij heeft het geen inzicht gegeven in zijn gedachtegang op dit punt, althans heeft het een onbegrijpelijk oordeel gegeven.
2.1.2
Voor zover in 's‑hofs oordeel in r.o. 4, 9.9, 9.10, 10 en 11 en het dictum, zoals in onderdeel 2.1.1. geparafraseerd, besloten ligt dat de enkele toezegging dat Alcatel-Lucent die wel nakomen maakt dat het pensioenfonds geen belang meer heeft bij een verklaring voor recht is dit oordeel rechtens onjuist, Het hof miskent hier immers artikel 3:303 BW, dan wel is het zonder nadere toelichting onbegrijpelijk althans onvoldoende gemotiveerd. Immers los van het in subonderdeel 2.1.1, gestelde is het belang, alleen al gegeven in een in het dictum vastgelegde verklaring voor recht vermeerderd met de wettelijke rente dat de herstelbetalingen moeten worden gedaan. Met een dergelijke veroordeling is eenvoudiger (door middel van een kort geding) betaling af te dwingen dan dat er ergens iets in een procedure is beloofd c.q. toegezegd. Dit nog daargelaten de perikelen die zich kunnen voordoen ten aanzien van de vraag of een dergelijke vaststelling van een toezegging in een rechtsoverweging in een opvolgende procedure ook gezag van gewijsde krijgt. Dit hangt dan weer af van de insteek van de vordering in die procedure, dit nog daargelaten dat het pensioenfonds dan weer gehouden is om een dure gang naar de rechter te maken, in plaats van betaling af te dwingen in kort geding.
Bovendien wordt ook nog verklaring voor recht gevraagd (dus vastlegging) van de berekeningsmethodiek35.. Ook daarvan heeft het pensioenfonds recht en belang om dit in een dictum vast te leggen, althans op een inhoudelijke beslissing daarop.
Het hof heeft dit alles hetzij miskend, hetzij heeft het geen inzicht gegeven in zijn gedachtegang, althans heeft het een onbegrijpelijk oordeel gegeven.
2.1.3
Weliswaar heeft het pensioenfonds, zoals het hof in r.o. 8 opmerkt, sinds 2011 hogere herstelbetalingen ontvangen in het kader van het herstelplan dan het pensioenfonds zou hebben ontvangen indien de uitvoeringsovereenkomst niet zou zijn opgezegd36., doch daarvan stelt Alcatel-Lucent blijkens paragraaf 4.3.2 punt 2 p. 47 van de memorie van antwoord dat er teveel is betaald en dat zij zich het recht voorbehoudt om de hoogte van die betaalde herstelpremies alsnog ter discussie te stellen. Dat kan niet anders worden begrepen, dan dat Alcatel-Lucent niet bereid is om de door haar gedane betalingen voor de toekomst op gelijke wijze gestand te doen, zodat ook hier een verschil van mening bestaat. Ook hieruit volgt dus dat het pensioenfonds juist alle belang heeft bij een uitspraak op de gevraagde verklaring voor recht. Dit juist ook om discussies voor de toekomst te voorkomen. Het hof heeft dat in r.o. 4 t/m 7, 9.8 t/m 9.10, 10, 11 en het dictum37., zoals in onderdeel 2.1.1 is geparafraseerd, hetzij miskend, hetzij heeft het geen inzicht gegeven in zijn gedachtegang op dit punt, althans heeft het een onbegrijpelijk oordeel gegeven.
2.1.4
indien en voor zover r.o. 8 aldus moet worden begrepen dat het hof daarmee heeft beoogd te oordelen (in combinatie met r.o. 11) dat het pensioenfonds bij haar grieven geen belang heeft omdat er sprake is van een ‘vestzak-broekzak situatie’, waarbij Alcatel-Lucent toch meer betaalt dan zij zou hebben gedaan en zou doen in het geval de uitvoeringsovereenkomst niet zou zijn opgezegd, is dit oordeel, gelet op het in het vorige subonderdeel vermelde gevoerde verweer in paragraaf 4.3.2 punt 2 p. 47 van de memorie van antwoord onjuist en onbegrijpelijk. Aldaar geeft Alcatel-Lucent nu juist aan dat zij meent dat zij die betalingen ten onrechte heeft gedaan, dat zij mogelijk teveel zou hebben betaald en dat zij omtrent het teveel betaalde haar rechten voorbehoudt.
2.1.5-i
Het hof ziet er in, aldus oordelend, in het bijzonder in r.o. 4,6, 7, 9.8, 9.9, 9.10, 10, 11 en het dictum, er op neerkomend dat,
- —
nu Alcatel-Lucent zich bereid heeft verklaard om betalingen — berekend c.q. te berekenen op basis van het door haar bedoelde herstelplan als bedoeld in r.o. 2.2 te blijven voldoen tot uiterlijk 2023 (r.o. 4) het hof in het dictum de vordering afwijst, omdat het hof het petitum zo uitlegt dat zij wenst te vernemen of zij méér kan krijgen dan in r.o. 9.8 is vastgesteld (r.o. 9.9), welke vraag het hof in r.o. 9.10 verwerpt, met als vingerwijzing (in r.o. 10) dat partijen ‘een positieve en constructieve opstelling mag worden verwacht’ en dat, nu het pensioenfonds meer of anders vordert zij geen belang heeft bij haar grieven (r.o. 11 laatste volzin),
- —
waarbij anderzijds in r.o. 6 wordt overwogen dat de uitvoeringsovereenkomst geen grondslag biedt voor de gevorderde opslag en in r.o. 7 het hof oordeelt dat Alcatel-Lucent ook niet hoefde te verwachten dat zij na opzegging nog (steeds) 1% opslag verschuldigd zou zijn;
aan voorbij dat Alcatel-Lucent, blijkens onder meer paragraaf 2.1.1, p. 7 en paragraaf 4.3.2 p.46 en 47 van de memorie van antwoord, zich op het standpunt stelt dat zij tot niets meer of anders verplicht is dan sec de herstelbetalingen zonder enige vorm van opslag ter zake van afwikkelingskosten, excassokosten of indexering. Het hof lijkt dit in r.o. 9.3 te onderkennen38., maar wijst vervolgens in r.o. 9.10 en 11 toch de grieven af omdat — volgens het hof in r.o. 9.9 en 9.10 het pensioenfonds méér vraagt dan het uitgangspunt van r.o. 9.8 . Hetgeen Alcatel-Lucent aanbiedt kan in redelijkheid niet anders worden geduid dan dat dit minder is dan het uitgangspunt van r. 9.8., hetgeen het hof vervolgens weer lijkt te onderkennen in r.o. 6 en 7, zodat het oordeel van het hof onbegrijpelijk, want tegenstrijdig is. Althans is het oordeel in elk geval onvoldoende gemotiveerd.
Nog daargelaten dat het voor toewijzing van de vorderingen rechtens niet relevant is of er sprake is van een positieve en constructieve houding om er in der minne uit te komen (r.o. 10).
ii
In dat kader is dan ook volstrekt onbegrijpelijk dat het hof blijkens r.o. 9.9 het petitum van het pensioenfonds begrijpt dat het pensioenfonds (uitsluitend) wil vernemen of het van Alcatel-Lucent méér kan vorderen dan het in r.o. 9.8 bedoelde door Alcatel-Lucent gecommuniceerde uitgangspunt dat bij een wijziging van de uitvoering het uitgangspunt is dat de reeds opgebouwde pensioenrechten voor alle deelnemers, gewezen deelnemers en pensioengerechtigden gerespecteerd dienen te worden inclusief eventuele indexaties (zowel positief als negatief) alsof de overeenkomst niet beëindigd zou zijn.
Het pensioenfonds vordert immers (deels) datgene wat onder het uitgangspunt van 9.8 valt, terwijl Alcatel-Lucent nu juist niet meer wenst te betalen als sec de herstelbetalingen zoals in r.o. 2.2 genoemd.39.
In dat verband wijst het pensioenfonds erop, zoals zij ook al in punt 51 van de inleidende dagvaarding heeft aangegeven dat als oudere pensioenverplichtingen niet kostendekkend zijn gefinancierd dit bij een doorlopende uitvoeringsovereenkomst wordt ‘ingehaald’ door een (inhaal)financiering in het herstelplan.40. In punt 53 van de inleidende dagvaarding stelt het pensioenfonds dat door de uitvoeringsovereenkomst op te zeggen, Alcatel-Lucent weet dat de aan de werknemers gedane pensioentoezegging niet meer kan worden waargemaakt indien zij geen afwikkelbetaling aan het pensioenfonds doen. Immers, de premie die zij betaalt heeft slechts betrekking op de kosten van de pensioenopbouw in het desbetreffende jaar. Voor het blijven uitvoeren en administreren van de pensioenen is door Alcatel-Lucent nooit premie betaald.41.
Hieruit en uit het feit dat volgens de MvA paragraaf 4.3.2 Alcatel-Lucent al vindt dat zij teveel heeft betaald en sec de herstelpremies wenst te betalen volgt dat — los van het indexatiestreven — rechtens onjuist (in het kader van artikel 149 Rv42.) en onbegrijpelijk is dat het hof oordeeltin r.o. 9.9 dat het petitum er op neerkomt dat het pensioenfonds (uitsluitend) wenst te vernemen of het méér kan vorderen dan uit dit uitgangspunt van r.o. 9.8 voortvloeit. Het petitum vordert juist onder meer datgene wat de werkgever in het kader van een ‘allesomvattende regeling’ toezegt, maar vervolgens, wanneer partijen er toch niet uitkomen, niet wenst te betalen.
Het pensioenfonds wenst — anders gezegd — nu juist met de grieven en met de onderhavige procedure te bereiken dat de deelnemers, gewezen deelnemers en pensioengerechtigden in elk geval niet slechter af zijn dan zij zouden geweest indien de overeenkomst niet beëindigd zou zijn.43. Het hof neemt aldus een volstrekt onjuist vertrekpunt, te weten dat het pensioenfonds overvraagt ten opzichte van hetgeen in r.o. 9.8 wordt aangehaald en oordeelt vervolgens — volstrekt onvoldoende gemotiveerd overigens in r.o. 9.9 en 9.10 en daarop voortbordurend kennelijk ook in r.o. 6 en 7 — dat het antwoord op die vraag ontkennend luidt en vervolgens in r.o. 11 dat (daarom) het pensioenfonds ook geen belang heeft bij zijn grieven. Uitgaande van het door het hof in r.o. 9.8 vastgestelde vraagt het pensioenfonds nu juist dat en had het hof gelet op het vastgestelde in r.o.9.8 dat ook moeten toewijzen, zodat het oordeel van het hof in r.o. 9.9 (en kennelijk daarop voortbouwend) 9.10, 11 en 12 zonder nadere toelichting onbegrijpelijk, althans onvoldoende gemotiveerd.
Het hof heeft dit alles hetzij miskend, hetzij heeft het geen inzicht gegeven in zijn gedachtegang, althans heeft het een onbegrijpelijk oordeel gegeven.
2.1.7
Dit alles vitiëert ook r.o. 12 en het dictum ter zake van de proceskostenveroordeling.
2.2
Dit onderdeel is gericht tegen r.o. 2.11, 3 t/m 9.10, 11 en het dictum waarin het hof onder meer overweegt dat er op basis van de grieven Alcatel-Lucent niet gehouden is om méér te betalen als zij heeft toegezegd te willen betalen als bedoeld in r.o. 2.2 en dat het pensioenfonds bij de grieven geen belang heeft, zodat het vonnis van de kantonrechter moet worden bekrachtigd.
2.2.1-i
Allereerst geeft het hof in deze rechtsoverwegingen — en ook overigens in de aangevallen uitspraak — er geen kenbare blijk van dat het recht heeft gedaan op grond van de gewijzigde vordering in appel.44. Weliswaar noemt het hof op pagina 1 onder het kopje ‘het geding’, tweede alinea wel de memorie van grieven ‘te[v]ens houdende akte wijziging van eis’, maar laat die vervolgens ten onrechte geheel onbesproken. Het hof geeft op geen enkele wijze blijk die wijziging van eis ook daadwerkelijk te hebben beschouwd en behandeld.
ii
In het bijzonder gaat het hof in r.o. 5 niet voldoende gemotiveerd in op de reden waarombetaling ineens (dus afstorting van de verplichtingen) noodzakelijk is en in appel wordt gevorderd45. (in plaats van de subsidiair gevorderde jaarlijkse betaling op factuurbasis), te weten omdat de DNB van mening is dat het pensioenfonds in zijn huidige vorm niet langer bestaansrecht heeft, zodat het pensioenfonds verplicht ex artikel 150 Pensioenwet wordt de pensioenverplichtingen over te dragen. Het hof volstaat in r.o. 5 met het oordeel:
‘Anders dan het Pensioenfonds heeft aangevoerd, ziet het hof in de uitvoeringsovereenkomst geen basis voor een verplichting van Alcatel-Lucent om de hierboven sub 4. bedoelde betalingen — gelet op de opzegging van de uitvoeringsovereenkomst — op een eerder tijdstip te voldoen dan in de uitvoeringsovereenkomst voor dergelijke herstelplanbetalingen is omschreven. Dat geldt evenzo voor de andere door het Pensioenfonds daartoe aangevoerde grondslagen. Een en ander onverminderd hetgeen hierna sub 9 wordt overwogen.’
Het hof baseert zich blijkens die r.o. 5 klaarblijkelijk uitsluitend op de tekst van de uitvoeringsovereenkomst en miskent aldus dat niet de (letterlijke) tekst van die uitvoeringsovereenkomst bepalend is maar hetgeen partijen bij het aangaan voor ogen heeft gestaan (Haviltex).46. Noch de uitvoeringsovereenkomst noch de in r.o. 4 genoemde toezegging dat Alcatel-Lucent wel zal nakomen is een adequate reactie op de stelling dat afstorting nu moet plaatsvinden omdat de verzekeraars die nog willen offreren niet bereid zijn tot het achteraf inlopen van achterstanden.
In dat kader kon en mocht het hof niet volstaan met het oordeel dat het hof in de uitvoeringsovereenkomst geen basis voor een verplichting van Alcatel-Lucent om de hierboven sub 4. bedoelde betalingen — gelet op de opzegging van de uitvoeringsovereenkomst — op een eerder tijdstip te voldoen dan in de uitvoeringsovereenkomst voor dergelijke herstelplanbetalingen is omschreven, dit nog daargelaten dat niet de (letterlijke) tekst van de overeenkomst bepalend is maar datgene wat partijen bij het aangaan voor ogen heeft gestaan en uit elkaars uitlatingen en gedragingen heeft mogen afleiden.
iii
Daarbij miskent het hof bovendien in r.o. 4 en 5, althans laat inhoudelijk geheel onbesproken de andere grondslagen die het pensioenfonds heeft aangevoerd voor afstorting ineens, zoals
- —
aangevoerd in punt 29 van de MvG, te weten dat verzekeraars zijn niet bereid om achteraf tekorten te laten inlopen, zodat het thans aanwezige bedrag bepaalt de hoogte van de aanspraken waarop de deelnemers, gewezen deelnemers en pensioengerechtigden aanspraak kunnen maken. Omdat naar de aard pensioenverzekeraars risico's (die in het kader van de de-risking aan hen worden overgedragen) incalculeren is een hoger inkoopbedrag nodig om hetzelfde, door Alcatel-Lucent toegezegde pensioen te realiseren. Het omgekeerde geldt dan ook: is dat hogere bedrag er niet, dan levert het (lagere) bedrag dat er wel is een lagere pensioenuitkering op.
- —
de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid47.,
- —
derogerende werking van de redelijkheid en billijkheid48.
- —
de gewoonte49. alsook het beroep op
- —
onvoorziene omstandigheden50.,
- —
leemte in de overeenkomst51.,
- —
gerechtvaardigd vertrouwen52.,
- —
onrechtmatige daad53. alsook
doch volstaat het (ten onrechte) met de voorlaatste volzin van r.o. 5 :
‘(…) Dat geldt evenzo voor de andere door het pensioenfonds daartoe aangevoerde grondslagen’
‘Dat’ ziet klaarblijkelijk op de zin daarvóór, te weten dat het hof in de uitvoeringsovereenkomst geen basis voor een verplichting bestaat de in r.o. 4 bedoelde betalingen — gelet op de opzegging van de uitvoeringsovereenkomst op een eerder tijdstip te voldoen dan in de uitvoeringsovereenkomst voor dergelijke herstelplanbetalingen is omschreven.
Het hof heeft dit alles hetzij miskend, hetzij heeft het geen inzicht gegeven in zijn gedachtegang op dit punt, althans heeft het een onbegrijpelijk oordeel gegeven.
iv
Blijkens r.o. 2.11 in combinatie met. r.o. 3 oordeelt het hof in het arrest à quo kennelijk op basis, van de vorderingen van het pensioenfonds in eerste aanleg (en niet op de gewijzigde vordering), welke vordering uit de eerste aanleg het hof bovendien onjuist en onvolledig weergeeft in r.o. 2.11 waar het overweegt:
‘Daaraan legde het Pensioenfonds — kort en zakelijk weergegeven — ten grondslag de (uitleg van) de uitvoeringsovereenkomst, waaronder de exit-bepaling, het bepaalde in art. 6:248 lid 1 BW en onrechtmatige daad.’
Niet alleen is deze uitleg van de vordering in eerste aanleg volstrekt onbegrijpelijk en onvolledig, zie hierboven punt 1.13 voor de vorderingen in eerste aanleg, waarbij onder meer de tekortkoming van de driehoeksverhouding en onvoorziene omstandigheden als grondslagen door het hof kennelijk over het hoofd zijn gezien, hetgeen in het bijzonder ook geldt voor het beroep door het pensioenfonds op de bijzondere aard van de uitvoeringsovereenkomst die in onderdeel 2.3 nader wordt behandeld.54. In appel zijn die grondslagen nader uitgewerkt en de vorderingen uitgereid.55.
v
Ook overigens — dus buiten de vraag of de vorderingen ineens betaalbaar zijn (en dus moeten worden afgestort — behandelt het hof in het arrest à quo niet inhoudelijk het expliciete beroep van het pensioenfonds op:
- —
de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid56.,
- —
derogerende werking van de redelijkheid en billijkheid57.
- —
de gewoonte58. alsook het beroep op
- —
onvoorziene omstandigheden59.,
- —
leemte in de overeenkomst60.,
- —
gerechtvaardigd vertrouwen61.,
- —
onrechtmatige daad62. alsook
- —
het feit dat niet de letterlijke tekst van de uitvoeringsovereenkomst bepalend is maar datgene wat partijen bij het aangaan daarvan uit elkaars uitlatingen en gedragingen hebben mogen afleiden en bij aangaan voor ogen heeft gestaan (Haviltex).63.
Immers, zoals hierboven aangegeven verwerpt het hof in r.o. 5 de betaling ineens van de herstelpremies op grond van de uitvoeringsovereenkomst en ten aanzien van de bijkomende door het pensioenfonds gevorderde kosten oordeelt het in r.o. 6 dat het in de uitvoeringsovereenkomst en in de ‘daarmee geheet sporende’ Actuariële en Bedrijfstechnische Nota geen basis ziet om Alcatel-Lucent te verplichten om (tijdens of na afloop van het herstelplan) de opslagen op de premie — ter zake van excassokosten, solvabiliteitsbuffer en benodigde algemene reserve en kosten voor herverzekering — te betalen die in rekening zou zijn gebracht indien de uitvoeringsovereenkomst niet zou zijn opgezegd en de opbouw bij het Pensioenfonds zou zijn voortgezet. Hierbij heeft het hof mede in aanmerking genomen dat in de uitvoeringsovereenkomst uitdrukkelijk is bepaald dat die premie vermeerderd met de hiervoor bedoelde opslagen niet minder is dan de door de DNB vereiste kostendekkende premie als bedoeld in art. 128 van de Pensioenwet. Voorts heeft het hof daarbij in aanmerking genomen dat zowel in de uitvoeringsovereenkomst als in het pensioenreglement is vermeld dat de indexering voorwaardelijk is, dat daarvoor geen reserve is gevormd en dat indexering afhankelijk is van het zgn. pensioenvermogen van het Pensioenfonds. Het hof gaat dus uit van de letterlijke tekst en oordeelt vervolgens in de laatste zin van r.o. 6:
‘Ook de andere daartoe door het Pensioenfonds aangevoerde gronden kunnen de vordering van het Pensioenfonds niet dragen.’
Dit oordeel is (volstrekt) onvoldoende gemotiveerd en zonder nadere toelichting (volstrekt) onbegrijpelijk. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt immers niet in te zien waarom de hierboven met een gedachtestreepje vermelde grondslagen geen van alle de vorderingen van het pensioenfonds kunnen dragen. Daarbij zij opgemerkt dat het pensioenfonds, zoals hierboven in punt 1.25 geciteerd, niet één vordering heeft ingesteld maar naast één primaire vordering 9(!) subsidiaire vorderingen, graderend van subsidiair tot meest subsidiair.64. Het hof geeft geen inzicht in zijn gedachtegang waaromal deze vorderingen moeten worden afgewezen, ook als die niet gebaseerd zijn op de (al dan niet letterlijke) tekst van de uitvoeringsovereenkomst en de ‘daarmee geheel sporende’ Actuariële en Bedrijfstechnische Nota.
vi
Bovendien is het oordeel in r.o. 6 dat het hof geen basis ziet om Alcatel-Lucent te verplichten om (tijdens of na afloop van het herstelplan) de opslagen op de premie — ter zake van excassokosten, solvabiliteitsbuffer en benodigde algemene reserve en kosten voor herverzekering — te betalen die in rekening zou zijn gebracht indien de uitvoeringsovereenkomst niet zou zijn opgezegd en de opbouw bij het Pensioenfonds zou zijn voortgezet omdat
- —
de indexering voorwaardelijk is en ten laste van het vermogen van het pensioenfonds zou moeten komen omdat
- —
hetgeen daaromtrent in de uitvoeringsovereenkomst — en de daarmee geheel sporende Actuariële en Bedrijfstechnische Nota (hierna: ABTN) van het Pensioenfonds — is vermeld, naar het oordeel van het hof uitsluitend bestemd is ter financiering van de betreffende verdere opbouw
- —
en dus niet (mede) ter financiering van reeds voordien bij het Pensioenfonds ondergebrachte opbouw, waarbij het hof mede in aanmerking heeft genomen dat in de uitvoeringsovereenkomst uitdrukkelijk is bepaald dat die premie vermeerderd met de hiervoor bedoelde opslagen niet minder is dan de door de DNB vereiste kostendekkende premie als bedoeld in art. 128 van de Pensioenwet en
- —
waarbij het hof daarbij in aanmerking heeft genomen dat zowel in de uitvoeringsovereenkomst als in het pensioenreglement is vermeld dat de indexering voorwaardelijk is,
- —
dat daarvoor geen reserve is gevormd en dat indexering afhankelijk is van het zgn. pensioenvermogen van het Pensioenfonds,
rechtens onjuist en onbegrijpelijk, omdat het de bijzondere aard van de overeenkomst miskent (zie onderdeel 2.3.2), niet ingaat op de gronden zoals hierboven vermeld sub iii en v en omdat het hof bovendien miskent dat de kosten voor uitvoering die, naar het hof overweegt in de ‘kostendekkende premie’ zou zitten, uit de aard zien op de kosten die op dat moment voor de uitvoering van betaling van die premie voor de uitvoering worden worden gemaakt en dus niet zien op kosten die het pensioenfonds in de toekomst nog moet maken voor (het blijven) uitvoeren van die regeling ook al vindt er geen opbouw meer plaats en dus ook geen betaling meer van kostendekkende premie.
Ook los van de indexering, dienen er dus kosten te worden gemaakt die niet te relateren zijn aan de uitvoeringsovereenkomst, die naar de aard uitgaat van een bestendige relatie en niet van een opgezegde relatie. Dit vitiëert ook r.o. 7 dat die kosten niet behoefde te worden verwacht na de opzegging, omdat evident is dat zolang het pensioenfonds nog bestaat, zij naar de aard kosten voor uitvoering heeft waarvoor Alcatel-Lucent aansprakelijk is.
Het hof heeft ook dit alles hetzij miskend in r.o. 6, 7 9.6, 9.9. 9.10,11 en het dictum, hetzij heeft het geen inzicht gegeven in zijn gedachtegang, althans heeft het een onbegrijpelijk oordeel gegeven.
vii
Dit oordeel in r.o. 5 en 6 en overigens ook in r.o. 9.6 waarin het hof andermaal de (letterlijke) tekst van de uitvoeringsovereenkomst als uitgangspunt neemt, getuigt bovendien van een onjuiste rechtsopvatting waar het hof oordeelt dat het ‘geen basis ziet in de uitvoeringsovereenkomst’ voor de vorderingen van het pensioenfonds, nu het hof daarmee hetzij het Haviltexcriterium miskent, waarbij het niet aankomt op de (letterlijke) tekst van de uitvoeringsovereenkomst maar wat partijen bij het aangaan voor ogen heeft gestaan en over en weer gerechtvaardigd van elkaar mochten verwachten65., hetzij heeft het hof dit oordeel onvoldoende met redenen omkleed.66. Het hof heeft dat hetzij miskend, hetzij heeft het geen inzicht gegeven in zijn gedachtegang, althans heeft het een onbegrijpelijk oordeel gegeven. Het hof had alle omstandigheden van het geval moeten beoordelen en dan in het bijzonder mede in aanmerking moeten nemen de bijzondere aard van de overeenkomst (zie onderdeel 2.3.2). Het hof heeft dat hetzij miskend, hetzij geen inzicht gegeven in zijn gedachtegang op dit punt althans een onbegrijpelijk oordeel gegeven.
viii.
De klachten zoals geformuleerd in subonderdeel iii t/m vii gelden ook voor r.o. 7, waarin het hof overweegt:
- ‘7.
Voorts is het hof, anders dan het Pensioenfonds heeft aangevoerd, van oordeel dat voormelde opslag voor excassokosten in combinatie met de bepaling in de uitvoeringsovereenkomst inhoudende dat de beleggingskosten voor rekening van het Pensioenfonds zijn, meebrengen dat Alcatel-Lucent er geen rekening mee behoefde te houden dat de in de uitvoeringsovereenkomst voorziene kosten van maximaal 1% van de loonsom voor uitvoeringskosten ook verschuldigd zouden zijn in een periode waarin geen verdere opbouw bij het Pensioenfonds meer plaatsvindt, onverminderd hetgeen hierna sub 9. wordt overwogen’
Ook deze overweging ontbeert elke motivering ter zake de behandeling van de in dit onderdeel 2.2.1 sub v genoemde grondslagen. Ook oordeelt het hof op basis van de tekst uitvoeringsovereenkomst dat Alcatel-Lucent er geen rekening mee behoefde te houden dat de in de uitvoeringsovereenkomst voorziene kosten van maximaal 1% van de loonsom voor uitvoeringskosten ook verschuldigd zouden zijn in een periode waarin geen verdere opbouw bij het Pensioenfonds meer plaatsvindt. Ook hier miskent het hof hetzij dat die overeenkomst moet worden uitgelegd aan de hand van het Haviltexcriterium, hetzij heeft het hof geen, althans onvoldoende inzicht gegeven in zijn gedachtegang op dit punt, althans een onbegrijpelijk oordeel gegeven, alsook laat het alle voornoemde andere voormelde door het pensioenfonds aangevoerde grondslagen buiten beschouwing.
2.2.2
Het hof behandelt ook overigens niet voldoende kenbaar in het arrest à quo de grieven zoals hierboven in punt 1.26 weergegeven. Het hof overweegt immers in r.o. 3 slechts dat het de grieven in de daaropvolgende rechtsoverwegingen gaat behandelen om in r.o. 11 te oordelen dat ze falen wegens gebrek aan voldoende rechtens belang. Hoe het hof met de individuele grieven is omgegaan motiveert het hof niet, althans onvoldoende. Indien en voor zover r.o. 3 aldus moet worden begrepen dat het hof de grieven gebundeld of gevoegd behandelt, miskent het hof dat het weliswaar grieven mag bundelen en gezamenlijk mag behandelen, maar dat dit er niet toe mag leiden dat één of meer klachten ‘onder het tapijt worden geschoven’, dus onbehandeld blijven.67.Daarvan is hier zonder meer sprake. Het behandelt daarbij niet, althans niet voldoende kenbaar de in die grieven genoemde grondslagen zoals hierboven in 2.2.1 sub v met vindplaatsen weergegeven.
Het hof heeft dit alles hetzij miskend, hetzij heeft het geen inzicht gegeven in zijn gedachtegang, althans heeft het een onbegrijpelijk oordeel gegeven.
Bijzondere aard van de uitvoeringsovereenkomst en het uitgangspunt
2.3
Dit onderdeel is gericht tegen r.o. 5, 6, 7, 9.6 t/m 9.10, 11 en het dictum, waarin het hof onder meer oordeelt dat de uitvoeringsovereenkomst geen grondslag biedt voor betaling ineens van de herstelbetalingen (r.o. 5), en geen grondslag biedt voor de opslagen op de premie ter zake van excassokosten, solvabiliteitsbuffer en benodigde algemene reserve en kosten voor herverzekering — te betalen die in rekening zou zijn gebracht indien de uitvoeringsovereenkomst niet zou zijn opgezegd en de opbouw bij het Pensioenfonds zou zijn voortgezet (r.o 6), Alcatel-Lucent niet hoefde te verwachten dat zij na opzegging nog 1 % opslag zou moeten betalen (r.o. 7), de uitvoeringsovereenkomst bepaalt dat de indexering uit het pensioenvermogen moet plaatsvinden (r.o. 9.6), dat het pensioenfonds de facto wil vernemen of zij meer kan krijgen dan in r.o. 9.8 is vastgesteld (r.o. 9.9), welke vraag het hof in r.o. 9.10 ontkennend beantwoord, waarna in r.o. 11 het hof de grieven wegens gebrek aan belang verwerpt, waarna het vonnis van de kantonrechter in het dictum wordt bekrachtigd.
Het hof gaat aldus oordelend hetzij uit van een onjuiste rechtsopvatting met betrekking tot de plichten van Alcatel-Lucent als werkgever in het kader van de nawerking van een uitvoeringsovereenkomst en miskent de bijzondere aard van de uitvoeringsovereenkomst, hetzij geeft het geen inzicht in zijn gedachtegang op dit punt, althans geeft het een onbegrijpelijk oordeel. Dit om navolgende, ook in onderling Verband te lezen redenen.
2.3.1
Dit oordeel in r.o. 5, 6, 7, 9.6 t/m 9.10, 11 en het dictum komt er op neer dat — behoudens de door de DNB voorgeschreven herstelbetalingen68. ter zake van de verplicht voorgeschreven dekking — Alcatel-Lucent zich — in de visie van het hof — kennelijk van alle verdere verplichtingen en risico's kan ontdoen door de enkele opzegging van de tussen partijen (verplicht) gesloten uitvoeringsovereenkomst en aldus een sterfhuisconstructie kan uitvoeren en voor het overige geen nawerking kent, ook niet voor wat betreft de hierboven in punt 1.27 genoemde opslag, excassokosten en solvabiliteitsopslag.
De wetgever heeft bij de totstandkoming van de Pensioenwet de mogelijkheid van het ontstaan van een situatie als waarin het pensioenfonds zich thans bevindt, kennelijk niet, althans onvoldoende gerealiseerd. Waar de wetgever wel over heeft nagedacht is dat een uitvoeringsovereenkomst moet voorzien in een exit-bepaling. In zoverre is het dan ook rechtens onjuist, althans zonder nadere toelichting, die ontbreekt onbegrijpelijk dat het hof in r.o. 9.6 mede waarde hecht aan het feit dat in de uitvoeringsovereenkomst uitdrukkelijk is voor zien in opzegging omdat het hof hetzij miskent dat artikel 25 lid 1 sub h Pensioenwet een exitclausule verplicht voorschrijft, hetzij heeft het hof geen inzicht gegeven in zijn gedachtegang op dit punt althans heeft het een onbegrijpelijk oordeel gegeven.
De wetgever heeft daarbij beoogd dat een werkgever van verzekeraar moet kunnen wisselen zonder dat de op te zeggen verzekeraar te veel hindemissen kan opwerpen bij de overdracht naar een andere verzekeraar.69. Nergens is echter terug te vinden dat de wetgever ook heeft gedacht aan de situatie dat een bedrijfspensioenfonds in het kader van de-risking voor toekomstige opbouw wordt opgezegd, maar nog wel verantwoordelijk blijft voor het nakomen van de toezeggingen met betrekking tot de opbouw over een reeks verstreken periode. Artikel 149 en 150 Pensioenwet (ten tijde van de Memorie van Toelichting artikel 135 en 136 genummerd) zien blijkens die MvT70. op de mogelijkheid de verplichting op te leggen tot overdracht (149 Pensioenwet) respectievelijk op de situatie dat de werkgever failliet is gegaan waardoor er geen verdere opbouw meer plaatsvindt (150 Pensioenwet). Aannemelijk is dan ook dat de bepalingen voor overdracht van het vermogen en de opzegbaarheid van de uitvoeringsovereenkomst zien op de mogelijkheid om van pensioenverzekeraar te wisselen71., maar niet bedoeld zijn om in het kader van de zogenaamde ‘de-risking— een op een sterfhuisconstructie gelijkende situatie mogelijk te maken.
Dit geldt in het bijzonder voor de situatie waarin tijdens het korte-termijn herstelplan de bestaande uitvoeringsovereenkomst wordt opgezegd (zonder dat een nieuwe wordt gesloten) en waarbij voor toekomstige opbouw voor werknemers heeft ondergebracht bij een pensioenverzekeraar, met als resultante dat het pensioenfonds zich ex artikel 150 Pensioenwet (op last van de DNB moet) opheffen met verplichting tot waardeoverdracht ex artikel 84 Pensioenwet, waarbij de pensioenaanspraken van de deelnemers, gewezen deelnemers en pensioengerechtigden door die overdracht in het kader van de-risking er op achteruitgaan omdat onvoldoende kapitaal voorhanden is om het toegezegde indexeringsstreven in te kopen.
In dat kader heeft het pensioenfonds ter onderbouwing van het beroep op onvoorziene omstandigheden in het kader van de toelichting op grief 5 bij mvg in punt 123 en 124 betoogd dat opzegging (en het niet sluiten van een nieuwe) een ultimum remedium is, welke situatie onvoorzien was en niet is geregeld (mvg punt 125). In punt 129 van de MvG concludeert het pensioenfonds dat het onvoorzien is dat bij beëindiging van de uitvoeringsovereenkomst geen affinanciering zou plaatsvinden en al helemaal niet dat de uitvoeringsovereenkomst tijdens het (korte termijn) herstelplan wordt opgezegd.
Als de wetgever het al niet heeft voorzien dan ligt het voor de hand dat partijen in de uitvoeringsovereenkomst daar evenmin een uitputtende regeling voor hebben getroffen, nog daargelaten dat het pensioenfonds in punt 43 van de inleidende dagvaarding heeft aangevoerd dat, omdat financieringsafspraken voor vele jaren worden overeengekomen, het vrijwel onmogelijk is om bij het aangaan van de uitvoeringsovereenkomst als specifieke exitvoorwaarden overeen te komen.72.
In dat kader getuigt het van een onjuiste rechtsopvatting om in dat geval, zoals het hof doet in r.o. 5, 6, 7 en 9.6 uit te gaan van de tekst van de uitvoeringsovereenkomst, die — naar de aard ’ uitgaat van een bestendige langdurige overeenkomst Hoe moet worden omgegaan met de situatie dat er geen actieve pensioenopbouw meer is, is niet geregeld.73.
Het onverminderd voor rekening en risico laten van deze situatie druist in tegen de aard en strekking van de Pensioenwet die, blijkens de Memorie van Toelichting, nu juist beoogt ‘schokbestendig’ te zijn en tot doel heeft dat rechten daadwerkelijk zijn gewaarborgd en daadwerkelijk kunnen worden geëffectueerd.74.
Het hof heeft dit alles hetzij miskend, hetzij heeft het geen inzicht gegeven in zijn gedachtegang, dan wel heeft het een onbegrijpelijk oordeel gegeven.
2.3.2
Het hof gaat, aldus oordelend in r.o. 5, 6, 7, 9.6 t/m 9.10, 11 en het dictum, zoals onder 2.3 geparafraseerd en ook overigens in het arrest à quo, bovendien ongemotiveerd voorbij aan het volgende.
Het pensioenfonds heeft zowel in eerste aanlegt75. als in hoger beroep uitvoerig betoogd76. dat er sprake is van een bijzondere aard van de uitvoeringsovereenkomst en dat er sprake is van een duurovereenkomst. Het hof wijdt ten onrechte geen woord aan die (gestelde) bijzondere aard van de uitvoeringsovereenkomst en miskent aldus hetzij dat die bijzondere aard, in combinatie met de pensioenovereenkomst tussen de werkgever en werknemers, gewezen werknemer en pensioengerechtigden, dat een werkgever gehouden is en blijft die gelden aan het pensioenfonds (of een opvolgend pensioenverzekeraar) te (blijven) fourneren die nodig zijn om de toezeggingen van de werkgever te kunnen waarmaken, hetzij heeft het geen inzicht gegeven in zijn gedachtegang op dit punt, althans heeft het een onbegrijpelijk oordeel gegeven.77.
Het pensioenfonds knoopt daarbij aan bij de bestendige jurisprudentie ter zake van opzegging van duurovereenkomsten, zoals HR 14 juni 2013, NJ 2013, 341, waarin als maatstaf wordt aangegeven dat de eisen van redelijkheid en billijkheid in verband met de aard en inhoud van de overeenkomst en de omstandigheden van het geval kunnen meebrengen dat opzegging slechts mogelijk is indien een voldoende zwaarwegende grond voor de opzegging bestaat. Uit diezelfde eisen kan, eveneens in verband met de aard en inhoud van de overeenkomst en de omstandigheden van het geval, voortvloeien dat een bepaalde opzegtermijn in acht moet worden genomen of dat de opzegging gepaard moet gaan met het aanbod tot betaling van een (schade)vergoeding (vgl. HR 28 oktober 2011, LJN BQ9854, NJ 2012/685). Weliswaar is, anders dan in deze uitspraken wettelijk bepaald dat er wel een exit-clausule moet zijn opgenomen in de uitvoeringsovereenkomst, maar blijkens de parlementaire geschiedenis78. ziet die op de gedachte dat de wetgever het niet te moeilijk wilde maken om van pensioenverzekeraar te wisselen en heeft de wetgever kennelijk niet voorzien dat een dergelijke opzegging ook zou worden gebruikt om te kunnen de-risken, lees om onder bestaande financiële verplichtingen uit te kunnen komen.
Wat betreft de bijzondere aard van de overeenkomst wijst het pensioenfonds erop dat er hier geen sprake is van een ‘gewone’ overeenkomst, zoals een abonnement op een ochtendkrant. Als een dergelijke overeenkomst met inachtneming van de opzegtermijn wordt opgezegd eindigt die overeenkomst ook op de datum waartegen is opgezegd. Niet alleen is er in casu sprake van een op de Pensioenwet gebaseerde ‘driehoeksverhouding’, waarbij het pensioenfonds pensioenuitvoerder is als bedoeld in artikel 23 lid 1 sub a Pensioenwet van een pensioenovereenkomst tussen Alcatel-Lucent als werkgever en de deelnemers, gewezen deelnemers en pensioengerechtigden anderzijds, maar ook bepaalt artikel 7 lid 3 van de uitvoeringsovereenkomst dat ook na opzegging van die uitvoeringsovereenkomst partijen jegens elkaar de verplichtingen uit de overeenkomst over de periode gelegen voor de datum van beëindiging. Gelet op de aard van de overeenkomst en de strekking van de pensioenwet (maximale zekerheid voor de deelnemers, gewezen deelnemers en pensioengerechtigde)79. kan daarmee in redelijkheid niets anders zijn bedoeld dan dat het pensioenfonds als pensioenuitvoerder de uitvoering van de tot de datum opzegging opgebouwde aanspraken zou voortzetten en Alcatel-Lucent daarvoor zal blijven betalen.
Het pensioenfonds voert daar in de memorie van grieven (in het kader van de toelichting op grief I) in punt 48 t/m 53 het navolgende over aan.
De uitvoeringsovereenkomst tussen het pensioenfonds en Alcatel-Lucent is een overeenkomst voor onbepaalde tijd. Het betreft een rechtsverhouding waarbij partijen stelselmatig gedurende een onbepaalde tijd een zelfde (soort) prestatie verrichten. De uitvoeringsovereenkomst betreft dan ook een duurovereenkomst. Tussen het pensioenfonds en Alcatel-Lucent was beoogd om een overeenkomst voor lange (onbepaalde) tijd aan te gaan.80.
De opzeggende partij dient bij het opzeggen van de overeenkomst in ieder geval rekening te houden met de gerechtvaardigde belangen van de wederpartij. De gerechtvaardigde belangen van het pensioenfonds licht het pensioenfonds toe in punt 72 tot en met 81 van de MvG. De belangen van het pensioenfonds leiden ertoe dat Alcatel-Lucent de uitvoeringsovereenkomst niet zonder meer, zonder betaling van afwikkelkosten kan beëindigen.81.
Bij een overeenkomst als deze kan het voorkomen dat de partij tot wie de opzegging is gericht, met het oog op het voortduren van de overeenkomst investeringen heeft gedaan welke niet enkel worden gecompenseerd door, of verdisconteerd in een bepaalde opzegtermijn (HR 21 juni 1991, NJ 1991, 742, Mattel/Borka,). Het pensioenfonds heeft rekening gehouden met de situatie van een ondernemingspensioenfonds, namelijk dat hij alleen bestaansrecht heeft doordat hij in het leven is geroepen door Alcatel-Lucent om haar pensioenregeling uit te voeren, en het feit dat met Alcatel-Lucent afspraken over de jaren tot en met 2023 zijn gemaakt in een herstelplan. Voor het beëindigen van de relatie zal het pensioenfonds gecompenseerd moeten worden.82. In het hiervoor genoemde arrest is tevens bepaald dat afhankelijk van de omstandigheden van het gevat, ondanks de redelijke duur van de opzegtermijn, de eisen van redelijkheid en billijkheid kunnen nopen tot toekenning van een schadevergoeding. Ook al behoren de kosten tot de inspanningen die normaal door het pensioenfonds worden verricht, kunnen eisen van redelijkheid en billijkheid niettemin meebrengen dat het daarvoor een zekere vergoeding ontvangt bij beëindiging van de relatie. Het pensioenfonds meent dat dit het geval is en dat dus de eisen van redelijkheid en billijkheid nopen tot het toekennen van een geldelijke tegemoetkoming.83.
Het pensioenfonds is bovendien een ondernemingspensioenfonds dat, zoals dat volgens de Pensioenwet gebruikelijk is, alleen de pensioenregeling van Alcatel-Lucent uitvoert. Het pensioenfonds ontleent zijn bestaansrecht dan ook uitsluitend aan zijn relatie met Alcatel-Lucent en de verplichting de pensioenregeling van Alcatel-Lucent uit te voeren, zoals deze door Alcatel-Lucent met haar medewerkers is overeengekomen.84.
Het opzeggen van de overeenkomst zal op grond van de aard van de overeenkomst daarom moeten leiden lot de betaling van een geldelijke tegemoetkoming. Alcatel-Lucent heeft goede tijden gekend met het pensioenfonds en net nu het slecht gaat, zegt men de uitvoeringsovereenkomst op en wordt het pensioenfonds aan zijn lot overgelaten. De geldelijke tegemoetkoming bij de beëindiging van de uitvoeringsovereenkomst wordt door het pensioenfonds gevorderd in de vorm van afwikkelkosten. Het betreft immers (betalings)verplichtingen van Alcatel-Lucent jegens het pensioenfonds die voor langere termijn zijn aangegaan en waarvan de gerechtvaardigde verwachting aanwezig was dat deze nog voor langere termijn zouden worden voortgezet. Tijdens de actieve opbouwfase kwamen de kosten, zoals genoemd in de punt 15 en 85 MvG, reeds voor rekening van Alcatel-Lucent. Bij het niet of niet voldoende bespreken van de financiering van deze afwikkelkosten bij beëindiging van de duurovereenkomst zullen deze op grond van de duurafspraken en in overeenstemming met de bedoeling van de partijen, redelijkerwijs voor rekening moeten komen voor Alcatel-Lucent in verband met het nakomen van de pensioentoezegging die door haar gedaan is. In redelijkheid kan van het pensioenfonds niet verwacht worden dat het de herstelbetalingen die nog door Alcatel-Lucent dienen worden te betaald, alsmede de op de uitvoering betrekking hebbende kosten, welke nog niet door Alcatel-Lucent zijn voldaan, uit de middelen van het fonds financiert. Dit is des te prangender nu het pensioenfonds verplicht is de pensioenverplichtingen over te dragen naar een andere pensioenuitvoerder. Een en ander zal namelijk ten koste gaan van de pensioenrechten en -aanspraken van de (gewezen) deelnemers, hetgeen strijdt met het doel van het pensioenfonds en de taak die hem door Alcatel-Lucent is opgedragen en waarvoor het pensioenfonds nota bene in het leven is geroepen.85.
Bij pleitnota in appel voegt het pensioenfonds daar nog het volgende aan toe:
Het pensioenfonds is reeds in 1993 opgericht door Alcatel-Lucent, althans een rechtsvoorganger en er is dus meer dan 18 jaar pensioen opgebouwd in dit pensioenfonds. Het pensioenfonds moet uitvoeren wat Alcatel-Lucent in de Cao's overeen is gekomen. Dit betekent in de praktijk dat de sociale partners en het pensioenfonds in de praktijk tot elkaar veroordeeld zijn. Immers het pensioenfonds is speciaal opgericht voor de uitvoering van de pensioenregeling van de werkgever en voor niets anders. Dit maakt dat een pensioencontract slechts theoretisch als ultimum remedium kan worden opgezegd door één van de partijen. Zie hierover ook het artikel van de PensioenFederatie als productie 19 bij de Memorie van Grieven. En als dat dan toch gebeurt dan rust er op de opzeggende partij een plicht om de gevolgen daarvan in overeenstemming te brengen met datgene wat die partijen als gevolg van die duurovereenkomst van elkaar mogen verwachten, wat de redelijkheid en billijkheid die partijen in acht moeten nemen meebrengt. En dus dat de schade die als gevolg van een dergelijke opzegging optreedt ongedaan moet worden gemaakt.86. Van dit alles is geen sprake. Op dit moment, na ruim 18 jaar, krijgt het pensioenfonds onvoldoende middelen voor de uitvoering van de door Alcatel-Lucent toegezegde pensioentoezegging. Met name door de opzegging van de uitvoeringsovereenkomst, zonder een nieuwe overeenkomst te sluiten, kan het pensioenfonds niet nakomen wat de werkgever haar werknemers heeft toegezegd87.
Doordat Alcatel-Lucent de uitvoeringsovereenkomst, die dus een duurovereenkomst is, met het pensioenfonds heeft opgezegd, loopt het tekort in zijn lange termijnverplichtingen op. De opzeggende partij dient in ieder geval rekening te houden met gerechtvaardigde belangen van de wederpartij. Het pensioenfonds heeft voor de vordering de in onderdeel 8 van deze pleitnota genoemde grondslagen bij Memorie van Grieven aangevoerd. Voor de uitwerking van deze gronden wordt verwezen naar de Memorie van Grieven. Het komt er in alle gevallen feitelijk op neer dat Alcatel-Lucent iets belooft aan de werknemers en zelfs bij Cao overeenkomt dat het pensioenfonds moet uitvoeren, maar het pensioenfonds dat niet kan, omdat zij daartoe niet langer de middelen krijgt.88.
Opzegging van de overeenkomst zal op grond van de bijzondere aard van de overeenkomst daarom moeten leiden tot de betaling van een geldelijke tegemoetkoming. Dat dit in de praktijk ook gebruikelijk is, heb ik eerder al aangetoond onder verwijzing naar ING, Rabobank en SABIC.89.
Het pensioenfonds voert — kort gezegd — dus aan dat de bijzondere aard van de uitvoeringsovereenkomst als bedoeld in artikel 23 en 25 Pensioenwet meebrengt, al dan niet op basis van de redelijkheid en billijkheid en de gerechtvaardigde belangen die een contractspartij jegens de andere contractspartij in acht dient te nemen, dat die niet door de werkgever kan worden opgezegd zonder dat er door die werkgever adequate schadevergoeding lees: financiële compensatie wordt geboden voor de gevolgen die deze opzegging heeft voor het pensioenfonds, de deelnemers aan dat pensioenfonds, gewezen deelnemers en pensioengerechtigden. Partijen zijn als het ware tot elkaar veroordeeld. Bij gebreke van toereikende financiële compensatie kan het pensioenfonds eenvoudig met (blijven) nakomen wat de werkgever heeft toegezegd en lopen de tekorten ter zake van de lange termijnverplichtingen op.
Het hof laat dit beroep op de bijzondere aard van de uitvoeringsovereenkomst tussen een ondernemingspensioenfonds en een werkgever ten onrechte geheel onbesproken, althans geeft niet, althans onvoldoende kenbaar in zicht in zijn gedachtegang op dit punt. Dit geldt mutatis mutandis ook voor het beroep door het pensioenfonds op het zijn van een duurovereenkomst. In dat kader is het dan ook rechtens onjuist en, zonder nadere toelichting, die ontbreekt, onbegrijpelijk dat het hof in r.o. 6 en 7 oordeelt dat Alcatel-Lucent niet tot meer verplicht is dan de herstelbetalingen (r.o. 6), dat die niet ineens opeisbaar zijn (r.o. 5) en Alcatel-Lucent er zelfs niet op beducht hoefde te zijn dat zij na beëindiging van die overeenkomst nog een opslag van 1% van de loonsom zou moeten betalen. (r.o. 7). Ook is in dit licht naast r.o. 6 en 7 r.o. 9.6 rechtens onjuist en onbegrijpelijk, omdat het hof hier, door zich ter zake van de indexeringstoezegging (uitsluitend) te baseren op de opgezegde uitvoeringsovereenkomst, die bijzondere aard miskent, alsook dat in de huidige omstandigheden Alcatel-Lucent zich niet kan beroepen op een door haarzelf opgezegde uitvoeringsovereenkomst die evident niet heeft voorzien in een situatie waarbij geen opbouw meer voor de toekomst plaatsvindt, maar waarbij het pensioenfonds aanspraken uit het verleden wel moet nakomen op een wijze zoals de werkgever die aan werknemer, gewezen werknemers en pensioengerechtigden toezegt. Dit vitiëert vervolgens r.o. 9.9, 9.10, 10 en 11 en het dictum.
Althans miskent het hof in die rechtsoverwegingen 6, 7 en 9.6 dat de bijzondere aard van de uitvoeringsovereenkomsten en het feit dat er sprake is van een duurovereenkomst meebrengt, althans kan meebrengen dat Alcatel-Lucent gehouden is om méér te betalen dan uitsluitend de herstelbetalingen die zij heeft toegezegd tot aan 2023 te zullen betalen, althans had het hof op zijn minst zijn oordeel op dit punt voldoende moeten motiveren.
2.3.3
Het oordeel in r.o. 7 is te meer onbegrijpelijk, althans onvoldoende gemotiveerd in het licht van het feit dat het pensioenfonds zich in het kader van het beroep op gewoonte90. en gerechtvaardigd vertrouwen91.— onbetwist — heeft gesteld dat in andere gevallen er afwikkelafspraken worden gemaakt tussen werkgevers en pensioenuitvoerders92. en in het licht van de stelling van het pensioenfonds dat Alcatel-Lucent dat zelf nota bene (wel) gedaan met betrekking tot haar andere pensioenfonds genaamd ‘SPAN’93., zodat het pensioenfonds er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat Alcatel-Lucent dat hier ook adequaat zou regelen door die kostenopslagen te betalen Het hof laat deze essentiële stelling dan ook ten onrechte onbesproken.
2.3.4
Het oordeel in r.o. 6, 7, 9.6 t/m 9.10, 11 en het dictum — dat er behoudens de in r.o. 2.2 genoemde herstelbetalingen geen betalingsverplichting op Alcatel-Lucent rust —, is te meer onbegrijpelijk in het licht van hetgeen het pensioenfonds (in punt 10 en 29 van de MvG) heeft gesteld, te weten dat het pensioenfonds op grond van artikel 150 Pensioenwet wordt gedwongen om op korte termijn tot overdracht van de verplichtingen over te gaan aan een verzekeraar. Het pensioenfonds voert daartoe onder meer aan:
- ‘29.
(…) Het pensioenfonds heeft verscheidene verzekeraars om een offerte gevraagd om de pensioenverplichtingen over te nemen. Slechts twee verzekeraars, Aegon en Delta Lloyd hebben een offerte kunnen uitbrengen gezien de omstandigheden op de financiële markt. Deze twee verzekeraars is gevraagd of zij kunnen meewerken aan cessie inzake de herstelbetalingen, inhoudende dat de verzekeraar die de uitvoering van de pensioenregeling overneemt, tevens de herstelbetalingen op grond van het herstelplan kan vorderen over de jaren vanaf nu tot en met 2023. Dit om de inkoopsom voor het uitvoeren van de pensioenverplichtingen die het pensioenfonds nu moet betalen, te verlagen. De verzekeraars hebben aangegeven hier niet aan mee te willen werken. Dit blijkt onder andere uit de offerte van Aegon (productie 17) en de e-mail van Delta Lloyd (productie 8), Dit betekent dat het pensioenfonds de pensioenverplichtingen niet kan overdragen aan een verzekeraar onder de voorwaarden dat een tekort later wordt ingelopen. Herstel bij de verzekeraars is dus niet meer mogelijk. De verzekeraars zullen in één keer de verplichtingen inkopen, waarbij de verplichting meteen gefinancierd moet zijn. Zeker nu DNB conform artikel 150 Pensioenwet aandringt op overdracht van de verplichtingen op korte termijn, waarbij gedoeld wordt op liquidatie van het pensioenfonds, ligt directe opeisbaarheid van de herstelpremiebetalingen voor de hand. Het herstel zal immers nu moeten plaatsvinden, aangezien de verplichtingen niet langer bij het pensioenfonds verzekerd zullen zijn.’
Ook in dit licht is het oordeel van het hof in r.o. 6 dat er — behoudens de door Alcatel-Lucent tot 2023 jaarlijks toegezegde herstelbetalingen — geen basis ziet om Alcatel-Lucent te verplichten om (tijdens of na afloop van het herstelplan) de opslagen op de premie — ter zake van excassokosten, solvabiliteitsbuffer en benodigde algemene reserve en kosten voor herverzekering — te betalen die in rekening zou zijn gebracht indien de uitvoeringsovereenkomst niet zou zijn opgezegd en de opbouw bij het Pensioenfonds zou zijn voortgezet, rechtens onjuist, althans zonder nadere toelichting, die ontbreekt onbegrijpelijk althans onvoldoende gemotiveerd.
2.3.5
Het oordeel in r.o. 6 en 7 — kort gezegd- dat er behoudens de in r.o. 2.2 genoemde herstelbetalingen geen betalingsverplichting op Alcatel-Lucent rust miskent dat na opzegging de kosten die voorheen door die 1% werden gedekt, niet opeens nu niet meer behoeven te worden gemaakt. Integendeel: zolang het pensioenfonds als uitvoerder bestaat moet het nog kosten van de instandhouding van een organisatie maken om de tot 1 januari 2012 opgebouwde aanspraken uit te voeren.94. Het enkele feit dat er geen nieuwe aanspraken meer worden opgebouwd maakt nog niet dat daarmee de kosten voor uitvoering van de bestaande uitspraken geheel zijn vervallen. Indien het pensioenfonds die kosten zelf moet maken gaat dat ten koste van het opgebouwde vermogen, zodat deze kosten niet met een beroep op de uitvoeringsovereenkomst kunnen en mogen worden verworpen, zoals het hof in r.o. 6 heeft gedaan. Het hof heeft dit alles hetzij miskend, hetzij heeft het geen inzicht gegeven in zijn gedachtegang, hetzij heeft het een onbegrijpelijk oordeel gegeven. Dit vitiëert ook r.o. 9.6, 9.7 en 11.
2.4
In r.o. 9.8 oordeelt het hof:
‘9.8
Zoals door het Pensioenfonds is aangevoerd en door Alcatel-Lucent als zodanig niet is weersproken, heeft Alcatel-Lucent niet het oog op het vinden van de alomvattende regeling het volgende — naar betrokkenen waaronder ook het Pensioenfonds gecommuniceerde — uitgangspunt gekozen:
‘Bij een wijziging van de uitvoering is het uitgangspunt dat de reeds opgebouwde pensioenrechten voor alle deelnemers, gewezen deelnemers en pensioengerechtigden gerespecteerd dienen te worden inclusief eventuele indexaties (zowel positief als negatief) alsof de overeenkomst niet beëindigd zou zijn.’
Dit citaat komt onder meer uit de Memorie van Grieven punt 51. Op pagina 38, paragraaf 4.2.5 punt 7 van de memorie van antwoord stelt Alcatel-Lucent dat het niet gaat om een weergave van vermeende verplichtingen maar uitsluitend om voorstellen om tot een vergelijk te komen met het pensioenfonds. Zij wijst er t.a.p. ook op dat het nog niet vaststaat, gelet op de discussie met de vakverenigingen en de OR welk percentage ter zake van indexatiestreven zij voor de situatie nà 1 januari 2012 voor de opbouw van de werknemers zal hanteren.
Dit onderdeel is gerecht tegen:
- —
r.o. 6 waarin het hof oordeelt dat het in de uitvoeringsovereenkomst geen basis ziet om Alcatel-Lucent te verplichten om (tijdens of na afloop van het herstelplan) de opslagen op de premie — ter zake van excassokosten, solvabiliteitsbuffer en benodigde algemene reserve en kosten voor herverzekering — te betalen die in rekening zou zijn gebracht indien de uitvoeringsovereenkomst niet zou zijn opgezegd en de opbouw bij het Pensioenfonds zou zijn voortgezet en tegen
- —
r.o. 7 waarin het hof oordeelt dat de gevorderde opslag voor excassokosten in combinatie met de bepaling in de uitvoeringsovereenkomst inhoudende dat de beleggingskosten voor rekening van het pensioenfonds zijn, meebrengen dat Alcatel-Lucent er geen rekening mee behoefde te houden dat de in de uitvoeringsovereenkomst voorziene kosten van maximaal 1% van de loonsom voor uitvoeringskosten ook verschuldigd zouden zijn in een periode waarin geen verdere opbouw bij het pensioenfonds meer plaatsvindt, onverminderd hetgeen in r.o. 9 wordt overwogen, alsmede
- —
r.o. 9.6 t/m 11 en het dictum, waarin het hof oordeelt dat de grieven wegens gebrek aan belang falen (r.o 11) omdat het pensioenfonds wenst te vernemen of zij méér kan vorderen dan in 9.8 bepaald (r.o. 9.9. en 9.10), waarbij het hof blijkens r.o. 9.6 belang hecht aan de uitvoeringsovereenkomst die bepaalt — in lijn met de ABTN en het pensioenreglement dat indexering uit het pensioenvermogen moet plaatsvinden en dat er geen reserve daarvoor is gevormd alsmede aan het gegeven dat in de uitvoeringsovereenkomst uitdrukkelijk is voorzien in opzegging daarvan weegt in dit verband mee.
Dit om navolgende, ook in onderling verband te lezen, redenen.
2.4.1
Met hetgeen het hof overweegt in r.o. 9.8 neemt het hof blijkens r.o. 9.9 als uitgangspunt dat de deelnemers, gewezen deelnemers en pensioengerechtigden er als gevolg van de opzegging van de uitvoeringsovereenkomst niet op achteruit mogen gaan en dat Alcatel-Lucent daar in het kader van minnelijke onderhandelingen van is uitgegaan. Vervolgens oordeelt het hof in r.o. 9.9 dat het hof het petitum van het pensioenfonds zo uitlegt dat zij ‘wenst te vernemen of het van Alcatel-Lucent méér kan vorderen dan uit dat uitgangspunt voortvloeit.’ In r.o. 9.10 beantwoordt het hof die vraag ontkennend. In r.o. 10 oordeelt het hof dan dat partijen terug moeten naar de onderhandelingstafel, waarbij het dan in r.o. 11 oordeelt dat niet kan worden gezegd dat het pensioenfonds van Alcatel-Lucent méér kan verlangen dan hetgeen in r.o. 4 en 10 is overwogen. Blijkens r.o. 9.3 heeft het hof dan het oog op de herstelbetalingen sec, nu het in r.o. 6 en 7 de opslagen geheel afwijst. Dit oordeel van het hof ontbeert elke logica, is tegenstrijdig en is mitsdien volstrekt onbegrijpelijk.
2.4.2
Zo het oordeel van het hof in r.o. 9.8 in combinatie met r.o. 8 aldus moet worden begrepen dat het hof er van uitgaat dat door de herstelbetalingen (dus in het verschil tussen de situatie dat er niet zou zijn opgezegd en de huidige situatie door de in r.o. 2.2 toegezegde herstelbetalingen) volledig wordt voorzien95. strookt dit oordeel vervolgens niet met r.o. 4, 5 en 6 alsook r.o. 9.3 en 9.7. Ook is dit oordeel in het licht van de betwisting in paragraaf 4.3.2 p. 46 en 47 van de memorie van antwoord onbegrijpelijk, althans onvoldoende gemotiveerd. Daarin wordt immers gesteld dat de herstelbetalingen tot dan toe te hoog zijn geweest.
2.4.3
Subonderdeel 2.4.1 en 2.4.2 vitiëren ook de daarmee verband houdende en voortbouwende oordelen. Het hof oordeelt immers vervolgens, nu Alcatel-Lucent zich daartoe bereid heeft verklaard en het hof er van uitgaat dat zij dat ook wel zal nakomen (r.o. 4), er geen basis is voor het verplichten tot betaling van méér (r.o. 5 en 6), er sprake is van zelfstandige rechtspersonen (r.o. 9.7) en het pensioenfonds dus niet méér kan vorderen dan Alcatel-Lucent heeft toegezegd (r.o. 9.10 en 11), zodat het geen belang heeft bij zijn grieven (r.o. 11 in fine), waardoor de uitspraak van de kantonrechter wordt bekrachtigd (dictum).
2.4.4
Onverminderd het voorgaande dient op basis van r.o. 9.8 als hypothetisch feitelijke grondslag er in cassatie van te worden uitgegaan dat Alcatel-Lucent zelf in de onderhandelingen als uitgangspunt neemt dat de reeds opgebouwde pensioenrechten voor alle deelnemers, gewezen deelnemers en pensioengerechtigden gerespecteerd dienen te worden inclusief eventuele indexaties (zowel positief als negatief) alsof de overeenkomst niet beëindigd zou zijn. Dit is ook zo in de nieuwe CAO terecht gekomen en aan de deelnemers, gewezen deelnemers en pensioengerechtigden gecommuniceerd.96.
Op basis van artikel 32 Pensioenwet heeft het pensioenfonds als pensioenuitvoerder tot taak een pensioenovereenkomst uit te voeren op basis van de uitvoeringsovereenkomst. Hoewel de wet dat niet met zoveel woorden bepaalt volgt uit dit artikel 32 Pensioenwet wel dat ook in het geval van een opgezegde uitvoeringsovereenkomst, bij gebreke van een nieuwe, die opgezegde uitvoeringsovereenkomst voor de bestaande opbouw gewoon moet worden uitgevoerd. Zoals hierboven al aangegeven heeft die opgezegde uitvoeringsovereenkomst nawerking. In dat kader dient dan ook artikel 7 lid 3 van de (opgezegde) uitvoeringsovereenkomst worden beschouwd, te weten:
‘(…). Na beëindiging behouden partijen jegens elkaar de verplichtingen uit deze overeenkomst over de periode gelegen voor de datum van beëindiging.(…)’
Nu het pensioenfonds niet over voldoende eigen inkomstenbronnen beschikt97., anders dan de gelden die door Alcatel-Lucent worden gefourneerd, betekent het hiervoor in dit onderdeel vermelde uitgangspunt van Alcatel-Lucent, dat zij niet kan volstaan met (uitsluitend) die herstelbetalingen die er toe leiden dat het eigen vermogen weer aan de eisen van artikel 132 Pensioenwet en de Nederlandse Bank voldoen, maar zal zij daarenboven ook al die kosten moeten blijven voldoen die het pensioenfonds in staat stellen om datgene na te komen wat Alcatel Lucent toezegt. In dat kader getuigt het van een onjuiste rechtsopvatting om (uitsluitend) naar de opgezegde uitvoeringsovereenkomst zelf te kijken, zoals het hof heeft gedaan in r.o 6, 7 en 9.6. en is evenmin relevant dat het hof in r.o. 6 hierbij mede in aanmerking heeft genomen dat in de uitvoeringsovereenkomst uitdrukkelijk is bepaald dat die premie vermeerderd met de hiervoor bedoelde opslagen niet minder is dan de door de DNB vereiste kostendekkende premie als bedoeld in art. 128 van de Pensioenwet alsmede dat zowel in de uitvoeringsovereenkomst als in het pensioenreglement is vermeld dat de indexering voorwaardelijk is, dat daarvoor geen reserve is gevormd en dat indexering afhankelijk is van het zgn. pensioenvermogen van het Pensioenfonds. Immers, het gaat er uiteindelijk om wat Alcatel-Lucent als werkgever heeft toegezegd en wat het pensioenfonds moet uitvoeren en of het pensioenfonds daartoe in staat wordt gesteld. Daarbij is evenmin van belang , zoals het hof in r.o. 9.7 overweegt Alcatel-Lucent ieder zelfstandige rechtspersonen zijn, die ieder hun eigen structuur en bestuur etc. hebben en dus ook geacht mogen worden hun eigen positie — in het licht van de belangen waarvoor zij verantwoordelijk zijn — afdoende veilig te stellen.
Het hof miskent in r.o. 6, 9.6 en 9.7 dat er sprake is van een bijzondere overeenkomst (zie onderdeel 2.3.2) en dat hier sprake is van een situatie waarbij het pensioenfonds geheel afhankelijk is van één werkgever en dat wordt opgezegd tijdens het van kracht zijn van een korte termijnherstelplan. In dat kader kan dus juist niet worden gezegd dat het pensioenfonds geacht mag worden haar eigen positie afdoende veilig te stellen. In punt 44 van de MvG wordt gememoreerd dat Alcatel-Lucent zich in eerste aanleg heeft verweerd met het argument dat de indexatietoezegging slechts voorwaardelijk van aard is en dat in het pensioenreglement staat dat geen premie is betaald of geld is gereserveerd voor deze toeslagverlening. Juist in een periode van onderdekking (dus van een slechte kapitaalspositie) wordt het pensioenfonds bovendien opgezegd98., moet het conform artikel 150 Pensioenwet zichzelf liquideren en moet er kapitaaloverdracht plaatsvinden aan een verzekeraar. Het hof miskent aldus dat de uitvoeringsovereenkomst daarin niet voorziet en in die situatie het pensioenfonds niet voor zichzelf kan zorgen. Indien het hof dat niet heeft miskend heeft het geen inzicht gegeven in zijn gedachtegang op dit punt, althans heeft het een onbegrijpelijk oordeel gegeven.
Het hof heeft dit alles hetzij miskend, hetzij heeft het geen inzicht gegeven in zijn gedachtegang, althans heeft het een onbegrijpelijk oordeel gegeven. Dat vitiëert ook het oordeel in r.o. 11 dat het pensioenfonds van Alcatel Lucent méér kan verlangen dan waartoe zij bereid is en het oordeel dat het pensioenfonds geen belang heeft bij de grieven, alsook het daarop voortbouwende dictum.
2.4.5
Het hof miskent in dit verband in r.o. 6, en 9.6, 9.7 alwaar het waarde hecht aan het feit dat:
- —
in de uitvoeringsovereenkomst uitdrukkelijk is bepaald dat de premie vermeerderd met de hiervoor bedoelde opslagen niet minder is dan de door de DNB vereiste kostendekkende premie als bedoeld in art. 128 van de Pensioenwet alsmede dat
- —
zowel in de uitvoeringsovereenkomst als in het pensioenreglement is vermeld dat de indexering voorwaardelijk is, dat
- —
daarvoor geen reserve is gevormd en dat
- —
indexering afhankelijk is van het zgn. pensioenvermogen van het Pensioenfonds,
voorts het expliciete beroep van het pensioenfonds om de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid99., derogerende werking van de redelijkheid en billijkheid100. het beroep op de gewoonte101. alsook het beroep op onvoorziene omstandigheden102., leemte in de overeenkomst103., gerechtvaardigd, vertrouwen104., onrechtmatige daad105. alsook dat niet de letterlijke tekst van de uitvoeringsovereenkomst bepalend is maar datgene wat partijen bij het aangaan daarvan uit elkaars uitlatingen en gedragingen hebben mogen afleiden en bij aangaan voor ogen heeft gestaan (Haviltex), zodat het hof uitgaat van een onjuiste maatstaf van uitleg van de overeenkomst.106.
Indien en voor zover het hof (al) deze grondslagen heeft beoogd af te doen met de laatste volzin van r.o. 6 is dit oordeel (volstrekt) onvoldoende gemotiveerd en zonder nadere toelichting (volstrekt) onbegrijpelijk.
2.4.6
Op al deze gronden kon en mocht het hof niet. in r.o. 6, 7 en 9.6, 9.9, 9.10, 11 op basis van de uitvoeringsovereenkomst en de daarmee volgens het hof overeenstemmende Actuariële en Bedrijfstechnische Nota oordelen dat in de uitvoeringsovereenkomst geen basis om Alcatel-Lucent te verplichten om (tijdens of na afloop van het herstelplan) de opslagen op de premie — ter zake van excassokosten, solvabiliteitsbuffer en benodigde algemene reserve en kosten voor herverzekering — te betalen die in rekening zou zijn gebracht indien de uitvoeringsovereenkomst niet zou zijn opgezegd en de opbouw bij het pensioenfonds zou zijn voortgezet. Aldus is ook onbegrijpelijk dat het hof in r.o. 7 oordeelt dat Alcatel-Lucent anders dan het pensioenfonds heeft aangevoerd, van oordeel dat voormelde opslag voor excassokosten in combinatie met de bepaling in de uitvoeringsovereenkomst inhoudende dat de beleggingskosten voor rekening van het Pensioenfonds zijn, meebrengen dat Alcatel-Lucent er geen rekening mee behoefde te houden dat de in de uitvoeringsovereenkomst voorziene kosten van maximaal 1% van de loonsom voor uitvoeringskosten ook verschuldigd zouden zijn in een periode waarin geen verdere opbouw bij het pensioenfonds meer plaatsvindt.
Indexering
2.5
In het kader van hetgeen het hof in r.o. 9.8 heeft vastgesteld is ook overigens rechtens onjuist, althans is het zonder nadere toelichting onbegrijpelijk, althans onvoldoende gemotiveerd dat het hof in r.o 11 de grieven wegens gebrek aan belang afwijst en het vonnis van de kantonrechter bekrachtigt en van oordeel is in r.o. 6, 7 en 9.6 dat Alcatel-Lucent een opslag voor indexatie niet verschuldigd is, nu de uitvoeringsovereenkomst daar geen grondslag voor biedt en het hof in r.o. 6 in aanmerking neemt dat zowel in de uitvoeringsovereenkomst als in het pensioenreglement is vermeld dat de indexering voorwaardelijk is, dat daarvoor geen reserve is gevormd en dat indexering afhankelijk is van het zgn. pensioenvermogen van het Pensioenfonds. Dit om navolgende, ook in onderling verband te lezen, redenen.
2.5.1
Vooropgesteld zij dat er in dit kader sprake is van een zogenaamd indexatiestreven.107. In punt 32 t/m 45 van de memorie van grieven wordt daaromtrent het volgende gesteld:
- —
Ook de indexatie, die op grond van artikel 4 van de uitvoeringsovereenkomst door het pensioenfonds moet worden verleend om de pensioenverplichtingen gelegen voor 1 januari 2012 te verhogen, blijft van toepassing. Het indexatie-streven van de pensioenregeling van Alcatel-Lucent is om de pensioenaanspraken van de gewezen deelnemers en pensioenrechten van pensioengerechtigden te verhogen met de prijsindex. Dit betreft een 100% indexatie-streven. Dit onderdeel van de uitvoering van de pensioenregeling van de pensioenregeling tot 1 januari 2012 kan niet worden uitgevoerd zonder dat voor de uitvoering hiervan betaald wordt, zoals dat ook vóór de opzegging gebeurde. Zie hiervoor ook het bepaalde in de onderdelen 40 tot en met 45.108. Het argument dat de indexatietoezegging voorwaardelijk van aard is, doet niets af aan de door Alcatel-Lucent aan haar werknemers gedane toezegging die naast in de pensioenregeling ook is weergegeven in de CAO en die inhoudt dat gestreefd wordt naar een volledige indexatie (productie 7 van de dagvaarding in eerste aanleg):
‘Voor wat betreft de indexatie van ingegane pensioenen en premievrije rechten wordt ook volledige indexatie nagestreefd.’109.
- —
Nu Alcatel-Lucent een streven van 100% van de prijsindexatie heeft toegezegd, zal zij hieraan moeten voldoen nu Alcatel-Lucent deze toezegging nooit heeft verlaagd en zelfs steeds heeft aangegeven dat de pensioenregeling hetzelfde zou blijven. Zie hiervoor onder andere de slides van de All staff meeting van 19 april 2012 en van het overleg tussen Alcatel-Lucent en de vakverenigingen van 28 november 2012 (productie 10) waarin is aangegeven:
‘Uitgangspunt exact dezelfde regeling’
‘Streven blijft hetzelfde (loon- en prijsindex)’
- —
Nu deze toezegging niet is gewijzigd, ligt het op de weg van Alcatel-Lucent om zorg te (blijven) dragen voor een adequate financiering van de toegezegde indexatie.110. Als productie 10 bij MvG heeft het pensioenfonds de instemmingsaanvraag aan de Ondernemingsraad voor de uitvoering van de pensioenregeling met ingang van 2012 toegevoegd. Op bladzijde 4 van deze instemmingsaanvraag is door Alcatel-Lucent aangegeven dat de werknemers, door de wijziging van de pensioenuitvoering per 1 januari 2012, qua hoogte van het pensioen (inclusief verwachtingen ten aanzien van de voorwaardelijke toekomstige indexatie) er in beginsel niet op achteruit mogen gaan. Uit de tekst blijkt ook dat Alcatel-Lucent de indexatie ziet als een onderdeel van de pensioenregeling. De volgende tekst is opgenomen ten aanzien van de indexatie:
‘Toeslagendepot
Voor de financiering van de voorwaardelijke toeslagregeling wordt een depotrekening aangehouden (het toeslagendepot). De onderneming zat ieder jaar een vast percentage van de jaarlijkse premie in dit depot storten. De hoogte van dit percentage, hetgeen onderdeel zal zijn van de pensioenovereenkomst met de werknemers (de pensioenregeling), zal worden vastgesteld nadat de rechtbank vonnis heeft gewezen in de lopende procedure tussen de onderneming en het pensioenfonds aangezien dat vonnis van invloed kan zijn op de toeslagregeling en de daaruit voor de werkgever voortvloeiende financiële verplichtingen. Eerder heeft de onderneming toegezegd dat de werknemers, door de wijziging van de pensioenuitvoering per 1 januari 2012, qua hoogte van het pensioen (inclusief verwachtingen ten aanzien van de voorwaardelijke toekomstige indexatie) er in beginsel niet op achteruit mogen gaan. De berekening van het eerder genoemde percentage zal op deze toezegging gebaseerd worden.’
- —
De hiervoor genoemde gelijkwaardigheid ten aanzien van de indexatie blijkt ook uit de slides van de all staff meeting van 9 april 2013, die eveneens als productie 10 zijn toegevoegd. Hierin staat onder meer:
‘Gelijkwaardigheidstoetsing indexatie’
‘Vakbonden toetsen gelijkwaardigheid’111.
- —
Momenteel hebben Alcatel-Lucent en haar Ondernemingsraad een geschil over de instemming met de uitvoering bij Delta Lloyd. Dit geschil gaat over de indexatie en heeft geleid tot het inroepen van de nietigheid van het besluit van Alcatel-Lucent om de pensioenregeling per 1 januari 2012 onder te brengen bij Delta Lloyd door de Ondernemingsraad (productie II). In de brief van 16 november 2012 van de Ondernemingsraad aan Alcatel-Lucent (productie 30) blijkt het geschil:
‘De OR heeft moeten constateren dat in het huidige voorstel van gelijkwaardigheid geen sprake is op een aantal onderdelen. Met name is de toeslagverlening een aandachtspunt, nu gebleken is dat in de huidige situatie een indexatie-ambitie van 100% van de prijsindex cq. loonindex geldt, terwijl in het voorgenomen besluit sprake zal zijn van een indexatieambitie van 21% van de prijsindex cq. Loonindex.
De OR stelt derhalve vast dat sprake is van een wijziging van de toeslagverlening, zodat de pensioenregeling in ieder geval op dat punt inhoudelijk wijzigt door uitvoering van het voorgenomen besluit. Omdat de OR- volgens ‘convenant tripartiete overleg’ geen bevoegdheid toekomt terzake de inhoud van de pensioenregeling, dient de bestuurder in de visie van de OR terzake dit onderwerp in overleg te treden met de vakverenigingen;’
- —
Net zoals de OR de toeslagverlening niet kan aanpassen, kan het pensioenfonds dat ook niet zelfstandig.112. Als productie 12 bij MvG heeft het pensioenfonds een Q&A toegevoegd van Alcatel-Lucent. Ook hieruit blijkt de toezegging van Alcatel- Lucent113. .In een update uitvoeringsovereenkomst (productie 13) heeft Alcatel-Lucent tevens aangegeven dat de pensioenregeling niet verandert. Het volgende is namelijk aangegeven:
‘De afgesproken pensioenregeling blijft ongewijzigd van kracht en de instemmingsaanvraag over de uitvoering verandert daar niets aan.’114.
- —
Zolang Alcatel-Lucent de toezegging niet heeft gewijzigd, moet zij dus bijdragen voor overdracht aan een verzekeraar met indexatieverwachting, danwel ten minste die kosten van de indexatie in de toekomst aan de pensioenuitvoerder waaraan het pensioenfonds overdraagt te betalen. Op basis van de huidige offertes van de verzekeraars kan slechts nominaal pensioen worden ingekocht, met een heel klein beetje indexatie, wat betekent dat niet meer het indexatie-streven kan worden toegekend, zoals dat is toegezegd. Dit is een wijziging van de pensioenregeling die het pensioenfonds niet zelfstandig door kan voeren. Uit artikel 3.1, onderdeel 1.4 van de uitvoeringsovereenkomst (productie 1 van de dagvaarding in eerste aanleg) blijkt dat er een opslag wordt gehanteerd die nodig is voor het in stand, houden van de Benodigde Reserve. Middels de middelen in deze reserve en eventuele beleggingsrendementen wordt de indexatie verleend. Het is dus voor de indexatie noodzakelijk dat er voor wordt gezorgd dat deze reserve op een bepaald niveau wordt gehouden, waardoor indexatie conform de toezegging kan plaatsvinden. Dit is tijdens de looptijd van de uitvoeringsovereenkomst steeds gebeurd door betaling van de opslag op de basispremie, zoals dat ook overeengekomen is tussen Alcatel-Lucent en het pensioenfonds in de uitvoeringsovereenkomst. Nu de toezegging inzake de indexatie niet is veranderd, zal Alcatel-Lucent op een andere manier voor voldoende financiering moeten zorgen om het indexatie-streven ten aanzien van de tot 1 januari 2012 opgebouwde pensioenaanspraken en -rechten te behouden.115.
- —
Uit de premienota's over de jaren 2009 tot en met 2012 (productie 7 MvG) blijkt ook dat de indexatie wordt gefinancierd uit de premie. Dit betekent dat als Alcatel-Lucent geen premie meer betaalt, het pensioenfonds de indexatietoezegging niet meer voldoende kan waarmaken, terwijl deze onderdeel uitmaakt van de door Alcatel-Lucent gedane pensioentoezegging van de pensioenregeling tot 1 januari 2012 (zie ook de eerste paragraaf van bladzijde 2 van de rapportage van Aon Hewitt die is toegevoegd als productie 21 van de conclusie van antwoord in eerste aanleg). Om er voor te zorgen dat het pensioenfonds deze toezegging ook na de opzegging van de uitvoeringsovereenkomst gestand kan doen, is Alcatel-Lucent een bijdrage verschuldigd.116. Bovendien blijkt ook uit het actuarieel verslag (productie 14 MvG) dat de indexatie betaald wordt uit de premie. Op pagina 17 is vermeld dat in de premie een opslag is begrepen voor indexatie.117.
- —
In eerste aanleg heeft Alcatel-Lucent zich verweerd met het argument dat de indexatietoezegging slechts voorwaardelijk van aard is en dat in het pensioenreglement staat dat geen premie wordt betaald of geld wordt gereserveerd voor deze toeslagverlening. In de eerste plaats doet de voorwaardelijkheid niet af aan de eis van consistentie, zoals hiervoor is omschreven en zoals wettelijk is vastgelegd in artikel 95 Pensioenwet. Daarnaast tonen de premienota's, de tekst van de uitvoeringsovereenkomst en het actuarieel verslag duidelijk aan dat wel premie betaald wordt voor indexatie. De tekst van het pensioenreglement is gewijzigd ten tijde van de in werking treding van de Pensioenwet, waarbij men een verplichte tekst inzake toeslag moest opnemen, behorende bij één van de categorieen uit de Toeslagenmatrix (productie 9). Om te voorkomen dat de indexatie onder de categorie ‘onvoorwaardelijk’ zou vallen en op die manier zou zorgen voor waarderingsvraagstukken voor de balans van Alcatel-Lucent en wellicht directe zware volledige affinancieringsverplichtingen aan het pensioenfonds, heeft men toen gekozen voor het opnemen van de tekst behorende bij de voorwaardelijke toeslagverlening. Dit argument kan echter niet worden aangevoerd om aan te tonen dat nooit premie betaald is voor de indexatie. De premienota's, de uitvoeringsovereenkomst en het actuarieel verslag laten immers duidelijk een ander beeld zien. Er wordt wel degelijk voor de indexatie betaald. Dit laat dus zien hoe partijen verplicht gehandeld hebben ten aanzien van de gehanteerde teksten.’118.
- —
De afspraak dat een opslag wordt betaald om de Reserve van het pensioenfonds op peil te houden, zodat daar de indexaties uit bekostigd kunnen worden, is bewust door partijen gemaakt en is zeker niet standaard. In de wettelijke kostendekkende premie zitten immers wettelijk bepaalde kostenopslagen. De opslag voor het op peil houden van een Benodigde Reserve, zodat daar de indexaties uit bekostigd kunnen worden, is geen wettelijk voorgeschreven kostenopslag. Ook dit geeft aan dat het destijds een bewuste keuze is geweest om jaarlijks te betalen voor de indexatie in de vorm van een opslag op de premie.119.
Bij pleitnotities in appel heeft het pensioenfonds daar nog het navolgende aan toegevoegd in punt 5 t/m 10:
- —
Alcatel-Lucent heeft via de Cao een pensioenregeling toegezegd aan haar werknemers. Deze pensioenregeling behelst ook een indexatie-streven voor actieve deelnemers conform de CBS-norm en voor slapers en gepensioneerden conform de prijsindex. Streven naar betekent dat de toezegging voorwaardelijk van aard is. Alleen als het pensioenfonds voldoende middelen heeft, zal het pensioen geïndexeerd worden.120.
- —
Niet toegestaan is om overeen te komen dat gestreefd wordt naar indexatie volgens prijsindex, maar dat het pensioen in werkelijkheid nominaal achterblijft en nooit indexatie plaatsvindt. Dan worden werknemers immers voor de gek gehouden: ze denken dat geïndexeerd wordt, maar in werkelijkheid gebeurt dat niet. Daarom is in artikel 95 Pensioenwet vastgelegd dat een consistent geheel moet zijn (de zogenaamde ‘consistentie-eis’), tussen de gewekte verwachtingen, de financiering en het realiseren van voorwaardelijke indexatie. Voor zover Alcatel-Lucent dus beweert dat ‘het streven’ betekent dat zij daar vrijelijk mee op mag en kan houden zodra haar dat beter uitkomt, gaat zij dus uit van een onjuiste rechtsopvatting.121.
- —
De Nederlandsche Bank (DNB) heeft nadere invulling gegeven aan de minimaal vereiste realisatiegraad die gehaald moet worden om te voldoen aan deze consistentie eis. DNB stelt deze minimum realisatiegraad op 70%. Kan de indexatie niet in voldoende mate gerealiseerd worden, dan moet ofwel de arbeidsvoorwaardelijke toezegging worden gewijzigd, ofwel de financiering worden aangepast. Dit kan ook, aangezien binnen de categorie voorwaardelijke indexatie nogal wat gradaties bestaan, variërend van standaard geen indexatie tot wel of niet gekoppeld aan een ex-ante maatstaf zoals de prijs-index. De ene voorwaardelijke indexatietoezegging is dus niet gelijk aan de andere voorwaardelijke indexatietoezegging.122.
- —
Momenteel kan het pensioenfonds niet voldoen aan de realisatiegraad van 70% ten opzichte van de toezegging. Dit komt mede doordat de uitvoeringsovereenkomst is opgezegd en er geen premies meer binnenkomen, waarin ook altijd een bedrag voor indexatie heeft gezeten, doordat een opslag voor de algemene reserve werd betaald. 123. Zeker nu Alcatel-Lucent stelt dat er niets verandert aan de toezegging, aangezien deze toch al voorwaardelijk van aard was. Echter zodra niet meer voldaan wordt aan de consistentie-eis, is sprake van een wijziging van de indexatie-toezegging. Dat vindt de Ondernemingsraad ook, zo blijkt uit productie 30 bij de Memorie van Grieven. Hier is geen sprake van een spel dat wordt gespeeld, maar is werkelijk sprake van een probleem nu de onderneming heeft beloofd dat er niets wijzigt en dat nu niet nakomt. De vraag is dus wat nu de status van de onderhandelingen van de onderneming met de vakbonden is. Voor het pensioenfonds is dit volledig onbekend. Op grond van artikel 19 PW zijn de slapers en gepensioneerden in het pensioenfonds dan ook nog niet gebonden aan deze wijziging. Voor het pensioenfonds dus een groot probleem. Tenzij de rechter bepaalt dat er helemaal geen toezegging tot indexatie meer is die door het pensioenfonds uitgevoerd hoeft te worden.124.
Kort gezegd stelt het pensioenfonds zich dus op het standpunt dat er een 100% indexatiestreven is toegezegd125., hetgeen inhield dat er voor indexatie apart diende te worden betaald126. en waarvoor — ter zake van indexatie in het verleden — vervolgens ook steeds door Alcatel-Lucent is betaald127., zodat, zeker nu Alcatel-Lucent naar deelnemers, gewezen deelnemers en pensioengerechtigden communiceert dat alles bij het oude blijft128., het ook Alcatel-Lucent is die daarvoor moet (blijven) betalen, ook na opzegging van de uitvoeringsovereenkomst.129.
In punt 44 van de MvG wordt gememoreerd dat Alcatel-Lucent zich in eerste aanleg heeft verweerd met het argument dat de indexatietoezegging slechts voorwaardelijk van aard is en dat in het pensioenreglement staat dat geen premie is betaald of geld is gereserveerd voor deze toeslagverlening.
Daarmee erkent Alcatel-Lucent dat er geen reservering heeft plaatsgevonden, geen geld is voor die indexering. Daarmee staat vast dat er binnen het pensioenfonds dus geen geld is voor indexering, zodat wanneer dat geld niet alsnog door Alcatel-Lucent wordt gefourneerd die deelnemers, ex deelnemers en gepensioneerden gewoon in de kou komen te staan.
En dat terwijl Alcatel-Lucent blijft volhouden dat er niets verandert.130. Het is dan. ook niet zo vreemd dat, zoals in de MvG in punt 36 is aangegeven, Alcatel-Lucent in conflict is gekomen met de OR en dat er inmiddels over deze zaak Kamervragen zijn gesteld.131.
In dat kader is dan ook rechtens onjuist en onbegrijpelijk althans onvoldoende gemotiveerd dat het hof in r.o. 6 en 9.6 in aanmerking neemt c.q. van belang acht dat zowel in de uitvoeringsovereenkomst als in het pensioenreglement is vermeld dat de indexering voorwaardelijk is, dat daarvoor geen reserve is gevormd en dat indexering afhankelijk is van het zgn. pensioenvermogen van het Pensioenfonds en dat ook de andere daartoe door het Pensioenfonds aangevoerde gronden de vordering van het Pensioenfonds niet kunnen dragen.
Het hof gaat daarmee ongemotiveerd voorbij aan de strekking van het hierboven in dit subonderdeel aangehaalde betoog van het pensioenfonds erop neerkomend dat wanneer het pensioenfonds eerder heeft betaald voor toegezegde indexering en het pensioenfonds op alle mogelijke momenten stelt dat er niets verandert zij dan niet zich vervolgens op het standpunt mag stellen dat een voorwaardelijke indexering betekent dat die uitsluitend wordt betaald indien daarvoor het pensioenfonds door belegging zelf over de benodigde middelen beschikt.
Het is immers Alcatel-Lucent die de toezegging doet, zodat die dan ook, wanneer het pensioenfonds daarvoor — naar Alcatel-Lucent erkent — geen middelen heeft, toch kan worden uitbetaald.
Het hof miskent daarbij dat onverminderd de voorwaardelijkheid van de indexering er toch een toezegging is van 100% indexatiestreven, waaraan vervolgens door middel van extra betalingen steeds invulling is gegeven en waaromtrent Alcatel-Lucent communiceert dat ‘er niets veranderd’ dus dat die onverminderd wordt voortgezet.
2.5.2
Daaraan doet niet af dat Alcatel-Lucent, zoals het hof in r.o. 9.2 overweegt, de uitvoeringsovereenkomst heeft opgezegd met oog op de door haar gewenste de-risking. Het hof oordeelt dan ook terecht in r.o. 9.3 dat Het duidelijk moge zijn dat de-risking door middel van opzegging van de uitvoeringsovereenkomst — indien de verplichtingen van Alcatel-Lucent zouden zijn beperkt tot die welke vallen binnen haar bereidverklaring als in r.o. 4. omschreven — onder omstandigheden tot gevolg kan hebben dat risico's die eerst aan de zijde van Alcatel-Lucent lagen daardoor worden ‘verschoven’ naar het Pensioenfonds en daarmee dus naar de (gewezen) deelnemers. Immers, een situatie van onderdekking en/of dekkingstekort zou zich in de toekomst wederom kunnen voordoen en als er dan niet meer een vangnet als omschreven in de uitvoeringsovereenkomst is, leidt dat tot beperking van indexeringsmogelijkheden en/of verlaging van opgebouwde pensioenaanspraken. Het hof miskent vervolgens in r.o. 6, bij het bepalen van zijn oordeel op basis van de tekst van de uitvoeringsovereenkomst (te weten dat die geen basis biedt om Alcatel-Lucent te verplichten om (tijdens of na afloop van het herstelplan) de opslagen op de premie — ter zake van excassokosten, solvabiliteitsbuffer en benodigde algemene reserve en kosten voor herverzekering — te betalen die in rekening zou zijn gebracht indien de uitvoeringsovereenkomst niet zou zijn opgezegd en de opbouw bij het Pensioenfonds zou zijn voortgezet en de daarop volgende toelichting in r.o. 6) en in 9.6 t/m 9.7 waar het oordeelt dat indexering uit het vermogen van het pensioenfonds moet plaatsvinden (9.6) en het gaat om zelfstandige rechtspersonen zijn, die ieder hun eigen structuur en bestuur etc. hebben en dus ook geacht mogen worden hun eigen positie — in het licht van de belangen waarvoor zij verantwoordelijk zijn — afdoende veilig te stellen (9.7) de positie van het pensioenfonds als pensioenuitvoerder. Ter nadere toelichting en uitwerking diene het navolgende.
Het pensioenfonds is in het leven geroepen door Alcatel Lucent. Die komt als werkgever pensioenen overeen met haar werknemers van een bepaalde aard en omvang. Het pensioenfonds is daarvan slechts uitvoerder. Alcatel Lucent voorziet het pensioenfonds van middelen om dat te kunnen doen. De wijze waarop zij dat moet doen dient, zo is wettelijk voorgeschreven, te worden vastgelegd in een uitvoeringsovereenkomst. Dat een dergelijke overeenkomst in beginsel opzegbaar is valt in zoverre te verklaren dat als gevolg van onderhandelingen met werknemersvertegenwoordigers, de condities kunnen wijzigen.132. Een ondernemingspensioenfonds dankt zijn bestaansrecht naar de aard aan een uitvoeringsovereenkomst.133. Om die reden volgde in het verleden na een opzegging van een uitvoeringsovereenkomst steevast een nieuwe onder aanpassing van de voorwaarden aan de van dat moment.
Nadat de financiële crisis had geleerd dat er sprake kon zijn van een onderdekking en van een aanvullingsplicht van die tekorten door de werkgever134. ten opzichte van het door hem in het leven geroepen pensioenfonds, trachten werkgevers thans onder de vlag van ‘de-risking’135. het risico te elimineren, door het overhevelen van het vermogen van een ondernemingspensioenfonds naar een pensioenverzekeraar. Gelet op de bijzondere aard van de overeenkomst en de ‘constistentie eis136.’ van artikel 95 Pensioenwet en de bijzondere aard (arbeidsvoorwaarde) van een pensioenovereenkomst waarbij sprake is van uitgesteld loon, kan en mag een dergelijke de-risking niet plaatsvinden zonder dat de gerechtvaardigde aanspraken worden gerespecteerd, dat wil zeggen dat er ook na een opzegging van een uitvoeringsovereenkomst die betalingsverplichting op de werkgever blijft rusten die in overeenstemming is met de pensioenovereenkomst en de daaruit vervolgens gedane toezeggingen door de werkgever.
Het hof heeft dit alles in r.o. 6, 9.6 en 9.7 enn daarop voortbouwend 9.9, 9.10, 11 en het dictum hetzij miskend, hetzij heeft het geen inzicht gegeven in zijn gedachtegang op dit punt, althans heeft het een onbegrijpelijk oordeel gegeven.
2.5.3
Het hof miskent in r.o. 6, 7 en 9.6, waarbij het de indexering afwijst en de daarop voortbouwende r.o. 9.9, 9.10, 11 en het dictum, bovendien het beroep van het pensioenfonds op artikel 95 Pensioenwet. In dat artikel 95 Pensioenwet is immers vastgelegd dat er een consistentie moet zijn (de zogenaamde ‘consistentie-eis’137.), tussen de gewekte verwachtingen, de financiering en het realiseren van voorwaardelijke indexatie.138. Dat betekent dat indien Alcatel-Lucent communiceert dat er gestreefd wordt naar een volledige, dat wil zeggen 100% compensatie139., zij daar niet vrijelijk van kan afwijken en al in het geheel niet met de stelling dat, nu het een voorwaardelijke indexering betreft, dit voor rekening en risico van het pensioenfonds komt indien die daar geen geld voor heeft. Indien het hof dat niet heeft miskend heeft het geen inzicht gegeven in zijn gedachtegang op dit punt, althans heeft het een onbegrijpelijk oordeel gegeven.
2.5.4
Het hof oordeelt in de laatste zin van r.o. 6 dat ‘ook de andere daartoe door het Pensioenfonds aangevoerde gronden de vordering van het Pensioenfonds niet kunnen dragen.’ Het hof geeft geen inzicht in welke gronden het hof hiermee op het oog heeft alsook waarom die niet zouden opgaan. Dit oordeel getuigt, in het bijzonder met betrekking met het in de vorige subonderdelen besproken beroep op artikel 95 Pensioenwet, maar ook overigens van een onvoldoende motivering en is zonder nadere motivering, die ontbreekt, onbegrijpelijk
2.6
Het slagen van één of meer van de voormelde klachten vitiëert ook r.o. 10 t/m 12 en het dictum, in het bijzonder het oordeel in r.o. 11 dat het pensioenfonds van Alcatel Lucent méér kan verlangen dan waartoe zij bereid is en het oordeel dat het pensioenfonds geen belang heeft bij de grieven alsook de proceskostenveroordeling (r.o. 12).
WESHALVE het de Hoge Raad behage op vorenstaande gronden, of één of meer daarvan, te vernietigen het arrest, waartegen het middel is gericht, met zodanige verdere beslissing als de Hoge Raad zal vermenen te behoren, […]
De kosten dezes voor mij, deurwaarder [52]
DEURWAARDER
[te verrekenen]
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 09‑12‑2014
Inleidende dagvaarding punt 1.
Vgl. Kamerststukken II Vergaderjaar 2005–2006,Kamerstuk 30413 nr. 3, (MvT): par. 1.4 (…) ‘Kern van dit wetsvoorstel is de driehoeksverhouding tussen werkgever, werknemer en pensioenuitvoerder. In deze driehoeksverhouding ligt de verantwoordelijkheid van de werkgever bij de pensioenovereenkomst en de onderbrenging hiervan via een uitvoeringsovereenkomst bij een pensioenuitvoerder. De pensioenuitvoerder, ongeacht of deze nu een verzekeraar of pensioenfonds is, is verantwoordelijk voor de uitvoering van de pensioenovereenkomst op basis van de uitvoeringsovereenkomst. Dit betekent dat de pensioenuitvoerder het pensioenreglement opstelt en verantwoordelijk is voor de voorlichting aan deelnemers.’
Inleidende dagvaarding punt 2.
Het is wettelijk verplicht om een dergelijke overeenkomst af te sluiten ter vastlegging van de afspraken ter uitvoering van de pensioenregeling. Zie hieromtrent artikel 23 en 25 Pensioenwet.
Inleidende dagvaarding punt 3.
Inleidende dagvaarding punt 4.
Nota hoofdlijnen FTK (Kamerstukken II 2003–2004, 28 244, nr. 4 Herdruk).
Inleidende dagvaarding punt 5.
Inleidende dagvaarding punt 6.
Dus ver na het opzeggen van de uitvoeringsovereenkomst, zie productie 7 bij inleidende dagvaarding.
Inleidende dagvaarding punt 10.
Vgl. Mva punt 6.1.2 zijdens Alcatel-Lucent en r.o. 9.2 van het arrest a quo.
Pleitnota in appel zijdens het pensioenfonds punt 2.
Inleidende dagvaarding p. 5–6, punt 14. Zie voor die kosten hierna punt 1.27.
Inleidende dagvaarding p. 6–7, punt 15.
Inleidende dagvaarding p. 7–8, punt 16.
Inleidende dagvaarding p. 8–9, punt 17.
Inleidende dagvaarding p. 9–10, punt 18.
Inleidende dagvaarding p. 10 punt 19.
Inleidende dagvaarding p. 12 punt 22.
Deze punten worden vervolgens ieder voor zich in de inleidende dagvaarding weer nader uitgewerkt.
Inleidende dagvaarding p. 16, punt 44–46.
Inleidende dagvaarding p. 16–17, punt 46 t/m 48.
Inleidende dagvaarding p. 17–18, punt 49 t/m 53.
Inleidende dagvaarding p. 19–21, punt 58 t/m 67.
Inleidende dagvaarding p. 21–23, punt 68 t/m 75.
Inleidende dagvaarding p. 23 punt 76 t/m 78.
Dat de situatie regelt dat de pensioenregeling eindigt tijdens de periode waarin een kortetermijnherstelplan van kracht is.
Memorie van grieven p. 5 punten 10 en 11.
Te vinden in de MvG p. 14–16.
MvG punt 15.
MvA paragraaf 4.3.2, punt 1, p. 46.
MvA paragraaf 4.3.2, in het bijzonder punt 2 daarvan op p. 47.
Bijvoorbeeld: pagina 75 de zesde meer subsidiaire vorderingen p. 76 de meest subsidiaire vordering.
Zie Mvg punt 30.
Overigens volgt ook uit r.o. 9.3 nu juist weer dat het hof er niet zonder meer van uit is gegaan dat de in r.o. 2.2 genoemde en in r.o. bereid verklaarde betalingen tot gevolg zouden hebben dat dit niet zou leiden tot beperking van de indexeringsmogelijkheden en/of verlaging van de opgebouwde pensioenaanspraken, zodat het hof er kennelijk niet van is uitgegaan dat die kostendekkend zouden zijn en dat daarmee het in r.o. 9.8 zou worden bereikt.
Door te oordelen dat het pensioenfonds op niet méér aanspraak kan maken (r.o. 5, 6, 7, 9.7, 9.8–9.10) dan waartoe Alcatel-Lucent zich bereid heeft verklaard (r.o. 4) en zij dus geen belang heeft bij haar grieven (r.o. 11), omdat het pensioenfonds niet, althans onvoldoende onderbouwd heeft gesteld dat en waarom Alcatel-Lucent zich niet aan die verplichting zou houden (r.o. 10), waarna het hof in het dictum het vonnis van de kantonrechter bekrachtigt.
Omdat het hof aldaar in r.o. 9.3 oordeelt: Het moge duidelijk zijn dat de-risking door middel van opzegging van de uitvoeringsovereenkomst — indien de verplichtingen van Alcatel-Lucent zouden zijn beperkt tot die welke vallen binnen haar bereidverklaring als hierboven sub 4. omschreven — onder omstandigheden tol gevolg kon hebben dal risico's die eerst aan de zijde van Alcatel-Lucent lagen daardoor worden ‘verschoven’ naar het Pensioenfonds en daarmee dus naar de (gewezen) deelnemers. Immers, een situatie van onderdekking en/of dekkingstekort zou zich in de toekomst wederom kunnen voordoen en els er dan niet meer een vangnet als omschreven in de uitvoeringsovereenkomst is, leidt dal tot beperking van indexeringsmogelijkheden en/of verlaging van opgebouwde pensioenaanspraken.
Waarvan het hof, als gezegd in r.o. 9.3 oordeelt dat het — volgens het hof — duidelijk moge zijn dat de-risking door middel van opzegging van de uitvoeringsovereenkomst — indien de verplichtingen van Alcatel-Lucent zouden zijn beperkt tot die welke vallen binnen haar bereidverklaring als in r.o. 4. omschreven — onder omstandigheden tot gevolg kan hebben dat risico's die eerst aan de zijde van Alcatel-Lucent lagen daardoor worden ‘verschoven’ naar het Pensioenfonds en daarmee dus naar de (gewezen) deelnemers. Immers, zou, aldus nog steeds het hof in r.o. 9.3, een situatie van onderdekking en/of dekkingstekort zich in de toekomst wederom kunnen voordoen en als er dan niet meer een vangnet als omschreven in de uitvoeringsovereenkomst is, leidt dat tot beperking van indexeringsmogelijkheden en/of verlaging van opgebouwde pensioenaanspraken.
Inleidende dagvaarding punt v51 verwijzend naar de Nota naar aanleiding van het verslag PW, TK 30 413, nr. 17, blz. 84 t/m 85 (zie productie 13)
Dit in tegenstelling tot de indexering, zie MvG punt 44.
Het hof stelt iets vast dat buiten het debat van partijen ligt en treedt aldus buiten dat debat van partijen, althans maakt zich schuldig aan een verboden aanvulling van de feiten.
Dit ligt besloten in de MvG onder meer in grief I punt 14 t/m 17 en pleitnotities zijdens het pensioenfonds in appel punt 2. Daarin wordt immers (telkens) gesteld dat na beëindiging van de uitvoeringsovereenkomst per 1 januari 2012 partijen jegens elkaar de betalingsverplichtingen uit de uitvoeringsovereenkomst ten aanzien van de pensioenverplichtingen over de periode gelegen vóór de datum van beëindiging (punt 14). In punt 15 van de MvG wordt dan aangegeven om welke kosten het gaat. In punt 16 wordt aangegeven dat per 1 januari 2012 geen opbouw meer plaatsvindt en in punt 17 van de MvG wordt gesteld dat omdat de in punt 15 genoemde kosten zien op de tot 1 januari 2012 opgebouwde pensioenaanspraken en -rechten is Alcatel-Lucent gehouden deze te voldoen op grond van artikel 7 lid 3 van de uitvoeringsovereenkomst. Zie verder punt 51, waarin het citaat van r.o. 9.8 te vinden is. Zie ook punt 75 van de MvG: ‘Het pensioenfonds heeft er gerechtvaardigd op vertrouwd dat Alcatel-Lucent bij de beëindiging van de uitvoeringsovereenkomst voldoende zou betalen zodat het pensioenfonds de pensioenregeling tot 1 januari 2012 voor de toekomst zou kunnen uitvoeren. Uit alles blijkt dat het appel en de grieven niets meer of anders beoogt dan datgene uit te kunnen (blijven) uitvoeren dat wat Alcatel-Lucent aan de deelnemers, ge wezen deelnemers en pensioengerechtigden heeft toegezegd.
Zie naast punt 10 en 11 van de MvG ook hoofdstuk 3 van de memorie van antwoord.
Zie onder meer punt 10 en 11 van de memorie van grieven en het petitum.
MvG punt 58 t/m 63.
MvG punt 67 t/m 71 in combinatie met het eerste meer primaire onderdeel van het petitum op p. 69 van de MvG (nakoming).
MvG punt 82 t/m 83 in combinatie met het eerste meer subsidiaire onderdeel van het petitum op p. 71 van de MvG.
MvG punt 64 t/m 66 in combinatie met het eerste meer primaire onderdeel van het petitum op p. 69 van de MvG (nakoming)
MvG punt 121 t/m 129 in combinatie met het derde meer subsidiaire onderdeel van het petitum op p. 69 van de MvG (onvoorziene omstandigheden).
MvG punt 55 in combinatie met het eerste meer primaire onderdeel van het petitum op p. 69 van de MvG (nakoming)
MvG punt 72 t/m 81 in combinatie met het eerste meer primaire onderdeel van het petitum op p. 69 van de MvG (nakoming)
MvG punt 92 t/m 96 in combinatie met het vijfde meer subsidiaire primaire onderdeel van het petitum op p. 69 van de MvG (nakoming)
Zie hierboven punt 1.16.
Zie hierboven punt 1.23 t/m 1.33, waarbij overigens de grondslag onvoorziene omstandigheden nergens terugkomt; Zie hieromtrent expliciet ook grief 5, mvg p. 63 ev.
MvG punt 67 t/m 71.
MvG punt 82 t/m 83.
MvG punt 64 t/m 66.
MvG punt 121. t/m 129.
MvG punt 55.
MvG punt 72 t/m 81.
MvG punt 92 t/m 96.
MvG punt 58 t/m 63.
Zie Mvg p.70t/m 76
MvG punt 58 t/m 63.
MvG punt 58 t/m 63.
Zie Snijders/Wendels, Civiel appel Kluwer 2009 nr. 168, p. 163
Waarbij vooropgesteld zij dat de herstelbetalingen niets meer of anders zijn dan het op peil brengen van de minimum kapitaalbuffer die de Pensioenwet in artikel 132 voorschrijft. Dat heeft dus niets te maken met het al dan niet kunnen betalen van de toegezegde pensioenen, toeslagen (indexeringen) of het bestrijden van de kosten voor uitvoering.
Kamerstukken 2006/07, 30 413, nr. 65. Een exitclausule is verplicht teneinde te verhinderen dat de ene verzekeraar te veel hindernissen opwerpt om het pensioen vervolgens onder te brengen bij een andere verzekeraar. Zie P-G EK 2006–2007, Kamerstuk 30413 nr. C, Memorie van Antwoord, onder het kopje ‘Collectieve waardeoverdracht’ (p. 31)
Kamerstukken II 2005/06, 30 413, nr.3 MvT artikelsgewijs commentaar op art 135 en 136.
Kamerstukken I nr. 30414 nr. C, Memorie van antwoord, p. 31 onder het kopje ‘collectieve waardeoverdracht’:(…) Met de wijziging van artikel 24 (thans artikel 25 Pensioenwet-[…]) is beoogd het probleem op te lossen, dat werkgevers die het contract met een verzekeraar willen beëindigen en aan collectieve waardeoverdracht willen doen, soms geconfronteerd worden met onredelijke exit-bepalingen in de uitvoeringsovereenkomst. (…)’
Zie voor een herhaling van dit standpunt pln. In appel zijdens het pensioenfonds punt 30.
MvG punt 56.
Kamerstukken II Vergaderjaar 2005–2006 , nr. 30413, nr. 3 paragraaf 1.2:‘(…) Dit wetsvoorstel voor de Pensioenwet heeft als doel om — binnen de kaders van de wetsartikelen — de waarborgen voor financiële zekerheid, individuele zekerheid en uitvoeringszekerheid op een duidelijke wijze wettelijk te verankeren. Dit gebeurt vanuit het perspectief dat gewaarborgd dient te zijn dat de pensioenaanspraken en pensioenrechten daadwerkelijk geëffectueerd worden en dat dit op een effectieve en efficiënte wijze plaatsvindt.(…)’
Dagvaarding eerste aanleg punt 41 t/m 48.
MvG punt 48 t/m 53.
Bij MvG punt 123 duidt het pensioenfonds dit treffend aan door te stellen dat het pensioenfonds en de werkgever tot elkaar veroordeeld zijn. Ware dit anders dan zou dit een ernstige ondermijning en uitholling van het volledige stelsel zijn.
Kamerstukken 1 nr. 30414 nr. C, Memorie van antwoord, p. 31 onder het kopje ‘collectieve waardeoverdracht’: (…) Met de wijziging van artikel 24 (thans artikel 25 Pensioenwet-HJWA) is beoogd hel probleem op te lossen, dat werkgevers die het contract met een verzekeraar willen beëindigen en aan collectieve waardeoverdracht willen doen, soms geconfronteerd worden met onredelijke exit-bepalingen in de uitvoeringsovereenkomst. (…)Gedoeld wordt op artikel 25 lid 1 sub h. Pensioenwet, waarin is bepaald: de voorwaarden die gelden bij beëindiging van een met een verzekeraar of premiepensioeninstelling gesloten uitvoeringsovereenkomst. In deze regeling worden de belangen van zowel de verzekeraar of de premiepensioeninstelling als de werkgever vanuit actuarieel en bedrijfseconomisch oogpunt op evenwichtige wijze gewaarborgd door rekening te houden met: 1°. de overige voorwaarden in de uitvoeringsovereenkomst; 2°, de gehanteerde tarieven: en 3°, de winsidelingsvorm. De regeling kan geen uitsluiting van collectieve waardeoverdracht inhouden;
Kamerstukken II Vergaderjaar 2005–2006, nr. 30413, nr. 3 paragraaf 1,2:‘(…) Dit wetsvoorstel voor de Pensioenwet heeft als doel om — binnen de kaders van de wetsartikelen — de waarborgen voor financiële zekerheid, individuele zekerheid en uitvoeringszekerheid op een duidelijke wijze wettelijk te verankeren. Dit gebeurt vanuit het perspectief dat gewaarborgd dient te zijn dat de pensioenaanspraken en pensioenrechten daadwerkelijk geëffectueerd worden en dat dit op een effectieve en efficiënte wijze plaatsvindt.(…)’
MvG punt 48.
MvG punt 49.
MvG punt 50
MvG punt 51
MvG punt 52
MvG punt 53
Pln van het pensioenfonds in appel punt 26.
Pln van het pensioenfonds in appel punt 27.
Pln van het pensioenfonds in appel punt 28.
Pln van het pensioenfonds in appel punt 29
MvG punt 64 t/m 66
MvG 72 t/m 81.
Bijvoorbeeld MvG punt 19 verwijzend naar productie 4 en pleitnotitie in hoger beroep nr. 29 verwijzend naar ING, Rabobank en SABIC, maar ook MvG punt 76 t/m 81.
Zie MvG punt 55 en pln. in hoger beroep nr. 29.
Zie uitvoerig: pln. in hoger beroep zijdens het pensioenfond punt 24 en 25.
Blijkens r.o. 8 gaat het hof er daarbij van uit dat Alcatel Lucent al hogere herstelpremies betaalt en dat ook blijft doen (terwijl blijkens p. 46 en 47 Alcatel-Lucent de verschuldigdheid daarvan juist ter discussie stelt).
Zie hierna uitvoerig onderdeel 2.5.1 citerend uit MvG punt 32 t/m 45.
Zie bijvoorbeeld MvG p. 45 punt 71 tweede woordblok.
Bijvoorbeeld MvG punt 124
MvG punt 67 t/m 71.
MvG punt 82 t/m 83.
MvG punt 64 t/m 66.
MvG punt 121 t/m 129.
MvG punt 55.
MvG punt 72 t/m 81.
MvG punt 92 t/m 96.
MvG punt 58 t/m 63.
Zie hieromtrent MvG punt 44 t/m 54.
MvG punt 32.
MvG punt 33.
MvG punt 34.
MvG punt 35
MvG punt 36
MvG punt 37
MvG punt 38.
MvG punt 39.
MvG punt 40.
MvG punt 41.
MvG punt 44
MvG punt 45
Pleitnotities in appel punt 5.
Pleitnotities in appel punt 6.
Pleitnotities in appel punt 7.
Pleitnotities in appel punt 8
Pleitnotities in appel punt 10.
MvG punt 32 en 33.
MvG punt 39.
MvG punt 41.
MvG punt 35 en 36.
MvG punt 40.
Zie ook MvG punt 38
Op 1 december 2014 heeft Staatsecretaris Kleinsma op Kamervragen van het CDA kamerlid Omtzigt in een brief aan de voorzitter van de Tweede Kamer geantwoord dat zij zich niet mengt in een individuele zaak. (kenmerk 2014-0000180438).
In casu werkt het bij Alcatel-Lucent met een CAO en in casu heeft Alcatel Lucent in en over de na de opzegging gesloten CAO gecommuniceerd dat er niets zou veranderen ten opzichte van de oude situatie zie MvG punt 42 t/m 45.
Die is verplicht op grond van artt.23 en 25 Pensioenwet.
In ‘goede tijden’, te weten in tijden van overschotten zijn er ook gelden teruggevloeid naar de werkgever, zelfs onder druk van de toenmalige politiek (Wet Brede Herwaardering 1992).
Zie bijvoorbeeld T. Huijg en P. Vestering, De Risking door aanpassing van de pensioenregeling Tijdschrift voor Financieel recht 2014 6/7
MvG punt 44 pleitnotities in appel zijdens het pensioenfonds punt 6.
MvG punt 44, pleitnotities in appel zijdens het pensioenfonds punt 6.
In het verleden is nooit geld gestort voor een eventuele risico-overdracht en stond in de CAO dat de onderneming, dus Alcatel-Lucent verantwoordelijk wa[s] voor de indexatie.
Streven, naar 100% indexatie wil volgens de consistentie-eis van artikel 95 Pw zeggen dat dit met een percentage van minimaal 70% moet kunnen worden waargemaakt. Deze 70% komt van DNB die heeft aangegeven dat voor het begrip ‘in voldoende mate nakomen’ een indexatieresultaat van 70% van de toeslagambitie als ondergrens gehanteerd mag worden. Zie de pleitnotitie van het pensioenfonds in hoger beroep punt 7.
Beroepschrift 22‑05‑2014
Hoge Raad der Nederlanden
Terechtzitting van 22 mei 2015
Nr. C 14/6348
Conclusie van antwoord tot referte in het principale cassatieberoep, tevens houdende incidenteel cassatieberoep
inzake
- 1.
de besloten vennootschap
Alcatel-Lucent Nederland B.V.,
gevestigd te Hoofddorp,
- 2.
de besloten vennootschap
Alcatel-Lucent Enterprise Netherlands B.V.,
gevestigd te Hoofddorp,
verweersters in cassatie,
tevens eiseressen in het incidentele cassatieberoep,
advocaat: Mr S.F. Sagel
tegen
de stichting
Stichting Alcatel-Lucent Pensioenfonds,
gevestigd te Amstelveen,
eiseres tot cassatie,
tevens verweerster in het incidentele cassatieberoep,
advocaat: Mr H.J.W. Alt
Edelhoogachtbaar college,
Antwoord in het principale cassatieberoep
1.
Verweersters in cassatie refereren zich wat de aangevoerde klachten van het principale cassatieberoep betreft aan het oordeel van de Hoge Raad, maar tekenen daarbij aan dat naar hun oordeel, zo het op grond van het principale cassatieberoep tot vernietiging van het bestreden arrest komt, in de procedure na verwijzing bekrachtiging van het in eerste aanleg gewezen vonnis, zal moeten plaatsvinden.
Incidenteel cassatieberoep; middel algemeen
2.
Verweersters in cassatie stellen hierbij incidenteel cassatieberoep in tegen het arrest dat het Gerechtshof Den Haag in de zaak tussen Stichting Alcatel-Lucent Pensioenfonds — het Pensioenfonds — als appellante en Alcatel-Lucent Nederland B.V. — Alcatel-Lucent — als geïntimeerde op 9 september 2014 heeft gewezen onder zaaknr. 200.119.572/01, onder aanvoering van het navolgende:
Middel van cassatie
3.
Schending van het recht dan wel verzuim van vormen waarvan het niet in acht nemen grond voor vernietiging vormt, doordat het Hof heeft beslist als in de rov.'en 4 tot en met 7, de rov.'en 9.8 tot en met 9.10, alsmede in de rov.'en 11 en 12 is weergegeven.
4.
Het Pensioenfonds is een ondernemingspensioenfonds en voerde tot 1 januari 2012 de pensioenregeling uit voor Alcatel-Lucent en de aan haar verbonden ondernemingen. Ter uitvoering van de pensioenregeling is (laatstelijk) op 25 september 2008 tussen Alcatel-Lucent en het Pensioenfonds een uitvoeringsovereenkomst als bedoeld in art. 23 Pensioenwet — de uitvoeringsovereenkomst — gesloten. De uitvoeringsovereenkomst is als productie 1 bij de inleidende dagvaarding in prima gevoegd.
5.
Omdat het Pensioenfonds in 2008 niet over het wettelijk vereiste minimaal vereist eigen vermogen beschikte, en ook niet over het wettelijk vereist vermogen, heeft het Pensioenfonds begin 2009 een herstelplan — het herstelplan — bij De Nederlandse Bank ingediend, teneinde op korte termijn te voorzien in de aangroei van het eigen vermogen tot het niveau van het minimaal vereist eigen vermogen en, op de langere termijn, tot het niveau van het vereist eigen vermogen.
6.
Op Alcatel-Lucent rust op basis van het herstelplan de verplichting tot betaling van herstelpremies, een verplichting die zij bij brief van 17 april 2009 (zie rov. 2.3 van het bestreden arrest) ook heeft erkend. Alcatel-Lucent heeft, naar het Hof in rov. 2.9 met juistheid heeft vastgesteld, over de periode 2009 tot en met 2014 jaarlijks voldaan aan haar verplichting tot betaling van herstelpremies. Zo is in de jaren 2009, 2011 en 2012 de maximale opslag op de premie van 50% betaald (leidend tot herstelpremies van respectievelijk 3.536.156,-, 3.707.417,- en 4.398.310,-) en is in 2010 een opslag op de premie betaald van 42,7% (leidend tot een herstelpremie van EUR 2.953.512,-). In de jaren 2013 en 2014 tenslotte heeft Alcatel-Lucent een opslag op de premie van 27,5% betaald (leidend tot twee betalingen van EUR 2.584.347,-).
7.
Alcatel-Lucent heeft bij brief aan het Pensioenfonds d.d. 29 september 2010 de uitvoeringsovereenkomst, met een beroep op de daartoe in art. 5.3 van de uitvoeringsovereenkomst opgenomen zogenoemde exit-bepaling, opgezegd tegen 31 december 2011. Zij heeft de verdere opbouw van pensioenaanspraken voor haar werknemers — de zogeheten ‘actieven’ — ondergebracht bij Delta Lloyd.
8.
Tussen partijen is in de onderhavige procedure in geschil welke betalingsverplichtingen Alcatel-Lucent heeft jegens het Pensioenfonds in verband met de opzegging van de uitvoeringsovereenkomst. Het Pensioenfonds vordert van Alcatel-Lucent, na wijziging van eis in appel, op grond van tal van grondslagen — te weten op grond van: ‘nakoming van de uitvoeringsovereenkomst en het herstelplan, nakoming op grond van de redelijkheid en billijkheid, nakoming op grond van onvoorziene omstandigheden waardoor de gevolgen van de uitvoeringsovereenkomst gewijzigd moeten worden, schadevergoeding op grond van onrechtmatige daad, nakoming van de herstelpremiebetalingen’ (zie MvG, p. 6) — betaling ineens van bedragen oplopend tot EUR 275.815.015,- ter zake van ‘afwikkelkosten’, ‘betalingsverplichtingen’ en/of ‘indexatie’.
9.
Alcatel-Lucent heeft zich in deze procedure steeds op het standpunt gesteld dat zij na de beëindiging van de uitvoeringsovereenkomst jegens het Pensioenfonds geen andere verplichtingen heeft dan de betaling van de herstelpremies uit hoofde van het hiervoor onder 5. en 6. genoemde herstelplan, die zij over de jaren 2009 tot en met 2014 ook is nagekomen. Dat standpunt heeft Alcatel-Lucent reeds in eerste aanleg met nadruk over het voetlicht gebracht, zie CvA onder 1.5, 3.2.3, 3.2.6, 4.2.1 tot en met 4.2.6, 5.1, 11.7, alsmede het proces-verbaal van de comparitie van partijen in prima, pagina 2, eerste alinea, onder het kopje ‘Namens Alcatel is ter zitting verklaard:’.
10.
In het in prima gewezen vonnis, heeft de Kantonrechter dit standpunt van Alcatel-Lucent gevolgd en mede op grond daarvan de vorderingen van het Pensioenfonds afgewezen. In de derde alinea van pagina 5 van zijn vonnis heeft de Kantonrechter in dat verband met juistheid beslist:
‘Voor wat betreft de omvang van de betalingsverplichtingen van Alcatel is de kantonrechter met Alcatel van oordeel dat die niet meer omvatten dan hetgeen is bepaald in artikel 5.2 van de uitvoeringsovereenkomst, in samenhang met het herstelplan, waarin voor wat betreft de hoogte van de te verrichten herstelbetalingen ingeval van onderdekking bij het Pensioenfonds, wordt aangesloten bij de artikel 5 van de uitvoeringsovereenkomst. (…) Op grond van artikel 5.2 van de uitvoeringsovereenkomst, in samenhang met het herstelplan, is Alcatel gehouden — kort gezegd — tot het betalen van maximaal 150% van de (voorschotdoorsnee)premie per jaar. Alcatel heeft die verplichting ook erkend, en daarnaar gehandeld, toen haar werd verzocht om over de jaren 2009, 2010, 2011 en 2012, een opslag op de premie te voldoen. Over die jaren heeft Alcatel — naar als niet weersproken vast staat — de door het Pensioenfonds voor die jaren verzochte herstelbetalingen immers ook gedaan, en zij heeft toegezegd haar verplichtingen, voortvloeiende uit de uitvoeringsovereenkomst en uit het herstelplan ook voor wat betreft de toekomst te zullen nakomen.’
11.
In hoger beroep heeft Alcatel-Lucent gepersisteerd bij haar standpunt dat zij uit hoofde van de (rechtsgeldig opgezegde) uitvoeringsovereenkomst geen andere verplichtingen jegens het Pensioenfonds heeft dan de jaarlijkse (dus niet: als bedrag ineens, zoals door het Pensioenfonds gevorderd) betaling van herstelpremies op grond van het herstelplan. Zie MvA onder 1.2.2, 2.1.1, 2.1.2, 2.6.1, 2.6.2, 3.5.2, 3.5.4, 3.5.5, 3.6.2 onder 3, 3.6.5 onder 2, 4.2.1 onder 1 en 2, 4.2.2, 4.6.1 onder 2, 4.8.1 en 4.8.2, waar Alcatel-Lucent haar verweer nog eens kernachtig heeft samengevat:
‘De kern van de zaak is en blijft dat Alcatel-Lucent de uitvoeringsovereenkomst rechtsgeldig heeft opgezegd en dat uit deze opzegging als zodanig geen verplichtingen voortvloeien. De enige verplichtingen die Alcatel-Lucent nog jegens het Pensioenfonds heeft, bestaat in het blijven betalen van de herstelpremies, indien en voor zover nodig en afhankelijk van de mate van herstel van het Pensioenfonds, zoals blijkend uit het herstelplan. Aan die verplichting voldoet Alcatel-Lucent.’
Arcering toegevoegd, SFS
Bij pleidooi in appel heeft Alcatel-Lucent haar standpunt dat zij op grond van de exit-bepaling als vervat in de uitvoeringsovereenkomst uitsluitend gehouden is tot betaling van de gemaximeerde herstelpremie uit hoofde van art. 5.2 van de uitvoeringsovereenkomst, nog eens herhaald. Zie pleitnota Mr Heemskerk onder 2.2 en 2.3.
12.
In zijn op 9 september 2014 gewezen arrest, heeft het Hof het vonnis van de Kantonrechter bekrachtigd, maar daarbij wel aangetekend: ‘zulks met inachtneming van hetgeen in dit arrest is overwogen’. Daartoe heeft het Hof, voor zover voor dit incidentele cassatieberoep relevant, allereerst in rov. 4 vastgesteld dat in hoger beroep niet meer ter discussie staat dat Alcatel-Lucent zich bereid heeft verklaard om de betalingen uit hoofde van het herstelplan te blijven voldoen en dat Alcatel-Lucent die toezegging over de jaren tot en met 2014 ook correct is nagekomen.
13.
In rov. 5 heeft het Hof daaraan toegevoegd dat hij in de uitvoeringsovereenkomst geen basis ziet voor een verplichting van Alcatel-Lucent om de in rov. 4 genoemde herstelbetalingen op een eerder tijdstip te voldoen dan in de uitvoeringsovereenkomst voor dergelijke betalingen is voorgeschreven. Daaraan heeft het Hof in de laatste volzin van rov. 5 toegevoegd: ‘Een en ander onverminderd hetgeen hierna sub 9. wordt overwogen.’
14.
Vervolgens heeft het Hof in rov. 6 beslist dat hij — wederom onder toevoeging van de woorden ‘onverminderd hetgeen hierna sub 9. wordt overwogen’ — geen basis ziet om Alcatel-Lucent te verplichten om tijdens of na afloop van het herstelplan, de opslagen op de premie — ter zake van excassokosten, solvabiliteitsbuffer en benodigde algemene reserve en kosten voor herverzekering — te betalen die in rekening zouden zijn gebracht als de uitvoeringsovereenkomst niet zou zijn opgezegd.
15.
In rov. 7 heeft het Hof overwogen van oordeel te zijn dat voormelde opslag voor excassokosten in combinatie met de bepaling in de uitvoeringsovereenkomst inhoudende dat de beleggingskosten voor rekening van het Pensioenfonds zijn, meebrengen dat Alcatel-Lucent er geen rekening mee behoefde te houden dat de in de uitvoeringsovereenkomst voorziene kosten van maximaal 1% van de loonsom voor uitvoeringskosten ook verschuldigd zouden zijn in een periode waarin geen verdere opbouw bij het Pensioenfonds meer plaatsvindt. Ook daaraan heeft het Hof toegevoegd dat deze beslissing geldt ‘onverminderd hetgeen hierna sub 9. wordt overwogen’.
16.
Het Hof heeft vervolgens in rov. 9.1 met juistheid vastgesteld dat Alcatel-Lucent zich bij wijze van verweer tegen de vorderingen van het Pensioenfonds op het standpunt heeft gesteld dat zij na de opzegging van de uitvoeringsovereenkomst tot niet meer gehouden is dan waartoe zij zich bereid heeft verklaard zoals door het Hof in rov. 4 is omschreven, te weten (uitsluitend) tot betaling van de herstelpremies op basis van het herstelplan.
17.
In de rov.'en 9.3 tot en met 9.7 heeft het Hof vervolgens enige overwegingen gewijd aan de vraag of (uitleg van) de uitvoeringsovereenkomst meebrengt dat het Pensioenfonds meer van Alcatel-Lucent te vorderen heeft, dan uit het in rov. 9.1 door het Hof verwoorde standpunt van Alcatel-Lucent volgt. De rov.'en 9.3 tot en met 9.7 laten zich slechts aldus verstaan dat het Hof daarin alleen (in ‘bespiegelende vorm’) een aantal argumenten tegenover elkaar heeft gezet, zonder tot een beslissing te komen met betrekking tot de in die alinea's aangesneden vraagpunten.
18.
Vervolgens heeft het Hof in de rov.'en 9.8 tot en met 11 als volgt overwogen en beslist:
‘9.8.
Zoals door het Pensioenfonds is aangevoerd en door Alcatel-Lucent als zodanig niet is weersproken, heeft Alcatel-Lucent met het oog op het vinden van de alomvattende regeling het volgende — naar betrokkenen waaronder ook het Pensioenfonds gecommuniceerde — uitgangspunt gekozen:
‘Bij een wijziging van de uitvoering is het uitgangspunt dat de reeds opgebouwde pensioenrechten voor alle deelnemers, gewezen deelnemers en gepensioneerden gerespecteerd dienen te worden inclusief eventuele indexaties (zowel positief als negatief) alsof de overeenkomst niet beëindigd zou zijn.’
9.9.
Dat partijen er tot dusverre niet in zijn geslaagd om overeenstemming over een regeling te komen houdt — zo begrijpt het hof uit het petitum van het Pensioenfonds in deze procedure — zo niet geheel dan wel in overwegende mate verband met het feit dat het Pensioenfonds van mening is dat de verplichtingen van Alcatel-Lucent (veel) verder gaan dan hetgeen voortvloeit uit het hierboven sub 9.8. bedoelde door Alcatel-Lucent gecommuniceerde uitgangspunt. Het hof begrijpt het petitum van het Pensioenfonds — gelet op hetgeen het in deze procedure naar voren heeft gebracht — aldus dat het wil vernemen of het van Alcatel-Lucent meer kan vorderen dan uit dat uitgangspunt voortvloeit.
9.10.
Naar het oordeel van het hof luidt het antwoord op de hierboven sub 9.9 bedoelde vraag ontkennend en heeft Alcatel-Lucent, anders dan het Pensioenfonds heeft betoogd, met dat uitgangspunt — mede gelet op de hierboven sub 4. daarnaast door haar aanvaarde verplichtingen — niet minder verplichtingen aanvaard dan voor Alcatel-Lucent op welke juridische grondslag dan ook uit de opzegging van de uitvoeringsovereenkomst en alles wat daarmee samenhangt voortvloeien.
10.
Van beide partijen mag bij het vinden van een oplossing — uitgaande van voormeld uitgangspunt — over en weer een positieve en constructieve opstelling worden verwacht. Door het Pensioenfonds is niet, althans onvoldoende, onderbouwd gesteld dat en waarom Alcatel-Lucent zich niet aan die verplichting heeft gehouden dan wel dat er concrete aanleiding is om te verwachten dat dit in de toekomst wel zo zou zijn, zodat het hof het ervoor houdt dat dit niet het geval is.
11.
Gelet op hetgeen hierboven is overwogen — uitdrukkelijk daarbij uitgaande van hetgeen hierboven sub 4. en sub 10. is overwogen — kan naar het oordeel van het hof niet gezegd worden dat het Pensioenfonds meer van Alcatel-Lucent kan verlangen dan waartoe Alcatel-Lucent zich jegens (ook) het Pensioenfonds heeft bereid verklaard. (…) ’
Onderdeel 1: klachten ten aanzien van de rov.'en 9.8 tot en met rov. 9.10, alsmede de rov.'en 4 tot en met 7
Klacht 1
19.
Indien en voor zover de hiervoor geciteerde rov.'en 9.8 tot en met rov. 9.10, gelezen in samenhang met rov. 4, — en dan in het bijzonder het woord ‘daarnaast’ in rov. 9.9 — aldus begrepen moeten worden dat het Hof van oordeel is dat Alcatel-Lucent zich, afgezien van de door het Hof in rov. 4 verwoorde verplichting tot betaling van herstelpremies op grond van het herstelplan, daarnaast jegens het Pensioenfonds zou hebben gecommitteerd tot enige andere (betalings)verplichtingen, althans additionele betalingsverplichtingen zou hebben aanvaard, is dat oordeel zonder nadere motivering, die in het arrest waarvan beroep ontbreekt, onbegrijpelijk dan wel onvoldoende gemotiveerd. Zulks nu van de zijde van Alcatel-Lucent in deze procedure, naar blijkt uit het hiervoor onder 9. en 11. gestelde en alle daar genoemde passages in de processtukken, zowel in eerste aanleg als in appel steeds het standpunt is ingenomen dat Alcatel-Lucent na de opzegging van de uitvoeringsovereenkomst uitsluitend gehouden is tot het voldoen van de herstelpremies uit hoofde van het hiervoor onder 5. en 6. genoemde herstelplan, een verplichting die zij over de jaren 2009 tot en met 2014 ook is nagekomen.
Klacht 2
20.
Voor zover het oordeel van het Hof als vervat in de hiervoor geciteerde rov.'en 9.8 tot en met rov. 9.10, gelezen in samenhang met rov. 4, zo moet worden begrepen dat het Hof van oordeel is dat Alcatel-Lucent zich, afgezien van de door het Hof in rov. 4 verwoorde verplichting tot betaling van herstelbetalingen op grond van het herstelplan, daarnaast jegens het Pensioenfonds onvoorwaardelijk zou hebben gecommitteerd tot enige andere (betalings)verplichtingen na de beëindiging van de uitvoeringsovereenkomst en dat oordeel is gebaseerd op de in rov. 9.8 door het Hof geciteerde passage uit een schriftelijke communicatie van de zijde van Alcatel-Lucent, heeft het Hof daarmee een onbegrijpelijke uitleg gegeven aan de desbetreffende communicatie, door daarin (klaarblijkelijk) een onvoorwaardelijke toezegging zijdens Alcatel-Lucent tot het doen van bepaalde betalingen aan het Pensioenfonds na beëindiging van de uitvoeringsovereenkomst te lezen, althans heeft het Hof zijn oordeel dat die communicatie zo moet worden uitgelegd onvoldoende gemotiveerd. De in rov. 9.8, geciteerde passage/communicatie is opgenomen in/afkomstig uit twee brieven van Alcatel-Lucent aan het Pensioenfonds d.d. 8 en 28 november 2011 (zie respectievelijk pagina 3, 5e alinea van de brief van 8 november en pagina 1, 2e alinea en pagina 3, slotalinea, van de brief van 28 november 2011) die als productie 15 bij inleidende dagvaarding door het Pensioenfonds in het geding zijn gebracht en waarin Alcatel-Lucent voorstellen heeft gedaan om te komen tot een minnelijke regeling, bestaande in het sluiten van een nieuwe uitvoeringsovereenkomst tussen het Pensioenfonds en Alcatel-Lucent waardoor zou kunnen worden gekomen tot ‘voortgezette uitvoering met ingang van 1 januari 2012 van de pensioenregeling door het pensioenfonds’. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt in het bestreden arrest, is onbegrijpelijk hoe, althans onvoldoende gemotiveerd dat, het Hof uit dit slechts als onderdeel van een — niet aanvaard — voorstel voor het aangaan van een nieuwe uitvoeringsovereenkomst geformuleerde uitgangspunt, een onvoorwaardelijke toezegging zijdens Alcatel-Lucent zou hebben kunnen afleiden waaraan Alcatel-Lucent zich gecommitteerd zou hebben voor een geheel andere situatie, te weten voor de situatie waarin de oorspronkelijke uitvoeringsovereenkomst door opzegging was geëindigd, zonder dat tussen partijen overeenstemming is bereikt over een nieuwe uitvoeringsovereenkomst. Dat deze beslissing van het Hof onbegrijpelijk, althans onvoldoende gemotiveerd is, geldt des te sterker nu zijdens Alcatel-Lucent bij MvA onder 4.2.5 onder 7 uitdrukkelijk is betwist dat zij zich na beëindiging van de uitvoeringsovereenkomst gebonden achtte aan verplichtingen uit hoofde van de voornoemde brief d.d. 28 november 2011, hetgeen zij heeft onderbouwd door erop te wijzen dat die brief ‘immers niet een weergave van de vermeende verplichtingen van Alcatel-Lucent, maar uitsluitend voorstellen om tot een vergelijk te komen met het Pensioenfonds’ bevatte, waarbij Alcatel-Lucent ook nog eens heeft benadrukt dat het Pensioenfonds door het overleggen van die correspondentie de daaromtrent afgesproken vertrouwelijkheid van de onderhandelingen heeft geschonden, hetgeen eveneens bevestigt dat het door Alcatel-Lucent geformuleerde uitgangspunt niet meer was dan een vertrouwelijk uitgangspunt met het oog op het bereiken van een schikking, bestaande in het aangaan van een nieuwe uitvoeringsovereenkomst. Bij pleidooi in appel onder 4.7 is in het verlengde hiervan nog eens benadrukt dat de producties die het Pensioenfonds in het geding heeft gebracht ‘slechts aantonen dat Alcatel-Lucent in gesprek was en is met het pensioenfonds over een oplossing’, waaraan is toegevoegd dat ‘Voor de omvang van de contractuele betalingsverplichtingen in deze procedure (…) dat debat helemaal niet ter zake’ doet. Dat het in de brieven van 8 en 28 november 2011 geformuleerde uitgangspunt uitdrukkelijk verbonden was aan het overleg over het aangaan van een nieuwe uitvoeringsovereenkomst, blijkt overigens ook luce clarius uit de slotalinea van pagina 3 (laatste gedachtestreepje op die pagina) van de brief van 28 november 2011 waarin zijdens Alcatel-Lucent zowel voor als na het cursief weergegeven ‘uitgangspunt’ is aangegeven, dat dit werd geformuleerd als ‘basis uitgangspunt voor verder overleg’, respectievelijk als uitgangspunt dat ‘in onze ogen meer dan voldoende aanknopingspunten voor een constructief vervolg overleg’ biedt (arceringen SFS). Evenzeer onbegrijpelijk is, los van het voorgaande, de beslissing van het Hof in rov. 9.8 dat het voornoemde uitgangspunt ‘naar betrokkenen waaronder ook het Pensioenfonds’ zou zijn gecommuniceerd, omdat zonder nadere motivering — die ontbreekt — niet valt in te zien naar welke andere betrokkenen dan het Pensioenfonds dat uitgangspunt dan zou zijn gecommuniceerd.
Klacht 3
21.
Voorts is het oordeel van het Hof in de rov.'en 9.8 tot en met 9.10, gelezen in samenhang met rov. 4, voor zover dat oordeel aldus moet worden begrepen dat Alcatel-Lucent zich afgezien van de door het Hof in rov. 4 verwoorde verplichting tot betaling van herstelpremies op grond van het herstelplan, daarnaast jegens het Pensioenfonds zou hebben gecommitteerd tot enige andere (betalings)verplichtingen na beëindiging van de uitvoeringsovereenkomst, althans zulke additionele betalingsverplichtingen in aanvulling op de herstelpremies zou hebben aanvaard, is dat oordeel zonder nadere motivering, die in het arrest waarvan beroep ontbreekt, eveneens in die zin onbegrijpelijk dat het arrest van het Hof geen, althans onvoldoende, inzicht biedt in de inhoud en omvang van de verplichtingen die Alcatel-Lucent volgens het Hof ‘daarnaast’, dat wil zeggen: naast de door haar erkende verplichtingen als verwoord in rov. 4 tot betaling van herstelpremies op grond van het herstelplan, op zich zou hebben genomen jegens het Pensioenfonds.
Klacht 4
22.
Voor zover het Hof in de rov.'en 5, 6 en 7 heeft overwogen dat zijn beslissingen in die rechtsoverwegingen slechts gelden ‘onverminderd het in rov. 9 bepaalde’, bouwen die rechtsoverwegingen voort, althans zijn zij onlosmakelijk verbonden met hetgeen het Hof in rov. 9 heeft overwogen en beslist. Dat betekent dat gegrondbevinding van (één van) de voorgaande drie klachten met zich brengt dat ook de beslissing van het Hof in de rov.'en 5, 6 en 7 dat het daar gerelateerde slechts geldt onverminderd het in rov. 9 bepaalde’, onbegrijpelijk dan wel onvoldoende gemotiveerd is.
Onderdeel 2: klacht ten aanzien van rov. 11
23.
Indien en voor zover de hiervoor onder 18. geciteerde beslissing van het Hof in rov. 11 aldus moet worden begrepen dat het Hof van oordeel is dat het Pensioenfonds na beëindiging van de uitvoeringsovereenkomst meer van Alcatel-Lucent kan verlangen dan alleen de betaling van de in rov. 4 genoemde herstelpremies op grond van het door haar aanvaarde herstelplan, bouwt die beslissing voort op de door de klachten van onderdeel 1 bestreden overwegingen in de rov.'en 9.8 tot en met 9.10, en is dat oordeel dus op de gronden als verwoord in de klachten 1 tot en met 3 van onderdeel 1 eveneens onbegrijpelijk, dan wel onvoldoende gemotiveerd.
Onderdeel 3: klacht ten aanzien van rov. 12
24.
In rov. 12, gelezen in samenhang met het dictum van zijn arrest, heeft het Hof beslist dat nu er pas in hoger beroep ‘voldoende duidelijkheid’ is gekomen omtrent hetgeen waartoe Alcatel-Lucent zich jegens (ook) het Pensioenfonds gehouden acht, het Hof het passend acht om de proceskosten in hoger beroep in die zin te compenseren dat iedere partij de eigen kosten draagt. Deze beslissing is zonder nadere toelichting — die in het bestreden arrest ontbreekt — onbegrijpelijk nu Alcatel-Lucent in deze procedure zowel (van begin af aan) in prima — naar blijkt uit de hiervoor onder 9. genoemde vindplaatsen in de CvA en het proces-verbaal van de comparitie van partijen bij de Kantonrechter — als in hoger beroep — naar blijkt uit de hiervoor onder 11. genoemde vindplaatsen uit de MvA en de pleitnota van Mr Heemskerk in appel — steeds onverkort heeft vastgehouden aan hetzelfde, steeds (vrijwel) gelijkluidend verwoorde standpunt, te weten dat zij uit hoofde van de exit-bepaling in de uitvoeringsovereenkomst na de beëindiging daarvan geen andere verplichtingen jegens het Pensioenfonds heeft dan de jaarlijkse (dus niet: als bedrag ineens, zoals door het Pensioenfonds gevorderd) betaling van herstelpremies op grond van het herstelplan. In het licht daarvan is onbegrijpelijk hoe het Hof tot zijn oordeel heeft kunnen komen dat Alcatel-Lucent pas in hoger beroep duidelijkheid heeft laten ontstaan over hetgeen waartoe zij zich jegens het Pensioenfonds gehouden acht. Dat is overigens eens te meer onbegrijpelijk tegen de achtergrond van het door de Kantonrechter gewezen vonnis, die dit reeds in eerste aanleg gevoerde kernverweer, niet alleen correct heeft samengevat, maar ook in zijn vonnis heeft gevolgd. Voor zover de door dit onderdeel bestreden overweging in rov. 12 overigens zo moet worden begrepen dat het Hof daarmee tot uitdrukking heeft beoogd te brengen dat Alcatel-Lucent pas in appel de duidelijkheid zou hebben gecreëerd dat zij zich naast de zojuist genoemde verplichting tot betaling van herstelpremies uit hoofde van het door haar aanvaarde herstelplan, na beëindiging van de uitvoeringsovereenkomst ook gebonden acht aan andere betalingsverplichtingen jegens het Pensioenfonds, is die beslissing eveneens onbegrijpelijk en wel omdat deze dan voortbouwt op de door de onderdelen 1 en 2 bestreden rechtsoverwegingen waarin het Hof op onbegrijpelijke gronden, althans onvoldoende gemotiveerd, heeft aangenomen dat Alcatel-Lucent zich voor wat betreft de periode na de beëindiging van de uitvoeringsovereenkomst naast de verplichting tot voldoening van herstelpremies ook aan andere betalingsverplichtingen aan het Pensioenfonds zou hebben gecommitteerd, zodat — in dat geval — ook de beslissing in rov. 12 op de in die onderdelen 1 en 2 weergegeven gronden onbegrijpelijk, althans onvoldoende gemotiveerd is.
Met conclusie:
- —
in het principale cassatieberoep tot referte;
- —
in het incidentele cassatieberoep tot vernietiging van het arrest waarvan beroep, met zodanige verdere beslissing als de Hoge Raad geraden voorkomt, kosten rechtens!
advocaat