Einde inhoudsopgave
Bijzonder ontslagprocesrecht (MSR nr. 67) 2015/6.5.1
6.5.1 Bedrog in het geding gepleegd
Mr. D.M.A. Bij de Vaate, datum 30-12-2014
- Datum
30-12-2014
- Auteur
Mr. D.M.A. Bij de Vaate
- JCDI
JCDI:ADS357090:1
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht / Mensenrechten
Burgerlijk procesrecht / Rechtspleging van onderscheiden aard
Arbeidsrecht / Einde arbeidsovereenkomst
Voetnoten
Voetnoten
Vgl. Ten Kate & Korsten-Krijnen/Ten Kate & Wesseling-van Gent 2013, p. 44. Vgl. in meer algemene zin Cornelissen & Van den Kieboom 2000.
Oberman 2005, p. 34; Van den Heuvel & Dop 2008, p. 153; Dempsey 2012.
Zie voor een meer volledig overzicht van de herroepingsgronden: Ten Kate & Korsten-Krijnen/Ten Kate & Wesseling-van Gent 2013, p. 33-89.
Kamerstukken II 1990/00, 26 855, nr. 3, p. 172.
HR 4 oktober 1996, NJ 1998, 45.
Vgl. Rb. Limburg 28 mei 2013, Prg. 2013/206. Werkgeefster heeft bedrog gepleegd door te verzwijgen dat de arbeidsovereenkomst met de leidinggevende, waarmee de betrokken werknemer een verstoorde arbeidsverhouding had, op relatief korte termijn zou eindigen. Rb. Overijssel 17 juli 2013, NJF 2013/370. Werkgever heeft bedrog gepleegd door zich te beroepen op bestaand beleid, terwijl in de herroepingszaak bleek dat een dergelijk beleid niet bestond.
HR 27 november 1953, NJ 1955, 396.
HR 19 december 2003, NJ 2005, 181 (Van Gruijthuijsen/Rabobank). Vgl. Ten Kate & Korsten-Krijnen/Ten Kate & Wesseling-van Gent 2013, p. 48; Claassens 2006.
Zwemmer 2007.
Zie bijv. Ktr. Amsterdam 14 april 2004, JAR 2004/120; Ktr. Breda 10 oktober 2007, JAR 2008/61; Ktr. Schiedam 6 april 1993, JAR 1993/89; Ktr. Schiedam 6 november 1992, JAR 1992/106. Vgl. ook Ktr. Rotterdam 23 oktober 2009, JAR 2010/30. Zie ook: Tan 2004.
Vgl. Zwemmer 2007.
HR 19 december 2003, NJ 2005, 181 (Van Gruijthuijsen/Rabobank).
Dit werd voordien in de lagere rechtspraak al aangenomen. Zie bijv. Ktr. Amsterdam 19 maart 1992, NJ 1992, 782; Ktr. Nijmegen 24 september 1999, Prg. 1999, 5355; Ktr. Deventer 26 oktober 1999, JAR 1999/263; Ktr. Arnhem 31 januari 2000, Prg. 2000, 5425; Ktr. Haarlem 25 september 2002, NJ 2003, 340. Anders: Ktr. Utrecht 6 februari 2003, JAR 2003/62. Nadien is het uitgangspunt van de Hoge Raad ook in de lagere rechtspraak bevestigd. Zie bijv. Ktr. Zwolle 10 augustus 2004, JAR 2004/251; Rb. Groningen 5 augustus 2005, RAR 2006/7; Ktr. Zaandam 17 augustus 2006, RAR 2006/152; Ktr. Haarlem 16 november 2006, JAR 2006/290; Ktr. Breda 10 november 2007, JAR 2008/61; Ktr. Haarlem 23 december 2009, Prg. 2010, 26. Vgl. Zwemmer 2007. Zwemmer meent dat de spreekplicht in de lagere jurisprudentie te ruim wordt uitgelegd.
Vgl. De Bock 2006, p. 23; Tan 2004.
In de ontbindingspraktijk is vooral de herroepingsgrond 'bedrog in het geding gepleegd' van belang.1 De herroepingsgevallen hebben veelal betrekking op de situatie dat de arbeidsovereenkomst op verzoek van een werkgever is ontbonden onder toekenning van een vergoeding, terwijl achteraf blijkt dat de werknemer ten tijde van de mondelinge behandeling reeds uitzicht had op een nieuwe dienstbetrekking.2 Ik beperk mij tot voornoemde situatie.3
Volgens de memorie van toelichting dient het begrip 'bedrog' in art. 382 sub a Rv ruim uitgelegd te worden.4 Daarbij wordt verwezen naar de zaak Goosen/Goosen,5 waarin de Hoge Raad overwoog dat van bedrog reeds sprake is wanneer een partij door haar oneerlijke proceshouding belet dat in de procedure feiten aan het licht komen die tot een voor de tegenpartij gunstige afloop van die procedure zou hebben kunnen leiden.6
Ook de eis dat het bedrog in het geding moet zijn gepleegd wordt ruim uitgelegd. Niet nodig is dat het bedrog in de eigenlijke proceshandelingen is gepleegd. Ook bedrog in correspondentie tussen partijen of hun advocaten kan daaronder vallen,7 of bedrog dat dateert van vóór het geding, maar wordt voortgezet tijdens het geding.8
Wanneer ontbinding van de arbeidsovereenkomst wordt verzocht door de werkgever, spelen de arbeidsmarktperspectieven van de werknemer een rol bij het bepalen van de hoogte van de ontslagvergoeding.9 Het (desgevraagd) verstrekken van onjuiste informatie door de werknemer over zijn mogelijke toekomstperspectieven op de arbeidsmarkt is door de lagere rechter verschillende malen als bedrog gekwalificeerd, hetgeen tot herroeping van de ontbindingsbeschikking leidde.10 Veelal werd een lagere of zelfs helemaal geen ontslagvergoeding meer toegekend.11 De Hoge Raad gaat een stap verder. In de beschikking Van Gruijthuijsen/Rabobank12 heeft de Hoge Raad duidelijk gemaakt dat ook de werknemer die in een ontbindingsprocedure ex art. 7:685 BW heeft verzwegen dat hij na het einde van de arbeidsovereenkomst vrijwel onmiddellijk weer ergens anders aan het werk kon gaan, bedrog pleegt.13
De werknemer heeft een mededelingsplicht met betrekking tot de aanwezigheid van concrete vooruitzichten op een nieuwe baan, ook indien daar niet expliciet naar wordt gevraagd in de onderhandelingen tussen werkgever en werknemer of tijdens de mondelinge behandeling van de ontbindingsprocedure.14