Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 1 oktober 2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:3021.
HR, 11-03-2022, nr. 20/04274
ECLI:NL:HR:2022:345, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
11-03-2022
- Zaaknummer
20/04274
- Vakgebied(en)
Arbeidsrecht (V)
Internationaal privaatrecht (V)
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2022:345, Uitspraak, Hoge Raad, 11‑03‑2022; (Cassatie, Beschikking)
In cassatie op: ECLI:NL:GHSHE:2020:3021, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2021:877, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2021:877, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 24‑09‑2021
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2022:345, Gevolgd
Beroepschrift, Hoge Raad, 16‑12‑2020
- Vindplaatsen
AR-Updates.nl 2022-0303
JAR 2022/88
TvPP 2022, afl. 3, p. 109
VAAN-AR-Updates.nl 2022-0303
JAR 2022/88
Uitspraak 11‑03‑2022
Inhoudsindicatie
Arbeidsrecht. Ontbinding arbeidsovereenkomst. Rechtsmacht. Art. 26 lid 2 Verordening Brussel I-bis. Vergewisplicht. Is verweerder op de hoogte gebracht van zijn recht bevoegdheid van gerecht te betwisten?
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer 20/04274
Datum 11 maart 2022
BESCHIKKING
In de zaak van
[de werknemer] ,wonende te [woonplaats] , Spanje,
VERZOEKER tot cassatie,
hierna: de werknemer,
advocaat: J.C. Zevenberg,
tegen
GEMEENTE 'S-HERTOGENBOSCH, SECTOR WEENER XL,zetelende te 's-Hertogenbosch,
VERWEERSTER in cassatie,
hierna: Weener XL,
advocaat: H.J.W. Alt.
1. Procesverloop
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:
de beschikking in de zaak 7767210 \ EJ VERZ 19-209 van de rechtbank Oost-Brabant van 24 juli 2019;
de beschikking in de zaak 200.268.149/01 van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 1 oktober 2020.
De werknemer heeft tegen de beschikking van het hof beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
Weener XL heeft verzocht het beroep te verwerpen.
De conclusie van de Advocaat-Generaal R.H. de Bock strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot verwijzing.
De advocaat van Weener XL heeft schriftelijk op die conclusie gereageerd.
2. Uitgangspunten en feiten
2.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) De werknemer is in 1999 in dienst getreden bij Weener XL.
(ii) Op 16 september 2016 is de werknemer bij Weener XL uitgevallen wegens arbeidsongeschiktheid.
(iii) De loondoorbetalingsplicht van Weener XL is per 16 september 2018 gestopt.
(iv) Weener XL heeft op 15 oktober 2018 een ontslagaanvraag ingediend bij het UWV wegens langdurige arbeidsongeschiktheid van de werknemer. Het UWV heeft verzocht om een recente verklaring van de bedrijfsarts toe te sturen.
(v) Weener XL heeft op 20 november 2018 de werknemer uitgenodigd voor het spreekuur van de bedrijfsarts op 29 november 2018. De werknemer heeft per e-mail te kennen gegeven niet te zullen verschijnen en hij is ook niet verschenen op het spreekuur. Het UWV heeft de ontslagaanvraag niet in behandeling genomen wegens het ontbreken van de verklaring van de bedrijfsarts.
(vi) Weener XL heeft op 17 december 2018 een beëindigingsovereenkomst aan de werknemer voorgelegd. De werknemer heeft deze overeenkomst niet ondertekend.
(vii) Weener XL heeft op 11 april 2019 de werknemer opgeroepen voor het spreekuur van de bedrijfsarts op 18 april 2019. De werknemer is opnieuw niet verschenen.
2.2
In deze procedure verzoekt Weener XL de arbeidsovereenkomst tussen partijen te ontbinden.
2.3
De werknemer is in eerste aanleg niet verschenen. De kantonrechter heeft de arbeidsovereenkomst ontbonden met ingang van 24 juli 2019.
2.4
In hoger beroep verzoekt de werknemer de ontbinding in stand te laten en Weener XL te veroordelen tot betaling van een transitievergoeding, een billijke vergoeding en achterstallig salaris. Het hof1.heeft de beschikking van de kantonrechter bekrachtigd onder verbetering van gronden en Weener XL veroordeeld om aan de werknemer een transitievergoeding te betalen. Het hof heeft daartoe onder meer als volgt overwogen:
“3.5. Alvorens de grieven te behandelen, stelt het hof vast dat deze zaak internationale aspecten heeft, aangezien [de werknemer] in Spanje woont. In dit geval is de herschikte EEX-Verordening (Verordening (EU) 1215/2012) van toepassing. Nu [de werknemer] in hoger beroep is verschenen, is de Nederlandse rechter bevoegd (artikel 26 lid 1). Op grond van artikel 26 lid 2 dient het hof zich ervan te vergewissen dat [de werknemer] op de hoogte is gebracht van zijn recht de bevoegdheid van het hof te betwisten en van de gevolgen van verschijnen of niet-verschijnen. Hiervoor zijn naar het oordeel van het hof voldoende aanknopingspunten in het dossier. Voldaan is derhalve aan de vergewisplicht. Dit betekent dat het hof bevoegd is kennis te nemen van deze zaak.”
3. Beoordeling van het middel
3.1
Onderdeel I van het middel klaagt onder meer dat het hof in rov. 3.5 onvoldoende gemotiveerd heeft geoordeeld dat het bevoegd is kennis te nemen van de zaak op grond van art. 26 Verordening Brussel I-bis.2.Alvorens tot een stilzwijgende forumkeuze op grond van art. 26 lid 2 Verordening Brussel I-bis te kunnen komen, diende het hof zich ervan te vergewissen dat de werknemer op de hoogte is gebracht van zijn recht de bevoegdheid te betwisten en van de gevolgen van verschijnen of niet-verschijnen. Onduidelijk is welke aanknopingspunten het hof op het oog heeft gehad om te concluderen dat aan deze vergewisplicht is voldaan, aldus het onderdeel.
3.2.1
De vraag of de Nederlandse rechter bevoegd is om kennis te nemen van het verzoek van Weener XL, moet beoordeeld worden aan de hand van Verordening Brussel I-bis. Art. 22 lid 1 Verordening Brussel I-bis houdt in dat de vordering van de werkgever slechts kan worden gebracht voor de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waarvan de werknemer woonplaats heeft. Omdat de werknemer ten tijde van het inleidende verzoek in een andere lidstaat dan Nederland woonde, is in beginsel slechts de rechter in die andere lidstaat bevoegd.
3.2.2
Art. 26 Verordening Brussel I-bis luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“1. Buiten de gevallen waarin zijn bevoegdheid voortvloeit uit andere bepalingen van deze verordening, is het gerecht van een lidstaat waarvoor de verweerder verschijnt bevoegd. Dit voorschrift is niet van toepassing indien de verschijning ten doel heeft de bevoegdheid te betwisten (…).
2. In aangelegenheden als bedoeld in (…) [afdeling] 5, waarin (…) de werknemer verweerder is, vergewist het gerecht zich ervan, alvorens de bevoegdheid op grond van lid 1 te aanvaarden, dat de verweerder op de hoogte is gebracht van zijn recht de bevoegdheid van het gerecht te betwisten en van de gevolgen van verschijnen of niet-verschijnen.”
3.2.3
Het hof zag zich voor de vraag gesteld of de werknemer op de hoogte is gebracht van zijn recht de bevoegdheid van het hof te betwisten en van de gevolgen van verschijnen of niet-verschijnen. Het hof heeft deze vraag in rov. 3.5 bevestigend beantwoord door te overwegen dat “hiervoor (…) voldoende aanknopingspunten in het dossier [zijn]”. Uit de beschikking blijkt niet welke aanknopingspunten het hof op het oog heeft. Het hof heeft zijn oordeel dat is voldaan aan art. 26 lid 2 Verordening Brussel I-bis en dat dit betekent dat het bevoegd is kennis te nemen van de zaak, dan ook niet voldoende gemotiveerd. De klacht slaagt.
3.3
De overige klachten van het middel kunnen niet tot cassatie leiden. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie art. 81 lid 1 RO).
4. Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt de beschikking van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 1 oktober 2020;
- verwijst het geding naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden ter verdere behandeling en beslissing;
- veroordeelt Weener XL in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [de werknemer] begroot op € 412,07 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Deze beschikking is gegeven door de vicepresident M.J. Kroeze als voorzitter en de raadsheren C.E. du Perron, C.H. Sieburgh, F.R. Salomons en G.C. Makkink, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer H.M. Wattendorff op 11 maart 2022.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 11‑03‑2022
Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (herschikking) (PbEU 2012, L 351/1).
Conclusie 24‑09‑2021
Inhoudsindicatie
Arbeidsrecht. Bevoegdheid Nederlandse rechter in geval dat werknemer in andere lidstaat woont. Vergewisplicht uit art. 26 lid 2 Verordening Brussel I-Bis.
Partij(en)
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 20/04274
Zitting 24 september 2021
CONCLUSIE
R.H. de Bock
In de zaak
[Werknemer] (hierna: Werknemer)advocaat: J.C. Zevenberg
tegen
Gemeente ’s-Hertogenbosch, sector Weener XL(hierna: Weener XL)advocaat: H.J.W. Alt
De belangrijkste vraag in deze cassatieprocedure is of het hof op juiste wijze – ambtshalve – heeft beoordeeld of het bevoegd is om kennis te nemen van een verzoek tot ontbinding van een arbeidsovereenkomst door een Nederlandse werkgever, terwijl de werknemer inmiddels, na een lange periode van arbeidsongeschiktheid, in Spanje woont. Meer in het bijzonder gaat het erom of het hof terecht heeft geoordeeld dat de werknemer op de hoogte is gebracht van zijn recht om de bevoegdheid van de Nederlandse rechter te betwisten en van de gevolgen van verschijnen of niet-verschijnen (de vergewisplicht van art. 26 lid 2 Verordening Brussel Ibis; de herschikte EEX-verordening). Verder zijn er klachten over het oordeel van het hof dat de werknemer verwijtbaar heeft gehandeld doordat hij meerdere malen heeft geweigerd op het spreekuur van de bedrijfsarts te verschijnen.
1. Feiten
In deze zaak kan worden uitgegaan van de volgende feiten, ontleend aan rov. 3.1.1-3.1.7 van het arrest van het hof Den Bosch van 1 oktober 2020.1.
1.1
Werknemer, geboren in 1967, is op 1 februari 1999 in het kader van de Wet Sociale Werkvoorziening (WSW) in dienst getreden bij Weener XL. De laatste functie die Werknemer vervulde, was die van Administratieve functie vakkracht, met een salaris van € 1.243,05 bruto per maand (exclusief vakantiegeld, eindejaarsuitkering en eventuele toeslagen).
1.2
Met ingang van 1 juli 2012 is de WSW-dienstbetrekking van Werknemer teruggebracht van 36 uur naar 25 uur per week vanwege nevenwerkzaamheden van Werknemer bij een andere werkgever.
1.3
Vanaf 1 juni 2015 is Werknemer bij de andere werkgever uitgevallen wegens ziekte. Werknemer heeft op 17 oktober 2016 een WIA-uitkering aangevraagd. Bij brief van 13 juni 2017 heeft het UWV Werknemer bericht dat hem vanaf 29 mei 2017 een loongerelateerde WGA-uitkering wordt toegekend.
1.4
Op 16 september 2016 is Werknemer bij Weener XL uitgevallen wegens arbeidsongeschiktheid.
1.5
Vanaf 16 september 2018 ontvangt Werknemer een WIA-uitkering op basis van volledige arbeidsongeschiktheid voor de eigen functie. De loondoorbetalingsplicht van Weener XL is per 16 september 2018 gestopt.
1.6
Weener XL heeft op 15 oktober 2018 een ontslagaanvraag ingediend bij het UWV wegens langdurige arbeidsongeschiktheid van Werknemer. Het UWV heeft verzocht om een recente (niet ouder dan drie maanden) verklaring van de bedrijfsarts toe te sturen.
1.7
Bij brief van 20 november 2018 is Werknemer door Weener XL uitgenodigd voor het spreekuur van de bedrijfsarts op 29 november 2018. Werknemer heeft per e-mail van 20 november 2018 te kennen gegeven niet te zullen verschijnen en hij is ook niet verschenen op het spreekuur. Het UWV heeft de ontslagaanvraag niet in behandeling genomen vanwege het ontbreken van de verklaring van de bedrijfsarts.
1.8
Weener XL heeft bij e-mail van 17 december 2018 een beëindigingsovereenkomst bij volledige arbeidsongeschiktheid aan Werknemer voorgelegd. Werknemer heeft deze overeenkomst niet ondertekend.
1.9
Bij brief van 11 april 2019 is Werknemer door Weener XL wederom opgeroepen voor het spreekuur van de bedrijfsarts, ditmaal op 18 april 2019. Werknemer is opnieuw niet verschenen.
2. Procesverloop
2.1
Bij inleidend verzoekschrift van 14 mei 2019 heeft Weener XL de kantonrechter Den Bosch verzocht de arbeidsovereenkomst met Werknemer op de kortst mogelijke termijn te ontbinden, primair op grond van art. 7:686 BW (ernstige tekortkoming in de nakoming van de arbeidsovereenkomst), subsidiair en meer subsidiair op de grond vermeld in art. 7:669 lid 3 onder e BW (verwijtbaar handelen of nalaten) respectievelijk art. 7:669 lid 3 onder b BW (langdurige arbeidsongeschiktheid). Aan het primaire verzoek heeft Weener XL ten grondslag gelegd dat Werknemer ernstig tekort is geschoten in de nakoming van de arbeidsovereenkomst doordat hij tot twee keer toe niet is verschenen op het spreekuur bij de bedrijfsarts. Weener XL heeft daarom geen actueel oordeel van de bedrijfsarts kunnen aanleveren, zodat het UWV de ontslagaanvraag wegens langdurige arbeidsongeschiktheid niet in behandeling heeft genomen.
2.2
Werknemer, die toen in België woonde, is in eerste aanleg niet verschenen, ook niet na daartoe op 5 juli 2019 bij deurwaardersexploot te zijn opgeroepen.2.
2.3
Op 18 juli 2019 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden, waarvan proces-verbaal is opgemaakt. Werknemer is daar niet verschenen.
2.4
Bij beschikking van 24 juli 2019 heeft de kantonrechter Den Bosch de arbeidsovereenkomst per direct ontbonden op de voet van art. 7:686 BW en Werknemer in de proceskosten veroordeeld. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
2.5
Werknemer heeft hoger beroep ingesteld bij beroepschrift van 24 oktober 2019. Weener XL heeft verweer gevoerd.
2.6
Op 3 september 2020 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden, waarvan proces-verbaal is opgemaakt. Werknemer heeft op nadere producties in het geding gebracht en partijen hebben pleitaantekeningen overgelegd. Werknemer heeft vanuit Spanje deelgenomen aan de mondelinge behandeling, via een beeldverbinding (Skype).
2.7
Bij beschikking van 1 oktober 2020 heeft het Hof Den Bosch de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, bekrachtigd. Ook is Weener XL veroordeeld om aan Werknemer een transitievergoeding van € 13.146.09 bruto te betalen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 25 augustus 2019. De proceskosten zijn tussen partijen gecompenseerd. Volgens het hof is Werknemer door niet te verschijnen bij de bedrijfsarts niet ernstig tekort geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen op grond van de arbeidsovereenkomst, maar is dat wel verwijtbaar. Het hof laat de ontbinding aldus in stand, onder verbetering van gronden (art. 7:669 lid 3 onder e BW, de subsidiaire grondslag, in plaats van art. 7:686 BW, de primaire grondslag waarop de kantonrechter de arbeidsovereenkomst heeft ontbonden).
2.8
Werknemer heeft tijdig cassatieberoep ingesteld. Weener XL heeft verweer gevoerd.
3. Bespreking van het cassatiemiddel
3.1
Het middel bestaat uit twee onderdelen. Het eerste onderdeel is gericht tegen rov. 3.5, waarin het hof heeft geoordeeld dat het bevoegd is om kennis te nemen van deze zaak met internationale aspecten. Het tweede onderdeel richt zich tegen rov. 3.9. Daarin overweegt het hof eerst dat het ontbindingsverzoek niet toewijsbaar is op de primaire grondslag (art. 7:686 BW), maar dat het wel toewijsbaar is op de subsidiair aangevoerde grondslag, te weten verwijtbaar handelen (art. 7:669 lid 3 onder e BW).
Onderdeel I
3.2
In rov. 3.5 overweegt het hof het volgende:
“Alvorens de grieven te behandelen, stelt het hof vast dat deze zaak internationale aspecten heeft, aangezien [de werknemer] in Spanje woont. In dit geval is de herschikte EEX-Verordening (Verordening (EU) 1215/2012) van toepassing. Nu [de werknemer] in hoger beroep is verschenen, is de Nederlandse rechter bevoegd (artikel 26 lid 1). Op grond van artikel 26 lid 2 dient het hof zich ervan te vergewissen dat [de werknemer] op de hoogte is gebracht van zijn recht de bevoegdheid van het hof te betwisten en van de gevolgen van verschijnen of niet-verschijnen. Hiervoor zijn naar het oordeel van het hof voldoende aanknopingspunten in het dossier. Voldaan is derhalve aan de vergiswisplicht. Dit betekent dat het hof bevoegd is kennis te nemen van deze zaak. Voor wat betreft het toepasselijk recht, is Verordening (EG) nr. 593/2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (Rome I) van toepassing, omdat de onderhavige arbeidsovereenkomst is aangegaan na 17 december 2009. Nu [de werknemer] de arbeid verrichtte in Nederland, is het Nederlandse recht van toepassing. Partijen sluiten in hun stellingen ook aan bij het Nederlandse recht.”
3.3
Onderdeel I bevat een rechtsklacht en een motiveringsklacht tegen deze overweging. In de kern wordt geklaagd dat het hof op onjuiste wijze invulling heeft gegeven aan de vergewisplicht uit art. 26 lid 2 Verordening Brussel Ibis. Als dat al anders is, heeft het hof zijn oordeel dat voldaan is aan de vergewisplicht onvoldoende gemotiveerd, nu het slechts overweegt dat er in het dossier voldoende aanknopingspunten zijn om aan te nemen dat Werknemer op de hoogte is gebracht van zijn recht de bevoegdheid van het hof te betwisten en van de gevolgen van verschijnen of niet-verschijnen, en niet is vermeld om welke aanknopingspunten het gaat.
3.4
Bij de bespreking van deze klachten is het volgende voorop te stellen.
3.5
De zaak heeft internationale aspecten en valt daarmee onder het bereik van de (herschikte) EEX-Verordening (de Verordening Brussel Ibis).3.Deze verordening bevat regels over zowel de internationale bevoegdheid als voor de erkenning en tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen. Deze regels zijn van openbare orde. Dat betekent dat de rechter, waaronder begrepen de appelrechter, gehouden is om ambtshalve te onderzoeken of de Nederlandse rechter rechtsmacht toekomt.4.Die verplichting geldt ook indien geen van de partijen zich over de vraag naar rechtsmacht van de Nederlandse rechter heeft uitgelaten, en tevens indien die vraag buiten de grenzen van het door de grieven ontsloten gebied van de rechtsstrijd in hoger beroep valt.5.
3.6
De Brussel I bis-Verordening beschouwt de werknemer, net als een consument of een verzekerde, als een zwakke partij die bescherming verdient. Daartoe voorziet de verordening in bevoegdheidsregels die gunstiger zijn voor de belangen van werknemer, consument of verzekerde, dan de algemene bevoegdheidsregels, zo blijkt uit de considerans:
“18. In het geval van verzekerings-, consumenten- en arbeidsovereenkomsten moet de zwakke partij worden beschermd door bevoegdheidsregels die gunstiger zijn voor haar belangen dan de algemene regels.”
Dit wordt in de verordening tot uitdrukking gebracht doordat de bevoegdheidsregels ruimhartiger zijn indien de werknemer zijn werkgever in rechte betrekt, dan in de omgekeerde situatie, waarin de werkgever een procedure start tegen de werknemer.6.
3.7
Als de werknemer de verwerende partij is, geldt het uitgangspunt dat de werkgever zich alleen kan wenden tot de rechter in de lidstaat waar de werknemer woonachtig is, zo bepaalt art. 22 lid 1 Verordening Brussel Ibis:
1. De vordering van de werkgever kan slechts worden gebracht voor de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waarvan de werknemer woonplaats heeft.
3.8
In afwijking van dit uitgangspunt kan de Nederlandse rechter bij een door de werkgever geïnitieerde procedure in twee situaties toch rechtsmacht aannemen. Dat is in de eerste plaats in het geval sprake is van een expliciete forumkeuze voor de Nederlandse rechter. In de tweede plaats kan rechtsmacht worden aangenomen bij een stilzwijgende of impliciete forumkeuze door verschijning.
3.9
De eerste situatie, een expliciete forumkeuze, kan in deze conclusie onbesproken blijven.7.In deze zaak gaat het om het tweede geval, rechtsmacht bij een stilzwijgende of impliciete forumkeuze door verschijning.
3.10
De stilzwijgende forumkeuze wordt erkend in art. 26 lid 1 Verordening Brussel Ibis. Daarin is bepaald dat het gerecht waarvoor de verweerder verschijnt bevoegd is, tenzij de verschijning ten doel heeft die bevoegdheid te betwisten. Dit is anders indien een ander gerecht op de voet van art. 24 Verordening Brussel I-bis exclusief bevoegd is, maar daarvan is bij arbeidsrechtelijke geschillen geen sprake. Zie de tekst van art. 26 lid 1 Verordening Brussel Ibis:
1. Buiten de gevallen waarin zijn bevoegdheid voortvloeit uit andere bepalingen van deze verordening, is het gerecht van een lidstaat waarvoor de verweerder verschijnt bevoegd. Dit voorschrift is niet van toepassing indien de verschijning ten doel heeft de bevoegdheid te betwisten, of indien er een ander gerecht bestaat dat krachtens artikel 24 bij uitsluiting bevoegd is.
Deze regel zorgt ervoor dat een partij die inhoudelijk verweer voert bij de rechter (dus daar verschijnt), niet achteraf, als hij de zaak heeft verloren, alsnog de rechterlijke onbevoegdheid kan inroepen.8.
3.11
De bevoegdheidsgrond uit art. 26 Verordening Brussel Ibis geldt ook bij geschillen over arbeidsovereenkomsten.9.Een werknemer die in de procedure verschijnt en afziet van een onbevoegdheidsexceptie, geeft zijn bescherming uit hoofdstuk II, afdeling 5 van Verordening Brussel Ibis prijs.10.Door te verschijnen en de rechterlijke bevoegdheid niet te betwisten, heeft de verweerder eenzijdig en impliciet de bevoegdheid aanvaard van een rechter die aanvankelijk geen rechtsmacht had.11.
3.12
Echter, het tweede lid van art. 26 Verordening Brussel Ibis geeft uitdrukking aan de hiervoor genoemde beschermingsgedachte en versterkt de positie van de zwakkere verweerder.12.Het bevat een instructie aan de rechter:
2. In aangelegenheden als bedoeld in afdelingen 3, 4 of 5, waarin de polishouder, de verzekerde, een begunstigde van een verzekeringsovereenkomst, de benadeelde partij, de consument of de werknemer verweerder is, vergewist het gerecht zich ervan, alvorens de bevoegdheid op grond van lid 1 te aanvaarden, dat de verweerder op de hoogte is gebracht van zijn recht de bevoegdheid van het gerecht te betwisten en van de gevolgen van verschijnen of niet-verschijnen.
3.13
De ratio van deze vergewisplicht is dat wordt voorkomen dat een werknemer er pas later achter komt dat de rechter geen bevoegdheid zou hebben gehad indien de werknemer die zou hebben betwist.13.
3.14
Dit artikellid is nieuw ten opzichte van de vroegere EEX-verordening, die gold voorafgaand aan de herschikking tot Brussel Ibis. Onder de vroegere verordening kon de rechter zich bij verschijning van een in het buitenland woonachtige werknemer zonder meer bevoegd verklaren. In de zaak Vienna Insurance/Bilas oordeelde het Europese Hof van Justitie (HvJ EU) dat een verplichting voor het aangezochte gerecht om in het belang van de bescherming van de zwakste partij ambtshalve na te gaan of, kort gezegd, sprake is van een bewuste wilsuiting om het gerecht als bevoegd aan te wijzen, slechts kan gelden indien daartoe een uitdrukkelijke regel zou worden ingevoerd in de EEX-verordening (rov. 32, eerste volzin).14.Maar, zo voegde het HvJ EU daaraan toe, het staat de aangezochte rechter altijd vrij zich te vergewissen of de opgeroepen verweerder zich ten volle bewust is van de gevolgen van zijn aanvaarding om te verschijnen (rov. 32, tweede volzin). Zie de volgende overwegingen (voor een goed begrip citeer ik ook rov. 31):
“31. De Tsjechische en de Slowaakse regering hebben in hun opmerkingen benadrukt dat in een geschil als dat in het hoofdgeding de verschijning van de verweerder pas als een aanwijzing van het bevoegde gerecht kan worden gekwalificeerd, wanneer deze, als de zwakste partij, in staat wordt gesteld om de gevolgen van zijn verweer ten gronde ten volle te kennen. Het aangezochte gerecht moet in het belang van de bescherming van de zwakste partij dan ook ambtshalve nagaan of de wilsuiting van die partij wel degelijk bewust is en ertoe strekt hem als bevoegd gerecht aan te wijzen.
32. Er zij op gewezen dat een dergelijke verplichting slechts kan gelden wanneer in verordening nr. 44/2001 daartoe een uitdrukkelijke regel wordt ingevoerd. Gelet op het doel van de uit de afdelingen 3 tot en met 5 van hoofdstuk II van deze verordening voortvloeiende bevoegdheidsregels, dat erin bestaat de zwakst geachte partij een ruimere bescherming te bieden, staat het het aangezochte gerecht evenwel altijd vrij zich ervan te gewissen of de in die omstandigheden voor hem opgeroepen verweerder zich ten volle bewust is van de gevolgen van zijn aanvaarding om te verschijnen.”
Met andere woorden: volgens het toen geldende recht bestond er geen verplichting voor de rechter om zich ervan te vergewissen dat een partij zich ten volle bewust was van de gevolgen van vrijwillige verschijning, maar was de rechter wel daartoe wel bevoegd.
3.15
De vergewisplicht uit art. 26 lid 2 Verordening Brussel Ibis is ontleend aan deze Vienna Insurance/Bilas-uitspraak van het HvJ EU.15.Zij gaat echter verder dan een enkele codificatie, omdat art. 26 lid 2 een rechterlijke verplichting bevat en niet enkel een bevoegdheid.16.Art. 26 lid 2 Verordening Brussel Ibis codificeert waartoe het HvJ EU de aanzet had gegeven, maar het HvJ EU was voorzichtiger, zo schrijft Peter Mankowski.17.
3.16
Uit de openbare documenten van het wetgevingsproces tot herschikking van de EEX-Verordening blijkt ten aanzien van (thans) art. 26 lid 2 dat de Europese Commissie een afwijkende tekst voorstelde:18.
“2. In de in de afdelingen 3, 4 en 5 van dit hoofdstuk bedoelde zaken, moet de verweerder in het stuk dat het geding inleidt of een gelijkwaardig stuk worden geïnformeerd over zijn recht om de bevoegdheid van het gerecht te betwisten en over de gevolgen van een verschijning. Alvorens bevoegdheid op basis van dit artikel te aanvaarden, vergewist het gerecht zich ervan dat deze informatie aan de verweerder is verstrekt.”
3.17
In het voorstel van de Europese Commissie is de voorgestelde wijziging kort omschreven als: ‘de verplichting om een verweerder die voor het gerecht verschijnt, in kennis te stellen van de rechtsgevolgen van het niet-betwisten van de bevoegdheid van het gerecht.’ Het voorstel is opgenomen in een paragraaf met als titel ‘Betere toegang tot de rechter’, en de opmerking dat (onder meer) deze aanvulling op de eerdere EEX-Verordening is voorgesteld om de praktische werking van de bevoegdheidsregels te verbeteren.19.
3.18
Het Europees Economisch en Sociaal Comité (hierna: het Comité) had bezwaren tegen het tekstvoorstel van de Europese Commissie. De bezwaren kwamen er in de kern op neer dat de voorgestelde bepaling gemakkelijk via een standaardclausule kan worden uitgevoerd en dat daarmee afbreuk kan worden gedaan aan de rechten van de zwakste contractpartij.20.Ook bracht het Comité onder de aandacht dat geen enkele formaliteit is voorgeschreven hoe de aangezochte rechter dient na te gaan of de betreffende informatie aan de verweerder is verstrekt. Dat kan leiden tot verschillen in nationale toepassing en tot onzekerheid. Het Comité verzocht de Europese Commissie dan ook:21.
“om deze bepaling anders te formuleren om de rechtspositie van consumenten en werknemers te versterken en voor een uniforme handelswijze van de bevoegde gerechten te zorgen.”
3.19
Vervolgens heeft de Raad van de Europese Unie (hierna: de Raad) een wijziging voorgesteld in de door de Europese Commissie voorgestelde bepaling.22.Met uitzondering van een latere redactionele wijziging aan het begin van het artikellid, heeft dit geresulteerd in de thans geldende tekst van de herschikking.
3.20
Ik ben niet bekend met verdere openbare toelichtingen van de Europese wetgever op deze wijzigingen.
3.21
De vraag is wat de vergewisplicht precies behelst. Uit de hiervoor weergegeven ontstaansgeschiedenis kan in ieder geval worden afgeleid dat (i) aan het enkele verschijnen van gedaagde in de procedure niet de conclusie kan worden verbonden dat aan de vergewisplicht is voldaan, (ii) dat voldoende duidelijk aan gedaagde moet zijn meegedeeld dat hij de mogelijkheid heeft om de bevoegdheid van de rechter te betwisten, en (iii) dat niet zomaar kan worden aangenomen dat in bepaalde gedragingen van een gedaagde ‘impliciet besloten ligt’ dat hij de bevoegdheid van de rechter niet heeft willen betwisten.
3.22
De Verordening Brussel Ibis schrijft niet voor op welke wijze de rechter aan zijn vergewisplicht moet voldoen.23.Het HvJ EU heeft zich nog niet uitgelaten over de bepaling. De Hoge Raad heeft hierover evenmin een oordeel gegeven, en dat geldt ook voor hooggerechtshoven uit België, Duitsland, Finland en Frankrijk.24.
3.23
In een arbeidsrechtelijke procedure bij het Tsjechische hooggerechtshof is de bepaling wel aan de orde geweest.25.Een in Noord-Macedonië woonachtige werknemer had zijn arbeidsovereenkomst met onmiddellijke ingang opgezegd, waarna de Tsjechische werkgever bij de Tsjechische rechter een gerechtelijke procedure startte en daarin schadevergoeding van de werknemer vorderde. Bij de rechter in eerste aanleg werd de schadevordering van de werkgever afgewezen en werd deze zelf veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan de werknemer. Vervolgens betwistte de werkgever in hoger beroep de internationale rechtsmacht van de Tsjechische rechter. Het hof van beroep verwierp dit verweer. Onder verwijzing naar art. 26 lid 2 Verordening Brussel Ibis bekrachtigde het Tsjechische hooggerechtshof dat oordeel met de overweging dat, hoewel de werkgever in de loop van de procedure herhaaldelijk de bevoegdheid van de rechter heeft betwist, de werknemer nooit een soortgelijk bezwaar heeft gemaakt. De werknemer heeft in de loop van de procedure juist duidelijk gemaakt dat hij het ermee eens was dat de zaak zou worden behandeld en beslist door de Tsjechische rechter.
3.24
De Tsjechische zaak is atypisch, omdat het niet de werknemer maar de werkgever was die de bevoegdheid van de rechter betwist, nadat hij eerder zelf de procedure heeft aangebracht voor die rechter (in een andere lidstaat dan waarin de werknemer woont).
3.25
Als we kijken naar een taalkundige uitleg van art. 26 lid 2 Verordening Brussel I-bis is het volgende van belang. Volgens Van Dale betekent zich van iets vergewissen: ‘zich zekerheid verschaffen omtrent’. Vergelijk ook de Engelse taalversie van art. 26 lid 2 Verordening Brussel Ibis (mijn onderstrepingen): ‘the court shall, before assuming jurisdiction under paragraph 1, ensure that the defendant is informed of his right to contest the jurisdiction of the court and of the consequences of entering or not entering an appearance.’26.‘To ensure’ betekent: zekerstellen, garanderen. Ook dit is een aanwijzing dat er weinig ruimte voor een benadering waarin de vergewisplicht op een te ‘impliciete’ wijze wordt ingevuld; daarmee is immers geen zekerheid verschaft over het niet willen betwisten van de bevoegdheid van de aangezochte rechter door de gedaagde.
3.26
Het Europees justitieel netwerk in burgerlijke en handelszaken heeft een niet-verplichte standaard waarschuwing opgesteld, die door de gerechten van lidstaten kan worden opgenomen in het document dat de gerechtelijke procedure inleidt.27.De waarschuwing houdt in dat de verweerder gewezen wordt op het effect van art. 26 Verordening Brussel Ibis. Indien de verweerder zeker weet dat het gerecht niet bevoegd is op grond van de andere bepalingen van de verordening, hoeft hij op geen enkele manier op de rechtszaak te reageren. Indien hij twijfels heeft over de bevoegdheid, krijgt hij het advies om de bevoegdheid te betwisten voordat hij inhoudelijk ingaat op de rechtszaak. De Nederlandse tekst luidt als volgt:
“ “U wordt opgeroepen voor het gerecht van een lidstaat van de Europese Unie krachtens Verordening (EU) nr. 1215/2012.
Op grond van artikel 26 van deze verordening is het gerecht waarvoor een verweerder verschijnt - in beginsel - bevoegd, ook wanneer de bevoegdheid niet voortvloeit uit andere bepalingen van de verordening.
Dit voorschrift is echter niet van toepassing indien de verschijning ten doel heeft de bevoegdheid te betwisten.
Indien u zeker weet dat het gerecht niet bevoegd is op grond van de andere bepalingen van de verordening, hoeft u op geen enkele manier op de rechtszaak te reageren. Indien u twijfels heeft over de bevoegdheid, is het raadzaam dat u de bevoegdheid van het gerecht betwist vóór u ten gronde ingaat op de rechtszaak.”
3.27
Magnus & Mankowski schrijven dat het erop lijkt dat de aangezochte rechter een ambtshalve verplichting heeft om de betreffende juridische informatie aan de werknemer te verstrekken.28.Op zichzelf is het inderdaad zo dat als de rechter zelf ambtshalve de informatie aan de werknemer verstrekt, hij volledige zekerheid heeft dat de werknemer van zijn rechten op de hoogte is. Zo bood de kantonrechter te Amsterdam een in persoon procederende gedaagde die door het indienen van een conclusie van antwoord was verschenen, de gelegenheid om zich erover uit te laten of hij op de hoogte was van zijn recht om de bevoegdheid van het gerecht te betwisten.29.Daarop riep de gedaagde inderdaad vervolgens de onbevoegdheid van de Nederlandse rechter in.30.
3.28
Toch gaat het naar mijn mening te ver om aan te nemen dat het verstrekken van de informatie door de rechter de enige manier is waarop de rechter aan zijn vergewisplicht kan voldoen. De bewoordingen van de verordening impliceren niet noodzakelijkerwijs een dergelijke actieve tussenkomst van de rechter.31.Zo is het ook denkbaar dat de rechter vaststelt dat de informatie als bedoeld in art. 26 lid 2 Verordening Brussel Ibis reeds in de dagvaarding is opgenomen32.en op basis daarvan oordeelt dat de verweerder over zijn rechter is geïnformeerd. Van Hoek wijst er echter terecht op dat als de waarschuwing te algemeen is geformuleerd of onvoldoende duidelijk onder de aandacht van de werknemer is gebracht, deze niet voldoet aan de beschermingsgedachte van zwakkere contractspartijen.33.
3.29
In ieder geval is de enkele omstandigheid dat de verwerende partij door een professionele gemachtigde wordt bijgestaan, niet voldoende om ervan verzekerd te zijn dat de werknemer daadwerkelijk is geïnformeerd over zijn recht om de bevoegdheid van het gerecht te betwisten en over de gevolgen om wel of niet te verschijnen.34.Bijstand door een professionele gemachtigde leidt er immers niet per sé toe dat een werknemer op zijn rechten uit de Verordening is gewezen. Datzelfde geldt voor de situatie waarin een werknemer een tegenverzoek of tegenvordering instelt: ook dat betekent niet noodzakelijkerwijs dat hij zich bewust is van zijn rechten als bedoeld in art. 26 lid 2 Verordening Brussel Ibis.
3.30
In de verordening is niet bepaald wat de gevolgen zijn van een schending van de vergewisplicht.35.De partij die stelt dat haar rechten onder art. 26 lid 2 Verordening Brussel Ibis zijn geschonden, zal een rechtsmiddel tegen het bevoegdheidsoordeel moeten instellen bij de beroepsinstantie in de lidstaat waarvan het gerecht zich – in de visie van die partij: onterecht – bevoegd heeft verklaard.36.
3.31
Een werknemer die niet is gewezen op de mogelijkheid tot het betwisten van de bevoegdheid van de Nederlandse rechter (althans: ten aanzien van wie de Nederlandse rechter zich hiervan niet heeft vergewist), heeft na een voor hem negatief resultaat alsnog de mogelijkheid om op te komen tegen het bevoegdheidsoordeel van de Nederlandse rechter. Dit is inherent aan de systematiek van art. 26 lid 2 Verordening Brussel Ibis en op zichzelf dus geen reden om een dergelijke bevoegdheidsexceptie onaanvaardbaar te achten.37.
3.32
Ik keer terug naar het cassatieberoep van Werknemer.
3.33
Onderdeel I van het cassatiemiddel klaagt dat het hof is uitgegaan van een onjuiste rechtsopvatting ten aanzien van art. 26 lid 2 Verordening Brussel Ibis, althans dat het hof zijn oordeel onvoldoende heeft gemotiveerd.
3.34
In rov. 3.5 overweegt het hof terecht dat de Verordening Brussel Ibis van toepassing is, en voorts (eveneens met juistheid):
“Nu [Werknemer] in hoger beroep is verschenen, is de Nederlandse rechter bevoegd (artikel 26 lid 1). Op grond van artikel 26 lid 2 dient het hof zich ervan te vergewissen dat [Werknemer] op de hoogte is gebracht van zijn recht de bevoegdheid van het hof te betwisten en van de gevolgen van verschijnen of niet-verschijnen.”
Het hof vervolgt, en daartegen richten de cassatieklachten zich:
“Hiervoor zijn naar het oordeel van het hof voldoende aanknopingspunten in het dossier. Voldaan is derhalve voldaan aan de vergewisplicht. Dit betekent dat het hof bevoegd is kennis te nemen van deze zaak.”
3.35
Als het oordeel van het hof zo moet worden begrepen dat een werknemer niet expliciet hoeft te zijn gewezen op de mogelijkheid de bevoegdheid van de Nederlandse rechter te betwisten (hetzij door de rechter hetzij anderszins), is het hof uitgegaan van een onjuiste rechtsopvatting.
3.36
Als het hof ervan is uitgegaan dat in dit geval Werknemer in voldoende mate is gewezen op de mogelijkheid de bevoegdheid van de Nederlandse rechter te betwisten, is dat oordeel onvoldoende begrijpelijk gemotiveerd. Terecht voert het middel aan dat onduidelijk is op welke ‘aanknopingspunten in het dossier’ het hof het oog heeft gehad. De enkele overweging dat er ‘voldoende aanknopingspunten in het dossier’ zijn, geeft onvoldoende inzicht in de aan het oordeel ten grondslag liggende gedachtegang om de beslissing zowel voor partijen als voor derden controleerbaar en aanvaardbaar te maken. De aanwijzingen uit het procesdossier, waarnaar Weener XL in cassatie verwijst,38.maken dit niet anders.
3.37
Onderdeel I slaagt dus.
3.38
Onderdeel II is gericht tegen het oordeel van het hof dat het tweemaal niet verschijnen op het spreekuur van de bedrijfsarts, verwijtbaar handelen in de zin van art. 7:669 lid 3 aanhef en onder e BW oplevert. Ook wordt geklaagd over de afwijzing van de door Werknemer gevorderde billijke vergoeding wegens ernstig verwijtbaar handelen van Weener XL. Volgens Werknemer is het hof ten onrechte voorbijgegaan aan wat hij daarover heeft aangevoerd, namelijk dat Weener XL zijn arbeidsongeschiktheid heeft veroorzaakt en dat Weener XL de op haar rustende re-integratieverplichtingen heeft geschonden.
3.39
Nu het eerste onderdeel slaagt en de zaak zal moeten worden verwezen naar een andere rechter, kunnen de klachten van dit tweede onderdeel onbesproken blijven. De bestreden beschikking wordt bij het slagen van het eerste onderdeel immers in het geheel vernietigd. Indien de Hoge Raad mijn conclusie volgt, betekent dat overigens ook dat de titel komt te ontvallen aan de door Weener XL betaalde transitievergoeding. De kantonrechter heeft immers overwogen dat Weener XL geen transitievergoeding aan Werknemer verschuldigd is.39.
4. Conclusie
De conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot verwijzing.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 24‑09‑2021
Hof Den Bosch 1 oktober 2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:3021, AR-Updates 2020-1186.
Werknemer stelt overigens dat hij toen al niet meer op het adres in België woonde en de oproep dus niet heeft ontvangen (zie beroepschrift p. 1 onderaan en p. 2 bovenaan). Weener XL betwist dit en stelt dat de Belgische deurwaarder zich ervan heeft vergewist dat het betekeningsadres ook het inschrijvingsadres van Werknemer was en dat de advocaat van Werknemer het adres in België heeft opgegeven (verweerschrift onder 6-9).
Verordening (EU) 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (herschikking), Pb.EU L-351.
HR 17 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:1077, NJ 2015/453, m.nt. L. Strikwerda (NRSL/Kompas), rov. 3.3.2.
HR 17 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:1077, NJ 2015/453, m.nt. L. Strikwerda (NRSL/Kompas), rov. 3.3.2.
Vgl. T.C. Hartley, Civil Jurisdiction and Judgments in Europe: The Brussels I Regulation, the Lugano Convention, and the Hague Choice of Court Convention (Oxford Private International Law Series), Oxford: Oxford University Press 2017, p. 172, nr. 11.02.
Opgemerkt zij dat het beschermingskarakter ook hier terugkeert: ten aanzien van individuele arbeidsrechtelijke geschillen is de ruimte voor een forumkeuze begrensd. Zie bijv. T.C. Hartley, Civil Jurisdiction and Judgments in Europe: The Brussels I Regulation, the Lugano Convention, and the Hague Choice of Court Convention (Oxford Private International Law Series), Oxford: Oxford University Press 2017, p. 175, nr. 11.15-11.17 en p. 210, nr. 11.147, en A.R. Houweling (red.) e.a., Loonstra & Zondag. Arbeidsrechtelijke themata II, Den Haag: Boom juridisch 2020, p. 763-764.
T.C. Hartley, Civil Jurisdiction and Judgments in Europe: The Brussels I Regulation, the Lugano Convention, and the Hague Choice of Court Convention (Oxford Private International Law Series), Oxford: Oxford University Press 2017, p. 281, nr. 14.01.
Dat volgt ook wel uit lid 2. Zie verder bijv. Ulrich Magnus & Peter Mankowski (eds.), Brussels Ibis Regulation (European Commentaries on Private International Law ECPIL, Volume I), München: SELP, Sellier European Law Publishers 2016, p. 678.
F. Ibili, in: T&C Burgerlijke Rechtsvordering, aant. 1.c bij art. 26 Brussel I bis-Verordening (online, bijgewerkt t/m 1 januari 2021).
HvJ EU 20 mei 2010, ECLI:EU:C:2010:290, zaak C-111/09, RvdW 2010/802 (ČPP Vienna Insurance Group/Bilas), rov. 21, en meer recent HvJ EU 11 april 2019, ECLI:EU:C:2019:311, NJ 2019/199, met red. aant. (Ryanair), rov. 38. Zie ook Ulrich Magnus & Peter Mankowski (eds.), Brussels Ibis Regulation (European Commentaries on Private International Law ECPIL, Volume I), München: SELP, Sellier European Law Publishers 2016, p. 583, 670 en 673.
Zie bijv. J.A. Pontier, Arbeidsovereenkomst en arbeidsverhoudingen in het IPR (Praktijkreeks IPR), Den Haag: Boom juridisch 2020, p. 80, nr. 56; F. Ibili, in: T&C Burgerlijke Rechtsvordering, aant. 1.c bij art. 26 Brussel I bis-Verordening (online, bijgewerkt t/m 1 januari 2021).
Vgl. A.R. Houweling (red.) e.a., Loonstra & Zondag. Arbeidsrechtelijke themata II, Den Haag: Boom juridisch 2020, p. 764.
HvJ EU 20 mei 2010, ECLI:EU:C:2010:290, zaak C-111/09, RvdW 2010/802 (ČPP Vienna Insurance Group/Bilas), rov. 31 en 32.
F. Ibili, in: T&C Burgerlijke Rechtsvordering, aant. 1.c bij art. 26 Brussel I bis-Verordening (online, bijgewerkt t/m 1 januari 2021).
Ulrich Magnus & Peter Mankowski (eds.), Brussels Ibis Regulation (European Commentaries on Private International Law ECPIL, Volume I), München: SELP, Sellier European Law Publishers 2016, p. 682.
Commissievoorstel van 14 december 2010, COM(2010)748/final/2, 2010/0383(COD).
Commissievoorstel van 14 december 2010, COM(2010)748/final/2, 2010/0383(COD), par. 3.1.6, laatste item.
Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, 5 mei 2011, PbEU C-218/78, par. 4.7.
Idem, par. 4.7.1.
Nota – Addendum van de Raad van de Europese Unie van 1 juni 2012, Eerste lezing – Algemene oriëntatie, 10609/12 ADD 1, JUSTCIV 209, CODEC 1495.
L. Strikwerda, De overeenkomst in het IPR (Praktijkreeks IPR), Apeldoorn-Antwerpen: Maklu 2015, p. 46, nr. 52.
Zo bleek uit reacties van wetenschappelijk medewerkers van de hoogste gerechten aldaar op een door mij uitgezette vraag in de Comparative Law Liaisons Group van het Network of the Presidents of the Supreme Judicial Courts of the European Union.
Hooggerechtshof Tsjechië 21 augustus 2019, ECLI:CZ:NS:2019:21.CDO.4436.2018.1.
De standaardtekst is te vinden via https://e-justice.europa.eu/content_brussels_i_regulation_recast-350-en.do?clang=nl (laatstelijk geraadpleegd op 20 september 2021).
Ulrich Magnus & Peter Mankowski (eds.), Brussels Ibis Regulation (European Commentaries on Private International Law ECPIL, Volume I), München: SELP, Sellier European Law Publishers 2016, p. 682. Mankowski heft de indruk dat het ‘vergewissen’ meer dient te zijn dan een controle en aldus een beoogd resultaat moet waarborgen, namelijk dat de zwakkere partij voldoende wordt geïnformeerd (zie Peter Mankowski, ‘Änderungen im Internationalen Verbraucherprozessrecht durch die Neufassung der EuGVVO’, RIW 2014, 625, par. IV, laatste gedachtestreepje).
Ktr. Amsterdam 20 juni 2016, ECLI:NL:RBAMS:2016:3707.
Ktr. Amsterdam 21 december 2016, ECLI:NL:RBAMS:2016:8622, rov. 1.1.1.
Zie ook de memorie van toelichting bij de Uitvoeringswet EU-Executieverordening en Verdrag van Lugano, Kamerstukken II 2012/13, 33 676, nr. 3, p. 11: ‘(…) dat het gerecht zich ervan dient te vergewissen dat de verweerder op de hoogte is gebracht van zijn recht de bevoegdheid te betwisten en van de gevolgen van zijn verschijning of niet-verschijning. De KBvG heeft er terecht op gewezen dat dit betekenis kan hebben voor de inrichting van de dagvaarding. De Brussel I Verordening noch de nationale wet- en regelgeving staan eraan in de weg dat in de dagvaarding op de consequenties van het verschijnen en niet betwisten van de bevoegdheid wordt gewezen; ook voor zwakkere justitiabelen.’ De KBvG was zelf stelliger, waar de beroepsorganisatie van gerechtsdeurwaarders ten aanzien van dit punt van de concept-uitvoeringswet aan de Minister schreef: ‘Wil de rechter zich ervan kunnen vergewissen dat die waarschuwingsplicht is nagekomen dan zal de waarschuwing in de Nederlandse omstandigheid in de dagvaarding moeten staan.’ (par. 6.4 van de KBvG-consultatiereactie).
A.A.H. van Hoek, in: Arbeidsovereenkomst, aant. 2 bij art. 26 Brussel I-bis (online, bijgewerkt t/m 23 juli 2019).
Overigens zwijgt de verordening over de verplichting of de mogelijkheid van de verweerder om juridisch te worden bijgestaan. Kennelijk is dat overgelaten aan de nationale praktijk van de lidstaten. Zie ook Ulrich Magnus & Peter Mankowski (eds.), Brussels Ibis Regulation (European Commentaries on Private International Law ECPIL, Volume I), München: SELP, Sellier European Law Publishers 2016, p. 682. Mankowski ziet dit als een punt dat nog verduidelijking behoeft: Peter Mankowski, ‘Änderungen im Internationalen Verbraucherprozessrecht durch die Neufassung der EuGVVO’, RIW 2014, 625, par. IV, zevende gedachtestreepje.
Zie bijv. Ulrich Magnus & Peter Mankowski (eds.), Brussels Ibis Regulation (European Commentaries on Private International Law ECPIL, Volume I), München: SELP, Sellier European Law Publishers 2016, p. 682, L. Strikwerda, De overeenkomst in het IPR (Praktijkreeks IPR), Apeldoorn-Antwerpen: Maklu 2015, p. 46, nr. 52 en Peter Mankowski, ‘Änderungen im Internationalen Verbraucherprozessrecht durch die Neufassung der EuGVVO’, RIW 2014, 625, par. IV, negende gedachtestreepje.
Zie ook F. Ibili, in: T&C Burgerlijke Rechtsvordering, aant. 1.c bij art. 26 Brussel I bis-Verordening (online, bijgewerkt t/m 1 januari 2021).
Anders dan Weener XL in cassatie lijkt te betogen, zie het verweerschrift in cassatie onder 2.11.
Zie met name par. 2.4-2.10 van het verweerschrift in cassatie.
Ktr. Den Bosch 24 juli 2019, zaaknr. 7767210 EJ-VERZ 19-209 (niet gepubliceerd op rechtspraak.nl), rov. 4.6.
Beroepschrift 16‑12‑2020
VERZOEKSCHRIFT TOT CASSATIE
Aan de Hoge Raad der Nederlanden
Geeft eerbiedig te kennen:
De heer [de werknemer], wonende te [woonplaats] (Spanje) aan de [adres], te dezer zake domicilie kiezende te (2282 AE) Rijswijk ZH aan de Haagweg nr. 108, ten kantore van de advocaat bij de Hoge Raad der Nederlanden mr. J.C. Zevenberg die ten deze als advocaat wordt aangewezen om verzoeker in cassatie te vertegenwoordigen en als zodanig dit verzoekschrift ondertekent;
Verweerster in deze zaak is de publiekrechtelijke rechtspersoon GEMEENTE 'S‑HERTOGENBOSCH, sector WEENER XL, gevestigd te (5231 VL) 's‑Hertogenbosch aan de Van Herpensweide 1, in de vorige instantie van deze zaak laatstelijk domicilie gekozen hebbende te (5211 WG)'s‑Hertogenbosch aan het Bastion Vught 1, ten kantore van haar advocaat mr. J.C.M. de Roover;
Dit cassatieberoep richt zich tegen de beschikking van het Gerechtshof 's‑Hertogenbosch van 1 oktober 2020, onder zaaknummer 200.268.149/01 tussen verzoeker tot cassatie als appellant en verweerster in cassatie als verweerster gewezen. [de werknemer] kan zich niet met deze beschikking verenigen en komt hiertegen op bij uw Raad met de navolgende
Middel van cassatie
Schending van het recht en/of verzuim van vormen door te overwegen en op grond daarvan te beslissen als in voormelde beschikking weergegeven, zulks om de navolgende, mede in onderlinge samenhang te lezen redenen:
I
Dit middelonderdeel richt zich tegen rechtsoverweging 3.5, waarin het hof, zakelijk weergegeven, heeft geoordeeld bevoegd te zijn kennis te nemen van de zaak en wel op grond van artikel 26 EEX Verordening II. Dit oordeel is rechtens onjuist en/of onvoldoende gemotiveerd.
Artikel 20 lid 1 EEX Verordening 2012 brengt met zich dat afdeling 5 een autonome en uitputtende bevoegdheidsregeling kent ingeval een geschil voortvloeit uit een arbeidsovereenkomst.
Indien werkgever verzoeker is, dan dient hij op grond van artikel 22 lid 1 EEX Verordening II een verzoekschriftprocedure tegen de werknemer in te stellen voor het gerecht van de lidstaat op het grondgebied waarvan de werknemer woonplaats heeft.
Aangezien [de werknemer] ten tijde van het indienen van het inleidend verzoekschrift, woonachtig was buiten Nederland, had Weener XL op basis van deze regeling [de werknemer] dan ook in België1., dan wel Spanje2. dienen op te roepen.
Artikel 26 EEX Verordening II kent weliswaar de mogelijkheid tot stilzwijgende forumkeuze, maar nu het hier een aangelegenheid als bedoeld in afdeling 5 betreft, dient de rechter zich, overeenkomstig artikel 26 lid 2 EEX Verordening, alvorens tot een zodanige stilzwijgende forumkeuze te kunnen komen, ervan te vergewissen dat de verweerder op de hoogte is gebracht van zijn recht de bevoegdheid van het gerecht te betwisten en van de gevolgen van verschijning of niet verschijnen.
Het hof heeft in rechtsoverweging 3.5 van de bestreden beschikking (enkel) overwogen dat er in het dossier voldoende aanknopingspunten zouden zijn om tot de conclusie te kunnen komen dat aan deze vergewisplicht zou zijn voldaan.
Onduidelijk is op welke aanknopingspunten uit het dossier het hof hier het oog heeft gehad. Het enkele feit dat [de werknemer] de bevoegdheid van de Nederlandse rechter niet heeft betwist, is daartoe in ieder geval onvoldoende3.. Het hof had dan ook nader dienen te onderzoeken in hoeverre aan artikel 26 lid 2 EEX Verordening was voldaan.
Door dit niet te doen en door te overwegen zoals in overweging 3.5 ter zake aangegeven, is het hof dan ook van een onjuiste rechtsopvatting uitgegaan4., dan wel had het hof nader moeten motiveren op basis van welke aanknopingspunten tot het oordeel dat aan de vergewisplicht is voldaan kon worden gekomen. Dit dient er toe te leiden dat de beschikking dient te worden vernietigd.
II
Dit middelonderdeel richt zich tegen rechtsoverweging 3.9, waarin het hof, zakelijk weergegeven, heeft geoordeeld dat [de werknemer] verwijtbaar heeft gehandeld door geen gevolg te geven aan de oproepen van Weener XL om te verschijnen bij de bedrijfsarts, welk handelen door het hof is gekwalificeerd als verwijtbaar handelen in de zin van art. 7:669 lid 3, aanhef en onder e BW.
Bij de beoordeling van het ontbindingsverzoek is het hof uitgegaan van de feiten zoals reeds door de rechtbank vastgesteld in de beschikking van 24 juli 2019.
Met betrekking tot de door het UWV verlangde gegevens is dan van belang dat het UWV bij brief van 18 oktober 2018 Weener heeft verzocht, uiterlijk 26 oktober 2018, een recente verklaring van de bedrijfsarts toe te sturen5..
Eerst op 20 november 2018, derhalve ruim na de door het UWV gestelde termijn, heeft Weener aan [de werknemer] een uitnodiging gestuurd voor het spreekuur van de bedrijfsarts, te houden op donderdag 29 november 2018 te 15.15 uur6.. Deze uitnodiging was in verband met de op dat moment reeds door Weener gedane ontslagaanvrage bij het UWV7.. [de werknemer] heeft daarop bij mail van 20 november 2018 aangegeven aan deze uitnodiging geen gehoor te zullen geven8..
Bij schrijven van 17 december 2018 heeft het UWV Weener bericht dat de ontslagaanvraag niet in behandeling werd genomen wegens het niet reageren op een brief van 4 december 2018. Deze brief bevindt zich trouwens niet onder de processtukken. Het hof heeft op basis hiervan aangenomen dat de ontslagaanvraag niet in behandeling is genomen vanwege het ontbreken van de verklaring van de bedrijfsarts9..
Weener heeft [de werknemer] vervolgens bij mail van 11 april 2019 nogmaals opgeroepen bij de bedrijfsarts. Daarbij is aangegeven dat mocht [de werknemer] wederom niet bij de bedrijfsarts verschijnen Weener over zou gaan tot het indienen van een ontbindingsverzoek op grond van verwijtbaar handelen. Ook op deze oproep is [de werknemer] niet verschenen.
Op basis hiervan heeft het hof vastgesteld dat [de werknemer] tweemaal niet is verschenen op het spreekuur van de bedrijfsarts in het kader van de ontslagaanvraag van Weener XL bij het UWV wegens zijn langdurige arbeidsongeschiktheid10..
Het hof heeft dit handelen vervolgens aangemerkt als verwijtbaar handelen in de zin van art. 7:669 lid 3 aanhef en onder e BW. Daarbij is het hof er vanuit gegaan dat [de werknemer] niet aan deze oproepen hebt voldaan, omdat hij niet mee wenste te werken aan de beëindiging van uw arbeidsovereenkomst11..
Het feit dat ten gevolge van het niet verschijnen van [de werknemer] Weener (1) de aan haar gegeven opdracht in het kader van de WSW niet kon uitvoeren12. en (2) niet kon voldoen aan het verzoek van het UWV om bij de ontslagaanvraag een recente verklaring van de bedrijfsarts mee te sturen, acht het hof daartoe voldoende. Het is dit oordeel dat [de werknemer] met onderhavig middel wenst te bestrijden.
Art 7:699 lid 3 aanhef en onder e BW
Artikel 7:669 lid 3 aanhef en onder e BW houdt in dat onder redelijke grond bedoeld in lid 1 wordt verstaan verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer, zodanig dat van de werkgever in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Deze grond is ruimer dan de dringende reden als bedoeld in art. 7:677 lid 1 BW13..
Vereist is dat het de werknemer van tevoren duidelijk moet zijn geweest wat wel of niet voor de werkgever als toelaatbaar wordt gezien, tenzij de ontoelaatbaarheid van bepaald gedrag dermate evident is, dat het de werknemer redelijkerwijs duidelijk had behoren te zijn dat dit gedrag voor de werkgever aanleiding zou kunnen vormen tot ontslag14..
Onder deze grond wordt mede verstaan het door de zieke werknemer niet voldoen aan de verplichtingen die hem bij wet zijn opgelegd15.. Daaronder kan ook vallen het herhaaldelijk niet komen opdagen bij een bezoek aan de bedrijfsarts16.. Het gaat hierbij dan echter om handelen in strijd met de op een werknemer rustende re-integratieverplichtingen. Dat het tot het handelen in strijd met de re-integratieverplichtingen beperkt is laat zich ook afleiden uit art. 7:671b lid 5 BW. Op basis van deze bepaling is bij ontbinding van de arbeidsovereenkomst vanwege het niet nakomen van re-integratieverplichtingen als bedoeld in art. 7:660a BW vereist dat de werkgever de werknemer eerst schriftelijk tot nakoming van deze verplichtingen dient te manen, met in achtneming van het bepaalde in art. 7:629 lid 7 BW de betaling van het loon heeft gestaakt en de werkgever een deskundigenverklaring van het UWV als bedoeld in art. 7:629a BW dient te overleggen, tenzij het overleggen van een dergelijke verklaring in redelijkheid niet van de werkgever kan worden gevergd.
In het geval van [de werknemer] is er van schending van de re-integratieverplichtingen geen sprake geweest, zodat het hof op basis hiervan dan ook niet, in ieder geval niet zonder nadere motivering, tot de conclusie is kunnen komen dat er sprake is geweest van een grond in de zin van art. 7:669 lid 3 onder e BW17.. Het niet meewerken aan het eigen ontslag kan daarbij moeilijk als verwijtbaar worden getypeerd18..
Dat ten gevolge van de weigering van [de werknemer] om mee te werken aan een nader onderzoek van de bedrijfsarts Weener XL niet aan de aan haar gegeven opdracht in het kader van de WSW kon voldoen is weliswaar door Weener XL gesteld19., maar op geen enkele wijze nader onderbouwd dan wel uitgewerkt. Ook het hof doet dat niet. Ook op basis hiervan kan dan ook niet worden geconcludeerd dat zich de grond van art. 7:669 lid 3 onder e BW heeft voorgedaan, in ieder geval niet zonder nadere motivering.
Opmerking hierbij verdient trouwens dat Weener oorspronkelijk (subsidiair) ontbinding op grond van art. 7:669 lid 3 onder e BW heeft gevraagd wegens verwijtbaar handelen of nalaten van medewerker, welke een dringende reden oplevert zoals is opgenomen in artikel 7:678 tweede lid sub k BW20.. Weener heeft daarmee de ontbindingsgrond nader ingevuld en daarmee beperkt. Door het hof is in geoordeeld dat zich geen dringende reden voor heeft gedaan. Door desondanks tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst op basis van art. 7:669 lid 3 aanhef en onder e BW heeft het hof dan ook meer toegewezen dan door Weener gevraagd.
Het oordeel of [de werknemer] al dan niet verwijtbaar heeft gehandeld, is door het hof mede ten grondslag gelegd aan de afwijzing van de verzochte billijke vergoeding zoals in rechtsoverweging 3.12 weergegeven. Indien tot de conclusie zou worden gekomen dat het tot tweemaal niet verschijnen op het spreekuur van de bedrijfsarts in het kader van de ontslagaanvraag niet kan worden aangemerkt als verwijtbaar handelen, dan dient na verwijzing eveneens tot heroverweging van deze overweging te worden gekomen.
Van belang daarbij is dan uit de wetsgeschiedenis op artikel 7:682 lid 1 sub c BW zich laat afleiden dat toewijzing van een billijke vergoeding niet alleen kan plaatsvinden indien de arbeidsongeschiktheid is ontstaan door ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever, maar ook als de werkgever haar re-integratieverplichtingen ernstig heeft veronachtzaamd21..
Door [de werknemer] is dienaangaande onder meer gesteld dat zijn arbeidsongeschiktheid is veroorzaakt door het handelen van Weener XL22. en de wijze waarop de re-integratie heeft plaatsgevonden23... Na verwijzing zal dit dan ook alsnog moeten worden beoordeeld. In zoverre heeft [de werknemer] ook belang bij vernietiging van het oordeel met betrekking tot art. 7:699 lid 3 aanhef en onder e BW, ondanks het feit dat aan hem wel de transitievergoeding is toegekend.
Op basis van het vorengaande moet worden geconcludeerd dat het hof ten onrechte heeft geoordeeld dat zich in deze de situatie van ontbinding op basis van art. 7:669 lid 3 aanhef en onder e BW heeft voorgedaan, zodat tot vernietiging van de bestreden beschikking dient te worden gekomen.
Mitsdien:
het de Hoge Raad der Nederlanden moge behagen te vernietigen de tussen partijen op 1 oktober 2020 door het Gerechtshof 's‑'s‑Hertogenbosch onder zaaknummer 200.268.149/01 gewezen beschikking, met zodanige verdere voorziening als uw Raad zal vermenen te behoren, kosten rechtens.
Rijswijk, 16 december 2020
Advocaat
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 16‑12‑2020
Zie inleidend verzoek Weener XL 13 mei 2019, tweede alinea.
Zie appelrequest [de werknemer] 24 oktober 2019, pagina 2, eerste alinea en productie 2.
Dat geldt al helemaal voor de procedure bij rechtbank Oost-Brabant, aangezien [de werknemer] toen niet is verschenen.
Productie 12 bij verzoekschrift Weener.
Mail Weener aan [de werknemer] 20 november 2018 13:52 uur, Productie 10 bij verzoekschrift Weener
Mail [de werknemer] aan Weener 20 november 2018 18:18:39 CET, Productie 10 bij verzoekschrift Weener.
Beschikking 1 oktober 2020 row. 3.1.5, laatste zin. Verzoekschrift Weener 13 mei 2019 onder 5.
Beschikking hof 1 oktober 2020 row. 3.9 en 3.12.
Beschikking hof 1 oktober 2020 row. 3.9
Inleidend verzoekschrift Weener onder 7. Dit is trouwens niet nader onderbouwd.
Ktr. Zwolle 30 augustus 2017, ECLI:NL:RBOVE:2017:3502
Appelrekest pag. 7, 1e alinea. Verweerschrift Weener XL pag. 6. Randnummer 27.
Daarbij is van belang dat uit het email verkeer uit 2018 (productie 7 bij inleidend verzoek Weener) zich laat afleiden dat [de werknemer] zich niet tegen de beëindiging van de arbeidsovereenkomst op zich verzette. Sterker nog bij email van 26 november 2018 heeft hij daar zelf om verzocht. Zie ook appelrekest pag. 6, 3e alinea, pag. 7, 2e alinea.
Inleidend verzoekschrift Weener pag. 3 1e, en 2e alinea.
Inleidend verzoekschrift Weener pag. 1, 3e alinea.
Appelrequest [de werknemer], pagina 3, achtste alinea, pagina 4, zesde alinea, grief III, pagina 6 onder toelichting, grief V, pagina 7 laatste alinea.
Rapportage bedrijfsarts, nader geduid in de pleitaantekeningen Schippers 3 september 2020, pagina 3, appelrequest pagina 3, elfde alinea.