Procestaal: Spaans.
HvJ EU, 11-04-2019, nr. C-464/18
ECLI:EU:C:2019:311
- Instantie
Hof van Justitie van de Europese Unie
- Datum
11-04-2019
- Magistraten
C. Toader, A. Rosas, M. Safjan
- Zaaknummer
C-464/18
- Roepnaam
Ryanair
- Vakgebied(en)
EU-recht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:EU:C:2019:311, Uitspraak, Hof van Justitie van de Europese Unie, 11‑04‑2019
Uitspraak 11‑04‑2019
C. Toader, A. Rosas, M. Safjan
Partij(en)
In zaak C-464/18,*
betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door Juzgado de lo Mercantil no 1 de Gerona (handelsrechter nr. 1 Gerona, Spanje) bij beslissing van 9 juli 2018, ingekomen bij het Hof op 17 juli 2018, in de procedure
ZX
tegen
Ryanair DAC,
wijst
HET HOF (Zesde kamer),
samengesteld als volgt: C. Toader (rapporteur), kamerpresident, A. Rosas en M. Safjan, rechters,
advocaat-generaal: H. Saugmandsgaard Øe,
griffier: A. Calot Escobar,
gezien de stukken,
gelet op de opmerkingen van:
- —
de Spaanse regering, vertegenwoordigd door L. Aguilera Ruiz als gemachtigde,
- —
de Europese Commissie, vertegenwoordigd door M. Heller en S. Pardo Quintillán als gemachtigden,
gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,
het navolgende
Arrest
1
Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 7, punt 5, en artikel 26 van verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (PB 2012, L 351, blz. 1, met rectificatie in PB 2017, L 104, blz. 28).
2
Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen ZX, een passagier, en de luchtvaartmaatschappij Ryanair DAC over een door ZX naar aanleiding van een vertraagde vlucht ingesteld beroep tot schadevergoeding.
Toepasselijke bepalingen
Unierecht
3
Artikel 4, lid 1, van verordening nr. 1215/2012 bepaalt:
‘Onverminderd deze verordening worden zij die woonplaats hebben op het grondgebied van een lidstaat, ongeacht hun nationaliteit, opgeroepen voor de gerechten van die lidstaat.’
4
Artikel 7 van deze verordening luidt:
‘Een persoon die woonplaats heeft op het grondgebied van een lidstaat, kan in een andere lidstaat voor de volgende gerechten worden opgeroepen:
- 1)
- a)
ten aanzien van verbintenissen uit overeenkomst, voor het gerecht van de plaats waar de verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt, is uitgevoerd of moet worden uitgevoerd;
- b)
voor de toepassing van deze bepaling is, tenzij anders is overeengekomen, de plaats van uitvoering van de verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt:
- —
voor de koop en verkoop van roerende lichamelijke zaken, de plaats in een lidstaat waar de zaken volgens de overeenkomst geleverd werden of geleverd hadden moeten worden,
- —
voor de verstrekking van diensten, de plaats in een lidstaat waar de diensten volgens de overeenkomst verstrekt werden of verstrekt hadden moeten worden;
- c)
punt a) is van toepassing indien punt b) niet van toepassing is;
[…]
- 5)
ten aanzien van een geschil betreffende de exploitatie van een filiaal, van een agentschap of enige andere vestiging, voor het gerecht van de plaats waar het filiaal, het agentschap of andere vestiging gelegen zijn;
[…]’
5
In afdeling 4 van hoofdstuk II van verordening nr. 1215/2012, ‘Bevoegdheid voor door consumenten gesloten overeenkomsten’, bepaalt artikel 17:
- ‘1.
Voor overeenkomsten gesloten door een persoon, de consument, voor een gebruik dat als niet bedrijfs- of beroepsmatig kan worden beschouwd, wordt de bevoegdheid geregeld door deze afdeling, onverminderd artikel 6 en artikel 7, punt 5, wanneer:
- a)
het gaat om koop en verkoop op afbetaling van roerende lichamelijke zaken;
- b)
het gaat om leningen op afbetaling of andere krediettransacties ter financiering van de verkoop van zulke zaken, of
- c)
in alle andere gevallen, de overeenkomst is gesloten met een persoon die commerciële of beroepsactiviteiten ontplooit in de lidstaat waar de consument woonplaats heeft, of dergelijke activiteiten met ongeacht welke middelen richt op die lidstaat, of op meerdere staten met inbegrip van die lidstaat, en de overeenkomst onder die activiteiten valt.
- 2.
Wanneer de wederpartij van de consument geen woonplaats heeft op het grondgebied van die lidstaat maar in een lidstaat een filiaal, een agentschap of enige andere vestiging heeft, wordt hij voor de geschillen betreffende de exploitatie daarvan geacht woonplaats te hebben op het grondgebied van die lidstaat.
- 3.
Deze afdeling is niet van toepassing op vervoerovereenkomsten, behoudens overeenkomsten waarbij voor één enkele prijs zowel vervoer als verblijf worden aangeboden.’
6
In datzelfde hoofdstuk staat afdeling 7, ‘Door partijen aangewezen bevoegd gerecht’. Deze afdeling bevat onder meer artikel 26, lid 1, waarin staat:
‘Buiten de gevallen waarin zijn bevoegdheid voortvloeit uit andere bepalingen van deze verordening, is het gerecht van een lidstaat waarvoor de verweerder verschijnt bevoegd. Dit voorschrift is niet van toepassing indien de verschijning ten doel heeft de bevoegdheid te betwisten, of indien er een ander gerecht bestaat dat krachtens artikel 24 bij uitsluiting bevoegd is.’
7
Artikel 28, lid 1, van deze verordening bepaalt:
‘Wanneer de verweerder die op het grondgebied van een lidstaat woonplaats heeft, voor een gerecht van een andere lidstaat wordt opgeroepen en niet verschijnt, verklaart het gerecht zich ambtshalve onbevoegd indien zijn bevoegdheid niet berust op de bepalingen van deze verordening.’
8
Artikel 7, lid 1, onder a), van verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 295/91 (PB 2004, L 46, blz. 1) bepaalt dat passagiers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten compensatie krijgen ten belope van 250 EUR voor alle vluchten tot en met 1 500 km.
Spaans recht
9
Krachtens artikel 86 ter, lid 2, onder b), van de Ley Orgánica 6/1985 del Poder Judicial (organieke wet 6/1985 inzake de rechterlijke macht) van 1 juli 1985 worden vorderingen uit hoofde van nationale of internationale vervoersregelgeving in eerste of enige aanleg behandeld door handelsrechters, rechterlijke instanties die binnen de burgerlijke rechtsorde zijn gespecialiseerd in bepaalde burgerlijke en handelszaken.
10
De verwijzende rechter geeft aan dat de Ley 1/2000 de Enjuiciamiento Civil (wet 1/2000 houdende het wetboek van burgerlijke rechtsvordering) van 7 januari 2000 (BOE nr. 7 van 8 januari 2000, blz. 575; hierna: ‘LEC’) onder meer regelt dat vorderingen naargelang van de waarde ervan worden behandeld volgens de gewone procedure of de vereenvoudigde procedure.
11
Overeenkomstig artikel 250, lid 2, LEC worden vorderingen die minder dan 6 000 EUR bedragen, behandeld volgens de regels van de vereenvoudigde procedure.
12
Overeenkomstig artikel 56 LEC is er sprake van stilzwijgende forumkeuze door de eiser wanneer hij zich tot de rechters van een bepaald rechtsgebied wendt en een verzoek indient, en door de verweerder wanneer hij verschijnt en daarna een andere procedurestap onderneemt dan het indienen van een exceptie van onbevoegdheid. Er is eveneens sprake van stilzwijgende aanvaarding van de forumkeuze door de verweerder wanneer hij, na naar behoren te zijn opgeroepen, niet verschijnt of verschijnt nadat de mogelijkheid voor het indienen van een exceptie van onbevoegdheid is verstreken.
13
Overeenkomstig artikel 54, lid 1, LEC ‘geldt de uitdrukkelijke of stilzwijgende aanwijzing van een bevoegd gerecht niet voor zaken die volgens de vereenvoudigde procedure moeten worden behandeld’.
14
Overeenkomstig artikel 404 juncto artikel 58 LEC stelt de griffier die verantwoordelijk is voor de formele en materiële organisatie van de procedure, indien hij bij de behandeling van het verzoek vaststelt dat de rechterlijke instantie niet internationaal bevoegd is, de rechter daarvan op de hoogte zodat die zich, na de betrokken partijen en het Ministerio Fiscal (openbaar ministerie, Spanje) te hebben gehoord, kan uitspreken over de ontvankelijkheid of niet-ontvankelijkheid van het verzoek.
15
Artikel 36, lid 2, punt 3, LEC bepaalt:
‘De Spaanse burgerlijke rechters verklaren zich onbevoegd in zaken die aan hen worden voorgelegd […] wanneer de geldig gedagvaarde verweerder niet verschijnt in gevallen waarin Spaanse rechters hun internationale bevoegdheid uitsluitend zouden kunnen ontlenen aan de stilzwijgende forumkeuze van de partijen.’
Hoofdgeding en prejudiciële vragen
16
ZX heeft online een vliegticket geboekt voor een vlucht van Ryanair tussen Porto (Portugal) en Barcelona (Spanje).
17
Met haar bij de verwijzende rechter krachtens artikel 7 van verordening nr. 261/2004 ingestelde vordering heeft verzoekster in het hoofdgeding verzocht om een schadevergoeding ten bedrage van 250 EUR wegens vertraging van de in het hoofdgeding aan de orde zijnde vlucht.
18
Uit de verwijzingsbeslissing blijkt dat verzoekster in het hoofdgeding noch haar woonplaats noch haar verblijfplaats in Spanje heeft en dat de verwerende onderneming in het hoofdgeding haar zetel in Ierland heeft alsmede een filiaal in Gerona (Spanje).
19
De griffier van de verwijzende rechterlijke instantie heeft de partijen in het hoofdgeding en het openbaar ministerie overeenkomstig artikel 58 LEC verzocht opmerkingen in te dienen over de eventuele internationale bevoegdheid van deze rechter.
20
Enkel het openbaar ministerie heeft opmerkingen ingediend. Het heeft aangevoerd dat deze rechter, voor zover het in het hoofdgeding niet om een geval van exclusieve bevoegdheid gaat en aangezien verweerster in het hoofdgeding zich er niet tegen verzet dat de verwijzende rechter van het hoofdgeding kennisneemt, zich in dit geding bevoegd moet verklaren, aangezien hij bevoegd kan zijn op grond van de stilzwijgende aanwijzing van het bevoegde gerecht.
21
Gelet op het feit dat verweerster in het hoofdgeding een filiaal heeft in de stad Gerona, vraagt de verwijzende rechter zich af of hij ook krachtens de bijzondere bevoegdheid van de rechter van de plaats waar het filiaal is gevestigd, beschikt over een internationale bevoegdheid om van het hoofdgeding kennis te nemen.
22
Teneinde zich in een einduitspraak onbevoegd te kunnen verklaren of het verzoek van verzoekster in het hoofdgeding ontvankelijk te kunnen verklaren en een uitspraak ten gronde te kunnen doen, acht de verwijzende rechter het noodzakelijk de uitlegging te kennen van artikel 26 van verordening nr. 1215/2012 inzake de stilzwijgende aanwijzing van het bevoegde gerecht en artikel 7, punt 5, van deze verordening inzake de alternatieve bevoegdheid van de gerechten van de plaats waar het filiaal is gevestigd in geschillen betreffende de exploitatie van dat filiaal.
23
Tegen deze achtergrond heeft de Juzgado de lo Mercantil no 1 de Gerona (handelsrechter nr. 1 Gerona, Spanje) de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vragen gesteld:
- ‘1)
Vereist de in artikel 26 van [verordening nr. 1215/2012] bedoelde en geregelde stilzwijgende aanwijzing van het bevoegde gerecht in alle opzichten een autonome, voor alle lidstaten gemeenschappelijke uitlegging, die derhalve niet kan worden beperkt door de interne regels van de lidstaten inzake de rechterlijke bevoegdheid?
- 2)
Is de in artikel 26 van [verordening nr. 1215/2012] bedoelde en geregelde stilzwijgende aanwijzing van het bevoegde gerecht een ‘zuivere’ regel inzake de internationale rechterlijke bevoegdheid, die uitsluitend de gerechten van een lidstaat als bevoegd aanwijst, terwijl het procesrecht van die lidstaat moet bepalen welke concrete rechter territoriaal bevoegd is, of is het een regel inzake zowel de internationale als de territoriale rechterlijke bevoegdheid?
- 3)
Kan er, in het geval van een vlucht die wordt uitgevoerd door een in een andere lidstaat gevestigde luchtvaartmaatschappij, maar die vertrekt of aankomt in een lidstaat waar die maatschappij een filiaal heeft dat ondersteunende diensten voor de maatschappij verricht en via hetwelk de tickets niet zijn aangekocht, gelet op de omstandigheden van het geval, sprake zijn van een geschil betreffende de exploitatie van een filiaal, een agentschap of enige andere vestiging dat als aanknopingspunt dient voor de bevoegdheidsgrond van artikel 7, lid 5, van [verordening nr. 1215/2012]?’
Beantwoording van de prejudiciële vragen
24
Om te beginnen moet worden opgemerkt dat verordening nr. 261/2004 geen regels bevat inzake de internationale bevoegdheid van de rechterlijke instanties van de lidstaten, zodat de vraag inzake de internationale bevoegdheid van een rechterlijke instantie van een lidstaat moet worden onderzocht in het licht van verordening nr. 1215/2012 (zie in die zin arrest van 9 juli 2009, Rehder, C-204/08, EU:C:2009:439, punt 28).
25
Dienaangaande strekt artikel 26, lid 1, eerste volzin, van verordening nr. 1215/2012 ertoe te bepalen dat, ‘[b]uiten de gevallen waarin zijn bevoegdheid voortvloeit uit andere bepalingen van deze verordening, […] het gerecht van een lidstaat waarvoor de verweerder verschijnt bevoegd’ is.
26
Derhalve moet allereerst worden onderzocht of de verwijzende rechter niet krachtens andere bepalingen van deze verordening bevoegd is.
27
Hoewel verordening nr. 1215/2012 regels inzake bijzondere bevoegdheid bevat, met name in afdeling 2 van hoofdstuk II van deze verordening, heeft verzoekster in het hoofdgeding bij de verwijzende rechter haar vordering tot schadevergoeding inzake een tussen Porto en Barcelona uitgevoerde vlucht niet ingediend op grond van de bijzondere bevoegdheidsregel inzake de plaats waar de verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt, is uitgevoerd of moet worden uitgevoerd, die is opgenomen in artikel 7, punt 1, onder b), van deze verordening, zoals uitgelegd door het Hof (arrest van 9 juli 2009, Rehder, C-204/08, EU:C:2009:439, punt 43), op grond dat deze rechter zou zijn gevestigd in het rechtsgebied van de plaats van vertrek of van aankomst van de betrokken vlucht.
28
Hoewel de bepalingen van afdeling 4 van hoofdstuk II van verordening nr. 1215/2012, inzake de ‘Bevoegdheid voor door consumenten gesloten overeenkomsten’, daarnaast een bijzondere bevoegdheidsregeling bevatten voor consumenten, en een luchtreiziger kan worden beschouwd als een consument, moet worden opgemerkt dat artikel 17, lid 3, van deze verordening bepaalt dat deze afdeling ‘niet van toepassing [is] op vervoerovereenkomsten, behoudens overeenkomsten waarbij voor één enkele prijs zowel vervoer als verblijf worden aangeboden’.
29
Derhalve volgt ondubbelzinnig uit de bewoordingen van deze bepaling dat een luchtreiziger die geen pakketreis maar enkel een vliegticket heeft geboekt, zich in omstandigheden als in het hoofdgeding niet kan beroepen op de in verordening nr. 1215/2012 neergelegde bijzondere bevoegdheidsregels inzake door consumenten gesloten overeenkomsten.
30
Hieraan moet nog worden toegevoegd dat in artikel 4 van verordening nr. 1215/2012 weliswaar het algemene beginsel van het forum van de woonplaats van de verweerder is geformuleerd, maar de verwijzende rechter aangeeft dat de zetel van verweerster in het hoofdgeding zich in een andere lidstaat bevindt dan het Koninkrijk Spanje, te weten Ierland, zodat deze bepaling niet als grondslag voor de bevoegdheid van deze rechter kan dienen.
31
Hieruit volgt dat allereerst de derde vraag van de verwijzende rechter inzake de uitlegging van artikel 7, punt 5, van verordening nr. 1215/2012 moet worden onderzocht, om vast te stellen of zijn bevoegdheid niet uit deze bepaling kan voortvloeien.
Derde vraag
32
Met zijn derde vraagt wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 7, punt 5, van verordening nr. 1215/2012 aldus moet worden uitgelegd dat een gerecht van een lidstaat bevoegd is om kennis te nemen van een beroep tot schadevergoeding krachtens artikel 7 van verordening nr. 261/2004 tegen een in een andere lidstaat gevestigde luchtvaartmaatschappij, op grond dat deze maatschappij een filiaal heeft in het rechtsgebied van de aangezochte rechter.
33
Volgens vaste rechtspraak van het Hof zijn er twee criteria die bepalen of een rechtsvordering betreffende de exploitatie van een filiaal verband houdt met een lidstaat. Ten eerste veronderstelt het begrip ‘filiaal’ het bestaan van een centrum van werkzaamheid dat zich naar buiten toe duurzaam manifesteert als het verlengstuk van een moederbedrijf. Dat centrum moet beschikken over een eigen directie en materiële uitrusting, zodat het zaken kan doen met derden zonder dat die zich rechtstreeks tot het moederbedrijf hoeven te wenden. Ten tweede moet het geding betrekking hebben op hetzij handelingen die verband houden met de exploitatie van een filiaal, hetzij verbintenissen die door dit filiaal zijn aangegaan namens het moederbedrijf, wanneer die moeten worden uitgevoerd in de staat waar het filiaal gelegen is (zie in die zin arresten van 19 juli 2012, Mahamdia, C-154/11, EU:C:2012:491, punt 48 en aldaar aangehaalde rechtspraak, en 5 juli 2018, flyLAL-Lithuanian Airlines, C-27/17, EU:C:2018:533, punt 59 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
34
Wat met name het tweede in de rechtspraak ontwikkelde criterium betreft, blijkt uit de verwijzingsbeslissing dat het in het hoofdgeding aan de orde zijnde vliegticket online is geboekt. Derhalve is er in deze beslissing niets wat erop duidt dat de vervoerovereenkomst tussen verzoekster in het hoofdgeding en de luchtvaartmaatschappij via dat filiaal is gesloten. Bovendien lijkt uit de gegevens waarover het Hof beschikt, te volgen dat de door het filiaal van Ryanair in Gerona geleverde diensten betrekking hebben op fiscale kwesties.
35
Hieruit volgt dat er geen elementen zijn op grond waarvan kan worden vastgesteld dat het filiaal bij de rechtsverhouding tussen Ryanair en verweerster in het hoofdgeding is betrokken, zodat de verwijzende rechter niet krachtens artikel 7, punt 5, van verordening nr. 1215/2012 bevoegd is om van het hoofdgeding kennis te nemen (zie naar analogie arrest van 5 juli 2018, flyLAL-Lithuanian Airlines, C-27/17, EU:C:2018:533, punt 63).
36
Gelet op de voorgaande overwegingen moet artikel 7, punt 5, van verordening nr. 1215/2012 aldus worden uitgelegd dat een gerecht van een lidstaat niet bevoegd is om kennis te nemen van een beroep tot schadevergoeding krachtens artikel 7 van verordening nr. 261/2004 tegen een in een andere lidstaat gevestigde luchtvaartmaatschappij, op grond dat deze maatschappij een filiaal heeft in het rechtsgebied van de aangezochte rechter, zonder dat dit filiaal partij is in de rechtsverhouding tussen de maatschappij en de betrokken passagier.
Eerste en tweede vraag
37
Met zijn eerste en tweede vraag, die tezamen moeten worden onderzocht, wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 26, lid 1, van verordening nr. 1215/2012 aldus moet worden uitgelegd dat deze bepaling de internationale bevoegdheid van een uit hoofde van stilzwijgende forumkeuze aangezocht gerecht kan rechtvaardigen, op grond dat verweerster zich niet tegen de bevoegdheid van dat gerecht verzet.
38
Artikel 26, lid 1, eerste volzin, van verordening nr. 1215/2012 voorziet voor alle geschillen waarin de bevoegdheid van de aangezochte rechter niet uit andere bepalingen van die verordening voortvloeit, in een bevoegdheidsregel die is gebaseerd op de verschijning van de verweerder. Die bepaling impliceert, ook in de gevallen dat de rechter in strijd met de bepalingen van die verordening is aangezocht, dat de verschijning van de verweerder kan worden beschouwd als een stilzwijgende aanvaarding van de bevoegdheid van de aangezochte rechter en dus als een aanwijzing van deze rechter als de bevoegde rechter (arresten van 20 mei 2010, ČPP Vienna Insurance Group, C-111/09, EU:C:2010:290, punt 21, en 27 februari 2014, Cartier parfums-lunettes en Axa Corporate Solutions assurances, C-1/13, EU:C:2014:109, punt 34).
39
In casu volgt uit de toelichtingen van de verwijzende rechter dat verweerster in het hoofdgeding na de uitnodiging van de griffie van deze rechterlijke instantie om opmerkingen in te dienen over de mogelijke internationale bevoegdheid van die rechter om kennis te nemen van de in het hoofdgeding aan de orde zijnde vordering geen opmerkingen heeft ingediend.
40
Aangezien het feit dat er geen opmerkingen zijn ingediend, niet betekent dat er sprake is van verschijning in de zin van artikel 26 van verordening nr. 1215/2012 en derhalve niet als stilzwijgende aanvaarding van de bevoegdheid van het aangezochte gerecht door de verweerder kan worden beschouwd, kan een dergelijke bepaling betreffende de stilzwijgende aanwijzing van het bevoegde gerecht in omstandigheden als die van het hoofdgeding niet worden toegepast.
41
Bijgevolg moet op de eerste en de tweede vraag worden geantwoord dat artikel 26, lid 1, van verordening nr. 1215/2012 aldus moet worden uitgelegd dat het niet van toepassing is op een geval zoals in het hoofdgeding, waarin de verweerder geen opmerkingen heeft ingediend of niet is verschenen.
Kosten
42
Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechter over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.
Het Hof (Zesde kamer) verklaart voor recht:
- 1)
Artikel 7, punt 5, van verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken moet aldus worden uitgelegd dat een gerecht van een lidstaat niet bevoegd is om kennis te nemen van een beroep tot schadevergoeding krachtens artikel 7 van verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 295/91 tegen een in een andere lidstaat gevestigde luchtvaartmaatschappij, op grond dat deze maatschappij een filiaal heeft in het rechtsgebied van de aangezochte rechter, zonder dat dit filiaal partij is in de rechtsverhouding tussen de maatschappij en de betrokken passagier.
- 2)
Artikel 26, lid 1, van verordening nr. 1215/2012 moet aldus worden uitgelegd dat het niet van toepassing is op een geval zoals in het hoofdgeding, waarin de verweerder geen opmerkingen heeft ingediend of niet is verschenen.
ondertekeningen
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 11‑04‑2019