Einde inhoudsopgave
Bijzonder ontslagprocesrecht (MSR nr. 67) 2015/6.7.2.1
6.7.2.1 Schending EU-recht door de rechter
Mr. D.M.A. Bij de Vaate, datum 30-12-2014
- Datum
30-12-2014
- Auteur
Mr. D.M.A. Bij de Vaate
- JCDI
JCDI:ADS353509:1
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht / Mensenrechten
Burgerlijk procesrecht / Rechtspleging van onderscheiden aard
Arbeidsrecht / Einde arbeidsovereenkomst
Voetnoten
Voetnoten
HvJ EG 19 november 1991, nr. C-6/90 en C-9/90, Jur. 1991, p. I-5357 (Francovich).
HvJ EG 5 maart 1996, nr. C-43/93 en C-48/93, Jur. 1996, p. I-1029 (Brasserie du Pêcheur en Factortame).
Vgl. annotatie M.L.H.K. Claes bij HvJ EG 8 oktober 1996, gevoegde zaken C-178/94, C-179/94, C-188/94, C-190/94, JB select 2009, 32.
HvJ EG 30 september 2003, nr. C-224/01, NJ 2004, 160 (Köbler).
HvJ EG 15 januari 1998, nr. C-15/96, Jur. 1998, p. I-47 (Schöning-Kougebetopoulou).
HvJ EG 30 september 2003, nr. C-224/01, NJ 2004, 160 (Köbler). Vgl. HvJ EG 19 november 1991, nr. C-6/90 en C-9/90, Jur. 1991, p. I-5357 (Francovich); HvJ EG 5 maart 1996, nr. C-43/93 en C-48/93, Jur. 1996, p. I-1029 (Brasserie du Pecheur en Factortame). De Köbler lijn is door het HvJ bevestigd in de zaak Traghetti del Mediterraneo: HvJ EG 13 juni 2006, C-173/03, NJ 2006, 543 (Traghetti del Mediterraneo). In deze laatste zaak heeft het HvJ bovendien expliciet gemaakt dat een nationaal criterium voor aansprakelijkheid wegens onrechtmatige rechtspraak in geen geval strengere eisen mag stellen dan het criterium gegeven door het Hof in het Köbler-arrest. Vgl. Ortlep 2006, p. 229.
Vgl. Sieburgh 2007, p. 503.
HvJ EU 24 november 2011, nr. C-379 10 (Commissie Italië).
Vgl. ook: Wissink & R. Meijer 2004, p. 92.
Sinds het Francovich-arrest1 en het arrest Brasserie du Pêcheur2 weten we dat lidstaten aansprakelijk kunnen zijn voor een toerekenbare schending van het EU-recht door de wetgever of het bestuur.3 Met het Köbler-arrest4 is duidelijk geworden dat deze aansprakelijkheid ook kan bestaan voor schending van het gemeenschapsrecht door de hoogste rechterlijke instantie.
In de zaak Köbler gaat het om een hoogleraar te Innsbruck, die op enig moment een beroep doet op een bijzondere anciënniteitstoelage. Volgens Oostenrijks recht heeft een hoogleraar hier recht op indien hij vijftien jaar in deze functie aan Oostenrijkse universiteiten of hogescholen verbonden is geweest. Hoewel Köbler reeds vijftien jaar in het ‘vak’ zit, heeft hij geen recht op de anciënniteitstoelage, omdat de diensttijd aan universiteiten van andere lidstaten niet wordt meegerekend. Dit laatste is volgens Köbler in strijd met het gemeenschapsrecht op grond van ongerechtvaardigde indirecte discriminatie. Het Verwaltungsgerichtshof van Oostenrijk stelt hierover een prejudiciële vraag aan het Hof van Justitie. Dit prejudicieel verzoek is vervolgens ingetrokken, nadat het Hof van Justitie in een soortgelijk arrest uitspraak deed. Het Hof achtte schending van het gemeenschapsrecht aanwezig in het geval van de gewone anciënniteitstoelage.5 Het Verwaltungsgerichtshof verwerpt Köblers beroep met als grond dat de bijzondere anciënniteitstoelage een premie is voor trouwe dienst, hetgeen een afwijking van de bepalingen inzake het vrije verkeer van werknemers rechtvaardigt. Köbler stelt vervolgens een vordering tot schadevergoeding in bij het Landsgericht für Zivilrechtssachen, omdat, naar zijn mening, de uitspraak van het Verwaltungsgerichtshof in strijd is met het gemeenschapsrecht. Het Landsgericht stelt op zijn beurt de prejudiciële vraag of het mogelijk is dat een lidstaat aansprakelijk is voor schending van het gemeenschapsrecht door een hoogste rechterlijke instantie.
Voorgaande vraag wordt door het Hof van Justitie bevestigend beantwoord. Het beginsel van staatsaansprakelijkheid wegens schending van het EU-recht is ook van toepassing als de schending is begaan door een in laatste aanleg rechtsprekende instantie. Uit de vereisten die inherent zijn aan de bescherming van de rechten van particulieren die zich op het gemeenschapsrecht beroepen, volgt dat zij bij een nationale rechter vergoeding moeten kunnen krijgen van de schade die is veroorzaakt door een schending van het gemeenschapsrecht door een in laatste aanleg rechtsprekende instantie, aldus het Hof. Het Hof van Justitie sluit aan bij de voorwaarden voor aansprakelijkheid die reeds eerder geformuleerd waren in de arresten Francovich en Brasserie du Pêcheur. Voor aansprakelijkheid van de Staat voor een schending van het gemeenschapsrecht door een hoogste rechterlijke instantie is vereist dat (1) de geschonden rechtsregel ertoe strekt particulieren rechten toe te kennen, (2) de schending voldoende gekwalificeerd is en (3) er rechtstreeks causaal verband bestaat tussen de schending en de door de betrokkene geleden schade.6 Daarbij dient rekening gehouden te worden met de specifieke aard van de rechterlijke functie en de eisen van rechtszekerheid. De staat kan voor een schending van het gemeenschapsrecht slechts aansprakelijk worden gehouden in het uitzonderlijke geval waarin de rechter het toepasselijke recht kennelijk heeft geschonden, aldus het Hof. Voor de vraag of een dergelijke voldoende gekwalificeerde schending bestaat, moet onder andere acht worden geslagen op: de mate van duidelijkheid en nauwkeurigheid van de geschonden regel, de vraag of de schending opzettelijk is begaan, de vraag of de rechtsdwaling verschoonbaar is, het eventueel door een gemeenschapsinstelling ingenomen standpunt en de eventuele schending van de verplichting om een prejudiciële vraag te stellen.7 In de zaak Commissie tegen Italië heeft het Hof aangegeven dat de drempel voor aansprakelijkheid voor rechtspraak in strijd met het EU-recht niet zo hoog mag worden gelegd, dat dit beperkt is tot gevallen van opzet of grove schuld van de rechter(s) in kwestie.8
De bezwaren die de lidstaten tegen aansprakelijkheid van de rechter aanvoerden zijn in het Köbler-arrest alle verworpen door het Hof. De drie belangrijkste bezwaren betroffen (1) de aantasting van het rechtszekerheidsbeginsel in de vorm van het gezag van gewijsde, (2) de onafhankelijkheid en autoriteit van de rechter en (3) het ontbreken van een rechterlijke instantie die bevoegd is van de geschillen kennis te nemen. Nu de eerste twee bezwaren ook een belangrijke rol spelen in de Nederlandse rechtspraak en literatuur ter rechtvaardiging van de beperkte aansprakelijkheid voor onrechtmatig rechterlijk handelen, is het interessant om te bezien hoe het Hof van Justitie deze bezwaren weerlegt.
Met betrekking tot het eerste bezwaar, de aantasting van het rechtszekerheidsbeginsel in de vorm van het gezag van gewijsde, merkt het Hof van Justitie op, dat de procedure wegens onrechtmatige rechtspraak niet hetzelfde voorwerp en niet noodzakelijk dezelfde partijen heeft als de procedure die geleid heeft tot het gezag van gewijsde. Het toekennen van schadevergoeding tast derhalve het gezag van gewijsde niet aan.9 Ten aanzien van het tweede bezwaar overweegt het Hof dat de onafhankelijkheid van de rechter niet op de tocht staat. Het gaat immers om aansprakelijkheid van de Staat en niet van de rechter persoonlijk. De autoriteit van de rechter wordt bovendien volgens het Hof juist versterkt door aansprakelijkheid voor onjuiste rechterlijke uitspraken, omdat dit kan leiden tot meer kwaliteit en daardoor ook meer autoriteit.