Het hoger beroep en het cassatieberoep in burgerlijke zaken in de Nederlandse Antillen en Aruba
Einde inhoudsopgave
Het hoger beroep en het cassatieberoep in burgerlijke zaken in de Nederlandse Antillen en Aruba (BPP nr. VII) 2010/:Verhandeling
Het hoger beroep en het cassatieberoep in burgerlijke zaken in de Nederlandse Antillen en Aruba (BPP nr. VII) 2010/
Verhandeling
Documentgegevens:
Mr. G.C.C. Lewin, datum 08-01-2010
- Datum
08-01-2010
- Auteur
Mr. G.C.C. Lewin
- JCDI
JCDI:ADS441433:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Toon alle voetnoten
Voetnoten
Voetnoten
Rutgers 2001, p. 266, vermeldt dus ten onrechte dat het Antilliaanse procesrecht de devolutieve werking niet kent.
HR 27 januari 1995 (BigottfDoucal), NJ 1995, 669, m.nt. J.H. Spoor (A), rov. 3.2.4, zie ook rov. 3.8.4.
Recent voorbeeld: HR 8 mei 2009, LJN BH1191 (NL), rov. 63.4.
HR 29 juni 1979 (KingsleyfNordemann), nr. 11507, niet gepubliceerd (A).
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
In paragraaf 3.6.1 tot en met 3.6.4 bespreek ik de vraag in hoeverre de appelrechter moet responderen op hetgeen partijen hebben aangevoerd en in hoeverre hij naar aanleiding daarvan onderzoek moet doen. Hier valt ook de vraag onder in hoeverre de appelrechter stellingen moet beoordelen die partijen in eerste aanleg hebben aangevoerd, maar die zij niet of niet duidelijk in hoger beroep opnieuw naar voren hebben gebracht. Die vraag komt aan de orde in de paragrafen 3.6.2 en 3.6.4. De vraag wordt in Nederland veelal benaderd door het grievenstelsel en (de positieve zijde van) de devolutieve werking van het appel tegenover elkaar te zetten. Zoals in paragraaf 3.4.1 is vermeld, geldt in de Nederlandse Antillen en Aruba het Nederlandse grievenstelsel niet, maar geldt een afgezwakt grievenstelsel. De werking van de positieve zijde van de devolutieve werking van het hoger beroep is daarentegen in de Nederlandse Antillen en Aruba niet wezenlijk anders dan in Nederland.1
Voordat de rechter kan beoordelen op welke stellingen hij moet responderen en naar aanleiding van welke stellingen hij onderzoek moet doen, moet hij uitleg geven aan hetgeen partijen hebben aangevoerd. De uitleg van de uitlatingen van partijen is voorbehouden aan de feitenrechter.
Voorbeeld:
Een partij voerde aan: Ten overvloede kan daar nog aan worden toegevoegd dat er in casu ook sprake is van produkten die in strijd met het Arubaans auteursrecht zijn openbaar gemaakt (immers geïmporteerd respectievelijk te koop aangeboden in Aruba) althans dreigen te worden openbaar gemaakt (immers dreigen te worden afgeleverd in Aruba).
Het Hof overwoog: Gesteld noch gebleken is dat openbaarmaking ... op Aruba dreigt.
De Hoge Raad verwierp een cassatieklacht hiertegen met de overweging dat niet onbegrijpelijk was dat het Hof de bij pleidooi in hoger beroep terloops gemaakte opmerking niet had opgevat als inhoudende de stelling dat openbaarmaking op Aruba dreigde.2
De vraag of de rechter wel of niet moet responderen op een stelling, stelt het probleem in vereenvoudigde vorm aan de orde.
Het komt vaak voor dat de rechter een aantal stellingen gezamenlijk bespreekt zonder specifiek in te gaan op de afzonderlijke stellingen. Soms, maar niet altijd, is daarmee voldoende duidelijk hoe de rechter de afzonderlijke stellingen beoordeelt, zodat in de bespreking een voldoende respons op de afzonderlijke stellingen besloten ligt. Ook komt het vaak voor dat de rechter eigen, min of meer originele, bewoordingen kiest ter motivering van zijn oordeel over een bepaald geschilpunt. Soms, maar niet altijd, is daarmee voldoende duidelijk waarom de stellingen van de partij die een ander oordeel verdedigd had, verworpen of gepasseerd worden: zij stuiten af op hetgeen de rechter overweegt.
In cassatie is dan ook niet de vraag aan de orde of de rechter wel of niet op de stelling had moeten responderen, maar of de rechter voldoende expliciet, voldoende specifiek en voldoende gemotiveerd op de stelling heeft gerespondeerd. Die vraag kan in cassatie aan de orde gesteld worden met een motiveringsklacht. Indien de Hoge Raad een dergelijke klacht verwerpt, behoeft dat niet te betekenen dat de stelling belang mist, maar kan dat ook betekenen dat in de motivering van de feitenrechter een voldoende respons op de stelling besloten ligt. De Hoge Raad geeft uitleg aan de respons van de feitenrechter, hetgeen soms blijkt uit woorden als 'kennelijk' en 'Idaarblijkelijk'.3
Voorbeeld:
Nordemann stelt een vordering in op grond van de stelling dat een koopovereenkomst tot stand is gekomen met Kingsley. Kingsley betwist die stelling. De eerste rechter en het Hof oordelen dat de overeenkomst tot stand is gekomen. In cassatie klaagt Kingsley dat het Hof niet is ingegaan op zijn bij grief herhaalde stellingen dat geen schriftelijk stuk van de overeenkomst is opgemaakt en geen borgsom is gestort en dat partijen Amerikanen zijn voor wie ondenkbaar is dat zij gebonden zouden zijn zonder te hebben getekend.
De Hoge Raad overweegt: Het Hof was niet verplicht met zoveel woorden in te gaan op alle argumenten door partijen tot staving van hun standpunten aangevoerd en is niet in zijn motiveringsplicht tekortgeschoten door niet te overwegen dat de in het middel bedoelde stellingen van Kingsley aan zijn oordelen niet afdeden.4
Andersom kan het voorkomen dat de feitenrechter wel op een stelling heeft gerespondeerd, maar dat de Hoge Raad de respons te kort, te algemeen of te vaag acht.