Einde inhoudsopgave
Het hoger beroep en het cassatieberoep in burgerlijke zaken in de Nederlandse Antillen en Aruba (BPP nr. VII) 2010/3.6.4
3.6.4 Responsie- en onderzoeksplicht naar aanleiding van hetgeen geïntimeerde in eerste aanleg heeft aangevoerd (devolutieve werking)
Mr. G.C.C. Lewin, datum 08-01-2010
- Datum
08-01-2010
- Auteur
Mr. G.C.C. Lewin
- JCDI
JCDI:ADS443851:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
HR 11 mei 2001 (Saladin/Bradshaw), IJN AB1564, rov. 5.2 (A).
HR 19 maart 1999 (IBC/Grenoble), NJ 2000, 99, m.nt. PV (C), rov. 33.2; HR 2 februari 2001 (CantersfBuchtal), NJ 2001, 233 (C), rov. 3.5. Uitvoerig over de devolutieve werking: conclusie A-G Bakels onder 2.3-2.13 voor laatstgenoemd arrest.
Bijvoorbeeld: HR 15 december 2000 (Nebbeling/Citco), IJN AA9115 (C), rov 3.5.
Bijvoorbeeld: HR 8 juli 1991 (LeitofDjaoen), rek. nr. 7709, niet gepubliceerd (C), rov. 33.
HR 9 november 2007 (Plant Hotel/Claudine), NJ 2007, 597 (A), rov. 3.4. Het arrest bevat in rov. 3.53.6 nog twee voorbeelden.
HR 30 september 1994 (SehosfAntersijn), NJ 1995, 260, m.nt. EAA (C), rov. 3.6, laatste zin. Blijkens deze overweging behoefde het Hof ook niet ambtshalve te onderzoeken op welke datum de werknemers hun aanspraken kenbaar hadden gemaakt.
HR 10 april 1998 (Offringa/Vinck), NJ 1998, 666, m.nt. WMK (C), rov. 3.6.
HR 11 juni 1976 (MaquinariafMCB), NJ 1976, 488, m.nt. GJS (C) (de grieven onderwerpen de gronden die geïntimeerde in hoger beroep heeft gehandhaafd, aan 's Hofs oordeel), HR 17 december 1982 (Bibolini/Antillean Mechanical Works), NJ 1983, 480, m.nt. Ma (C), rov. 3.1 (niet-herhaalde verweren kunnen aan de orde komen, zie ook conclusie A-G Franz onder 2); HR 15 maart1985 (Bond/ALM), NJ 1986, 36, m.nt. WHH (C), rov. 3.4 (beslissingen over niet-gehandhaafde verweren moeten worden geëerbiedigd); HR 7 februari 1992 (Liberty/Budget), NJ 1992, 810, m.nt. HJS (C), rov. 3.2 (niet prijsgegeven); HR 29 oktober 1993 (CitcofNagico), niet gepubliceerd (M), rov. 33 (niet prijsgegeven); HR 25 oktober 1996 (Van Oostveen/Compudoc), niet gepubliceerd (A), rov. 3.5 (niet prijsgegeven); HR 2 februari 2001 (CantersfBuchtal), NJ 2001, 233 (C), rov. 3.2 (niet prijsgegeven, zie ook conclusie A-G Bakels onder 2.8); HR 15 november 2002 (Van der Valk/Curaao), NJ 2004, 410 (C), rov. 3.4 (gehandhaafd); HR 29 september 2006 (Marsman/The Mill Resort), NJ 2006, 639, m.nt. J.M.M. Maeijer (A), rov. 3.6.1 (alleen overwogen dat de stelling in eerste aanleg was aangevoerd); HR 23 november 2007 (Ennia CaribefGibbs), LJN BB6193 (A) rov. 33 (alleen overwogen dat het verweer in eerste aanleg was aangevoerd).
HR 2 oktober 1998 (Plataforma Otrabanda/Curaao), NJ 1999, 1 (C), rov. 5.1.
Wat betreft de in eerste aanleg aangevoerde stellingen, is de positie van geïntimeerde anders dan die van de appellant. Geïntimeerde hoeft geen van die stellingen in hoger beroep opnieuw behoorlijk naar voren te brengen, hij hoeft ze ook niet te herhalen1 of ernaar te verwijzen, voldoende is dat hij die stellingen niet heeft prijsgegeven. Het prijsgeven van stellingen is een processuele vorm van afstand van recht die niet gemakkelijk mag worden aangenomen.
Stellingen die geïntimeerde niet heeft prijsgegeven, moeten in hoger beroep worden onderzocht, voor zover zij van belang zijn voor de toewijsbaarheid van de eis.2 Dit vloeit voort uit de devolutieve werking van het hoger beroep.
Hierbij is niet van belang of de stellingen van geïntimeerde in eerste aanleg zijn verworpen, gehonoreerd of onbesproken gelaten. Indien zij zijn besproken, is niet van belang of dat bij tussenvonnis of bij eindvonnis is gebeurd. Evenmin is van belang of geïntimeerde oorspronkelijk eiser3 was of gedaagde.
Anders dan wel eens wordt aangenomen, geldt m.i. ook voor in eerste aanleg gehonoreerde stellingen van geïntimeerde dat, indien zij in hoger beroep van belang zijn voor de toewijsbaarheid van de eis, de appelrechter ze niet mag passeren op de grond dat ze in hoger beroep niet opnieuw behoorlijk naar voren zijn gebracht (of op de grond dat ze in hoger beroep niet zijn gehandhaafd).
Voorbeeld:
Eiser vordert nakoming van een overeenkomst. Gedaagde betwist de totstandkoming van de overeenkomst. De eerste rechter honoreert de betwisting en wijst de vordering af. Eiser komt in hoger beroep en voert een grief aan tegen dit oordeel. Bij de toelichting op de grief onderbouwt en motiveert hij zijn stelling nader dat de overeenkomst tot stand is gekomen.
De appelrechter moet bij zijn oordeel over de vraag of de overeenkomst tot stand is gekomen de stellingen die geïntimeerde hierover in eerste aanleg heeft aangevoerd betrekken, indien die in hoger beroep niet zijn prijsgegeven. Het is mogelijk dat die stellingen in het licht van hetgeen de appellant bij de toelichting op de grief heeft aangevoerd, een onvoldoende gemoti veerde betwisting opleveren, maar dat geldt dan ook indien geïntimeerde die stellingen in hoger beroep opnieuw naar voren brengt.
Het kan voorkomen dat een stelling van geïntimeerde, die in eerste aanleg van belang was en in hoger beroep niet is prijsgegeven, in hoger beroep niet meer van belang is.4
Voorbeeld:
Eiser vordert schadevergoeding, zowel op grond van wanprestatie als op grond van onrechtmatige daad. De eerste rechter wijst de vordering op beide gronden af.
Eiser gaat in hoger beroep en handhaaft beide gronden.
De appelrechter handhaaft de verwerping van het beroep op wanprestatie, maar wijst de vordering alsnog toe op grond van onrechtmatige daad. In dat geval kan een in de eerste aanleg door gedaagde gevoerd verweer met betrekking tot de totstandkoming van de beweerdelijk geschonden overeenkomst onbesproken blijven, want dat raakt alleen de wanprestatie.5
De kwaliteit van het door geïntimeerde aangevoerde betoog is van belang voor de responsie- en onderzoeksplicht.
Voorbeelden:
a. In Sehos/Antersijn oordeelde de Hoge Raad dat het Hof kon volstaan met een korte afdoening van het (in eerste aanleg gevoerde) betoog van geïntimeerde, omdat dit betoog onbegrijpelijk was onderbouwd.6
b. In Offringa/Vinck oordeelde de Hoge Raad dat het Hof zijn beslissing volstrekt onvoldoende had gemotiveerd op essentiële punten, waarbij hij uitgebreid weergaf hoe het door geïntimeerde aangevoerde betoog had moeten worden begrepen.7
Vroeger werd voor de devolutieve werking een strengere maatstaf gehanteerd: het ging er niet om of de stellingen waren prijsgegeven, maar of ze in hoger beroep waren gehandhaafd.8 Deze strengere maatstaf is verlaten.
Op stellingen die:
geïntimeerde in eerste aanleg heeft aangevoerd,
binnen de omvang van het hoger beroep vallen,
van belang zijn voor de beoordeling van de vordering en
in hoger beroep niet zijn prijsgegeven,
moet de appelrechter acht slaan. De Hoge Raad houdt de mogelijkheid open dat die stellingen buiten de grenzen van een goede procesorde vallen.9 Ik kan mij echter geen situatie voorstellen waarin dat zich voordoet.