HR, 10-04-2007, nr. 00836/06
ECLI:NL:HR:2007:AZ6130, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
10-04-2007
- Zaaknummer
00836/06
- LJN
AZ6130
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2007:AZ6130, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 10‑04‑2007
Arrest gerechtshof: ECLI:NL:GHSGR:2005:AT9124
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2007:AZ6130
ECLI:NL:HR:2007:AZ6130, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 10‑04‑2007; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2007:AZ6130
In cassatie op: ECLI:NL:GHSGR:2005:AT9124, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Beroepschrift, Hoge Raad, 01‑01‑2007
- Wetingang
art. 225 Wetboek van Strafrecht
- Vindplaatsen
NJ 2007, 326 met annotatie van J.M. Reijntjes
NJ 2007, 326 met annotatie van J.M. Reijntjes
NbSr 2007/197
Conclusie 10‑04‑2007
Inhoudsindicatie
Bewijsbestemming ex art. 225 Sr. Het hof heeft vastgesteld dat verdachte groslijsten waarop in strijd met de waarheid in de computer ter betaling ingevoerde betalingsopdrachten aan X B.V. niet stonden vermeld en waaraan geen corresponderende facturen van X B.V. waren gehecht, voor akkoord heeft voorgelegd aan Y die bevoegd was de betalingsopdrachten te autoriseren, dat Y bij de steeksproefsgewijze controle of de op de groslijst vermelde bedragen zichtbaar waren op het computerscherm niet heeft gezien dat sprake was van betalingen aan X B.V. omdat deze betalingen niet op de groslijst stonden vermeld en daarvan geen facturen waren gehecht aan die groslijst en dat Y ervan uit is gegaan en mocht uitgaan dat alle op de groslijst vermelde betalingen overeenkwamen met de in werkelijkheid in het computersysteem ter uitvoering gereedstaande betalingsopdrachten en op grond daarvan de opdrachten heeft geautoriseerd en verzonden. Tegen de achtergrond van deze vaststellingen is het oordeel dat bedoelde groslijsten jegens Y bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen a.b.i. art. 225 Sr onjuist noch onbegrijpelijk. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat het hof kennelijk heeft aangenomen dat deze groslijst in de interne financieel-administratieve organisatie naar zijn aard voor Y diende als bewijs dat de daarop voor akkoord vermelde betalingsopdrachten overeenkwamen met de daadwerkelijk in het computerprogramma door verdachte klaargezette betalingsopdrachten. Het hof heeft kennelijk geoordeeld - en kunnen oordelen - dat i.c. aan deze bewijsbestemming niet afdoet dat voor anderen binnen de organisatie daaraan die betekenis voor het bewijs niet zou toekomen en evenmin dat Y de mogelijkheid of verplichting had (beter) te controleren of de gegevens op de groslijst overeenkwamen met gegevens die op het computerscherm zichtbaar waren of konden zijn.
Nr. 00836/06
Mr. Vellinga
Zitting: 9 januari 2007
Conclusie inzake:
[verdachte]
1. Verdachte is door het Gerechtshof te 's-Gravenhage wegens 1. subsidiair medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd, en 2. valsheid in geschrift, meermalen gepleegd, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden. Voorts heeft het Hof de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 1.512.642,35. Voor dat bedrag is tevens een schadevergoedingsmaatregel opgelegd. Bovendien heeft het Hof de tenuitvoerlegging gelast van een voorwaardelijk opgelegde straf.
2. Namens verdachte heeft mr. F.J.E. Hogewind, advocaat te Rotterdam, twee middelen van cassatie voorgesteld.
3. Het eerste middel behelst de klacht dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden.
4. De verdachte heeft op 13 juli 2005 beroep in cassatie ingesteld. De stukken zijn op 22 maart 2006 ter griffie van de Hoge Raad binnengekomen. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Het middel is dus terecht voorgesteld. Dit moet leiden tot strafvermindering.
5. Het tweede middel bevat de klacht dat de bewezenverklaring van feit 2 onvoldoende met redenen is omkleed, nu het Hof met verwerping van een dienaangaand gevoerd verweer ten onrechte bewezen heeft verklaard dat de desbetreffende groslijsten bewijsbestemming hebben.
6. Overeenkomstig de inleidende dagvaarding, na nadere omschrijving van de tenlastelegging op de voet van art. 314a Sv, is ten laste van de verdachte onder 2 bewezenverklaard dat:
"hij in de periode van 1 mei 2003 tot en met 11 juni 2003 te Rotterdam meermalen een geschrift, te weten een groslijst/verzamellijst van een verzamelopdracht/transactiegroep (aangemaakt in het geautomatiseerde betalingssysteem Money Manager in gebruik bij Museum [benadeelde partij]) aan Fortis Bank (Nederland) N.V. tot het doen van betalingen vanaf een bankrekening van Museum [benadeelde partij] te weten een lijst gekenmerkt "groep 655" en een lijst gekenmerkt "groep 680" valselijk heeft opgemaakt, zulks met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken,
zijnde die groslijsten/verzamellijsten telkens een geschrift bestemd om tot bewijs van enig feit te dienen,
bestaande dat valselijk opmaken telkens hierin dat in strijd met de waarheid,
- in die lijst gekenmerkt "groep 655" drie betalingsopdrachten ten behoeve van het rekeningnummer [0001] niet waren vermeld op die groslijst/verzamellijst en
- in die lijst gekenmerkt "groep 680" vier betalingsopdrachten ten behoeve van het rekeningnummer [0001] niet waren vermeld op die groslijst/verzamellijst."
7. Deze bewezenverklaring berust op de volgende bewijsmiddelen(1):
1. de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg van 17 februari 2004, voor zover inhoudende:
"Ik ben sinds 1 maart 2003 werkzaam als senior administratief medewerker op de Financiële Administratie van het museum [benadeelde partij] te [vestigingsplaats]. Ik was geautoriseerd voor het invoeren en klaarzetten van betalingen in een computerprogramma genaamd Money Manager. [Getuige 1] en [getuige 2] hadden de autorisatiebevoegdheid tot het goedkeuren en definitief overboeken van de klaargezette betalingen.
De overboekingen werden op mijn computer uitgevoerd, omdat die een elektronische verbinding met de Fortis Bank had. Ik heb iemand ontmoet die voorstelde om geld van de rekening van [benadeelde partij] over te boeken. De persoon heeft mij een papiertje gegeven, waarop stond geschreven naar welk rekeningnummer van [A] B.V. te [vestigingsplaats] het geld overgeboekt diende te worden. Ik heb de persoon een aantal keren ontmoet.
Op 8 mei 2003 heb ik drie extra betalingsopdrachten klaargezet: twee betalingsopdrachten ad € 120.079,28 en één betalingsopdracht ad € 70.277,89. Ik heb [getuige 2] gebeld. [Getuige 2] kwam naar mij toe. De te autoriseren betalingen waren reeds in Money Manager ingevoerd. Verder had ik zoals gebruikelijk de groslijst geprint. Op deze lijst stonden de betalingsopdrachten bestemd voor [A] B.V. niet vermeld. Ik had alleen de reguliere betalingsopdrachten afgedrukt. Het programma Money Manager vereist dat voor het printen van de groslijst een selectie van de klaargezette betalingen moet worden gemaakt. Op de bewuste dag had ik deze selectie verkort.
Op 5 juni 2003 heb ik vier betalingsopdrachten van elk € 750.000,- en zes andere betalingsopdrachten in Money Manager klaargezet. Ik ben die dag op dezelfde wijze te werk gegaan als op 8 mei 2003. Ik heb ook toen voor het afdrukken van de groslijst, de selectie verkort. Ik heb die dag [getuige 1] gebeld in verband met het autoriseren van de definitieve betalingen. Omdat [getuige 1] daartoe niet in de gelegenheid was, kwam [getuige 2] naar mij toe. Ik word [verdachte] genoemd."
2. de verklaring van de getuige [getuige 2] ter terechtzitting in eerste aanleg van 17 februari 2004, voor zover inhoudende:
"Op 8 mei 2003 en 5 juni 2003 heb ik de betalingen geautoriseerd."
3. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [getuige 3]:
"Ik ben werkzaam als hoofd Financiën bij museum [benadeelde partij]. In deze hoedanigheid ben ik bevoegd tot het doen van aangifte. [Verdachte] (het hof leest: [verdachte]) is een medewerker bij ons. Ik zal deze persoon verder aanduiden als betrokkene. Betrokkene is aangesteld als beheerder van de Crediteuren Administratie. Dit houdt in het klaarzetten van betalingen, niet het overmaken van betalingen. Voor deze werkzaamheden is de betrokkene geautoriseerd. Deze betalingen moeten altijd worden gecontroleerd.
Op 10 juni 2003 werd ik benaderd door een medewerker die mij een bankafschrift van de Fortis bank de dato 5 juni 2003 toonde waarop vier bedragen waren overgemaakt naar bankrekening [0001] t.n.v. [A] B.V. te [vestigingsplaats]. Het betreft hier vier keer een overschrijving ten bedrage van 750.000 euro. Ik heb contact gezocht met [getuige 2] welke in afwezigheid van de directeur het akkoord tot betalingen afgeeft. Ik vroeg [getuige 2] of hij voor deze transacties akkoord had gegeven. Hij antwoordde ontkennend.
Hij vertelde dat de betrokkene hem op donderdag 5 juni 2003, een inventarislijst met transacties aan hem ter akkoord toonde t.w.:
transactienr: 13682 ad 1.800,00 Euro
transactienr: 13683 ad 11.350,00 Euro
transactienr: 13684 ad 4.000,00 Euro
transactienr: 13685 ad 9.348,00 Euro
transactienr: 13686 ad 7.420,00 Euro
transactienr: 13687 ad 454,00 Euro
De controle procedure is als volgt, de inventarislijst wordt vergeleken met schermcontrole van de money-manager. [Getuige 2] heeft op 5 juni 2003, omstreeks 11:19 uur, elektronisch akkoord gegeven aan de Fortis Bank om voornoemde transacties uit te voeren.
Op 10 juni 2003 ontving ik per fax de transacties welke waren uitgevoerd ten gunste van bankrekeningnummer [0001] t.n.v. [A] B.V. te [vestigingsplaats], t.w.:
Transactienr: 13678 ad 750.000 Euro
Transactienr: 13679 ad 750.000 Euro
Transactienr: 13680 ad 750.000 Euro
Transactienr: 13681 ad 750.000 Euro
Betrokkene heeft de transacties genummerd 13678, 13679, 13680 en 13681 niet uitgeprint, maar in de Money Manager opgeslagen.
De crediteur [A] B.V. te [vestigingsplaats] kwam in het geheel niet voor in het crediteurenbestand."
4. een kopie van een Transactie rapport van 5 juni 2003, voor zover inhoudende:
"Fortis Bank Transactie rapport
Groep 680 Uitvoerdatum 5-6-2003
Naam [benadeelde partij]
Rekening [benadeelde partij]
Omschrijving: 6 transacties (transactienummers 13682-13687, totaal € 34.372,00)"
5. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [getuige 3]:
"In aanvulling op de aangifte gedaan op 10 juni 2003 doe ik hierbij wederom aangifte. Op 11 juni 2003 hoorde ik dat er op 8 mei 2003 ook een drietal transacties waren geweest. Deze transacties zijn aangeboden via het computerprogramma Money Manager. De bedragen van deze banktransacties zijn tweemaal een bedrag van 120.079,28 euro en eenmaal een transactie van 70.277,89 euro. Deze transacties zijn overgemaakt naar rekeningnummer [0001] ten name van [A] B.V. te [vestigingsplaats]. Deze transacties zijn gedaan door [verdachte] (het hof leest: [verdachte]). Uit de verzonden bankbestanden bleek dat er 15 transactienummers voor zaten. Al deze transacties zijn op dezelfde wijze gepleegd als de transacties van 5 juni 2003. Deze wijze is omschreven in mijn eerdere aangifte tegen [verdachte].
U vraagt mij wie gefiatteerd heeft op 8 mei 2003 toen [verdachte] de crediteurenlijst liet controleren. Ik kan u zeggen dat dat [getuige 2] is."
6. een kopie van een Transactie rapport van 20 juni 2003, voor zover inhoudende:
"Fortis Bank Transactie rapport
Groep 655 Uitvoerdatum 8-5-2003
Naam [benadeelde partij]
Rekening [benadeelde partij]
Omschrijving: 15 transacties (13024-13038, totaal € 14.288,56)"
7. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [getuige 2]:
"Ik ben als hoofd Personeel en Organisatie werkzaam bij het museum [benadeelde partij] te [vestigingsplaats].
De zakelijk directeur [getuige 1] heeft een autorisatiebevoegdheid voor het doen van betalingen. Bij zijn afwezigheid heb ik dezelfde bevoegdheid, indien betalingen dringend moeten worden gedaan.
Op 5 juni 2003 werd ik gebeld door de medewerker van de afdeling Financiële Administratie die voor de betalingen verantwoordelijk is genaamd [verdachte]. Hij zei mij dat er geld overgemaakt moest worden. Ik ben bij hem langs gegaan. De reden dat ik naar hem toe moet is gelegen in het feit dat uitsluitend op zijn computer deze handelingen kunnen worden verricht. De gemeente Rotterdam en dus ook het museum maakt gebruik van het betalingssysteem van de Fortis Bank, Money Manager. Volgens [verdachte] betroffen het die dag alleen relatief kleine bedragen. Door [verdachte] worden alle te betalen facturen klaargezet in Money Manager en vermeld op een zogenaamde groslijst. Alle te betalen facturen zijn achter die groslijst bevestigd. In dit geval betrof het de betaling van 6 facturen met relatief kleine bedragen. Autoriseren geschiedt middels een elektronische verbinding met de bank. Hiervoor is aan de computer van [verdachte] een kaartlezer gekoppeld waarin een bankpas met autorisatie gestoken wordt. Ik moet zelf inloggen vanaf het beginscherm van Money Manager. Het systeem vraagt dan om het password. Nadat ik gecontroleerd heb of alle facturen zijn geparafeerd controleer ik steekproefsgewijs of deze bedragen ook op het scherm zichtbaar zijn.
Naar nu blijkt zijn bij de betalingen van 5 juni 2003, die ik heb geautoriseerd, tevens betalingen verricht aan [A] B.V. te [vestigingsplaats]. Op het moment van autoriseren heb ik niet gezien dat daarmee sprake zou zijn van 4 betalingen van elk € 750.000,- aan [A] B.V., omdat hiervan geen facturen waren bevestigd aan de groslijst en deze ook niet op de groslijst waren vermeld. Als ik had geweten dat ik deze betalingen met mijn autorisatie zou goedkeuren, zou ik dit hebben geweigerd en betaling achterwege zijn gebleven."
8. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:
"[Betrokkene 1] vroeg mij of ik in staat was om een bedrag van € 500.000 over te maken op een door hem genoemde rekening. Hij heeft mij de naam van [A] B.V. met adresgegevens en het rekeningnummer gegeven.
Kort daarna heb ik bij [benadeelde partij] een lijst met projecten uitgedraaid en heb een project geselecteerd. Hierin zag ik dat er over een periode van 2 jaar 20 betalingen waren verricht van ca. € 120.000 en een paar van ca. € 70.000,-. Ik heb er toen voor gekozen om die bedragen te gebruiken om de overboekingen niet te laten opvallen. Ik heb 3 transacties aangemaakt, te weten 2 van € 120.000,- en 1 van € 70.000, en daarbij als begunstigde [A] B.V. te [vestigingsplaats] vermeld. Ik weet niet de exacte omvang van de bedragen, omdat ik ze rechtstreeks heb overgenomen van de projectuitdraai. Voordat ik dit deed heb ik eerst de betalingen voor die dag klaargezet voor verzending en de betaallijst uitgeprint. Daarna heb ik de overboekingen aan [A] aangemaakt en klaargezet. Hiermee werd voorkomen dat de betalingen aan [A] op de betaallijst zichtbaar waren. Ik werd die avond na 22.30 uur door [betrokkene 1] gebeld. In overleg met [betrokkene 1] zou ik de volgende dag de overboekingen doen.
Die week hebben [betrokkene 1] en ik afgesproken. Hij vroeg mij of het mogelijk was om een groot bedrag over te maken. Ik heb toen besloten om 4 overboekingen te doen van € 750.000.
Ik heb deze overboekingen ongeveer 2 weken later op dezelfde wijze aangemaakt als die van 8 mei 2003 en deze zijn begin juni 2003 verzonden. De betaling heeft op 5 juni 2003 plaatsgevonden."
9. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaar [verbalisant 1], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisant:
"Op 23 juni 2003 werden aan mij door een medewerker van de ABN AMRO bank te [vestigingsplaats], diverse bankafschriften ter beschikking gesteld welke betrekking hebben op de rekening van [A] B.V. te [vestigingsplaats], met het rekeningnummer [0001].
Het betreft de dagafschriften van 10-05-2003 tot 20-06-2003.
Uit deze stukken blijkt dat:
op valutadatum 10 mei 2003 er drie bedragen zijn binnengekomen van respectievelijk € 70.277,89 en tweemaal € 120.079,28 afkomstig van rekening [0002] t.n.v. Museum [benadeelde partij];
op valutadatum 7 juni 2003 er vier bedragen zijn binnengekomen van ieder € 750.000,00 afkomstig van rekening [0002] t.n.v. Museum [benadeelde partij]."
8. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt in dat de raadsman van de verdachte aldaar het woord tot verdediging heeft gevoerd overeenkomstig zijn overgelegde en aan dit proces-verbaal gehechte pleitnotities. Deze pleitnotities houden ten aanzien van het in het middel bedoelde verweer het volgende in:
"Bewijsbestemming
Het criterium of een geschrift een bewijsbestemming heeft zal afhangen of de wet of het administratief gezag daaraan bewijskracht toekent dan wel of daaraan in het rechtsverkeer of maatschappelijk verkeer betekenis voor het bewijs van enig feit wordt toegekend. Dat is het door de Hoge Raad gehanteerde criterium.
Deze vrije bewijswaardering leidt tot de opvatting dat elk geschrift bestemd is tot bewijs te dienen waaraan in het maatschappelijk verkeer geloofwaardigheid wordt toegekend en dat daarmee fungeert als basis voor onderscheiden rechtshandelingen, zoals aanbiedingen en acceptaties, leveringen van goederen en betalingen (zie F.C. Bakker Valsheid in Geschrift Gouda Quint 1985 blz. 60 ev).
Het zal dus moeten gaan om belangrijke stukken. De vraag wat daar onder moet worden verstaan is van feitelijke aard en zal van geval tot geval moeten worden beantwoord waarbij van belang is vast te stellen wat nu precies de functie van het geschrift was en hoe dit geschrift in welke context functioneerde.
[Getuige 4] heeft op 11 november 2004 jongstleden in de strafzaak van [betrokkene 2] een verklaring afgelegd bij rechter-commissaris C.H. Breevoort-de Bruin (bijlage 1). [Getuige 4] heeft in opdracht van de gemeentesecretaris een rapport opgesteld met aanbevelingen inzake de verduistering bij Museum [benadeelde partij].
[Getuige 4] verklaart op bladzijde 2 van dat getuigenverhoor over de groslijst het volgende:
Het systeem werkte aldus dat betalingen gereed gezet worden. Vervolgens moet dan een uitdraai gemaakt worden en een kopie van die uitdraai met onderliggende facturen gaat dan naar de fiatteur. Die fiatteur controleert, al dan niet steekproefsgewijs, de facturen en daarnaast of de uitdraai overeenkomt met het beeldscherm. (.....) Mijn conclusie was dat de fiatteur niet op het scherm heeft gekeken. (....) Mijn conclusie in elk geval was dat hij in het geheel niet het scherm heeft geraadpleegd.
[Getuige 1], die de zakelijk directeur was ten tijde van de overmakingen heeft eveneens een verklaring afgelegd bij de rechter-commissaris (bijlage 2) over de wijze waarop de controle door hem werd gedaan en welke waarde de groslijst voor hem had in het controleproces:
Ik had die facturen altijd al eerder gezien en geparafeerd, pas daarna gingen ze voor betaling naar de boekhouding en nu kreeg ik ze dus voor controle als bijlage bij de printlijst. Ik bekeek vervolgens de printlijst waarop de bedragen per groep en de cashtotalen stonden. Die controleerde ik dan weer met het scherm. (....) Pas als die printlijst met de gegevens van het scherm klopten, autoriseerde ik.
Voorts breng ik de verklaring van [getuige 3] in herinnering waarin hij zegt dat de inventarislijst wordt gecontroleerd met hetgeen in het scherm staat en dat dit niet correct is gebeurd.
Tot slot heeft [getuige 5], IT-auditer, een verklaring afgelegd bij de rechter-commissaris (bijlage 3) en heeft kort uitgelegd hoe het systeem van moneymanager werkte:
Het programma werkt aldus dat eerst iemand alle betalingen moet invoeren. Vervolgens wordt die lijst met betalingen gefiatteerd. Daarna gaan de betalingen naar degene die ze moet autoriseren voordat de betalingen verzonden kunnen worden. Degene die autoriseert kan alle betalingen die klaar staan checken aan de hand van de papieren gegevens met het scherm. Op dat scherm zijn alle betalingen die klaar staan te zien.
Uit deze verklaringen kan worden opgemaakt dat de uitgeprinte lijst niets anders was dan een lijst die aangaf welke facturen eraan die lijst gehecht waren en dat voor de daadwerkelijke controle welke betalingen na autorisatie verzonden zouden worden, kortom welke betalingen klaarstonden, het scherm geraadpleegd diende te worden waarop de totalen en de bedragen en de namen van de crediteuren stonden vermeld. Alleen voor [getuige 2] had de groslijst een bewijsbestemming omdat hij weigerde het programma Moneymanager te gebruiken. Zoals blijkt uit de zojuist geciteerde verklaring had het deze bestemming voor de andere medewerkers van [benadeelde partij] niet. Gezien de wijze waarop het programma Moneymanager functioneerde, de manier waarop de klaargezette betalingen dienden te worden gecontroleerd en de context waarbinnen de groslijst functioneerde kan niet worden gesteld dat deze lijst enige bewijsbestemming had. Cliënt dient derhalve van het onder 2 telastegelegde te worden vrijgesproken."(2)
9. Het Hof heeft voornoemd verweer in de aanvulling op het verkorte arrest als bedoeld in art. 365a, tweede lid, Sv onder het hoofd "nadere bewijsoverwegingen" als volgt samengevat en verworpen:
"Feit 2
Daarnaast heeft de raadsman ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat er geen sprake is van valsheid in geschrift. Hiertoe heeft hij aangevoerd, dat de desbetreffende geschriften (...) geen bewijsbestemming hadden.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
(...)
Daarnaast hebben de geschriften uit hun aard een bewijsbestemming. Ze dienen voor bewijs dat alle betalingsopdrachten die in het computersysteem Money Manager zijn klaargezet ook daadwerkelijk op de geschriften zijn vermeld. [Getuige 2] is hier terecht dan ook vanuit gegaan.
Ook dit verweer wordt door het hof verworpen."
10. Blijkens de toelichting klaagt het middel erover dat het oordeel van het Hof dat de geschriften uit hun aard een bewijsbestemming hebben, getuigt van een onjuiste rechtsopvatting althans onbegrijpelijk is, nu uit de verklaring van [getuige 3] volgt dat [getuige 2] niet mocht uitgaan van de groslijst maar dat hij deze diende te controleren met hetgeen in het scherm van het systeem Money Manager verscheen alvorens de betalingen te autoriseren.
11. De tenlastelegging is toegesneden op art. 225, eerste lid, Sr. Daarom moeten de in de tenlastelegging en de bewezenverklaring voorkomende woorden "geschrift bestemd om tot bewijs van enig feit te dienen" geacht worden aldaar te zijn gebezigd in dezelfde betekenis als daaraan toekomt in het eerste lid van dat artikel.
12. Art. 225, eerste lid, Sr luidt, voor zover hier van belang:
"Hij die een geschrift dat bestemd is om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk opmaakt (...), met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken (...), wordt als schuldig aan valsheid in geschrift gestraft, met (...)."
13. Een geschrift is bestemd om tot het bewijs van enig feit te dienen als bedoeld in art. 225, eerste lid, Sr indien aan het geschrift in het maatschappelijk verkeer betekenis voor het bewijs van enig feit pleegt te worden toegekend.(3)
14. Uit de bewijsmiddelen kan ten aanzien van de wijze waarop de werkgever van de verdachte - het museum [benadeelde partij] te [vestigingsplaats]; hierna: het museum - zijn betalingen aan derden verricht het volgende worden afgeleid. De verdachte, werkzaam als senior administratief medewerker op de financiële administratie van het museum, is geautoriseerd voor het invoeren en klaarzetten van betalingsopdrachten in een computerprogramma genaamd Money Manager (een betalingssysteem van de Fortis Bank). Wanneer de verdachte de betalingsopdrachten heeft ingevoerd en klaargezet, print hij het overzicht van deze voor uitvoering gereed gemaakte betalingsopdrachten, de zogenaamde groslijst, uit, waaraan alle te betalen facturen worden bevestigd. Voordat de betalingsopdrachten daadwerkelijk worden uitgevoerd, dienen deze eerst te worden gecontroleerd en geautoriseerd. Het autoriseren geschiedt door middel van een elektronische verbinding met de bank, waarvoor aan de computer van de verdachte een kaartlezer is gekoppeld, waarin een bankpas met autorisatie gestoken dient te worden, terwijl vanaf het beginscherm van het computerprogramma Money Manager met een wachtwoord moet worden ingelogd. Alvorens de betalingsopdrachten worden geautoriseerd, wordt de groslijst door degene die de betalingsopdrachten autoriseert, vergeleken met het scherm waarop de ter uitvoering gereed zijnde betalingsopdrachten staan.
De autorisatiebevoegdheid tot het goedkeuren en uitvoeren van de betalingsopdrachten berust bij H. Bongers, de zakelijk directeur van het museum, en in diens afwezigheid bij [getuige 2], het hoofd Personeel en Organisatie van het museum.
15. Het Hof heeft ten aanzien van de bewijsbestemming van de gros- of verzamellijsten overwogen dat "zij dienen voor bewijs dat alle betalingsopdrachten die in het computersysteem Money Manager zijn klaargezet ook daadwerkelijk op de geschriften zijn vermeld". Omdat met "geschriften" onmiskenbaar wordt geduid op de gros- of verzamellijsten, andere valse of vervalste geschriften noemt de bewezenverklaring immers niet, is deze overweging niet aanstonds duidelijk. Mij lijkt dat het Hof beoogt te overwegen dat de gros- of verzamellijsten dienen tot bewijs dat de op die lijsten vermelde betalingsopdrachten ook daadwerkelijk op het scherm ter betaling zijn vermeld en dat niet ook andere betalingsopdrachten ter autorisatie gereed zijn gezet.
16. Toch wordt mij uit de overweging van het Hof, ook al wordt deze gelezen in samenhang met de inhoud van de bewijsmiddelen, niet duidelijk of aan een gros- of verzamellijst in een geval als het onderhavige in het maatschappelijk verkeer betekenis voor het bewijs van enig feit pleegt te worden toegekend. Voor [getuige 2] was de lijst kennelijk niet van belang. Hij controleerde of de facturen die aan de lijst waren bevestigd, waren geparafeerd en controleerde steekproefsgewijs of de betalingsopdrachten op het scherm overeenkwamen met die facturen. Welke functie de gros- of verzamellijsten vervullen anders dan dat deze dienen te worden vergeleken met hetgeen op het scherm staat, laten de bewijsmiddelen open. Het is niet duidelijk of deze voor akkoord worden geparafeerd door degene die de betalingen autoriseert en evenmin of deze in de administratie van de bank worden verwerkt.(4) Zij zijn kennelijk niet meer dan een hulpmiddel voor degene die de betalingen autoriseert. Deze kan achter zijn eigen bureau - de computer met de betalingsopdrachten stond immers op het bureau van de vedrachte - nagaan of de op de lijst vermelde betalingsopdrachten steunen op de aangehechte en afgetekende facturen en vervolgens bij de computer van de verdachte controleren of de op de lijst voorkomende betalingsopdrachten overeenkomen met de betalingsopdrachten zoals deze op het scherm staan en waarvan hem gevraagd wordt deze te autoriseren. Maar de controle op de betalingsopdrachten die ter uitvoering zijn klaargezet kan, zoals [getuige 2] laat zien, ook geschieden door de facturen te vergelijken met de op het scherm staande betalingsopdrachten. Zou hij niet met een steekproefsgewijze controle hebben volstaan dan was hem opgevallen dat de verdachte meer betalingsopdrachten had klaargezet dan overeenstemde met de daaraan ten grondslag liggende facturen, of hij nu was uitgegaan van de facturen of van de verzamellijst.
17. De gros- of verzamellijsten hebben voor zover de bewijsmiddelen laten zien dus geen zelfstandige functie in de uitvoering van betalingsopdrachten door het museum. Juist de omstandigheid dat de inhoud daarvan ter autorisatie van de op het scherm ter autorisatie gereed staande betalingsopdrachten moet worden vergeleken met de betalingsopdrachten op het scherm wijst erop dat aan deze lijsten in de organisatie van het doen van betalingen door het museum geen bewijs wordt toegekend van de betalingsopdrachten die ter autorisatie gereed staan.(5) Voorts blijkt niet dat deze lijsten enig bewijs vormen van de aan de bank gegeven betalingsopdrachten. Dat ligt ook niet voor de hand omdat de lijsten overzichten bevatten van nog niet geautoriseerde betalingsopdrachten.
18. Het middel is in mijn ogen dus terecht voorgedragen. Nu in de motivering van de opgelegde straf de bewezenverklaring van valsheid in geschrift een zelfstandig element vormt voor de bepaling van de hoogte van de opgelegde straf, kan mijns inziens niet worden gezegd dat vrijspraak van valsheid in geschrift aan de aard en ernst van het bewezenverklaarde niet wezenlijk afdoet. Daarom kan het arrest niet alleen voor wat betreft het onder 2 bewezenverklaarde maar ook voor wat betreft de opgelegde straf niet in stand blijven. Een en ander raakt de toewijzing van de vordering van de benadeelde partij en de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel niet. Daarvoor vormt het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde, immers een onrechtmatige daad jegens het museum, een toereikende grondslag.
19. Het middel slaagt.
20. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen waarop het bestreden arrest zou dienen te worden vernietigd.
21. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest voor wat betreft het onder 2 bewezenverklaarde en voor wat betreft de opgelegde straf en terugwijzing naar het Hof teneinde in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan, met verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
1 Het Hof heeft deze bewijsmiddelen niet alleen gebezigd voor de bewezenverklaring van feit 2 maar ook voor de bewezenverklaring van feit 1 subsidiair (medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd). Het middel is niet gericht tegen dit laatste feit.
2 Pleitnotities van mr. F.J.E. Hogewind, raadsman van de verdachte, overgelegd op de terechtzitting in hoger beroep , blz. 4-5.
3 Vgl. HR 20 april 2004, NJ 2004, 681, HR 29 april 1958, NJ 1959, 56, HR 14 mei 1957, NJ 1957, 472, F.C. Bakker, Valsheid in geschrift, Gouda Quint BV, Arnhem 1985, p. 60 en Noyon-Langemeijer-Remmelink, Het Wetboek van Strafrecht, art. 225, aant. 4 (suppl. 112, januari 2001).
4 Vgl. HR 20 mei 1997, DD 97.253 (kladkasbladen bestemd tot bewijs van enig feit omdat deze integraal en ongewijzigd in de administratie zijn verwerkt), HR 22 april 1986, NJ 1987, 44 (offerte, althans rekening bestemd tot bewijs van enig feit), HR 27 maart 1984, NJ 1984, 685 (factuur, die kennelijk mede dient om aannemelijk te maken dat hetgeen daarop staat vermeld is geleverd c.q. verricht en daarom dient tot bewijs van enig feit), HR 3 juni 1969, NJ 1969, 407 (het in art. 39 Uitvoeringsbesluit omzetbelasting 1954 genoemde verzoekschrift heeft het karakter van een geschrift bestemd om, wanneer de inhoud ervan betrouwbaar lijkt, als basis te worden genomen voor een eventuele teruggaaf van omzetbelasting en mitsdien van een geschrift mede bestemd om, onder omstandigheden, tot bewijs te dienen) en HR 14 december 1936, NJ 1937, 392 (kasboek bestemd om van de door de verdachte als penningmeester voor de Spaarbank verrichte rechtshandelingen tegenover de Spaarbank te doen blijken en aldus bestemd om tot bewijs van enig feit te dienen).
5 Ik wijs nog op HR 29 augustus 2006, LJN AX6423, waarin door het Hof aan een concept-minuut voor een beslissing op een bezwaar bewijsbestemming was toegekend. In cassatie werd dat oordeel niet bestreden zodat de Hoge Raad zich daarover niet heeft uitgelaten. Deze concept-minuut vervulde een wezenlijk andere functie dan de hier aan de orde zijnde lijsten. Daarom ga ik verder aan dit arrest voorbij.
Uitspraak 10‑04‑2007
Inhoudsindicatie
Bewijsbestemming ex art. 225 Sr. Het hof heeft vastgesteld dat verdachte groslijsten waarop in strijd met de waarheid in de computer ter betaling ingevoerde betalingsopdrachten aan X B.V. niet stonden vermeld en waaraan geen corresponderende facturen van X B.V. waren gehecht, voor akkoord heeft voorgelegd aan Y die bevoegd was de betalingsopdrachten te autoriseren, dat Y bij de steeksproefsgewijze controle of de op de groslijst vermelde bedragen zichtbaar waren op het computerscherm niet heeft gezien dat sprake was van betalingen aan X B.V. omdat deze betalingen niet op de groslijst stonden vermeld en daarvan geen facturen waren gehecht aan die groslijst en dat Y ervan uit is gegaan en mocht uitgaan dat alle op de groslijst vermelde betalingen overeenkwamen met de in werkelijkheid in het computersysteem ter uitvoering gereedstaande betalingsopdrachten en op grond daarvan de opdrachten heeft geautoriseerd en verzonden. Tegen de achtergrond van deze vaststellingen is het oordeel dat bedoelde groslijsten jegens Y bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen a.b.i. art. 225 Sr onjuist noch onbegrijpelijk. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat het hof kennelijk heeft aangenomen dat deze groslijst in de interne financieel-administratieve organisatie naar zijn aard voor Y diende als bewijs dat de daarop voor akkoord vermelde betalingsopdrachten overeenkwamen met de daadwerkelijk in het computerprogramma door verdachte klaargezette betalingsopdrachten. Het hof heeft kennelijk geoordeeld - en kunnen oordelen - dat i.c. aan deze bewijsbestemming niet afdoet dat voor anderen binnen de organisatie daaraan die betekenis voor het bewijs niet zou toekomen en evenmin dat Y de mogelijkheid of verplichting had (beter) te controleren of de gegevens op de groslijst overeenkwamen met gegevens die op het computerscherm zichtbaar waren of konden zijn.
10 april 2007
Strafkamer
nr. 00836/06
DV/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 8 juli 2005, nummer 22/007190-04, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1970, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te Rotterdam van 2 maart 2004 - de verdachte ter zake van 1. subsidiair "medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd" en 2. "valsheid in geschrift, meermalen gepleegd" veroordeeld tot 24 maanden gevangenisstraf. Voorts heeft het Hof de vordering van de benadeelde partij toegewezen en aan de verdachte een betalingsverplichting opgelegd een en ander zoals in het arrest vermeld. Voorts is de tenuitvoerlegging gelast van een voorwaardelijk opgelegde straf.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. F.J.E. Hogewind, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest wat betreft het onder 2 bewezenverklaarde en de opgelegde straf, tot terugwijzing van de zaak naar het Hof teneinde in zoverre op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan en tot verwerping van het beroep voor het overige.
3. Beoordeling van het eerste middel
3.1. Het middel behelst de klacht dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden.
3.2. De verdachte heeft op 13 juli 2005 beroep in cassatie ingesteld. De stukken zijn op 22 maart 2006 ter griffie van de Hoge Raad binnengekomen. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Het middel is terecht voorgesteld. Dit moet leiden tot strafvermindering.
4. Beoordeling van het tweede middel
4.1. Het middel richt zich tegen de bewezenverklaring van het onder 2 tenlastegelegde feit met de klacht dat het Hof ten onrechte, althans onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd, het verweer heeft verworpen dat de desbetreffende groslijsten geen bewijsbestemming hebben.
4.2. Overeenkomstig de tenlastelegging is onder 2 bewezenverklaard dat:
"hij in de periode van 1 mei 2003 tot en met 11 juni 2003 te Rotterdam meermalen een geschrift, te weten een groslijst/verzamellijst van een verzamelopdracht/transactiegroep (aangemaakt in het geautomatiseerde betalingssysteem Money Manager in gebruik bij Museum [benadeelde partij]) aan Fortis Bank (Nederland) N.V. tot het doen van betalingen vanaf een bankrekening van Museum [benadeelde partij] te weten een lijst gekenmerkt "groep 655" en een lijst gekenmerkt "groep 680" valselijk heeft opgemaakt, zulks met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken, zijnde die groslijsten/verzamellijsten telkens een geschrift bestemd om tot bewijs van enig feit te dienen, bestaande dat valselijk opmaken telkens hierin dat in strijd met de waarheid,
- in die lijst gekenmerkt "groep 655" drie betalingsopdrachten ten behoeve van het rekeningnummer [0001] niet waren vermeld op die groslijst/- verzamellijst en
- in die lijst gekenmerkt "groep 680" vier betalingsopdrachten ten behoeve van het rekeningnummer [0001] niet waren vermeld op die groslijst/- verzamellijst."
4.3. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
a. de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg, voor zover inhoudende:
"Ik ben sinds 1 maart 2003 werkzaam als senior administratief medewerker op de Financiële Administratie van het museum [benadeelde partij] te [vestigingsplaats]. Ik was geautoriseerd voor het invoeren en klaarzetten van betalingen in een computerprogramma genaamd Money Manager. [Getuige 1] en [Getuige 2] hadden de autorisatiebevoegdheid tot het goedkeuren en definitief overboeken van de klaargezette betalingen.
De overboekingen werden op mijn computer uitgevoerd, omdat die een elektronische verbinding met de Fortis Bank had. Ik heb iemand ontmoet die voorstelde om geld van de rekening van [benadeelde partij] over te boeken.
De persoon heeft mij een papiertje gegeven, waarop stond geschreven naar welk rekeningnummer van [A] B.V. te [vestigingsplaats] het geld overgeboekt diende te worden. Ik heb de persoon een aantal keren ontmoet.
Op 8 mei 2003 heb ik drie extra betalingsopdrachten klaargezet: twee betalingsopdrachten ad € 120.079,28 en één betalingsopdracht ad € 70.277,89. Ik heb [Getuige 2] gebeld. [Getuige 2] kwam naar mij toe. De te autoriseren betalingen waren reeds in Money Manager ingevoerd. Verder had ik zoals gebruikelijk de groslijst geprint. Op deze lijst stonden de betalingsopdrachten bestemd voor [A] B.V. niet vermeld. Ik had alleen de reguliere betalingsopdrachten afgedrukt. Het programma Money Manager vereist dat voor het printen van de groslijst een selectie van de klaargezette betalingen moet worden gemaakt. Op de bewuste dag had ik deze selectie verkort.
Op 5 juni 2003 heb ik vier betalingsopdrachten van elk € 750.000,- en zes andere betalingsopdrachten in Money Manager klaargezet. Ik ben die dag op dezelfde wijze te werk gegaan als op 8 mei 2003. Ik heb ook toen voor het afdrukken van de groslijst, de selectie verkort. Ik heb die dag [getuige 1] gebeld in verband met het autoriseren van de definitieve betalingen. Omdat [getuige 1] daartoe niet in de gelegenheid was, kwam [Getuige 2] naar mij toe.
Ik word [verdachte] genoemd."
b. de verklaring van de getuige [getuige 2] ter terechtzitting in eerste aanleg, voor zover inhoudende:
"Op 8 mei 2003 en 5 juni 2003 heb ik de betalingen geautoriseerd."
c. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [getuige 3]:
"Ik ben werkzaam als hoofd Financiën bij museum [benadeelde partij]. In deze hoedanigheid ben ik bevoegd tot het doen van aangifte.
[Verdachte] (het hof leest: [verdachte]) is een medewerker bij ons. Ik zal deze persoon verder aanduiden als betrokkene.
Betrokkene is aangesteld als beheerder van de Crediteuren Administratie. Dit houdt in het klaarzetten van betalingen, niet het overmaken van betalingen. Voor deze werkzaamheden is de betrokkene geautoriseerd. Deze betalingen moeten altijd worden gecontroleerd.
Op 10 juni 2003 werd ik benaderd door een medewerker die mij een bankafschrift van de Fortis bank de dato 5 juni 2003 toonde waarop vier bedragen waren overgemaakt naar bankrekening [0001] t.n.v. [A] B.V. te [vestigingsplaats]. Het betreft hier vier keer een overschrijving ten bedrage van 750.000 euro. Ik heb contact gezocht met [getuige 2] welke in afwezigheid van de directeur het akkoord tot betalingen afgeeft. Ik vroeg [getuige 2] of hij voor deze transacties akkoord had gegeven. Hij antwoordde ontkennend.
Hij vertelde dat de betrokkene hem op donderdag 5 juni 2003, een inventarislijst met transacties aan hem ter akkoord toonde t.w.:
transactienr: 13682 ad 1.800,00 Euro
transactienr: 13683 ad 11.350.00 Euro
transactienr: 13684 ad 4.000,00 Euro
transactienr: 13685 ad 9.348,00 Euro
transactienr: 13686 ad 7.420,00 Euro
transactienr: 13687 ad 454,00 Euro
De controle procedure is als volgt, de inventarislijst wordt vergeleken met schermcontrole van de money-manager. [Getuige 2] heeft op 5 juni 2003, omstreeks 11:19 uur, elektronisch akkoord gegeven aan de Fortis Bank om voornoemde transacties uit te voeren.
Op 10 juni 2003 ontving ik per fax de transacties welke waren uitgevoerd ten gunste van bankrekeningnummer [0001] t.n.v. [A] B.V. te [vestigingsplaats], t.w.:
Transactienr: 13678 ad 750.000 Euro
Transactienr: 13679 ad 750.000 Euro
Transactienr: 13680 ad 750.000 Euro
Transactienr: 13681 ad 750.000 Euro
Betrokkene heeft de transacties genummerd 13678, 13679, 13680 en 13681 niet uitgeprint, maar in de Money Manager opgeslagen.
De crediteur [A] B.V. te [vestigingsplaats] kwam in het geheel niet voor in het crediteurenbestand."
d. een kopie van een Transactie rapport (door [getuige 3] aangeduid als inventarislijst met transacties) van 5 juni 2003, voor zover inhoudende:
"Fortis Bank Transactie rapport Groep 680 Uitvoerdatum 5-6-2003
Naam [benadeelde partij]
Rekening [benadeelde partij]
Omschrijving: 6 transacties (transactienummers 13682-13687, totaal € 34.372,00)."
e. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [getuige 3]:
"In aanvulling op de aangifte gedaan op 10 juni 2003 doe ik hierbij wederom aangifte. Op 11 juni 2003 hoorde ik dat er op 8 mei 2003 ook een drietal transacties waren geweest. Deze transacties zijn aangeboden via het computerprogramma Money Manager. De bedragen van deze banktransacties zijn tweemaal een bedrag van 120.079,28 euro en eenmaal een transactie van 70.277,89 euro.
Deze transacties zijn overgemaakt naar rekeningnummer [0001] ten name van [A] B.V. te [vestigingsplaats]. Deze transacties zijn gedaan door [verdachte] (het hof leest: [verdachte]). Uit de verzonden bankbestanden bleek dat er 15 transactienummers voor zaten. Al deze transacties zijn op dezelfde wijze gepleegd als de transacties van 5 juni 2003. Deze wijze is omschreven in mijn eerdere aangifte tegen [verdachte].
U vraagt mij wie gefiatteerd heeft op 8 mei 2003 toen [verdachte] de crediteurenlijst liet controleren. Ik kan u zeggen dat dat [getuige 2] is."
f. een kopie van een Transactie rapport van 20 juni 2003, voor zover inhoudende:
"Fortis Bank Transactie rapport Groep 655 Uitvoerdatum 8-5-2003
Naam [benadeelde partij]
Rekening [benadeelde partij]
Omschrijving: 15 transacties (13024-13038, totaal € 14.288,56)."
g. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [getuige 2]:
"Ik ben als hoofd Personeel en Organisatie werkzaam bij het museum [benadeelde partij] te [vestigingsplaats]. De zakelijk directeur [getuige 1] heeft een autorisatiebevoegdheid voor het doen van betalingen. Bij zijn afwezigheid heb ik dezelfde bevoegdheid, indien betalingen dringend moeten worden gedaan.
Op 5 juni 2003 werd ik gebeld door de medewerker van de afdeling Financiële Administratie die voor de betalingen verantwoordelijk is genaamd [verdachte]. Hij zei mij dat er geld overgemaakt moest worden. Ik ben bij hem langs gegaan. De reden dat ik naar hem toe moet is gelegen in het feit dat uitsluitend op zijn computer deze handelingen kunnen worden verricht. De gemeente Rotterdam en dus ook het museum maakt gebruik van het betalingssysteem van de Fortis Bank, Money Manager.
Volgens [verdachte] betroffen het die dag alleen relatief kleine bedragen. Door [verdachte] worden alle te betalen facturen klaargezet in Money Manager en vermeld op een zogenaamde groslijst. Alle te betalen facturen zijn achter die groslijst bevestigd. In dit geval betrof het de betaling van 6 facturen met relatief kleine bedragen. Autoriseren geschiedt middels een elektronische verbinding met de bank. Hiervoor is aan de computer van [verdachte] een kaartlezer gekoppeld waarin een bankpas met autorisatie gestoken wordt. Ik moet zelf inloggen vanaf het beginscherm van Money Manager. Het systeem vraagt dan om het password. Nadat ik gecontroleerd heb of alle facturen zijn geparafeerd controleer ik steekproefsgewijs of deze bedragen ook op het scherm zichtbaar zijn.
Naar nu blijkt zijn bij de betalingen van 5 juni 2003, die ik heb geautoriseerd, tevens betalingen verricht aan [A] B.V. te [vestigingsplaats]. Op het moment van autoriseren heb ik niet gezien dat daarmee sprake zou zijn van 4 betalingen van elk
€ 750.000,- aan [A] B.V., omdat hiervan geen facturen waren bevestigd aan de groslijst en deze ook niet op de groslijst waren vermeld. Als ik had geweten dat ik deze betalingen met mijn autorisatie zou goedkeuren, zou ik dit hebben geweigerd en betaling achterwege zijn gebleven."
h. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:
"[Betrokkene 1] vroeg mij of ik in staat was om een bedrag van € 500.000 over te maken op een door hem genoemde rekening. Hij heeft mij de naam van [A] B.V. met adresgegevens en het rekeningnummer gegeven.
Kort daarna heb ik bij [benadeelde partij] een lijst met projecten uitgedraaid en heb een project geselecteerd. Hierin zag ik dat er over een periode van 2 jaar 20 betalingen waren verricht van ca. € 120.000 en een paar van ca. € 70.000,-. Ik heb er toen voor gekozen om die bedragen te gebruiken om de overboekingen niet te laten opvallen.
Ik heb 3 transacties aangemaakt, te weten 2 van € 120.000,- en 1 van € 70.000, en daarbij als begunstigde [A] B.V. te [vestigingsplaats] vermeld. Ik weet niet de exacte omvang van de bedragen, omdat ik ze rechtstreeks heb overgenomen van de projectuitdraai. Voordat ik dit deed heb ik eerst de betalingen voor die dag klaargezet voor verzending en de betaallijst uitgeprint. Daarna heb ik de overboekingen aan [A] aangemaakt en klaargezet. Hiermee werd voorkomen dat de betalingen aan [A] op de betaallijst zichtbaar waren. Ik werd die avond na 22.30 uur door [betrokkene 1] gebeld. In overleg met [betrokkene 1] zou ik de volgende dag de overboekingen doen.
Die week hebben [betrokkene 1] en ik afgesproken. Hij vroeg mij of het mogelijk was om een groot bedrag over te maken. Ik heb toen besloten om 4 overboekingen te doen van € 750.000. Ik heb deze overboekingen ongeveer 2 weken later op dezelfde wijze aangemaakt als die van 8 mei 2003 en deze zijn begin juni 2003 verzonden. De betaling heeft op 5 juni 2003 plaatsgevonden."
i. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaar [verbalisant 1], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisant:
"Op 23 juni 2003 werden aan mij door een medewerker van de ABN AMRO bank te Amsterdam, diverse bankafschriften ter beschikking gesteld welke betrekking hebben op de rekening van [A] B.V. te [vestigingsplaats], met het rekeningnummer [0001].
Het betreft de dagafschriften van 10-05-2003 tot 20-06-2003.
Uit deze stukken blijkt dat:
op valutadatum 10 mei 2003 er drie bedragen zijn binnengekomen van respectievelijk € 70.277,89 en tweemaal € 120.079,28 afkomstig van rekening [0002] t.n.v. Museum [benadeelde partij];
op valutadatum 7 juni 2003 er vier bedragen zijn binnengekomen van ieder € 750.000.00 afkomstig van rekening [0002] t.n.v. Museum [benadeelde partij]."
4.4. Blijkens de pleitnotities, die aan het van de terechtzitting in hoger beroep opgemaakte proces-verbaal zijn gehecht, heeft de raadsman aldaar, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende aangevoerd:
"Bewijsbestemming
Het criterium of een geschrift een bewijsbestemming heeft zal afhangen of de wet of het administratief gezag daaraan bewijskracht toekent dan wel of daaraan in het rechtsverkeer of maatschappelijk verkeer betekenis voor het bewijs van enig feit wordt toegekend. Dat is het door de Hoge Raad gehanteerde criterium.
Deze vrije bewijswaardering leidt tot de opvatting dat elk geschrift bestemd is tot bewijs te dienen waaraan in het maatschappelijk verkeer geloofwaardigheid wordt toegekend en dat daarmee fungeert als basis voor onderscheiden rechtshandelingen, zoals aanbiedingen en acceptaties, leveringen van goederen en betalingen (zie F.C. Bakker Valsheid in Geschrift Gouda Quint 1985 blz. 60 ev).
Het zal dus moeten gaan om belangrijke stukken. De vraag wat daar onder moet worden verstaan is van feitelijke aard en zal van geval tot geval moeten worden beantwoord waarbij van belang is vast te stellen wat nu precies de functie van het geschrift was en hoe dit geschrift in welke context functioneerde.
[Getuige 4] heeft op 11 november 2004 jongstleden in de strafzaak van [betrokkene 2] een verklaring afgelegd bij rechter-commissaris C.H. Breevoort-de Bruin (bijlage 1). [Getuige 4] heeft in opdracht van de gemeente-secretaris een rapport opgesteld met aanbevelingen inzake de verduistering bij Museum [benadeelde partij].
[Getuige 4] verklaart op bladzijde 2 van dat getuigenverhoor over de groslijst het volgende:
Het systeem werkte aldus dat betalingen gereed gezet worden. Vervolgens moet dan een uitdraai gemaakt worden en een kopie van die uitdraai met onderliggende facturen gaat dan naar de fiatteur. Die fiatteur controleert, al dan niet steekproefsgewijs, de facturen en daarnaast of de uitdraai overeenkomt met het beeldscherm. (...) Mijn conclusie was dat de fiatteur niet op het scherm heeft gekeken. (...) Mijn conclusie in elk geval was dat hij in het geheel niet het scherm heeft geraadpleegd.
[Getuige 1], die de zakelijk directeur was ten tijde van de overmakingen heeft eveneens een verklaring afgelegd bij de rechter-commissaris (bijlage 2) over de wijze waarop de controle door hem werd gedaan en welke waarde de groslijst voor hem had in het controleproces:
Ik had die facturen altijd al eerder gezien en geparafeerd, pas daarna gingen ze voor betaling naar de boekhouding en nu kreeg ik ze dus voor controle als bijlage bij de printlijst. Ik bekeek vervolgens de printlijst waarop de bedragen per groep en de cashtotalen stonden. Die controleerde ik dan weer met het scherm. (...) Pas als die printlijst met de gegevens van het scherm klopten, autoriseerde ik.
Voorts breng ik de verklaring van [getuige 3] in herinnering waarin hij zegt dat de inventarislijst wordt gecontroleerd met hetgeen in het scherm staat en dat dit niet correct is gebeurd.
Tot slot heeft [getuige 5], IT-auditer, een verklaring afgelegd bij de rechter-commissaris (bijlage 3) en heeft kort uitgelegd hoe het systeem van moneymanager werkte:
Het programma werkt aldus dat eerst iemand alle betalingen moet invoeren. Vervolgens wordt die lijst met betalingen gefiatteerd. Daarna gaan de betalingen naar degene die ze moet autoriseren voordat de betalingen verzonden kunnen worden. Degene die autoriseert kan alle betalingen die klaar staan checken aan de hand van de papieren gegevens met het scherm. Op dat scherm zijn alle betalingen die klaar staan te zien.
Uit deze verklaringen kan worden opgemaakt dat de uitgeprinte lijst niets anders was dan een lijst die aangaf welke facturen eraan die lijst gehecht waren en dat voor de daadwerkelijke controle welke betalingen na autorisatie verzonden zouden worden, kortom welke betalingen klaarstonden, het scherm geraadpleegd diende te worden waarop de totalen en de bedragen en de namen van de crediteuren stonden vermeld. Alleen voor [getuige 2] had de groslijst een bewijsbestemming omdat hij weigerde het programma Moneymanager te gebruiken. Zoals blijkt uit de zojuist geciteerde verklaring had het deze bestemming voor de andere medewerkers van [benadeelde partij] niet. Gezien de wijze waarop het programma Moneymanager functioneerde, de manier waarop de klaargezette betalingen dienden te worden gecontroleerd en de context waarbinnen de groslijst functioneerde kan niet worden gesteld dat deze lijst enige bewijsbestemming had. Cliënt dient derhalve van het onder 2 telastegelegde te worden vrijgesproken."
4.5. Het Hof heeft in het bestreden arrest het in het middel bedoelde verweer als volgt samengevat en verworpen:
"Feit 2
Daarnaast heeft de raadsman ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat er geen sprake is van valsheid in geschrift. Hiertoe heeft hij aangevoerd, dat de desbetreffende geschriften (...) geen bewijsbestemming hadden.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
(...)
Daarnaast hebben de geschriften uit hun aard een bewijsbestemming. Ze dienen voor bewijs dat alle betalingsopdrachten die in het computersysteem Money Manager zijn klaargezet ook daadwerkelijk op de geschriften zijn vermeld. [Getuige 2] is hier terecht dan ook vanuit gegaan.
Ook dit verweer wordt door het hof verworpen."
4.6. De in de tenlastelegging en bewezenverklaring voorkomende woorden "bestemd om tot bewijs van enig feit te dienen" zijn daarin klaarblijkelijk gebezigd in de betekenis die daaraan toekomt in art. 225 Sr.
4.7.1. Op grond van de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen, in samenhang met de nadere bewijsoverweging, heeft het Hof vastgesteld dat:
- de verdachte zogenaamde groslijsten, waarop alle in de computer ter betaling ingevoerde facturen behoren te worden vermeld en waaraan alle te betalen facturen behoren te zijn bevestigd, heeft afgedrukt, terwijl daarop in strijd met de waarheid de door de verdachte in het computersysteem ingevoerde betalingsopdrachten aan [A] B.V. niet stonden vermeld en daaraan geen corresponderende facturen van [A] B.V. waren gehecht, een en ander teneinde te voorkomen dat deze betalingsopdrachten op de groslijst zichtbaar waren;
- de verdachte deze lijsten vervolgens telkens voor akkoord heeft voorgelegd aan [getuige 2] die bevoegd was de betalingsopdrachten te autoriseren en te verzenden;
- [Getuige 2] heeft gecontroleerd of alle facturen waren geparafeerd en steekproefsgewijs of de op de groslijst vermelde bedragen ook op het computerscherm zichtbaar waren, maar op het moment van autoriseren niet heeft gezien dat sprake was van betalingen aan [A] B.V., omdat hiervan geen facturen waren bevestigd aan de groslijst en deze betalingsopdrachten ook niet op de groslijst waren vermeld;
- [Getuige 2] ervan is uitgegaan en mocht uitgaan dat alle op de groslijst vermelde betalingen overeenkwamen met de in werkelijkheid in het computersysteem ter uitvoering gereedstaande betalingsopdrachten en op grond daarvan de opdrachten heeft geautoriseerd en verzonden.
4.7.2. Tegen de achtergrond van deze vaststellingen geeft het oordeel van het Hof dat bedoelde groslijsten jegens [Getuige 2] bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen in de zin van art. 225 Sr, niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Dat oordeel is niet onbegrijpelijk en is ook toereikend gemotiveerd.
Daarbij wordt nog het volgende in aanmerking genomen. Het Hof heeft kennelijk, mede gelet op de eigen stelling van de verdediging dat de groslijst alleen voor [Getuige 2] bewijsbestemming had, aangenomen dat deze groslijst in de interne financieel-administratieve organisatie van het museum naar zijn aard voor [Getuige 2] diende als bewijs dat de daarop voor akkoord vermelde betalingsopdrachten overeenkwamen met de daadwerkelijk in het computerprogramma door de verdachte klaargezette betalingsopdrachten. Het Hof heeft kennelijk geoordeeld - en zonder miskenning van het begrip 'bestemd om tot bewijs van enig feit te dienen' kunnen oordelen - dat in de gegeven omstandigheden aan deze bewijsbestemming niet afdoet dat voor anderen binnen de organisatie daaraan die betekenis voor het bewijs niet zou toekomen en evenmin dat [Getuige 2] de mogelijkheid of de verplichting had (beter) te controleren of de gegevens op de groslijst overeenkwamen met gegevens die op het computerscherm zichtbaar waren of konden zijn.
4.8 Het middel faalt.
5. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
Vermindert deze in die zin dat deze 23 maanden beloopt;
Verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president G.J.M. Corstens als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema, B.C. de Savornin Lohman, W.A.M. van Schendel en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 10 april 2007.
Beroepschrift 01‑01‑2007
Aan de Hoge Raad der Nederlanden
Griffienummer 00836/06
per fax : 070 — 3 61 74 84
Schriftuur van cassatie,
houdende middelen van cassatie ingediend door Mr. F.J.E. Hogewind, advocaat en procureur te Rotterdam, kantoorhoudende aldaar aan de Westersingel 43, tot de ondertekening en indiening daarvan bepaaldelijk gevolmachtigd door rekwirant van cassatie ten deze,
[verdachte], geboren op [geboortedatum] 1970 te [geboorteplaats] ([land]), wonende aan de [adres] te [plaats] te [land], en welk schriftuur zich richt tegen het arrest van het Gerechtshof te Den Haag van 8 juli 2005, onder parketnummer 22-007190-04, alsmede tegen alle beslissingen welke ter terechtzitting zijn genomen.
Middel I
Schending, althans verkeerde toepassing van het recht en/of verzuim van op straffe van nietigheid in acht te nemen vormen, in het bijzonder zijn de artikelen 6 EVRM en 14 IVBPR geschonden omdat sinds het instellen van beroep in cassatie en de behandeling in cassatie zoveel tijd is verstreken zonder dat daarvoor een goede verklaring is te vinden dat niet meer gezegd kan worden dat de berechting van rekwirant binnen redelijke termijn heeft plaatsgevonden.
Toelichting
Rekwirant is bij arrest van het Gerechtshof te Den Haag d.d. 8 juli 2005 terzake oplichting en valsheid in geschrifte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden. Tegen dit arrest is cassatie ingesteld en wel bij akte van 13 juli 2005. De stukken in verband met het cassatieberoep zijn bij Uw raad pas binnengekomen op 22 maart 2006. Daarmee staat vast dat de inzendingstermijn van 8 maanden door het gerechtshof is geschonden en onder verwijzing naar het arrest van Uw Raad van 3 oktober 2000 zoals gepubliceerd inNJ 2000/721 dient er een strafvermindering te komen van 5%.
Middel II
Schending van de artt. 348, 349, 350, 352, 358, 359, 415, 425 Sv en 225 Sr, althans en in elk geval schending en/of onjuiste toepassing van het recht en/of verzuim van vormen omdat het hof met verwerping van een dienaangaand gevoerd verweer, ten onrechte bewezen heeft verklaard dat de betreffende groslijsten bewijsbestemming hebben.
Toelichting
Namens rekwirant is gesteld dat de groslijsten geen bewijsbestemming hadden nu aan dergelijke lijsten in het maatschappelijk verkeer geen betekenis voor het bewijs van enig feit pleegt te worden toegekend. Namens rekwirant werd gewezen op de werkwijze bij de betalingen bij [benadeelde partij]. Alvorens de betalingen te autoriseren diende de groslijst gecontroleerd te worden door deze te vergelijken met het scherm van het computerprogramma Money manager. De groslijsten hadden dus geen enkele bewijsbestemming en werden ook niet als zodanig beschouwd. Sterker nog; de juistheid van de lijst moest worden gecontroleerd alvorens de betalingen te autoriseren.
Dit verweer was gebaseerd op de verklaring van de heer [getuige 3] hoofd Financiën bij het museum [benadeelde partij] zoals gerelateerd op bladzijde 2 en 3 van het proces-verbaal [benadeelde partij]. Daar wordt door hem opgemerkt;
‘Betrokkene is omstreeks 15 februari 2003 in vaste dienst aangesteld als beheerder van de Crediteuren administratie. Dit houdt in het klaarzetten van betalingen, niet het overmaken van betalingen. Voor deze werkzaamheden is betrokkene geautoriseerd. Deze betalingen moeten altijd worden gecontroleerd (…). De controleprocedure is als volgt, de inventarislijst wordt vergeleken met schermcontrole van de money-manager, welke methode de financiële administratie gebruikt. Dit is niet correct gebeurt.’
Het oordeel van het hof dat de geschriften uit hun aard een bewijsbestemming hadden, dat ze dienden voor bewijs dat alle betalingsopdrachten die in het computersysteem Moneymanager waren klaargezet ook daadwerkelijk op de geschriften waren vermeld en dat de heer [betrokkene 1] daar terecht ook vanuit is gegaan getuigt van een onjuiste rechtsopvatting althans is gezien het bovenstaande onbegrijpelijk althans onvoldoende gemotiveerd. Blijkens de verklaring van de heer [getuige 3] mocht de heer [betrokkene 1] immers niet uitgaan van de groslijst maar diende hij deze te controleren met hetgeen in het scherm van het systeem Moneymanager verscheen alvorens de betalingen te autoriseren.
Gemachtigde,