Hof 's-Gravenhage, 08-07-2005, nr. 2200719004
ECLI:NL:GHSGR:2005:AT9124, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Hof 's-Gravenhage
- Datum
08-07-2005
- Zaaknummer
2200719004
- LJN
AT9124
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSGR:2005:AT9124, Uitspraak, Hof 's-Gravenhage, 08‑07‑2005; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2007:AZ6130, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Conclusie in cassatie: ECLI:NL:PHR:2007:AZ6130
Uitspraak 08‑07‑2005
Inhoudsindicatie
Girale fraude, geautomatiseerd betaingsverkeer. De verdachte heeft zich in zijn functie als administratief medewerker op de financiële afdeling van <museum> schuldig gemaakt aan oplichting en valsheid in geschrift. De verdachte heeft samen met een ander meermalen zich aanzienlijke geldbedragen toegeëigend. Hiertoe heeft de verdachte, die geautoriseerd was betalingen in het daarvoor gebruikte computersysteem klaar te zetten, betalingsopdrachten in het computersysteem ingevoerd. Vervolgens heeft hij valselijk en in strijd met de waarheid zogenaamde groslijsten afgedrukt, immers stonden daarop niet de door hem ingevoerde betalingsopdrachten vermeld. Vervolgens heeft hij deze groslijsten voorgelegd aan één van de medewerkers van het museum die bevoegd was de definitieve betalingsopdrachten goed te keuren en te verzenden. Door deze listige handelwijze misleid heeft deze medewerker de betalingsopdrachten goedgekeurd en verzonden. Voorts wordt toegewezen de vordering die <gemeente>/<museum> als benadeelde partij heeft ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade als gevolg van het aan de verdachte tenlastegelegde tot een bedrag van EUR 1.512.642,35.
Partij(en)
Rolnummer: 22-007190-04
Parketnummer: 10-040064-03
Tul: 22-001868-01
Datum uitspraak: 8 juli 2005
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank te Rotterdam van 2 maart 2004 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 24 juni 2005.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen bij inleidende dagvaarding, zoals op de voet van artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering nader omschreven, vermeld staat en van welke nadere omschrijving tenlastelegging een kopie in dit arrest is gevoegd.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het onder 1 primair tenlastegelegde vrijgesproken. Terzake van het onder 1 subsidiair, 2 en 3 tenlastegelegde is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek van voorarrest, met beslissingen omtrent de vordering van de benadeelde partij en een vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf als nader in het vonnis omschreven.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 primair is tenlastegelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Voorts is naar het oordeel van het hof niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 3 is tenlastegelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken. In het bijzonder acht het hof niet bewezen dat het een door misdrijf verkregen geldbedrag betreft, afkomstig van een bankrekening van [slachtoffer 1] zoals onder 3 is tenlastegelegd.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
(zie de hierna ingevoegde bijlage die van dit arrest deel uitmaakt)
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
- 1.
subsidiair. Medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd.
- 2.
Valsheid in geschrift, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en opnieuw rechtdoende tot veroordeling van de verdachte terzake van het onder 1 subsidiair, 2 en 3 tenlastegelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden met aftrek van voorarrest.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich in zijn functie als administratief medewerker op de financiële afdeling van [slachtoffer 1] schuldig gemaakt aan oplichting en valsheid in geschrift. De verdachte heeft samen met een ander tot twee keer toe zich aanzienlijke geldbedragen toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] toegeëigend. Hiertoe heeft de verdachte, die geautoriseerd was betalingen in het daarvoor gebruikte computersysteem klaar te zetten, betalingsopdrachten in het computersysteem ingevoerd. Vervolgens heeft hij valselijk en in strijd met de waarheid zogenaamde groslijsten afgedrukt, immers stonden daarop niet de door hem ingevoerde betalingsopdrachten vermeld. Vervolgens heeft hij deze groslijsten voorgelegd aan één van de medewerkers van het museum die bevoegd was de definitieve betalingsopdrachten goed te keuren en te verzenden.
Door deze listige handelwijze misleid heeft deze medewerker de betalingsopdrachten goedgekeurd en verzonden.
Door aldus te handelen heeft de verdachte het vertrouwen beschaamd dat burgers in het maatschappelijk verkeer in de juistheid van bepaalde geschriften moeten kunnen stellen, en hebben hij en zijn mededader op listige wijze financieel nadeel aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] toegebracht. Bovendien heeft de verdachte grove inbreuk gemaakt op het door zijn werkgever in hem gestelde vertrouwen. Daarnaast hebben de verdachte en zijn mededader hiermee ook indirect de maatschappij benadeeld, aangezien het geld dat aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] toebehoorde afkomstig was uit de gemeenschappelijke middelen en bestemd was tot in standhouding van het culturele erfgoed. De verdachte heeft zich uitsluitend gericht op persoonlijk financieel gewin.
Voorts is komen vast te staan dat de verdachte, blijkens een hem betreffend uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 14 juni 2005, eerder is veroordeeld voor het plegen van soortgelijke feiten en ten tijde van het plegen van de onderhavige feiten nog in een proeftijd liep, hetgeen hem er kennelijk niet van heeft weerhouden het onderhavige feit te plegen.
Het hof heeft acht geslagen op het rapport van drs. C. Moerland, GZ-psycholoog, van 4 februari 2004.
Bij de verdachte is geen ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens geconstateerd.
Het hof neemt deze conclusie over en maakt die tot de zijne. Tevens heeft het hof kennis genomen van het rapport van de Stichting Reclassering Nederland van
- 27.
november 2003.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van navermelde duur een passende en geboden reactie vormt.
Vordering tot schadevergoeding van [benadeelde partij]
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade als gevolg van het aan de verdachte tenlastegelegde tot een bedrag van EUR 1.512.642,35.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft gevorderd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.
Tevens heeft de advocaat-generaal gevorderd dat aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte betwist.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat de gestelde materiële schade is geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het ten laste van de verdachte onder 1 subsidiair bewezenverklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve worden toegewezen.
Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer
Nu vaststaat dat de verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde feit is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag van EUR 1.512.642,35 ten behoeve van [slachtoffer 2]/[slachtoffer 1].
Vordering tenuitvoerlegging
Bij arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van
18 februari 2002 is de verdachte onder meer veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden, met bevel dat die gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd van twee jaren niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gepersisteerd bij de in eerste aanleg ingediende vordering van het openbaar ministerie tot tenuitvoerlegging van die niet-tenuitvoergelegde straf, op grond dat de verdachte de hiervoor bedoelde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd.
In hoger beroep is komen vast te staan, dat de verdachte de genoemde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd. Immers, de verdachte heeft de in de onderhavige strafzaak bewezenverklaarde feiten begaan terwijl de hiervoor bedoelde proeftijd nog niet was verstreken.
De vordering van het openbaar ministerie tot tenuitvoerlegging van die niet-tenuitvoergelegde straf is derhalve gegrond.
Het hof zal daarom de gevorderde tenuitvoerlegging gelasten.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 3 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair en 2 tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar terzake van het bewezenverklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
- 24.
(vierentwintig) maanden.
Bepaalt dat de tijd, die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij], [adres] tot het gevorderde bedrag van
EUR 1.512.642,35 (één miljoen vijfhonderdtwaalfduizend zeshonderdtweeënveertig euro en vijfendertig cent)
en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Veroordeelt de verdachte in de kosten die de benadeelde partij in verband met zijn vordering heeft gemaakt - welke kosten tot aan deze uitspraak zijn begroot op nihil - en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
EUR 1.512.642,35 (één miljoen vijfhonderdtwaalfduizend zeshonderdtweeënveertig euro en vijfendertig cent)
ten behoeve van [slachtoffer 2]\[slachtoffer 1], welk bedrag bij gebreke van betaling en verhaal wordt vervangen door hechtenis voor de tijd van
1 (één) jaar.
Verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer en omgekeerd.
Wijst toe de vordering van het openbaar ministerie ex artikel 14g van het Wetboek van Strafrecht en gelast de tenuitvoerlegging van de bij arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 18 februari 2002 opgelegde voorwaardelijke straf, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) maanden.
Dit arrest is gewezen door mrs. Borgesius, Reinking en Mees, in bijzijn van de griffier mr. Bromet.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 8 juli 2005.
Mr. Mees is buiten staat dit arrest te ondertekenen.