HR 11 april 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU9130, NJ 2006, 393, m.nt. Buruma, r.o. 3.7.1.
HR, 30-01-2024, nr. 22/04384
ECLI:NL:HR:2024:120
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
30-01-2024
- Zaaknummer
22/04384
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2024:120, Uitspraak, Hoge Raad, 30‑01‑2024; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHARL:2022:9812
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2023:1100
ECLI:NL:PHR:2023:1100, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 05‑12‑2023
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2024:120
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2024-0018
Uitspraak 30‑01‑2024
Inhoudsindicatie
Zedenzaak. Seksueel misbruik van 12-13 jarige jongen door 35-36 jarige eigenaar van hoveniersbedrijf waar jongen werkzaamheden verricht, art. 247 jo. 248.2 Sr. Vrijspraak in eerste aanleg. 1. Uitdrukkelijk onderbouwd standpunt over onbetrouwbaarheid van verklaringen van aangever, art. 359.2 Sv. 2. Bewijsminimum, art. 342.2 Sv (unus testis). Vinden verklaringen van aangever voldoende steun in forensisch bewijs en verklaringen van verdachte? Ad 1. HR: Om redenen vermeld in CAG faalt middel. CAG: Hof heeft afwijking van dit onderdeel van (tot vrijspraak strekkend) uos toereikend en begrijpelijk gemotiveerd. Hof heeft immers gemotiveerd uiteengezet waarom het (anders dan verdediging) de verklaringen van aangever betrouwbaar acht. Daarbij heeft hof in aanmerking genomen dat verklaringen van aangever in voldoende mate gedetailleerd en op hooflijnen consistent zijn. Voorts heeft hof overwogen dat aan betrouwbaarheid van verklaringen niet afdoet dat er in verklaringen van aangever op ondergeschikte punten mogelijk tegenstrijdigheden zijn aan te wijzen. Tot slot heeft hof van belang geacht dat verklaringen van aangever grotendeels ondersteund worden door forensisch bewijs en door onderdelen van verklaringen van verdachte zelf. Hof heeft hiermee op begrijpelijke wijze tot uitdrukking gebracht waarom het in hetgeen door raadsvrouw is aangevoerd geen reden ziet om aan betrouwbaarheid van verklaring van aangever te twijfelen. Ad 2. HR: Om redenen vermeld in CAG faalt middel. CAG: Forensische bevindingen bevestigen dat er seksuele handelingen hebben plaatsgevonden op locaties die door aangever zijn aangewezen. Verdachte heeft aangever ondersteund tijdens schieten met een bij verdachte later aangetroffen buks. Verdachte heeft geregeld dat aangever contact met hem kon voortzetten met telefoon van zoon van verdachte nadat ouders van aangever hem hadden gezegd geen contact meer te hebben. Hof heeft gemotiveerd uitgelegd waarom het van oordeel is dat sprake is van voldoende steunbewijs. Verklaringen van aangever worden ondersteund door verschillende onderdelen uit verklaringen van verdachte. Gelet hierop getuigt ‘s hofs oordeel dat verklaring van aangever in voldoende mate wordt ondersteund door forensisch bewijs en onderdelen van verklaringen van verdachte, niet van een onjuiste rechtsopvatting en is dit oordeel evenmin onbegrijpelijk. Derhalve is van schending van art. 342.2 Sv geen sprake en is bewezenverklaring in zoverre toereikend gemotiveerd. Volgt verwerping.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 22/04384
Datum 30 januari 2024
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 15 november 2022, nummer 21-005106-21, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft D.N. de Jonge, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot verwerping van het cassatieberoep.
De raadsvrouw van de verdachte heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
2.1
Het cassatiemiddel klaagt dat het hof in strijd met de tweede volzin van het tweede lid van artikel 359 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) niet in het bijzonder de redenen heeft opgegeven waarom het is afgeweken van een door de verdediging naar voren gebracht uitdrukkelijk onderbouwd standpunt over de onbetrouwbaarheid van de verklaringen van de aangever.
2.2
Het cassatiemiddel faalt. De redenen daarvoor staan vermeld in de conclusie van de advocaat-generaal onder 7 tot en met 10.
3. Beoordeling van het tweede cassatiemiddel
3.1
Het cassatiemiddel klaagt dat de bewezenverklaring niet uit de bewijsvoering kan worden afgeleid, waarbij in het bijzonder wordt aangevoerd dat niet is voldaan aan het bewijsminimum van artikel 342 lid 2 Sv op grond waarvan het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend kan worden aangenomen op de verklaring van één getuige.
3.2
Het cassatiemiddel faalt. De redenen daarvoor staan vermeld in de conclusie van de advocaat-generaal onder 13 tot en met 26.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 30 januari 2024.
Conclusie 05‑12‑2023
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Ontucht begaan tegen minderjarige bediende of ondergeschikte (art. 245, 247 en 248 Sr). M1: verwerping uos mbt betrouwbaarheid getuigenverklaring en gebruik daarvan voor het bewijs voldoende gemotiveerd? M2: bewijsminimum, art. 342 Sv (unus testis). Vindt getuigenverklaring voldoende steun in forensisch bewijs en verklaring verdachte? Conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer22/04384
Zitting 5 december 2023
CONCLUSIE
D.J.M.W. Paridaens
In de zaak
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981,
hierna: de verdachte.
Inleiding
De verdachte is bij arrest van 15 november 2022 door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, wegens eendaadse samenloop van 1. "met iemand, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, terwijl het feit is begaan tegen een minderjarige bediende of ondergeschikte" en 2. "met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen, terwijl het feit wordt begaan tegen een minderjarige bediende of ondergeschikte" veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren, met aftrek van voorarrest. Het hof heeft voorts de teruggave van een in beslag genomen voorwerp gelast, beslist op de vordering van de benadeelde partij en aan de verdachte een schadevergoedingsmaatregel opgelegd, een en ander zoals nader in het arrest omschreven.
Namens de verdachte heeft D.N. de Jonge, advocaat te Rotterdam, twee middelen van cassatie voorgesteld.
Het eerste middel bevat een klacht over de motivering van de afwijking van een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt over de betrouwbaarheid van de verklaring van de getuige [slachtoffer]. Het tweede middel ziet op de bewijsminimumregel van art. 342 lid 2 Sv. Voordat ik de middelen inhoudelijk bespreek, geef ik eerst de bewezenverklaring en de bewijsvoering van het hof weer.
Bewezenverklaring en bewijsvoering
4. Het hof heeft ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
“1.
hij op meerdere tijdstippen in de periode van 12 oktober 2019 tot en met 31 augustus 2020 te [plaats], met [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum] 2006), die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], te weten- het meermalen brengen van zijn, verdachtes, penis in de mond van die [slachtoffer], althans zich door [slachtoffer] laten pijpen en- het meermalen betasten en aftrekken van de penis van die [slachtoffer],
terwijl die [slachtoffer] zijn, verdachtes, minderjarige bediende of ondergeschikte was, immers was hij, verdachte, eigenaar/beheerder van het bedrijf [A], waar die [slachtoffer] werkzaam was en was hij, verdachte, (aldus) de werkgever van die [slachtoffer];
2.
hij op meerdere tijdstippen in de periode van 12 oktober 2019 tot en met 31 augustus 2020 te [plaats] met [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum] 2006), die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten- het meermalen brengen van de penis van die [slachtoffer] in zijn, verdachtes, mond, althans het pijpen van die [slachtoffer] en- het meermalen betasten en aftrekken van de penis van die [slachtoffer] en- het meermalen laten betasten en aftrekken van zijn, verdachtes, penis door die [slachtoffer]terwijl die [slachtoffer] zijn, verdachtes, minderjarige bediende of ondergeschikte was, immers was hij, verdachte, eigenaar/beheerder van het bedrijf [A], waar die [slachtoffer] werkzaam was en was hij, verdachte, (aldus) de werkgever van die [slachtoffer].”
5. Het hof heeft de Promis-werkwijze toegepast. De bewijsvoering van het hof houdt het volgende in (de voetnoten heb ik weggelaten):
“Inleiding
Verdachte had een eigen hoveniersbedrijf in [plaats], [A]. De opslag voor dat bedrijf was aan de [a-straat]. [slachtoffer], geboren op [geboortedatum] 2006, verrichte sinds de herfstvakantie 2019 werkzaamheden voor [A] en kreeg daarvoor een vergoeding.
De verklaring van [slachtoffer]
heeft verklaard dat er in de periode dat hij voor verdachte werkte op verschillende locaties seksuele handelingen tussen hem en verdachte plaatsvonden. Volgens [slachtoffer] was de eerste keer in de bedrijfshal (aan de [a-straat]) in de herfstvakantie van het jaar 2019. Verdachte en [slachtoffer] gingen toen schieten met een buks. Verdachte zette daarbij de buks goed tegen de schouder van [slachtoffer] en hield [slachtoffer] vast. Bij het bijvullen van de buks zat verdachte aan de lies van [slachtoffer]. Vervolgens zei verdachte dat [slachtoffer] zijn broek omlaag moest doen, wat [slachtoffer] in eerste instantie weigerde. Nadat verdachte hierom bleef vragen, heeft [slachtoffer] toch zijn broek en onderbroek omlaag gedaan. Vervolgens pijpte verdachte [slachtoffer] en trok hem af. Hij bleef doorgaan tot [slachtoffer] klaar was gekomen in de mond van verdachte en verdachte spuugde het sperma uit op een zwarte mat. Die mat lag bij de deur in de kantine. Het misbruik aan de [a-straat] heeft, volgens [slachtoffer], heel vaak plaatsgevonden; hij schat in wel meer dan 50 keer. Eigenlijk altijd als hij kwam werken. [slachtoffer] heeft ook verdachte soms afgetrokken en ook wel eens gepijpt.
Volgens [slachtoffer] vonden er ook seksuele handelingen plaats in de garagebox aan de [b-straat] in [plaats]. Deze vonden ongeveer tien keer plaats. Het vond plaats op een kastje rechts achterin de hoek in de garagebox of in de auto (Kever) die daar stond. Verdachte pijpte [slachtoffer] aldaar en spuugde het (sperma) uit op de stoeptegels op de grond. [slachtoffer] heeft op die plek ook wel eens seksuele handelingen bij verdachte verricht. Het sperma van verdachte bleef toen op dezelfde plek op de grond.
Verder heeft [slachtoffer] verklaard dat verdachte ook screenshots maakte als zij facetimeden (videobellen). Verdachte vroeg dan om te facetimen en vroeg of [slachtoffer] zijn piemel wilde laten zien. Hij moest zich daarbij aftrekken. Verdachte vroeg of hij screenshots mocht maken, waarop [slachtoffer] antwoordde: “Ja, als je het maar voor jezelf houdt”. Verder heeft hij ongeveer vijf keer een filmpje aan verdachte gestuurd waarop te zien was dat [slachtoffer] zichzelf aftrok. Er was sprake van bijna dagelijks telefooncontact tussen verdachte en [slachtoffer]. Op het moment dat [slachtoffer] geen contact meer met verdachte mocht hebben, belde [slachtoffer] via de telefoon van de zoon van verdachte.
Het forensisch bewijs
Speurhond
Bij onderzoek naar aanwezigheid van humaan sperma in het bedrijfspand aan de [a-straat] in [plaats] had de speurhond verhoogde interesse in een zwarte mat die op de grond lag achter de toegangsdeur, gezien vanuit het loodsgedeelte naar de keuken. Deze mat is in beslag genomen en nader onderzocht.
In de garagebox aan de [b-straat] maakte de speurhond melding op de trottoirtegels nabij de rechtermuur en een groenkleurig werkbankje, welke rechts achterin in de garagebox tegen de achterwand stond. De tegels zijn bemonsterd voor nader onderzoek.
Onderzoek aan de (bemonstering van de) tegels
De bemonsteringen van de tegels zijn door het TMFI onderzocht.
In die bemonsteringen is een aanwijzing verkregen voor de aanwezigheid van speeksel. Na toepassing van de SpermTrap methode, waarbij zo veel als mogelijk scheiding plaatsvindt in een spermafractie en een fractie van overige cellen, is de spermafractie uit deze bemonstering microscopisch onderzocht op de aanwezigheid van spermakoppen. Hierbij zijn spermakoppen waargenomen.
In zowel de spermafractie als in de fractie van de overige cellen is een DNA-mengprofiel aangetroffen van minimaal twee donoren. Het DNA-hoofdprofiel matcht met het DNA-profiel van verdachte, waarbij de frequentie van het DNA-hoofdprofiel kleiner is dan één op één miljard. [slachtoffer] kan donor zijn van een relatief geringe hoeveelheid celmateriaal in de bemonsteringen.
Volgens het TMFI zijn de resultaten van het onderzoek aan de spermafractie uit de bemonstering van de tegels extreem veel waarschijnlijker wanneer de hypothese 1 (de bemonstering van het spoor bevat DNA van slachtoffer [slachtoffer] en één onbekende, niet verwante persoon) juist is, dan wanneer hypothese 2 (de bemonstering van het spoor bevat DNA van twee onbekende, niet verwante personen) juist is.
Onderzoek aan de (bemonstering van de) mat
De inbeslaggenomen mat is op diverse plekken bemonsterd (genummerd #01 t/m #18) en (aanvullend) onderzocht, waarbij eveneens de SpermTrap methode is toegepast.
Bij het eerst verrichte onderzoek zijn in bemonsteringen #01 en #02 aanwijzingen gevonden voor speeksel en zijn spermakoppen waargenomen. Zowel uit de spermafracties als uit de fracties van de overige cellen van beide bemonsteringen is steeds een DNA-profiel afgeleid. Het DNA-profiel in beide fracties van beide bemonsteringen komt overeen met het DNA-profiel van verdachte, waarbij de frequentie van het DNA-profiel kleiner is dan één op één miljard. De gering aanwezige additionele DNA-kenmerken in de bemonsteringen zijn niet geschikt voor vergelijkend DNA-onderzoek. Op basis van het onderzoek stelt het TMFI dat de bemonsteringen #01 en #02 sperma bevatten dat afkomstig kan zijn van verdachte.
De inbeslaggenomen mat is aanvullend onderzocht, waarbij bemonsteringen #03 tot en met #18 zijn afgenomen. De resultaten daarvan zijn neergelegd in een deskundigenrapportage.Uit dat rapport blijkt als volgt.In de bemonsteringen #03, #05, #13 en #14 zijn aanwijzingen voor speeksel gevonden. In alle (16 aanvullend onderzochte monsters) zijn spermakoppen waargenomen.Uit spermafracties van elk van de bemonsteringen #08, #09 en #10 is een DNA-profiel afgeleid, welk overeenkomt met het DNA-profiel van verdachte, waarbij de frequentie van het DNA-profiel kleiner is dan één op één miljard.
In de spermafractie van bemonstering #05 is een DNA-mengprofiel afkomstig van minimaal twee personen aangetroffen. Het DNA-hoofdprofiel komt overeen met het DNA-profiel van [slachtoffer], waarbij de frequentie van het DNA-hoofdprofiel kleiner is dan één op één miljard.In de spermafractie van elk van de bemonsteringen #12 en #18 is een (enkelvoudig) DNA-profiel aangetroffen. Beide DNA-profielen komen overeen met het DNA-profiel van [slachtoffer], waarbij de frequentie van het DNA-profiel kleiner is dan één op één miljard. Onder de aanname dat de bemonsteringen #05, #12 en #18 daadwerkelijk DNA van [slachtoffer] bevatten, wordt gesteld dat in de bemonsteringen sperma aanwezig is dat afkomstig is van [slachtoffer].
Uit de spermafracties van de bemonsteringen #03, #13 en #14 en uit de fracties van overige cellen van de bemonsteringen #05, #08 en #18, zijn DNA mengprofielen afgeleid, waarbij verdachte en [slachtoffer] mogelijk donor van het celmateriaal kunnen zijn. Onderzoek naar de bewijskracht van mogelijk donorschap is voor deze bemonsteringen niet uitgevoerd.
Conclusies DNA-bewijs
Gezien de bevindingen van het TMFI stelt het hof vast dat op de tegels (rechts achterin de garagebox) zowel sperma als speeksel aanwezig is en dat er celmateriaal van verdachte en [slachtoffer] is aangetroffen. Op de mat in de bedrijfshal is sperma van zowel verdachte als van [slachtoffer] aangetroffen. Daarnaast is er speeksel aangetroffen.
Verklaringen van verdachte
Verdachte heeft bevestigd dat [slachtoffer] met een luchtbuks (aangetroffen in de [a-straat]) heeft geschoten, waarbij verdachte hem ondersteunde. [slachtoffer] en verdachte hadden bijna dagelijks telefoon contact. Op het moment dat [slachtoffer] niet meer met verdachte mocht bellen van zijn ouders, regelde verdachte dat [slachtoffer] met hem kon bellen via de telefoon van zijn zoon. [slachtoffer] heeft verdachte een filmpje gestuurd waarop te zien was dat hij met zijn piemel aan het zwaaien was. Tijdens meerdere Facetime gesprekken heeft verdachte meerdere keren een screenshot gemaakt, waarop het geslachtsdeel van [slachtoffer] zichtbaar was.
Bewijsoverwegingen
De betrouwbaarheid van de verklaring van [slachtoffer]
Het hof acht de verklaringen van [slachtoffer], anders dan de verdediging, wel betrouwbaar. De verklaringen zijn in voldoende mate gedetailleerd en op hoofdlijnen consistent. Dat er op onderschikte punten mogelijk tegenstrijdigheden in deze verklaringen zijn aan te wijzen, zoals de verdediging heeft aangevoerd, doet aan die betrouwbaarheid niet af. Het hof betrekt daarbij dat de verklaringen van [slachtoffer] grotendeels ondersteund worden door het hiervoor opgenomen forensische bewijs (de bevindingen van de speurhond en het aantreffen van speeksel en sperma op de deurmat en de stoeptegels) en op de hiervoor opgenomen onderdelen van de verklaringen van verdachte zelf.
De forensische rapportages
De verdediging heeft twee rapportages als tegenonderzoek ingebracht:- een rapport d.d. 14 september 2021 van S.M. Veldthuis, forensisch deskundige, en F.R.W. van de Goot, arts en (forensisch) patholoog, van het Nationaal Forensisch Onderzoeksbureau (hierna: het NFO-rapport)- een rapport d.d. 26 oktober 2022 van T.J. Dankers, B.A.Sc. van Forensica (hierna: het Forensica-rapport).
Het hof overweegt dat beide laatstgenoemde instellingen geen eigen DNA-onderzoek hebben verricht. In hun rapporten worden in de kern genomen de onderzoeksresultaten van het TMFI, en de daarin neergelegde waarschijnlijkheidsberekeningen, niet betwist, dan wel weerlegd. In beide tegenrapportages wordt gewezen op theoretische mogelijkheden met betrekking tot de bevindingen van het TMFI. Deze theoretische mogelijkheden geven geen reden voor twijfel aan de juistheid van de resultaten van het TMFI.Daarnaast worden in de rapportages interpretaties gegeven van de bevindingen van het TMFI. Deze interpretaties brengen het hof echter niet tot een ander oordeel dan zoals hiervoor verwoord in de tussenconclusies over het DNA-bewijs. In het bijzonder overweegt het hof hiertoe als volgt.
In het NFO-rapport wordt in het geheel voorbij gegaan aan de vaststelling door het TMFI van de bewijskracht van de onderzoeksresultaten bij het onderzoek aan de tegels. Verder worden stellingen ingenomen over verwachte bevindingen binnen bepaalde scenario’s en worden door het NFO hypothesen over activiteiten geformuleerd en tegen elkaar afgezet. Deze stellingen worden echter in het geheel niet van onderbouwing voorzien en kunnen dan ook niet afdoen aan de bevindingen van het TMFI.
In het Forensica-rapport wordt erop gewezen dat de SpermTrap methode geen garantie geeft voor een volledige scheiding van spermacellen met overige cellen. Uit literatuur zou blijken dat er in de spermafractie mogelijk 8% overige cellen aanwezig kunnen zijn, zodat niet vaststaat dat celmateriaal in een bemonstering van de spermafractie per definitie sperma betreft. Ook deze opmerkingen van de schrijver van het Forensica-rapport doen geen afbreuk aan de bevindingen van het TMFI, reeds omdat het TMFI in haar rapportages heeft opgemerkt dat er rekening gehouden moet worden met het gegeven dat de scheiding tussen spermacellen en overige cellen vaak niet volledig is, en met de bevindingen dat spermakoppen microscopisch zijn waargenomen. Daarbij komt dat het TMFI zich niet in absoluutheden, maar in maten van waarschijnlijkheid heeft uitgedrukt.
Gezien het voorgaande acht het hof zich voldoende voorgelicht met betrekking tot het forensisch bewijs. Het (voorwaardelijke) verzoek tot het horen van de schrijver van het Forensica-rapport acht het hof dan ook niet noodzakelijk en wordt afgewezen.
De lezing van verdachte
Verdachte heeft als verklaring voor de aanwezigheid van zijn sperma op de tegels in de garagebox en op de mat in de bedrijfshal naar voren gebracht dat hij op die locaties zou hebben gemasturbeerd. Het hof overweegt dat deze door verdachte gestelde feitelijkheden geen afbreuk doen aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer]. Het door verdachte gestelde, sluit de gang van zaken zoals door [slachtoffer] geschetst immers niet uit. Voorts overweegt het hof dat ook celmateriaal van [slachtoffer] is aangetroffen op beide locaties, en meer specifiek is zijn sperma op de mat aangetroffen. Daarnaast verklaart het niet hoe [slachtoffer] juist beide specifieke locaties kon aanwijzen als plaatsen waar sperma van onder meer verdachte zou liggen. Het hof ziet in het bijzonder in het dossier geen enkele aanwijzing, dat [slachtoffer] ervan op de hoogte zou zijn geweest - indien zulks feitelijk juist zou zijn - dat verdachte buiten [slachtoffer] aanwezigheid zijn sperma zou hebben gedeponeerd op de betreffende mat.
Over de aanwezigheid van het sperma van [slachtoffer] heeft verdachte verklaard dat [slachtoffer] zich daar eveneens zou moeten hebben gemasturbeerd. Deze verklaring vindt geen enkele steun in het dossier en wordt om die reden door het hof terzijde geschoven.
De verklaring van verdachte dat hij de screenshots per ongeluk maakte acht het hof, ondanks de overgelegde informatie over iPhones, ongeloofwaardig. Niet aannemelijk is dat herhaaldelijk onbedoeld de screenshots zijn gemaakt juist op de momenten dat het geslachtsdeel van [slachtoffer] zichtbaar was. Daarnaast acht het hof van belang dat verdachte hier eerst ter terechtzitting over heeft willen verklaren, nadat hij bij de politie, geconfronteerd met deze bijzonderheden, zich op zijn zwijgrecht heeft beroepen.
Concluderende overwegingen
Het hof is, alles overziend, van oordeel dat het forensisch bewijs en onderdelen van de verklaringen van verdachte in voldoende mate de verklaringen van [slachtoffer] ondersteunen. De aanwezigheid van sperma van verdachte en celmateriaal van [slachtoffer] op de tegels in de garagebox en van sperma (en ander celmateriaal) van zowel [slachtoffer] als verdachte op meerdere plekken op de mat in de bedrijfshal passen bij de verklaringen van [slachtoffer], inhoudende dat tussen hem en verdachte op die locaties over en weer seksuele handelingen hebben plaatsgevonden.
Ten tijde van de seksuele handelingen was [slachtoffer] 12-13 jaar oud, terwijl verdachte 37-38 jaar oud was. De handelingen waarover [slachtoffer] heeft verklaard, zijn van seksuele aard en, reeds gezien zijn leeftijd, onmiskenbaar in strijd met de geldende sociaal-ethische normen. Het hof komt dan ook tot een bewezenverklaring van het onder feit 1 en 2 tenlastegelegde.
Zowel [slachtoffer] als verdachte hebben verklaard dat na de zomervakantie 2020 het contact tussen hen was verboden door de ouders van [slachtoffer]. Uit het dossier kan niet worden afgeleid dat na de zomervakantie 2020 nog sprake is geweest van fysieke ontmoetingen. De bewezenverklaarde periode zal hierop worden aangepast.”
Het eerste middel
6. Het eerste middel bevat de klacht dat het hof ten onrechte niet, althans niet begrijpelijk heeft gemotiveerd waarom het is afgeweken van een namens de verdachte gevoerd uitdrukkelijk onderbouwd standpunt met betrekking tot de betrouwbaarheid van de getuigenverklaring van [slachtoffer] en het gebruik daarvan voor het bewijs.
7. Bij de beoordeling van het middel moet worden vooropgesteld dat de feitenrechter vrij is om uit het beschikbare bewijsmateriaal de bewijsmiddelen te kiezen die hij betrouwbaar en bruikbaar vindt. Deze beslissingen over de selectie en waardering van het bewijsmateriaal hoeven in beginsel niet te worden gemotiveerd. Dat is anders wanneer door of namens de verdachte een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt is ingenomen over het bewijsmateriaal. Een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt betreft een standpunt dat duidelijk, door argumenten geschraagd en voorzien van een ondubbelzinnige conclusie ten overstaan van de feitenrechter naar voren wordt gebracht.1.De omvang van de motiveringsplicht die door een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt in het leven wordt geroepen, is in het algemeen niet goed in regels uit te drukken. In dit verband komt onder meer betekenis toe aan de aard van het onderwerp waarop het standpunt betrekking heeft en aan de inhoud en indringendheid van de aangevoerde argumenten.2.De motiveringsplicht gaat in elk geval niet zo ver dat bij de niet-aanvaarding van een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt op ieder detail van de argumentatie moet worden ingegaan.3.
8. Volgens de steller van het middel is ter terechtzitting in hoger beroep het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt ingenomen dat de verklaringen van de getuige [slachtoffer] niet betrouwbaar zijn en daarom niet mogen worden gebruikt voor het bewijs, waardoor de verdachte zou moeten worden vrijgesproken, terwijl het hof in zijn arrest daarvan ontoereikend gemotiveerd is afgeweken.
9. Uit het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 1 november 2022 blijkt dat de raadsvrouw van de verdachte het woord ter verdediging heeft gevoerd overeenkomstig een op schrift gesteld pleidooi. Dit pleidooi houdt – voor zover hier van belang – in dat naar het oordeel van de verdediging de verdachte dient te worden vrijgesproken omdat de verklaring van [slachtoffer] moet worden uitgesloten van het bewijs omdat deze onbetrouwbaar is en de DNA-rapportages onvoldoende steunbewijs opleveren om tot een bewezenverklaring te komen. Anders dan de steller van het middel meent, vormt het standpunt van de raadsvrouw dat de verklaring van [slachtoffer] moet worden uitgesloten van het bewijs daarmee geen zelfstandig uitdrukkelijk onderbouwd standpunt, maar een onderdeel van het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt strekkende tot vrijspraak.
10. Het hof heeft de afwijking van dit onderdeel van het uitdrukkelijk onderbouwd standpunt naar mijn oordeel toereikend en begrijpelijk gemotiveerd. Het hof heeft immers gemotiveerd uiteengezet waarom het – anders dan de verdediging – de verklaringen van de getuige [slachtoffer] betrouwbaar acht. Daarbij heeft het hof in aanmerking genomen dat de verklaringen van de getuige [slachtoffer] in voldoende mate gedetailleerd en op hooflijnen consistent zijn. Voorts overweegt het hof dat aan de betrouwbaarheid van de verklaringen niet afdoet dat er in de getuigenverklaringen van [slachtoffer] op ondergeschikte punten mogelijk tegenstrijdigheden zijn aan te wijzen. Tot slot acht het hof van belang dat de getuigenverklaringen van [slachtoffer] grotendeels ondersteund worden door het forensische bewijs en door onderdelen van de verklaringen van de verdachte zelf. Het hof heeft hiermee op begrijpelijke wijze tot uitdrukking gebracht waarom het in hetgeen door de raadsvrouw is aangevoerd geen reden ziet om aan de betrouwbaarheid van de verklaring van de getuige [slachtoffer] te twijfelen. Voor zover de steller van het middel betoogt dat het hof het betrouwbaarheidsoordeel op een aantal specifieke punten nader had moeten motiveren, merk ik op dat uit hetgeen onder randnummer 7 is overwogen voortvloeit dat het hof daartoe niet gehouden was. Het oordeel van het hof omtrent de betrouwbaarheid van de getuigenverklaring van [slachtoffer] is mijns inziens dus begrijpelijk en toereikend gemotiveerd.
11. Het eerste middel faalt.
Het tweede middel
12. Het tweede middel bevat in de kern genomen de klacht dat het hof de bewijsminimumregel van art. 342 lid 2 Sv niet in acht heeft genomen, dan wel de bewezenverklaring niet voldoende begrijpelijk heeft gemotiveerd, nu het de bewezenverklaring heeft doen steunen op de verklaring van de getuige [slachtoffer], terwijl deze verklaring onvoldoende steun vindt in de overige bewijsmiddelen.
13. Bij de bespreking van het middel moet worden vooropgesteld dat volgens art. 342 lid 2 Sv het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan door de rechter niet uitsluitend kan worden aangenomen op basis van de verklaring van één getuige. De Hoge Raad legt het bewijsminimum uit art. 342 lid 2 Sv zo uit dat het ‘de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen als de door één getuige naar voren gebrachte feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal’.4.Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad over het bewijsminimum blijkt dat het artikellid tot doel heeft de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing te waarborgen. Het bewijsminimum heeft betrekking op de gehele tenlastelegging en dus niet slechts op een onderdeel daarvan. Niet vereist is dat het steunbewijs de betrokkenheid van de verdachte bij het gehele feit bevestigt. Volgens de Hoge Raad laat de vraag of sprake is van voldoende steunbewijs zich niet in algemene zin beantwoorden, maar komt het neer op een beoordeling in het concrete geval. Bij de beoordeling in cassatie of aan het bewijsminimum is voldaan, is mede van belang of de feitenrechter zijn oordeel op dit punt nader heeft gemotiveerd.5.
14. In de onderhavige zaak heeft het hof geoordeeld dat de getuigenverklaring van [slachtoffer] in voldoende mate wordt ondersteund door (i) het forensisch bewijs en (ii) de verklaringen van de verdachte. In de toelichting op het middel worden diverse argumenten aangedragen waarom deze onderdelen volgens de steller van het middel niet kunnen dienen als steunbewijs.
(i) Het forensisch bewijs
15. De steller van het middel betwist in de toelichting dat de forensische rapportages kunnen dienen als steunbewijs.
16. Daartoe wordt ten eerste aangevoerd dat het feitelijk onjuist is dat de getuige [slachtoffer] zowel de zwarte mat in de bedrijfshal als de stoeptegels rechts achterin de hoek in de garagebox kon aanwijzen als locatie waar sperma van de verdachte zou liggen. Op dit punt mist het middel feitelijke grondslag. Het hof heeft immers vastgesteld dat de getuige [slachtoffer] beide locaties heeft genoemd. In de tweede plaats wordt door de steller van het middel betoogd dat de forensische bevindingen niet te rijmen zijn met een belangrijk onderdeel van de getuigenverklaringen van [slachtoffer] – te weten de frequentie van de ontuchtige handelingen (meer dan 50 keer in de bedrijfshal en nog 10 keer in de garagebox). Hierbij merk ik op dat het niet vereist is dat steunbewijs betrekking heeft op alle of op essentiële onderdelen van de getuigenverklaring van [slachtoffer].6.Het op bepaalde punten bevestigd zien van de verklaring kan voldoende zijn.7.Vereist is wel dat er een inhoudelijk verband bestaat tussen de verklaring en het steunbewijs.8.Van een dergelijk inhoudelijk verband is hier sprake aangezien de forensische bevindingen bevestigen dat er seksuele handelingen hebben plaatsgevonden op de locaties die door de getuige [slachtoffer] zijn aangewezen.
17. Voor zover het middel klaagt over het gebruik van de forensische rapportages als steunbewijs, faalt het.
(ii) Verklaringen van de verdachte
18. In de toelichting op het middel wordt voorts bepleit dat de verklaringen van de verdachte geen steunbewijs voor de verklaringen van de getuige [slachtoffer] kunnen vormen.
19. Allereerst wordt aangevoerd dat een verklaring van de verdachte ten onrechte tot het bewijs is gebezigd omdat de verklaring feiten en omstandigheden inhoudt die de verdachte niet uit eigen wetenschap bekend zijn. Blijkens de bewijsvoering van het hof heeft het hof uit het proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 249, afgeleid dat de verdachte heeft bevestigd dat de getuige [slachtoffer] met een luchtbuks heeft geschoten, waarbij de verdachte hem ondersteunde. Volgens de steller van het middel heeft de verdachte, voordat hij de betreffende verklaring heeft afgelegd, aangegeven zich de door de getuige [slachtoffer] geschetste gang van zaken niet te kunnen herinneren. Daarnaast heeft de verdachte volgens de steller van het middel enkel verklaard zich best te kunnen voorstellen dat hij de getuige [slachtoffer] ondersteund zou hebben, waarbij hij zelf heeft ingevuld dat dat misschien bij zijn schouder en de loop van de buks zou zijn geweest. Dit duidt er volgens de steller van het middel op dat de verdachte geen ‘eigen wetenschap’ had van deze omstandigheden. Er zou daarom sprake zijn van voor het bewijs ontoelaatbare gissingen, speculaties en/of vermoedens.
20. Op grond van art. 341 Sv dient de verklaring van de verdachte een opgave van feiten of omstandigheden in te houden die de verdachte uit eigen wetenschap bekend zijn. Ten aanzien van de vraag of de verdachte de getuige [slachtoffer] ondersteund heeft bij het schieten met de buks, heeft de verdachte – na geconfronteerd te zijn met de getuigenverklaring van [slachtoffer] op dit punt – het volgende verklaard: ‘ik kan mij dat niet herinneren. Ik kan mij best voorstellen dat ik hem ondersteund heb zodat hij niet trilt en zo met de buks kan schieten.’9.Het betreft hier een verklaring van de verdachte over zijn eigen gedrag waarbij hij zich bewust toont van de feilbaarheid van zijn geheugen.10.Geconfronteerd met de getuigenverklaring van [slachtoffer] kwam bij de verdachte de gedachte op dat hij het zich kan voorstellen dat hij de getuige [slachtoffer] heeft ondersteund bij het schieten met de buks. De verklaring bevat niets dat de verdachte niet uit eigen wetenschap bekend kon zijn.11.Het is derhalve niet onbegrijpelijk dat het hof uit de verklaring van de verdachte heeft afgeleid dat de getuige [slachtoffer] met een buks heeft geschoten en dat de verdachte hem daarbij ondersteunde. Er is geen sprake van een voor het bewijs ontoelaatbare gissing, speculatie of conclusie.
21. Gelet op het voorgaande faalt het argument dat een verklaring van de verdachte ten onrechte tot het bewijs is gebezigd omdat de verklaring feiten en omstandigheden inhoudt die de verdachte niet uit eigen wetenschap bekend zijn.
22. Als tweede argument waarom de verklaringen van de verdachte geen steunbewijs zouden kunnen vormen voor de verklaringen van de getuige [slachtoffer] wordt aangevoerd dat het hof daaraan een andere strekking en/of betekenis heeft toegekend. Uit de bewijsvoering van het hof volgt dat de verdachte verklaard zou hebben dat hij ‘regelde’ dat de getuige [slachtoffer] met de telefoon van de zoon van verdachte kon bellen toen de getuige [slachtoffer] van zijn ouders geen contact meer met de verdachte mocht hebben. Het hof zou zich schuldig maken aan denaturering of vervalsing van de verklaring van de verdachte omdat de verdachte slechts verklaard zou hebben dat de getuige [slachtoffer] met die telefoon kon bellen en niet dat verdachte dit ‘regelde’.
23. Denaturering doet zich voor als de rechter aan de mededeling van de verdachte in weerwil van de bedoeling van de verdachte, een geheel andere betekenis geeft.12.Van denaturering was bijvoorbeeld sprake in de zaak die ten grondslag lag aan HR 6 maart 2012, ECLI:NL:HR:2012:BT6386.13.De verdachte in deze zaak werd vervolgd voor verkrachting van een patiënt tijdens ontspanningstherapie. Uit het proces-verbaal van de terechtzitting bij het hof bleek dat de verdachte verklaard had dat hij de aangeefster met zijn hand “bij de les” wilde brengen. Het hof had deze verklaring echter weergegeven als dat hij de aangeefster met zijn hand “bij de lies” wilde brengen. Volgens de Hoge Raad was daardoor sprake van denaturering van de verklaring van de verdachte.
24. In onderhavige zaak heeft het hof de verklaring van de verdachte, inhoudende dat hij tegen de getuige [slachtoffer] gezegd heeft dat deze met de telefoon van zijn zoon kon bellen, weergegeven als dat deze inhoudt dat de verdachte ‘regelde’ dat de getuige [slachtoffer] met de telefoon van zijn zoon kon bellen. Mijns inziens heeft het hof aan de verklaring van de verdachte geen zodanig andere betekenis gegeven dat sprake is van denaturering. Aan de verklaring wordt geen andere feitelijke inhoud gegeven, zoals dat in de zaak die voorlag aan HR 6 maart 2012 wel het geval was. Bovendien is het voor het bewijsminimum niet relevant of de verdachte ‘regelde’ dat de getuige [slachtoffer] met de telefoon van de zoon van verdachte kon bellen of dat hij enkel gezegd heeft dat de getuige [slachtoffer] daarmee kon bellen. Uit de bewijsvoering van het hof blijkt namelijk dat de getuige [slachtoffer] slechts verklaard heeft dat hij met de telefoon van de zoon van verdachte belde op het moment dat hij van zijn ouders geen contact meer met de verdachte mocht hebben.
25. Voor zover het middel klaagt over het gebruik van de verklaringen van de verdachte als steunbewijs, faalt het eveneens.
Slotsom tweede middel
26. Het hof heeft gemotiveerd uitgelegd waarom het van oordeel is dat sprake is van voldoende steunbewijs. Volgens het hof passen de aanwezigheid van sperma van de verdachte en celmateriaal van de getuige [slachtoffer] op de tegels in de garagebox en van sperma (en ander celmateriaal) van zowel de getuige [slachtoffer] als de verdachte op meerdere plekken op de mat in de bedrijfshal bij de getuigenverklaringen van [slachtoffer], inhoudende dat tussen hem en de verdachte op die locaties over en weer seksuele handelingen hebben plaatsgevonden. Verder overweegt het hof dat de verklaringen van de getuige [slachtoffer] worden ondersteund door verschillende onderdelen uit de verklaringen van de verdachte. Gelet op het voorgaande, getuigt het oordeel van het hof dat de getuigenverklaring van [slachtoffer] in voldoende mate wordt ondersteund door het forensisch bewijs en onderdelen van de verklaringen van de verdachte, niet van een onjuiste rechtsopvatting en is dit oordeel evenmin onbegrijpelijk. Derhalve is van een schending van art. 342 lid 2 Sv geen sprake en is de bewezenverklaring in zoverre toereikend gemotiveerd.
27. Het tweede middel faalt.
Slotsom
28. De middelen falen. Nu de verdachte in eerste aanleg is vrijgesproken, geef ik de Hoge Raad in overweging het cassatieberoep niet met toepassing van art. 81 lid 1 RO af te doen.
29. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
30. Deze conclusie strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 05‑12‑2023
Zie hierover ook A.J.A. van Dorst & M.J. Borgers, Cassatie in strafzaken, Deventer: Wolters Kluwer 2022, p. 284-285.
Vgl. onder meer HR 11 april 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU9130, NJ 2006, 393, m.nt. Buruma, r.o. 3.8.4 en HR 23 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:1072, r.o. 2.3.
HR 15 december 2020, ECLI:NL:HR:2020:2034, r.o. 3.3.
Vgl. onder meer HR 13 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM2452, NJ 2010/515, m.nt. Borgers, r.o. 2.4, HR 13 februari 2018, ECLI:NL:HR:2018:189, NJ 2018/297, m.nt. Rozemond, r.o. 3.5, HR 15 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:717, NJ 2018/298, m.nt. Rozemond, r.o. 2.3, HR 15 december 2020, ECLI:NL:HR:2020:2034, r.o. 3.3.
Zo stelt ook Rozemond in zijn noot onder HR 15 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:717, NJ 2018/298.
Zie bijvoorbeeld HR 6 maart 2012, ECLI:NL:HR:2012:BT6458, NJ 2012/250, m.nt. Schalken, waarin een aangetroffen druppel bloed op de plaats waar het slachtoffer zou zijn mishandeld steunbewijs vormde voor de verklaring van het slachtoffer. Zie ook HR 22 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:957, NJ 2014/328, m.nt. Rozemond, waarin de verklaring van de aangeefster dat de verdachte haar toen zij zwanger was hard in haar buik heeft gestompt waardoor zij pijn voelde, voldoende steun vond in de verklaring van de getuige dat aangeefster toen zij zwanger was huilend vertelde dat de verdachte haar in haar buik had geschopt en dat zij toen verkrampt en met haar handen op haar buik aan de voordeur van de getuige stond.
Corstens, Het Nederlandse strafprocesrecht, tiende druk, 2021, bewerkt door Borgers & Kooijmans, p. 848-852.
Zie proces-verbaal verhoor verdachte, p. 249.
Zie ook HR 22 juni 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM4127, r.o. 2.3.
Zie ook HR 1 juli 1985, ECLI:NL:HR:1985:AB7675, r.o. 9.1
Vgl. Corstens, Het Nederlandse strafprocesrecht, tiende druk, 2021, bewerkt door Borgers & Kooijmans, p. 809. Zie ook Reijntjes, Strafrechtelijk bewijs in wet en praktijk, 1980, p. 166-167.
Zie verder bijvoorbeeld HR 8 oktober 1991, NJ 1992/156; HR 23 december 2008, ECLI:NL:HR:2008:BG3664; HR 13 april 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL5543 en HR 26 maart 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ5377.